• No results found

Kwalitatieve analyse .1 Foutenanalyse

2. Methode 1 Proefpersonen

4.2 Kwalitatieve analyse .1 Foutenanalyse

Middels de foutenanalyse kan voor sommige items een verklaring gegeven worden voor de lage(re) score in de test ten opzichte van de pilot. Daarnaast geeft de analyse van de incorrecte responsen inzicht in de mate van incorrectheid, waarmee een bepaalde mate van nuance aangebracht kan worden of waardoor eventueel een scoringsmethode ontwikkeld worden die verder gaat dan een goed-/foutanalyse.

Er is één item dat na de foutenanalyse toch voldoet aan de norm van 85%, doordat een alternatief antwoord dan het doelwoord toch als correct kan worden beschouwd, namelijk item 16 – Autobiografie. Het incorrecte respons ‘biografie’ is volgens de benoemingshiërarchiën (Roomer et al., 2011) sterk semantisch verwant met het doelwoord en wordt bovendien door veertien proefpersonen gegeven waardoor het beschouwd kan worden als een normaal en correct antwoord. Met maar vier overgebleven incorrecte responsen voldoet dit item toch aan de norm.

Bij een aantal andere items is wel degelijk een patroon te zien in de antwoorden, maar deze kunnen niet als correct beschouwd worden of voldoen hierna nog niet aan de norm van 85%. Dit laatste was het geval bij item 20 – Adoptie. Wanneer het incorrecte respons ‘adopteren’ en de responsen met de woordcombinatie ‘adoptie’ en ‘kind’ als correct werden beschouwd doordat tien proefpersonen deze antwoorden geven, worden er nog teveel fouten gemaakt om te voldoen aan de norm. Bij item 14 – Kleinzoon en item 22 – Grondwet konden de incorrecte responsen ondanks het patroon niet goed gerekend worden. De omschrijving van item 14 – Kleinzoon is duidelijk genoeg geformuleerd om de bovenschikking ‘kleinkind’ als incorrect te blijven beschouwen. Dit antwoord wordt door te weinig proefpersonen gegeven om als normaal bestempeld te worden. Bij item 22 – Grondwet wordt in veel incorrecte responsen het woord ‘wetboek’ gebruikt. Ondanks dat de antwoorden semantisch verwant zijn met het doelwoord, is de diversiteit in de betekenissen van de antwoorden te groot om deze als normaal en correct te beschouwen. Daarnaast zijn niet alle antwoorden met het woord ‘wetboek’ erin semantisch gezien correct.

Bij de overige zes items zijn de gegeven incorrecte antwoorden zeer divers. Hierin is geen enkele overeenkomst te vinden. Er zijn hierbij dan ook geen antwoorden die als norm gezien kunnen worden door de grote hoeveelheid proefpersonen die dit antwoord zou geven. Wat wel het algemene beeld is bij de incorrecte responsen, is dat er in de benoemingshiërarchie van Roomer et al. (2011) voornamelijk semantisch passende foutieve benoemingen gescoord worden. Dit lijkt erop te wijzen dat de omschrijvingen een semantisch veld rondom het doelwoord activeren. Dit komt overeen met de theorie die bekend is over woordvinding. Wanneer er een specifiek woord gezocht wordt, vindt er activatiespreiding plaats en worden omliggende woorden geactiveerd (Appel et al., 2002; Bastiaanse, 2011). Bij een correcte benoeming is de activatie van het doelwoord het sterkst en dooft de activatie van de andere woorden uit (Bastiaanse, 2011). Bij de genoemde items blijkt de activatie van het doelwoord niet sterk genoeg om de activatie van andere woorden uit te doven en het correcte woord over te houden.

4.3 Test ‘Benoemen op Omschrijving’

De ontwikkeling van de test ‘Benoemen op Omschrijving’ is, zoals te lezen valt in de methode, zorgvuldig en zo correct mogelijk uitgevoerd. Zoals de test is na het huidige onderzoek en verwijdering van de negen items die door onvoldoende proefpersonen correct benoemd werden, kan deze echter (nog) niet ingezet worden als diagnostisch instrument.

Na de pilot werden de eerste minpunten van de test zichtbaar. Zo moesten er meer items uit de test verwijderd worden dan gedacht doordat deze niet voldeden aan de norm van 85%. Hierdoor was de woordvindingstest met 24 items een korte test waardoor diagnostiek al lastiger zou worden. Uiteindelijk blijkt dat er nog negen items verwijderd moeten worden waardoor er maar vijftien items overblijven in de test. De test is nu te kort om betrouwbare conclusies te trekken over de woordvinding van patiënten. Naast de lengte van de test heeft het verwijderen van items ook gevolgen voor de linguïstische factoren waarmee rekening is gehouden met het samenstellen van de test. Bij de allereerste versie van de test die in de eerste pilot werd gebruikt, waren de woorden gesorteerd op concreetheid en was daarnaast per segment gecontroleerd voor verwervingsleeftijd en woordfrequentie. Na de pilot werden er verschillende items uit de test gehaald, wat tot gevolg had dat de gemiddelde woordfrequentie per segment dermate verschillend was dat hier niet meer voor gecontroleerd werd. De linguïstische factor woordfrequentie heeft invloed op de snelheid en accuraatheid van het oproepen van woorden, doordat het een rol speelt in het ophalen van lexicale informatie. Daarbij geldt dat hoe hoger frequent een woord is, hoe beter deze opgeroepen kan worden (Meschyan & Hernandez, 2002). Er zijn echter ook onderzoekers (Brookshire & Nicholas, 1995) die geen verband hebben gevonden tussen de linguïstische factor woordfrequentie en de score op een woordvindingstest, in dit geval de Engelse versie van de BBT. Brookshire en Nicholas (1995) gaan in hun onderzoek uit van woordfrequenties gebaseerd op afbeeldingen en niet op woordfrequenties uit de spontane taal wat mogelijk een invloed heeft. In het huidige onderzoek zijn de woordfrequenties van Keuleers, Brysbaert en New (2010) gebruikt. Deze zijn gebaseerd op woordfrequenties van ondertitels van films en/of series. Voor deze woordfrequenties is niet onderzocht of dit wel een effect heeft op de woordvinding.

Bij de afname van de pilot bleek dat er twee omschrijvingen niet correct geformuleerd waren. Bij de doelwoorden ‘grondwet’ en ‘kleinzoon’ is in de omschrijving een deel van het woord verwerkt wat mogelijk een priming-effect tot gevolg heeft. Dat betekent dat het doelwoord mogelijk sneller door de proefpersonen benoemd is dan wanneer er geen priming was. Doordat het effect hiervan niet aantoonbaar was, zijn de woorden in de woordvindingstest gelaten bij het afnemen van de test.

Bij de afname van de pilot en nog meer bij de afname van de test kwam naar voren dat er bij verschillende items een bepaalde kennis van de wereld noodzakelijk is om tot het correcte doelwoord te komen. Verschillende proefpersonen benoemden tijdens de afname ook dat ze van het onderwerp niets afwisten. De demografische variabelen ‘leeftijd’ en ‘opleiding’ zouden hier invloed op kunnen hebben. Een voorbeeld van een mogelijke invloed van leeftijd is item 18 waarbij het doelwoord ‘citaat’ benoemd moest worden. Bij de pilot waren er maar twee proefpersonen die dit niet correct benoemden en bij de test waren dit negentien proefpersonen. Dit is een aanzienlijk verschil in correcte benoemingen. Een mogelijke oorzaak is dat de proefpersonen uit de pilot allemaal jonge mensen in de leeftijd van 19 tot en met 28 jaar waren en zij op dat moment allemaal studeerden. Bij de test waren de proefpersonen 41 t/m 76 jaar en werkende personen of gepensioneerden. Er bestaat een grote kans dat de jongere proefpersonen (recenter) meer te maken hebben (gehad) met het woord ‘citaat’ dan de oudere proefpersonen.

4.4 Aanbevelingen

De resultaten van het huidige onderzoek geven de indicatie dat een woordvindingstest met omschrijvingen in plaats van afbeeldingen een waardevolle toevoeging kan zijn ten opzichte van de reeds beschikbare diagnostische instrumenten. De test die voor het huidige onderzoek ontwikkeld werd, kan niet op de bestaande manier ingezet worden. Hiervoor is verdere ontwikkeling en uitgebreider onderzoek noodzakelijk.

Allereerst zal hierbij kritisch gekeken moeten worden naar de bestaande lijst met woorden en omschrijvingen om vervolgens een aantal aanpassingen door te voeren. Zo is eerder benoemd dat de test op dit moment met vijftien items kort is en uitbreiding geprefereerd wordt. Het is aan te bevelen de woordenlijst uit te breiden naar ten minste 35 items. Hierbij is het belangrijk om de linguïstische factoren concreetheid, verwervingsleeftijd en woordfrequentie te analyseren. De woordenlijst blijft dan gesorteerd op concreetheid en er wordt per segment gecontroleerd voor verwervingsleeftijd en woordfrequentie zodat deze factoren geen invloed hebben op de scores. Het is aan te raden om voorafgaand aan de test een pilot uit te voeren, omdat hierdoor duidelijk wordt of omschrijvingen correct zijn opgesteld en voldoende proefpersonen het doelwoord kunnen benoemen. Om een mogelijk effect van leeftijd of opleiding (zoals waarschijnlijk bij item 18 – Citaat) te voorkomen, is het aan te bevelen een bredere doelgroep te gebruiken om de pilot bij af te nemen.

Een tweede aanbeveling is om een scoringssysteem te ontwikkelen. Hierbij kan gedacht worden aan een benoemingshiërarchie zoals die van Roomer et al. (2011). Wanneer enkel de strenge goed/fout-norm wordt gehanteerd, kan geen onderscheid gemaakt worden in type fouten. De ernst en aard van de woordvindingsproblemen wordt dan minder goed zichtbaar. Uit de foutenanalyse blijkt dat er bij de

betrouwbaarder wanneer voor de tester duidelijk is wanneer een antwoord wel of niet goed is. Hierin kan in nader onderzoek een nuancering aangebracht worden aan de hand van voorbeelden zoals ook in het huidige onderzoek grof gedaan is.

Daarnaast is het aan te bevelen het onderzoek uit te voeren met een grotere en bredere onderzoeksgroep. Door meer gezonde proefpersonen in het onderzoek te betrekken worden de normgegevens betrouwbaarder. Tevens is het met een grotere normgroep mogelijk om een correctietabel op te stellen waarmee de ruwe score van de test ‘Benoemen op Omschrijving’ gecorrigeerd kan worden voor leeftijd en opleidingsniveau. Het is van belang de onderzoeksgroep uit te breiden met de patiënten waar deze test voor ontwikkeld is, namelijk patiënten met een restafasie en milde woordvindingsproblemen. Door het includeren van een groep patiënten is het mogelijk te onderzoeken of de test gebruikt kan worden als diagnostisch instrument. Hierbij zal de vergelijking met de ‘Boston Benoemtaak’ van groot belang zijn, waarbij een samenhang tussen de scores een indicatie geeft of de tests hetzelfde meten. Verwacht wordt dat patiënten op de test ‘Benoemen op Omschrijving’ een lage score behalen wanneer ook een lage score op de BBT behaald wordt. Deze samenhang dient onderzocht te worden middels een correlatieanalyse. Bij een vervolgonderzoek is de verwachting dat er een hogere correlatie gevonden wordt dan bij het huidige onderzoek. Patiënten met restafasie scoren naar verwachting minder hoog waardoor een plafondeffect op de BBT uitblijft. Daardoor zou een eventuele correlatie tussen de beide tests hierbij wel zichtbaar kunnen worden. De vergelijking tussen de patiëntengroep en de gezonde proefpersonen laat zien of de patiënten daadwerkelijk afwijkend scoren ten opzichte van de gezonde proefpersonen. Daarmee kan aangetoond worden of de test ‘Benoemen op Omschrijving’ daadwerkelijk lichte woordvindingsproblemen diagnosticeert.

Referenties

Appel, R., Baker, A., Hengeveld, K., Kuiken, F., & Muysken, P. (Eds.). (2002). Taal en taalwetenschap.

Malden, MA: Blackwell Publishing Ltd.

Bai, L., Ma, T., Dunlap, S., & Chen, B. (2013). Age of acquisition affects the retrieval of grammatical category information. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 66(4), 786-800. Barry, C., Morrison, C.M., & Ellis, A.W. (1997). Naming the Snodgrass and Vanderwart pictures: Effects

of age of acquisition, frequency and name agreement. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 50A(3), 560-585.

Bastiaanse, R. (2011). Afasie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Bastiaanse, R., Bosje, M., & Visch-Brink, E. (1995). PALPA: Nederlandse versie. Hove: Lawrence Erlbaum. Bastiaanse, R., Maas, E., & Rispens, J. (2000). Werkwoorden- en Zinnentest (WEZT). Lisse: Swets Test

Publishers.

Blom-Termeer, N. (2013). Werkwoorden en Actie Test: Pilotstudie van een nieuwe test bij afasie.

Unpublished Master's thesis, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen.

Borkes, S., Jonkers, R., & Krabbe, M. (2007). Therapie voor woordvindingsproblemen bij laagfrequente woorden: Een case study. Logopedie en Foniatrie, 79(12), 404-411.

Brookshire, R.H., & Nicholas, L.E. (1995). Relationship of word frequency in printed materials and judgements of word frequency in daily life to Boston Naming Test performance of aphasic adults.

Clinical Aphasiology, 23, 107-119.

Brysbaert, M., Stevens, M., De Deyne, S., Voorspoels, W., & Storms, G. (2014). Norms of age of acquisition and concreteness for 30,000 Dutch words. Acta Psychologica, 150, 80-84.

Cappa, S.F. (2008). Current to the brain improves word-finding difficulties in aphasic patients. Journal of Neurology, Neurosurgery and Psychiatry, 79, 364.

Catling, J., Dent, K., Preece, E., & Johnston, R. (2013). Age-of-acquisition effects in novel picture naming: A laboratory analogue. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 66(9), 1756-1763. Connell, L., & Lynott, D. (2012). Strength of perceptual experience predicts word processing

performance better than concreteness or imageability. Cognition, 125(3), 452-465.

Deelman, B.G., Koning-Haanstra, M., Liebrand, W.B.G., & Van der Burg, W. (1981). SAN-test: Een afasietest voor auditief taalbegrip en mondeling taalgebruik. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Ellis, A.W., & Young, A.W. (1988). Human cognitive neuropsychology. Hove: Lawrence Erlbaum Associates.

Ellis, A.W., & Young, A.W. (2004). Human cognitive neuropsychology: A textbook with readings. Hove: Psychology Press Ltd.

Goodglass, H. (1981). The syndromes of aphasia: Similarities and differences in neurolinguistic features.

Topics in Language Disorders, 1(4), 1-14.

Goodglass, H., & Kaplan, E.F. (1972). The assessment of aphasia and related disorders. Philadelphia, PA: Lea & Febiger.

Goral, M., Levy, E., Swann-Sternberg, T., & Obler, L. (2010). Frequency and word-length factors and lexical retrieval in sentence production in aphasia. Procedia Social and Behavioral Sciences, 6, 107-108.

Graetz, P., De Bleser, K., & Willmes, K. (1992). Akense afasietest. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Hamby, S., Bardi, C., & Wilkins, J. (1997). Neuropsychological assessment of relatively intact individuals: Psychometric lessons from an HIV+ sample. Archives of Clinical Neuropsychology, 12, 545-556. Hanley, J.R., Hunt, R.P., Steed, D.A., & Jackman, S. (2013). Concreteness and word production. Memory

& Cognition, 41, 365-377.

Harry, A., & Crowe, S.F. (2014). Is the Boston Naming Test still fit for purpose? The Clinical Neuropsychologist, 28(3), 486-504.

Heesbeen, I.M.E. (2001). Diagnostiek en herstelmeting van taalproblemen na niet-aangeboren hersenletsel. Proefschrift, Universiteit Utrecht, Utrecht.

Kaplan, E.F., Goodglass, H., & Weintraub, S. (1983). The Boston Naming Test (2nd edition). Philadelphia, PA: Lea & Febiger.

Keuleers, E., Brysbaert, M., & New, B. (2010). SUBTLEX-NL: A new measure for Dutch word frequency based on subtitles. Behavior Research Methods, 42(3), 643-650.

Lindner, R. (2012). De ASTA en het in kaart brengen van afasie van broca en restafasie. Unpublished Master's thesis, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen.

Lindner, R., Boxum, E., Jonkers, R., & Zwaga, M. (2013). De spontane taal van patiënten met restafasie.

Stem-, Spraak- en Taalpathologie, 18(2), 13-23.

Makelaar, D. (2014). De invloed van woordfrequentie en verwervingsleeftjid op de accuratesse van het benoemen van afbeeldingen door mensen met afasie. Unpublished Master's thesis, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen.

Mariën, P., Mampaey, E., Vervaet, A., Saerens, J., & De Deyn, P.P. (1998). Normative data for the Boston Naming Test in native Dutch-speaking Belgian elderly. Brain and Language, 65(3), 447-467. McKenna, P., & Warrington, E.K. (1983). Graded Naming Test. Windsor: Nfer-Nelson.

Meschyan, G., & Hernandez, A. (2002). Age of acquisition and word frequency: Determinants of object-naming speed and accuracy. Memory & Cognition, 30(2), 262-269.

Neils, J., Baris, J.M., Carter, C., Dell'aira, A.L., Nordloh, S.J., Weiler, E., et al. (1995). Effects of age, education and living environment on Boston Naming Test performance. Journal of Speech and Hearing Research, 38(5), 1143-1149.

Nicholas, L.E., Brookshire, R.H., MacLennan, D.L., Schumacher, J.G., & Porazzo, S.A. (1989). Revised administration and scoring procedures for the Boston Naming Test and norms for non-brain-damaged adults. Aphasiology, 3(6), 569-580.

Paemeleire, F. (2005). Gebruik van cognitief neuropsychologische taalmodellen bij de diagnostiek van woordvindingsproblemen. Signaal, 51, 4-22.

Roomer, E.K., Brok, S., Hoogerwerf, A.C., & Linn, D.E. (2011). Handleiding Boston Benoemtaak 2011: Een test voor woordvinding. Bachelorthesis, Hogeschool Utrecht, Utrecht.

Ross, K.B., & Wertz, R.T. (2003). Discriminative validity of selected measures for differentiating normal from aphasic performance. American Journal of Speech-Language Pathology, 12, 312-319. Ross, K.B., & Wertz, R.T. (2004). Accuracy of formal tests for diagnosing mild aphasia: An application of

evidence-based medicine. Aphasiology, 18(4), 337-355.

Sabsevitz, D.S., Medler, D.A., Seidenberg, M., & Binder, J.R. (2005). Modulation of the semantic system by word imageability. Neuroimage, 27, 188-200.

Van Loon-Vervoorn, W.A. (1985). Voorstelbaarheidswaarden van Nederlandse woorden. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Van Loon-Vervoorn, W.A. (2005). De Boston BenoemingsTaak: Een test voor woordvinding bij afasie, 4e herziene druk. Utrecht.

Van Loon-Vervoorn, W.A., Heesbeen, I.M.E., & De Vries, L.A. (1996). Herstelverloop van taalstoornissen.

Stem-, Spraak- en Taalpathologie, 5(4), 238-254.

Van Loon-Vervoorn, W.A., & Stumpel, H.J. (1996). De Boston Benoemingstest: Een test voor woordvinding bij afasie. Normering voor Nederland. Universiteit Utrecht, Vakgroep Psychonomie.

Van Loon-Vervoorn, W.A., Stumpel, H.J., & De Vries, L.A. (1995). Benoemingsproblemen bij links- en rechtszijdig hersenletsel. Logopedie en Foniatrie, 2, 35-41.

Van Loon-Vervoorn, W.A., & Van der Velden, H. (2006). De Boston Benoemtaak: Normen voor gezonde en hersenbeschadigde personen. Tijdschrift voor Neuropsychologie, 1.

Visch-Brink, E., Porter, G., Vandenborre, D., De Smet, H.J., & Mariën, P. (2014). Comprehensive aphasia test - NL. Amsterdam: Pearson.

Visch-Brink, E., Stronks, D.L., & Denes, G. (2005). De Semantische Associatie Test. Amsterdam: Harcourt Assessment B.V.

Ween, J.E., Verfaellie, M., & Alexander, M.P. (1996). Verbal memory function in mild aphasia. Neurology, 47, 795-801.

Welch, L.W., Doineau, D., Johnson, S., & King, D. (1996). Educational and gender normative data for the Boston Naming Test in a group of older adults. Brain and Language, 53(2), 260-266.

Bijlagen

Bijlage I – Responsformulier test ‘Benoemen op Omschrijving’

Bijlage II – Woordenlijst met verwervingsleeftijd, frequentie en concreetheid Bijlage III – Responsformulier eerste pilot

Bijlage IV – Woordenlijst met verwervingsleeftijd, frequentie en concreetheid eerste pilot Bijlage V – Resultaten eerste pilot

Bijlage VI – Responsformulier tweede pilot Bijlage VII – Resultaten tweede pilot

Bijlage VIII – Individuele (totaal)scores BBT en test ‘Benoemen op Omschrijving’ Bijlage IX – Individuele scores test ‘Benoemen op Omschrijving’

Bijlage X – Incorrecte responsen per item op de test ‘Benoemen op Omschrijving’ Bijlage XI – Resultaten afasiepatiënt

Bijlage I – Responsformulier test ‘Benoemen op Omschrijving’

Responsformulier 'Benoemen op omschrijving'

Afnamedatum Pilot/test

Naam Geslacht

Leeftijd Opleidingsniveau

Doelwoord Omschrijving Respons Goed Fout

1 T-shirt Kledingstuk voor het bovenlichaam met korte

mouwen, zonder sluiting zoals knoopjes

2 Gordijn Lang stuk stof dat voor een raam hangt waarmee het

raam afgeschermd kan worden voor bijvoorbeeld licht

3 Hengel Lange stok met een lijn en een haakje om vissen mee

te vangen

4 Stethoscoop Medisch instrument waarmee een arts luistert naar

geluiden in het lichaam zoals het kloppen van het hart of het ruisen van de longen

5 Parachute Groot doek met touwen waaraan je van grote hoogte

naar de grond kunt zweven

6 Bioscoop Gebouw waarin een grote groep mensen naar een

film kan kijken die geprojecteerd wordt op een groot scherm

7 Handtekening Je naam die op een persoonlijke manier geschreven

wordt en geldt als waarmerk en authenticiteit van officiële documenten

8 Scheidsrechter Iemand die tijdens een sportwedstrijd oplet of er

volgens de spelregels wordt gespeeld en deze regels toepast

9 Indiaan Oorspronkelijke, inheemse inwoner van Amerika die al

in het land woonde voor het ontdekt werd en vaak afgebeeld wordt met een verentooi

10 Hoofdgerecht Belangrijkste en meestal grootste onderdeel van een

maaltijd die meestal uitgebreider wordt geserveerd dan andere gangen

11 Zuurstof Gas dat in de lucht zit en dat nodig is voor de

ademhaling

12 Kannibaal Mens die mensenvlees eet

13 Architect Iemand die gebouwen ontwerpt

14 Kleinzoon De zoon van je kind

15 Sponsor Instelling of persoon die geld geeft om bijvoorbeeld

een sportploeg, festival of vereniging te steunen waarbij vaak een tegenprestatie geleverd moet worden, zoals het maken van reclame

Doelwoord Omschrijving Respons Goed Fout

16 Autobiografie Boek waarbij de schrijver zijn éigen levensloop

beschrijft

17 Analfabeet Iemand die niet kan lezen en schrijven met de oorzaak

dat dit nooit geleerd is

18 Citaat Tekst die letterlijk aangehaald wordt, vaak onder

vermelding van auteur en/of bron

19 Dictator Alleenheerser; iemand die met onbeperkte macht

regeert, alles alleen beslist en de bevolking onderdrukt

20 Adoptie Het verschijnsel dat het kind van iemand anders

opgenomen wordt in het eigen gezin en het officieel erkend wordt als een eigen kind

21 Mening Wat je ervan vindt; je gedachten over iets

22 Grondwet De belangrijkste Nederlandse wet waarin de rechten

en plichten van Nederlandse burgers staan

23 Democratie Bestuursvorm waarbij de regering door een

meerderheid van het volk gekozen wordt en het volk zichzelf regeert

24 Oorzaak Waardoor het komt; aanleiding of reden waarom iets

ontstaat of begint

Bijlage II – Woordenlijst met verwervingsleeftijd, frequentie en