\; a_~\/~
32ste jaargang nr. 11 - november 1972
POLITIEK
EN
CULTUUR
maandblad, gewijd aan de theorie en praktijk van het marxisme-leninisme onder leiding van het partijbestuur der CPN
Moderne natuurwetenschap en materialisme
Kritiek op een boek van Jacques Monod (slot) In de loop der jaren zijn talrijke aanvallen gedaan op het dialectisch materialisme, de filosofie van het marxisme- leninisme. Vaak worden die aanvallen 2.angekleed met nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen. Het is juist de essentie van het dialectisch materialisme dat op elk moment, bij elke vorde- ring van de wetenschap, de marxistische filosofie opnieuw op haar waarde bekeken moet worden. Niet de tijdgebonden inter- pretatie van de feiten is fundamenteel, maar die feiten, de materie zelf.
Bij het beoordelen van de "ni,:uwe natuurfilosofie" van Jacques Monod zullen dus twee hoofdvragen be,1ntwoord moeten wor- den, nl. is die filosofie in overeenste:mning met de huidige feiten, en, tasten die nieuwe feiten het dialectisch materialisme aan, of versterken ze het juist?
In het vorige nummer van Politiek en Cultuur is een overzicht gegeven van een aantal facetten van de moderne natuurweten · schap. Daar zal weinig aan worden toegevoegd. We zullen ons nu bezighouden met de interpretatie.
Monod verwijt het dialectisch materialisme dat het geen kriti- sche kennisleer duldt. Het dialectisch materialisme neemt naast de gewaarwording, de ervaring, een objectief bestaanbare materie aan. Ideeën en ervaringen zijn afbeeldingen van die materiële, buiten de mens bestaande objecten. De materie is primair, de geest - de ervaring, het denken, het bewustzijn - is het produkt van een zeer hoge ontwikkeling.
Idealisten verkondigen het tegendeel: de materie is een ver- 465
!I
worvenbeid van de geest, er bestaat geen objectieve wereld buiten en onafhankelijk van de waarneming.
Monod volgt het spoor van de kritische kennisleer en meent in de moderne natuurwetenschap ondersteuning voor die kritiek te vinden. Hij drukt zich voorzichtig uit: "het moderne zin- tuigonderzoek verwerpt het volstrekte empirisme". Als voor- beeld noemt hij de omstandigheid dat een kikker alleen be- wegende vliegen ziet. Wat bedoelt Monod daarmee? Is dat- gene wat waargenomen wordt niet objectief bestaanbaar, of is het een onvolledig beeld? Voor marxisten is dit probleem niet moeilijk: een vlieg kan zowel bewegen als stilstaan. Een kikker ziet slechts een deel van die werkelijkheid, de mens ziet meer.
Is de menselijke waarneming volledig? Nee, zij is niet volledi~.
Het kikkeroog kan geen bewegende vlieg zien, het menselijk oog geen bewegend elektron. Het zien van de mens is echter nog steeds in ontwikkeling. De wetenschappelijk gefundeerde maatschappelijke ontwikkeling is daar de motor van.
Monod wrijft het marxisme-leninisme het hanteren van een volmaakt spiegelbeeld van de materie in de geest aan. Hij stelt de 'volgelingen' hier misschien meer vcrantwoordelijk voor dan de grondleggers. Het is ongetwijfeld waar, dat sommige marxis- ten zich hebben schuldig gemaakt aan verabsolutering en dog- matisering van afzonderlijke stellingen van het dialectisch materialisme. Maar het getuigt van een kleine geest dergelijke uitwassen voor de stroming zelf te houden.
Monod stelt, dat juist na 1900 een kritische kennisleer weer noodzakelijk wordt door de ontdekking van de relativiteits- theorie en de quantummechanica. Daar wordt geen verdere uitleg bij gegeven en ook hier zal er niet uitgebreid op worden ingegaan, vooral omdat de schrijver van deze kritiek zijn kennis van deze terreinen van de fysica onvoldoende acht.
Wel kan worden opgemerkt, dat de quanturnmechanica de brug heeft geslagen tussen energie en materie en dat de relati- viteitstheorie de samenhang tussen ruimte en tijd vastlegt.
Beide nieuwe natuurwetten openbaren zich juist als bestaans- voorwaarden voor de materie.
Een interessant aspect hierbij is, dat de moderne fysica aan- wijzingen heeft verkregen voor een fysische basis van ont- wikkelingsprocessen in de tijd. Geen enkele bestaande funda- mentele natuurwet m~,akt onderscheid in verleden en heden.
De tweede hoofdwet van de thermodynamica doet dat wel, maar is fenomenologisch (beschrijvend) van karakter.
Onderzoek aan mesonen, zeer kleine energiedeeltjes met een
massa die kleiner is dan die van p~otonen, maar groter dan
die van elektronen, heeft beloftes gewekt voor een fundamen-
tele verklaring van het feit, dat de tijd zich in één richting
afrolt. De kosten van onderzoek in de hoge-energiefysica,
waaronder mesonenonderzoek valt, zijn hoog. Er moeten
enorme bouwwerken, zogenaamde deeltjesversnellers voor ge-
bouwd worden. In een maatschappij waar alleen rendement
telt, wordt fundamenteel onderzoek van de materie maar al te
466 vaak als een dure hobby gezien.
Monod schept zich een karikatuur van het dialectisch mate- rialisme: het bewustzijn als volmaakte spiegel van de materie.
Daarna gaat hij over tot de aanval. Deze spiegel is echter niet volmaakt, omdat zij onvolledig is. De volledigheid groeit met de ontwikkeling. De afbeeldingen zijn echter principieel juist.
Dat moleculen bestaan uit atomen, dat er sterrenstelsels buiten onze melkweg zijn, dat de maximaal bereikbare snelheid die van het licht is, behoort tot de universele waarheid.
Monod gaat echter niet het felst tekeer op het punt der kennis- theorie. Zijn belangrijkste aanval destilleert hij uit zijn eigen vakgebied, de moleculaire biologie. Hier zouden de sleutels te vinden zijn die het bouwwerk van de dialectische ontwikke- ling van de materie definitief op slot doen.
Het geseculariseerde wonder Vroeger werd het leven in zijn totaliteit aan een wonder toe- geschreven. Vrijwel alle religieuze stromingen geven een der- gelijke "verklaring".
Door de ontwikkeling van de wetenschap zijn deze visies ernstig aangetast. Zeer veel "wonderen" zijn onderhand ver- klaard als het gevolg van natuurlijke processen.
Deze constatering zou een waarschuwing moeten zijn voor allen, die op de nu nog wetenschappelijk ontoegankelijke ter- reinen het wonder willen introduceren. Een waarschuwing ook voor Monod. Voor hem is het ontst:lan van het eerste leven - inderdaad, hij is teruggedrongen op een zeer klein territorium - een compleet raadsel. Dat is het voor het overgrote deel van de wetenschappelijke wereld. Het is echter onjuist uit deze historisch verklaarbare omstandigheid de conclusie te trekken, dat het ontstaan van het leven een even groot toeval is als de blikseminslag van gisteravond bij de buren.
Monod verdedigt zijn stelling dat de mens het produkt van roulette is, met de moleculaire biologie. Als hii naar de basis- eenheden in het DNA kijkt. neemt hij een willekeurige volg- orde van A's, C's, G's en T's waar. De volgorde van amino- zuren in de eiwitten, gecodeerd in het DNA, lijkt al even willekeurig. Toch hebben die eiwitten een duidelijke functie.
Ze verzorgen de spijsvertering, het gezichtsvermogen, enz. Hoe kan dat?
De hoogleraar komt zelf een heel eind met zijn verklaring. De mutaties hebben willekeurige veranderingen aangebracht in het DNA, en daardoor worden nieuwe eiwitten gemaakt. De meeste zijn onbruikbaar of dodelijk, zeer weinige leiden tot een verbetering van het individu in de tçegeven omstandighede!1.
Letterlijk zegt hij: "Een toevallig iets wordt opgevangen, be- waard en gereproduceerd door de werking van de onverander- lijkheid en daardoor omgezet in orde, regelmaat, onvermijde- lijkheid. Vanuit een volkomen (curs. Monod) blind spel kan uiteindelijk alles voortkomen, zelfs het zien."
Monod erkent natuurlijk, dat het leven vcrenigbaar is met de
natuurwetten, maar hij zegt dat het niet uit die grondprincipes 467
is af te leiden. Er is niet de plicht te bestaan, wel het recht.
Het beslissende verschijnsel dat leven vormde, zou zich slechts één enkele keer hebben voorgedaan, met een waarschijnlijkheid van praktisch nul.
Inderdaad het geseculariseerde wonder. Monod 1s geen ge- waarschuwd man.
Honderdvijftig jaar terug hebben onp;etwijfeld chemici be- weerd, dat het ontstaan van organische materie zich slechts één enkele keer heeft voorgedaan. Nu blijkt, dat de melkweg miljarden tonnen van die materie herbergt.
Monod heeft er geen bewijzen voor, dat het er:rste leven o:J aarde slechts één keer is ontstaan en zelfs uniek is in het heelal.
Het toeval van iedere nieuwe vorr:1, van iedere schepping in de natuur leidt Monod ::tf uit het mechanisme van de eiwit- biosynthese. De mutaties en h~t DNA spelen samen roulette en zeer toevallig komt er iets goeds uitrollen.
De informatiedoorgave naar de levensfuncties 2:aat in de rich- ting DNA-+RNA-+EIWIT, een volgens Monod intens beho'J- rlend systeem dat "iedere dialectische oe~chrijving tart". Het tegendeel is wa1.r en de inform:1tic die Monod verschaft is zelfs toereikend om dat aan te tonen. Het totale milieu selecteert uit de toevallige mutaties!
Op een bepaald punt in de aardse ontwikkeling werd door het leven zuurstof geproduceerd, dat voor het toen bestaande leven onbruikbaar was. Op basis van dit reactieve gas in de atmosfeer ontwikkelde zich een nieuwe vorm van leven.
Een sluier van ozon rond de aarde maakte het bestaan van leven op het land mogelijk. Dat leven is er toen ook gekomen.
Het gezichtsvermogen van mens en dier is gebaseerd op een beperkt gebied uit het hele veld van elektromagnetische straling, omdat de energie van het zichtbare licht het beste correleert met energiesprongen in organische moleculen.
Monod noemt dit geen dialectiek, omdat slechts enkele van de vele mutaties benut worden. Het DNA streeft volgens hem naar behoud van structuur, ook bij de doorgave aan het na- geslacht: "Voor de moderne theorie is de evolutie in geen enkel opzicht een eigenschap van de levende wezens, aangezien zij zuiver haar oorsprong vindt in de onvolkomenheden van het bchoudsmechanisme dat hun enige natuurlijke eigenschap vonnt".
De hooggeleerde heer is hier in de grootste verwarring geraakt.
Evolutie is slechts mogelijk als behoud en verandering samen- gaan. Dat is ook het wezen van het dialectisch materialisme.
Het behoud wordt door Monod als enige natuurlijke eigenschap genoemd, de verandering is dat blijkbaar niet. Wie maakt dat uit? Monod misschien? Welke natuurlijke verschijnselen zijn onvolkomenheden en welke niet?
Het dialectisch materialisme stelt alleen de vraag: is de ont- wikkeling van het leven het gevolg van verandering van het bestaande leven onder invloed van het milieu of niet? Het antwoord luidt volmondig ja.
468 Monod ziet in de ontwikkeling van het leven slechts een I
Il I
dialectisch proces als het milieu rechtstreeks oplegt dat een bepaalde mutatie in het DNA moet plaatsvinden omdat er een specifiek eiwit nodig is voor het verrichten van een nieuwe, ge-
wenste levensfunctie. Hij accepteert slechts één mechanisme van een dialectisch proces.
De "toevallen" van Monod zijn steeds zodanig, dat in elk geval het milieu, hoe dan ook, bepalend is voor de verdere ontwikkeling. Het is een ernstige gezichtsvernauwing om deze feiten uit het oog te verliezen en een nieuwe filosofie te bouwen voornamelijk op de omstandigheid, dat de informatie-over- dracht slechts éénrichtingsverkeer kent: DNA ~ RNA ~ EI- WIT.
Letterlijk zegt Monod: "Er moet tenslotte aan worden toe- gevoegd en dat punt is uiterst belangrijk, dat het translatie- apparaat (vertalingsapparaat van de genetische code, .J. R.) absoluut niet omkeerbaar is. Men heeft nooit gezien - en het is trouwens ook niet denkbaar - dat er ooit informatie in tegenovergestelde richting werd overgebracht, van proteïne (ei- wit) naar DNA".
Een zin, die is opgeschreven met professorale stelligheid. Monod heeft zijn boek echter afgerond in 1970. Juist in dat jaar ver- schenen in de internationale wetenschappelijke tijdschriften de eerste publikaties over vertaling van een RNA-code in een DNA-code, volkomen in tegenspraak met Monocis stellige be- wenng.
Deze publikaties waren gebaseerd op het verdwijnen van kankerverwekkende virussen met een RNA-structuur in leven- de cellen, terwijl die cellen later wel aan dit RNA-virus te gronde gingen. Men kwam tot de conclusie, dat het RNA-virus zich door een enzym liet vertalen in DNA, dat tijdelijk werd ingebouwd in het DNA van de cel. In een later stadium werd dit DNA weer vertaald in virus-RNA en kon de infectie dodelijk worden.
In het gezaghebbende tijdschrift Nature van 30 juni 1972 is de mogelijkheid van vertaling van een RNA-code in een DNA- code in normale, niet geïnfecteerde levercellen van ratten aan- getoond.
Voor de tweede stap van het omgekeerde vertaalmechanisme
(EIWIT~ RNA) is nog geen enkele aanwijzing gevonden. De huidige conclusie moet luiden, dat de omkering van het centrale dogma in de eiwitbiosynthese (EIWIT~RNA~DNA) niet is uitgesloten.
Wanneer ooit die omkering wordt aangetoond, betekent dat alleen dat er een tweede en waarsch:jnlijk sneller mechanisme van dialectische ontwikkeling van levensprocessen is bijge- komen. In de visie van Monod zal het een gen<i.deslag voor zijn nieuwe filosofie betekenen.
Monod en zijn eenzaamheid Welke evolutieprocessen zijn dwinx;end en welke niet? Een
moeilijke vraag. De evolutie van het heelal heeft een honderd- 469
470
tal elementen opgeleverd. De ordening van energie in atomen is zod::mig, dat kernen bestaan uit protonen en neutronen en de "schil" van atomen wordt gevormd uit elektronen. Het aantal protonen in de kern is steeds gelijk aan het aantal elektronen in de schil. Een atomair deeltje met tien protonen en dertig elektronen heeft geen recht op bestaan. Dat is ener- getisch ook verklaarbaar. Zeer zware atomen, bijvoorbeeld met 300 elektronen en 300 protonen zijn nooit gevormd. Daar zijn ook argumenten voor. Bij het formeren van hoger-moleculaire stoffen speelt koolstof steeds een belangrijke rol, zowel op aarde als in andere regionen van de melkweg. In het inter- stellaire stof en gas zijn moleculen aangetoond met zeven kool- stofatomen.
De chemie geeft koolstof ook de meeste kans op vorming van hoogmoleculaire verbindingen. De structuur van het atoom leent zich daar bij uitstek voor. De synthetische macromole- culen die worden toegepast in de kunststof- en kunstvezel- industrie hebben dan ook bijna allemaal een koolstofskelet.
In de macromoleculen van het leven zoals DNA, eiwit, kool- hydraat en vet speelt koolstof een beslissende rol.
Er zijn echter talloze ::mdere macromoleculen op basis van koolstof denkbaar. Waarom hebben die geen rol gespeeld in de evolutie van het leven?
Als verklaring hiervoor kan gelden, dat de oorspronkelijke aardse omstandigheden hierin beslissend zijn geweest. In de aardse atmosfeer van zo'n vijf miljard jaar teru;~ werden slechts een beperkt aantal kleinere moleculen in voldoende concentratie gemaakt. Het zijn juist deze kleine moleculen, die later de bouwstenen zouden worden van de grote levensmoleculen. De vraag rijst dan, of onder andere omstandigheden ook een andere vorm van leven tot ontwikkeling kan komen. Dit is een open vraag, waarover slechts oppervlakkig gefilosofeerd kan wor- den. Misschien zal het ruimte-onderzoek in de toekomst meer helderheid in dit probleem scheppen.
We kunnen het leven definiëren als een complexe en functio- nele organisatie van macromoleculaire stoffen. Hoe hoger het produkt van de evolutie, hoe groter de complexiteit, hoe kwets- baarder ook t.a.v. fysische invloeden vanuit het milieu, zoals warmte. Atomen zijn bestaanbaar over een gebied van miljoe- nen graden Celsius. Kleine organische moleculen zijn stabiel beneden ongeveer 250 graèen. Een mens kan geen koorts van 45 graden doorstaan en de eiwitten in een ei degenereren in heet water.
Bij de huidige stand van de wetenschap is het redelijk aan te nemen, dat leven louter een functie kan zijn van hoog-molecu- laire verbindingen, waarin koolstof een beslissende rol speelt.
De vraag waarom die macromoleculen nu uitgerekend DNA, RNA, eiwit, koolhydraat en vet zijn, kan feitelijk beantwoord worden met de samenstelling van de primitieve atmosfeer.
De macromole::ulen zijn echter opgebouwd uit een beperkt aantal bouwstenen. DNA uit A's, C's, G's en T's. Waarom
heeft alleen een bepaalde volgorde van A's, G's, C's en T's een I
l
functie? Ook hier weer: deze volgorde kan feitelijk verklaard worden door milieu-omstandigheden.
Het is waarschijnlijk dat op de dode aarde het ene macro- molecuul, met een bepaalde volgorde van bouwstenen, stabieler was dan het andere, met een afwijkende volgorde. Ook op het niveau van macromoleculen kan een selectieproces optreden.
Oparin heeft daar reeds op gewezen en de eigenschappen van het milieu, water, spelen in dat selectieproces waarschijnlijk een beslissende rol.
Recente onderzoekingen geven hiervoor ook aanwijzingen. Als een mengsel van twintig aminozuren onder bepaalde omstan- digheden tot polymerisatie wordt gebracht, waarbij eiwit- achtige stoffen gevormd worden, blijkt slechts een beperkt aan- tal verschillende eiwitten te ontstaan. Dat wil zeggen: er is geen sprake van een louter statistisch verklaarbaar resultaat.
De indruk bestaat, dat de eerste levensvormen waren opge- bouwd uit een beperkt aantal verschillende macromoleculen.
Het primitieve leven zelf schiep echter andere omstandigheden, waardoor nieuwe, bruikbare macromoleculen ontwikkeld kon- den worden (bv. binnen in een primitieve cel).
Elk tijdelijk milieu in de evolutie produceerde nieuwe macro- moleculen, die in een veranderd milieu benut konden worden voor de verrijking met nieuwe. De bacterie "weet" niet of uit haar een mens zal ontstaan. M::tar de mogelijkheden zijn blijk- baar aanwezig. Hoeveel mogelijkheden zijn er? Minstens één, leert de praktijk. Hoeveel mogelijl>heden zijn er dat uit leven- loze organische materie een ééncellig organisme ontstaat? Ook minstens één.
Dat is voor Monod niet genoeg. Hij redeneert: dan is d~ kans praktisch nul, en de mens staat alleen in het heelal.
Monod dient echter te bedenken, dat wat op basis van opper- vlakkige menselijke ervarin:; als onmogelijk beschouwd moet worden, hier vrijwel zonder betekenis is. Het aantal mutaties tijdens de evolutie en de duur van de evolutie zijn bijna on- voorstelbaar. Hij rekent zelf voor, dat bij de huidige wereld- bevolking iedere generatie honderd tot duizend miljard muta- ties optreden. En in een half uur wordt een nieuwe generatie Coli-bacteriën gevormd, terwijl een milliliter miljarden exem- plaren kan bevatten!
Monod noemt de mutaties een enorme loterij. Als echter uit een voorraad van 10.000 loten 10.000 keer getrokken wordt, komt het lot dat om welke reden dan ook winnen moet, altijd tevoorschijn.
Hoe onwaarschijnlijk een gebeurtenis is in één experiment, het kan waarschijnlijk worden als de pogingen vermenigvuldigd worden door de aantallen en de tijd. Zo kan een gebeurtenis onvermijdelijk worden.
Een nieuw geloof of een nieuwe wetenschap?
In zijn Dialectiek der Natuur redeneert Engels dat geen enkel..~
verworvenheid van de materie verloren kan gaan. Het repro- 471
ducerende ééncellige organisme evenmin als het denkende brein.
Hiermee heeft hij zich tal van verwijten van de kant van Monod op de hals gehaald. Monod beschuldigt Engels dat er een subjectieve uitleg wordt gegeven, dat er een scheppende bedoeling in de natuur wordt gelegd. Hij noemt dit animistische projectie en theoretisch gezwam in de ruimte. Onverenigbaar met de objectieve wetenschap!
De objectieve wetenschap leert echter juist dat er ontwikkeling is. Er worden nieuwe dingen gescha?en. 't Dialectisch materia- lisme stelt dat het nieuwe niet gevormd wordt door een boven- natuurlijke kracht, maar dat dit een eigenschap van de materie zelf is. Beweging en materie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het is een grote opdracht naar wetmatigheden in die ontwikkeling te speuren. Dat onderzoek heeft al grote resultaten opgeleverd, en er zullen er nog veel meer komen.
De wonderen van Monod zullen langzaam wegsmelten.
Er is reeds opgemerkt: hoe hoger de evolutie, hoe complexer de materie en de organisatie daarvan. Het is dan ook logisch dat Monod, die voor het ontstaan van het eerste leven het wonder introduceert, op het gebied van de maatschappelijke ontwikkeling helemaal geen raad meer weet met de wetenschap.
Ongetwijfeld is speuren naar wetmatigheden in de maatschap- pelijke historie veel moeilijker dan in de fysisch-materiële historie.
In plaats van die uiterste gecomoliceerdheid als een uitdaging te zien en toch een wetenschappelijke benadenng - hoe voor- lopig van karakter ook - uit te werken, zoals Marx, Engels en Lenin hebben gedaan, steekt Monod op dit punt z'n kop in het zand en pleit voor een strikte scheiding tussen Darwiniaanse evolutie en maatschappelijke ontwikkeling.
Er moet volgens hem een muur worden gemetseld tussen ethiek en kennis, tussen kennisoordelen en waarde-oordelen. Het ver- bod op de verwarring tussen kennis en waarden zou een af- gesproken gedragsregel moeten zijn, een wet waaraan men zich onderwerpt.
Aan het eind van zijn boek houdt Monod ellenlange pleidooien voor het aanvaarden van een "kennisethiek". Hij voert deze term in, omdat kennis alléén niet tot een oordcel over goed en kwaad komt. Hij zegt hierover: "Tenslotte is de kennisethiek voor mij de enige tegelijkertijd rationele en beslist idealistische denkhouding waarmee een waarachtig socialisme opgebouwd zou kunnen worden". "Het is tragisch, maar misschien was het wel onvermijdelijk dat de filosofische leer van dit ge- weldige streven slechts in een animistische ideologie tot uit- drukking is gebracht."
Het socialisme berust volgens Monod op een onwaarachtige ideologie, een bespotting van de wetenschap.
Waar studie van eiwit en DNA niet allemaal toe kan leiden!
We hebben hier te maken met filosofisch revisionisme.
Monod zegt, dat kennis alléén niet tot een oordeel inzake goed
of kwaad leidt. Hij ziet echter over het hoofd dat kennis,
wetenschap, een ontwikkeling waarneemt. Kappen van die
472 vooruitgang betekent vernietiging. Dat geldt zowel voor een
ééncellig organisme dat de soep van Oparin opmaakt, als voor de huidige maatschappij. Aan deze omstandigheid ontleent het marxisme zijn waarde-oordeel. Uiteindelijk een kwestie van zelfbehoud van de mens.
De grote moeilijkheid is nu, in de huidige maatschappij te onderkennen wat vernieuwd moet worden en hoe dat moet.
wat uit de oude erfenis weggeworpen en wat behouden moet worden om die ontwikkeling - zonder (fatale) catastrofes - gaande te houden. Daartoe moet eerst het karakter van de nieuwe evolutie worden blootgelegd. Het marxisme-leninisme heeft de resultaten van dat onderzoek verzameld onder de naam historisch materialisme. In de menselijke geschiedenis zijn het de produktiekrachten die het nieuwe scheppen, ook nieuwe omstandigheden, die weer als basis dienen voor verdere vooruitgang.
De nieuwe evolutie stelt de eis, dat alle denkkracht en be- wuste handelen van alle individuen, in een ma~ctschappclijk ge- organiseerd verband tot gelding komen in het scheppen van het nieuwe, het betere bestaan.
Hiermee is dus in de allereerste plaats de maatschappelijke organisatie in het geding! De enorme veranderingen in deze eeuw, waarvan in het vorige artikel een karakteristiek is ge- geven, zijn niet het gevolg van een vergroting van de indivi- duele menselijke intelligentie - die verandert weinig in de jongste geschiedenis - , maar het gevolg van de som, of liever het produkt van individuen en groepen in een maatschappelijk verband.
De geschiedenis geeft in essentie ook juist een vernieuwing van de maatschappelijke organisatie te zien. Deze vernieuwing gaat in de historie noodzakelijkerwijs met een emancipatiebeweging van de mens gepaard. Onderdrukking en uitbuiting worden aangevochten, omdat die uiteindelijk de eis van de vooruitgang belemmeren.
Hier vinden we een verklaring voor de bestrijding van en over- winning op de fascisten in de tweede wereldoorlog, waarbij de communisten - niet toevallig - een grote rol hebben gespeeld.
Het fascisme verbreidde de mystici{ in plaats van de weten- schap. Himmler stelde de joden verantwoordelijk voor alle emancipatiebewegingen sinds Mozes. Het fascisme was een poging alle verworvenheden van de nieuwe evolutie in één slag te vernietigen. Terecht hebben de massa's het fascisme, deze terugval in primitieve bestialiteit, als een poging tot vernieti- ging opgevat.
De maatschappelijke organisatie op kapitalistische basis is niet in staat aan de eisen van de nieuwe evolutie te voldoen. Laten we slechts enkele remmen op de ontwikkeling signaleren.
De produktie krijgt steeds meer een wetenschappelijk karakter:
wetenschap is tot één van de belangrijkste produktiekrachten uitgegroeid.
De organisatie van kapitalistische ondernemingen is principieel
in strijd met een op wetenschap gebaseerde produktie. Weten- 4 73
- - - -- - - " - - - ---·-~
schap is allereerst een sociale activiteit. Het eist maximale communicatie, uitwisseling van feiten en ideeën. Shell en Philips verhinderen dit. Tijdelijk kan een dergelijke rem op de vooruitgang versluierd blijven, maar juist in deze tijd wordt die monopolie-overheersing funester.
Hiermee samenhangend nog enige opmerkingen over onderwijs.
Als de maatschappelijke evolutie alleen verder kan met behulp van de denkkracht en het bewuste handelen van een maximaal aantal individuen in een maatschappij die dat mogelijk maakt, is het duidelijk, dat onderwijs in die ontwikkeling van zeer groot belang wordt.
De feiten tonen dat ook aan. De kapitalistische maatschappij is niet in staat het onderwiis voldoende te ontwikkelen, in kwa- litatief evenmin als in kw~ntitatief opzicht. In de huidige tijd wordt zelfs een officiële politiek van afbraak van het onder- wijs gevoerd. Het is niet toevallig, dat de laatste jaren geken- merkt worden door grote klassengevechten, zeer zeker ook op het gebied van het onderwijs.
De nieuwe evolutie vindt zijn oorsprong in een nieuw, door de biologische evolutie gecreëerd orgaan: de hersenen. Onderwijs is voor de hersenen, Welt voedsel is voor de cel. Onderwijs is een eerste levensbehoefte geworden.
Monod heeft een pleidooi gehouden voor de onveranderlijkheid van het gen, de erfmassa. Deze erfmassa is in de evolutie voort- durend veranderd, alleen via een mechanisme dat bij Monod blijkbaar niet telt. Onlangs is er een oproep in de internationale pers verschenen, waarin er op werd aangedrongen, ook bij het beschouwen v:1n sociale en maat~·:happdijke vraagstukken, meer de nadruk te leggen op de erfelijke bepaaldheid van het menselijke individu. Eén van de ondertekenaars was Jacques Monod.
In zijn boek zegt Monod over kunstmatige vcrbetering van de menselijke erfelijkheid:
"Wie zou die willen durven toepassen?" Het klinkt als een uitnodiging en nergem wordt er stelling tegen deze "rasverbete- ring" genomen. Monod schaart zich met dit soort uitspraken in de rijen van hen die zich beklagen over "achteruitgang van de menselijke erf massa", die door negatieve selectie-omstandig- heden in de moderne maatschappij zou worden veroorzaakt.
Beha! ve misdadig zijn dergelijke pleidooien volkomen irrele · vant voor de huidige ontwikkeling. Hetzelfde geldt voor de overijverige opnemers van wat genoemd wordt het menselijke intelligentiequotiënt, zoals de Nederlandse hoogleraar A. D. de Groot.
Je moet wel blind zijn om niet te onderkennen, dat de nieuwe evolutie geen produkt is van zoveel mogelijk begaafde indivi- duen, maar van de maatschappelijke organisatie. Met intelli- gentie alléén kun je moorden of dat juist niet doen, collaboreren 474 met een bezetter of juist je land verdedigen. Mensen met een
l
hoog maatschappelijk bewustzijn (neer:1t dat volgens de hoog- geleerde heren ook af in de moderne maatschappij?) kiezen steeds goed: voor de vooruitgang.
Monod heeft met zijn verwrongen gefilosofeer de reactie een dienst bewezen.
]. REIDING
Aan onze lezers
Als gevolg van de aanzienlijk gestegen drukkosten en verzendtarieven is het onmogelijk om Politiek en Cultuur in 1973 op de tot nu toe gebruikelijke wijze te laten verschijnen.
Reeds enkele tijd zijn de kosten aanzienlijk hoger dan de abonnementsopbrengsten.
Het zal voor een ieder duidelijk zijn, dat het niet mogelijk is deze toestand te laten voortduren. Het is noodzakelijk om de uitgaven en de opbrengsten met elkaar in overeenstemming te brengen.
Te dien einde zal Politiek en Cultuur in 1973 zes maal verschijnen. Elk nummer zal 48 pagina's bevatten. De prijs per nummer wordt f 1.50.
De abonnementsprijs zal f 8.- per jaar bedragen (voor studenten f 5.-). Toezending van P en C zal slechts kunnen geschieden als de abonnementskosten zijn voldaan. De abonnees van ons blad zullen daar toe in december een acceptgirokaart ontvangen.
Redactie en administratie van P en C vertrouwen er- op, dat de lezers de noodzaak van deze maatregelen zullen beseffen.
Van de zijde van de redactie zal alle mogelijke moeite worden gedaan om de beperking van het aantal num- mers op te vangen door een verhoging van de kwali- teit van de in P en C opgenomen artikelen en be- schouwingen.
Tegelijkertijd doen wij een beroep op alle abonnees en vrienden van Politiek en Cultuur om mee te werken aan de uitbreiding van het lezerstal.
Dat is het beste antwoord op de prijs- en kosten- stijgingen die als gevolg van de politiek van de rege- ring-Biesheuvel het verschijnen van ons blad, dat ge- wijd is aan de theorie en praktijk van het marxisme- leninisme, bemoeilijken.
Administratie Politiek en Cultuur Leidsestraat 25, Amsterdam Tel. 020- 231138
Postgironummer 44 74 16
475
476
Evolutie en revolutie
Aantekeningen bij een studie Het was december 1971 vijfentwintig jaar geleden, dat prof.
dr. Wertheim als hoogleraar aan de Amsterdamse Universiteit werd verbonden, een feit, waaraan op verschillende wijzen aandacht werd geschonken.
Een aantal van zijn vroegere leerlingen bood een boek met sociologische opstellen aan.
1)Uit het karakter daarvan blijkt, dat het interesseveld van de hoogleraar vooral uitgaat naar sociologie met betrekking tot Indonesië en de gehele - wat tegenwoordig wel wordt genoemd - derde wereld.
In een voorwoord zegt de redactie, bestaande uit de weten- schappelijke staf van de afdeling Zuid- en Zuidoost-Azië van het Antropologisch Centrum aan de Universiteit, dat prof.
Wertheim altijd bewust geweigerd heeft een "school" te vormen. Een bepaalde wetenschappelijke invloed is echter on- miskenbaar.
Uit de toegevoegde bibliognfie wordt duidelijk, dat prof.
Wertheim een grote publicistische activiteit aan de dag heeft gelegd, zowel in de meest uiteenlopende vakbladen en tijd- schriften als in boekvorm. Zijn opvattingen hebben sinds zijn benoeming in 1936 tot hoogleraar aan de Rechtshogeschool te Batavia (zo heette de hoofdstad van het toen nog koloniale
"Nederlands-Indië") zeker verschillende ontwikkelingen ge- kend en fluctuaties ondergaan en zijn optreden onderscheidde zich vooral de laatste jaren, sedert zijn benoeming tot hoog- leraar sociologie in Amsterdam, van hetgeen men tegenwoordig het "establishment" is gaan noemen. Prof. Wertheim is daar- door wat dit laatste betreft in het gezeten korps van hoog- leraren een omstreden figuur geweest en het mikpunt van menige vooringenomen aanval.
Zijn huidige opvattingen heeft prof. Wertheim uiteengezet in
"Evolutie en revolutie",
2)dat uitkwam ongeveer gelijktijdig met zijn vijfentwintigjarig jubileum en als een neerslag van zijn praktische activiteiten en theoretische denken kan worden beschouwd. Het is een zeer omvangrijk werk geworden, dat zich door het veelvuldige gebruik van citaten en verwijzingen en de sociologische vaktaal niet bepaald gemakkelijk laat lezen.
De omvang van het boek is op zichzelf al een belemmering om in het kader van een bespreking aan alle aspecten aandacht te schenken en in te gaan op de uitgebreide kritische beschou- wingen over de heersende stromingen in de sociale weten- schappen.
Cultureel antropologen houden zich bezig met de studie van de maatschappijen en culturen van "primitieve" volkeren. Over
1) Buiten de grenzen - Sociologische opstellen aangeboden aan prof. dr.
Wertheim, 365 pagina's. Uitgeverij Boom te Meppel. Prijs f 24,50.
2) Prof. dr. W. F. Wenheim - Evolutie en revolutie, de golfslag der emancipatie. Kritiese Bibliotheek, Van Gennep, Amsterdam. 550 pagina's.
Prijs f 22,50.
de ethiek van hun wetenschap is de laatste jaren een discussie ontbrand, waarin meer en meer gewezen wordt op de sociale en politieke verantwoordelijkheid van de onderzoeker. Een in belangrijkheid toenemende stroming wenst zich niet uitsluitend bezig te houden met schedelmetingen of verwantschappen, maar wil verder kijken en ook studie maken van bijvoorbeeld de koloniale economie; zij spreken van hun wetenschap als de studie van "niet-Westerse volkeren".
Het woord antropologie is ontleend aan het Grieks (het be- tekent "mens" en "wetenschap"); antropologie staat ook voor een filosofische conceptie, waarvan de aanhangers alle bij- zonderheden en eigenschappen van de mens slechts verklaren vanuit natuurlijke processen. Bij alle discussies van de laatste jaren blijven antropologen vasthouden aan de opvatting, dat de geestesgesteldheid van de mens en zijn bewustzijn moeten worden toegeschreven aan de natuur en geen vcrband houden met de maatschappijvorm en de maatschappelijke omstandig- heden, waaronder de mens werkt. Uitgangspunt van de ver- schillende stromingen in de antropologie blijft het idealisme, waarin een klassenbenadering van de maatschappelijke ver- schijnselen niet wordt aanvaard, of wordt verdoezeld.
Geen marxist In de rij van door prof. Wertheim geciteerde onderzoekers ontbreken ook vooraanstaande marxisten niet, al valt het op, dat wat Marx en Engels betreft vooral hun opvattingen over de oudste en oude geschiedenis worden vermeld (en soms aan de hand van nieuwe wetenschappelijke kennis worden be- streden), maar niet hun opvattingen over het wezen van een revolutie en de ontwikkelingswettcn van de maatschappij (de wijze, waarop de materiële produktie geschiedt en de daaruit voortvloeiende produktieverhoudingen en klassenstrijd).
Eigenlijk is dit niet zo verwonderlijk, omdat prof. Wertheim zich filosofisch op een idealistisch stz..ndpunt pla:ltst en bij- voorbeeld schrijft " ... terwijl in mijn opvatting emancipatie het voornaamste criterium van het evolutieproces is, hetgeen duidelijk maakt, dat de 'prime movcr' (voornaamste beweeg- kracht, red.), in de richting van de geestelijke krachten gezocht moet worden" (blz. 75 ).
Prof. Wertheim laat hiermede dus duidelijk blijken, dat hij geen marxist is. Nu heeft hij zelf nooit, ook voor "Evolutie en revolutie" niet, te kennen gegeven het wèl te zijn en in dat opzicht komt zijn uitspraak natuurlijk niet als een verrassing.
Hij zegt zelfs in de inleiding tot zijn boek "door marxistische denkbeelden te zijn beïnvloed", maar "(toch) beschouw ik mij niet als marxist in de geijkte zin".
Zonder twijfel is dat laatste de verklaring, waarom de auteur op sommige plaatsen, waar hij het marxisme meent te kunnen interpreteren, tot onnauwkeurigheden vervalt, die verwarring- wekkend zijn en soms zelfs geheel tegengesteld aan de marxis-
tische opvatting. 477
Dat geldt bijvoorbeeld bij een gevoelig probleem als de ver- houding tegenover de godsdienst. Zo wordt geschreven: "Het is evident dat het soort vurige toewijding, dat vroeger met religieuze bewegingen verbonden was, zich uiten wil in bekende vormen, zelfs al is de heersende revolutionaire ideologie a- godsdienstig, of zelfs antigodsdienstig, zoals het geval is met het klassieke marxisme, dat religie als 'opium voor het volk' brandmerkte. Iedere revolutionaire beweging, hoe rationeel ook in haar middelen en directe politieke doeleinden, vertegenwoor- digt tegelijkertijd de droom van een volkomen nieuwe sociale orde; en die droom vindt zijn uitdrukking in quasi-religieuze vormen".
Voor een zuivere standpuntbepaling moet erop gewezen wor- den, dat het marxisme is gebaseerd op het historische en dialec- tische materialisme, dat het geloof aan een hoger wezen uit- sluit, maar dat het niet "antigodsdienstig" is in de dubieuze vorm, zoals in het boek wordt gesuggereerd.
Marx heeft dan ook niet gezegd "godsdienst is opium voor het volk", zoals prof. Wertheim deze uitspraak blijkbaar onge- controleerd uit vele niet-communistische publikaties overneemt, maar "godsdienst is opium van het volk", daarmede tot uit- drukking brengend, dat het volk erin wegvlucht van onbe- grepen maatschappelijke verhoudingen. Het marxisme, als revolutionaire beweging, vindt bovendien niet zijn uitdrukking in "quasi-religieuze vormen", zoals vooral anticommunisten het zo kwistig toedichten in een vergeefse poging de macht van zijn logica en wetenschappelijke ontleding der vraagstukken, die gepaard gaat met revolutionair elan en enthousiasme, te ontkrachten.
Burgerlijk-democratische revolutie Het is voor de hand liggend, dat in "Evolutie en revolutie", gezien de interessesfeer van de auteur, veel aandacht wordt geschonken aan de situatie en de ontwikkelingen in de tropi- sche landen. De zogenaamde ontwikkelingshulp wordt op de korrel genomen en gezegd wordt, dat de ontwikkelingslanden niet alleen maar achtergesteld zijn in vergelijking met de industrieel ontwikkelde landen, waar de rijkdom zich opzamelt;
"er is ook reden genoeg om vol te houden dat het ten dele hun nood en ellende is die de voortgaande accumulatie van rijkdom in de industriële wereld mogelijk heeft gemaakt," al- dus de auteur, die met rijkdom wel de verrijking van concerns op het oog zal hebben en verder opmerkt, dat "er in de industriële wereld weinig geneigdheid bestaat om van het meest voordelige aspect van haar economische verhoudingen met de niet-industriële wereld afstand te doen".
Er zijn echter ook een aantal kanttekeningen te maken bij de
wijze, waarop in het boek de problematiek van de tropische
landen wordt behandeld. De auteur wijdt daarbij nogal wat
478 aandacht aan Indonesië en wekt op sommige plaatsen zelfs de
indruk op te treden als vertolker van standpunten van de Indonesische communistische partij (de PKI), of schrijft haar eenvoudig standpunten toe.
Terecht stelt prof. Wenheim vast, dat in de tropische landen de boeren de overgrote meerderheid van de bevolking uit- maken en dat zij een "bewegende kracht" vormen voor de revolutie, een kracht zonder welke een revolutie niet mogelijk zal zijn.
Er is echter geen sprake van één grote boerenmassa zonder meer, maar er moet ook op het platteland een klassendifferen- tiatie worden toegepast.
Dat is niet overal even eenvoudig. De PKI heeft indertijd studiegroepen naar het platteland gezonden en ervaren, dat communale overblijfselen, traditionele feodale grondverhou- dingen, beheer over irrigatiewerken, gewoonterecht (adat) en woeker een ingewikkeld patroon van klassenrelaties hebben geschapen, waarbij de landheren de onderdrukte positie van de merendeels landloze bo~ren trachten te verdoezelen en de wer- kelijke klassendifferentiatie trachten te verhullen.
Prof. Wertheim had voor een beter begrip van het boeren- probleem dieper tot de kern kunnen doordringen, ook in samen- hang met het vraagstuk van het ecnheidsfront en de voltrek- king van de burgerlijk-democratische revolutie. Deze burger- lijk-democratische revolutie is gericht tegen imperialisme en feodalisme en zij vindt plaats in een nieuw tijdperk, waarbij zij in de tropische landen de voorbereiding tot de socialistische revolutie zal zijn. Het onderscheiden van de verschillende fasen van de revolutie is een belangrijk probleem.
De door de Suharto-kliek vermoorde voorzitter van de PKI, D. N. Aidit, formuleerde het karakter van de burgerlijk- democratische revolutie aldus:
"Wij kunnen het karakter van de Indonesische revolutie be- palen, als wij de bijzondere situatie van de Indonesische maat- schappij, die nog half-koloniaal en half-feodaal is, hebben begrepen en wij erkennen, dat de vijanden van de Indonesische revolutie op het ogenblik het imperialisme en de feodale krachten zijn. De taken van de Indonesische revolutie zijn de voltooiing van de nationale revolutie en de democratische revolutie om de twee voornaamste vijanden (imperialisme en feodalisme) op te rollen; de nationale bourgeoisie kan ook een aandeel in deze revolutie hebben, en als de grote bour- geoisie de revolutie vcrraadt en een vijand van de revolutie wordt, dienen de directe slagen van de revolutie toch steeds meer gericht te zijn tegen het imperialisme en feodalisme dan tegen het nationale kapitalisme en het bezit van de nationale kapitalisten in het algemeen.
De Indonesische burgerlijk-democratische revolutie draagt thans echter niet een algemeen karakter, behoort niet langer tot het oude type, maar behoort reeds tot een bijzonder, een nieuw type. De burgerlijk-democratische revolutie van dit nieuwe type wordt ook wel genoemd nieuwe democratische
revolutie of volksdemocratische revolutie. Zij is onderdeel van 479
480
de proletarische wereldrevolutie, die onwrikbaar het imperia- lisme, het internationale kapitalisme bestrijdt".
3)Deze zienswijze is nauwkeuriger en indringender dan de wijze, waarop het probleem van de revolutionaire ontwikkeling in de tropische landen in "Evolutie en revolutie" wordt gesteld.
Ook bij een ander vraagstuk is er sprake van een dooreen- halen van begrippen, waardoor een warrig en onvolledig beeld ontstaat.
Prof. Wertheim toont zich aanhanger van de zogenoemde
"omsingelingstheorie" - dat wil zeggen de omsingeling van de imperialistische landen ("de stad") door de tropische landen ("het platteland") en verwijst voor de verdediging van deze opvattingen verschillende keren naar Lin Piao als een autori- teit. Het geeft dit als standaardwerk opgezette bock een vleug van vluchtigheid, omdat Lin Piao inmiddels van het Chinese toneel is verdwenen en de "omsingeline;stheorie" in de Chinese literatuur nauwelijks meer wordt aangetroffen.
Het marxisme onderstreept de noodzaak van het bondgenoot- schap van de massa's in de tropische landen met de massa's in de imperialistische landen tegen hun gemeenschappelijke vijand. Dat laat geen ruimte voor simplificaties en een onder- schatting van de rol van de arbeidersklasse in de imperialisti- sche landen is ontoelaatbaar.
Trouwens, prof. Wertheims boek bevat enkele nogal specula- tieve hoofdstukken over de geschillen in de internationale communistische beweging. De wijze waarop deze worden ge- Ïnterpreteerd - met een toch wel wat verbazingwekkende stelligheid - geeft duidelijk aan, dat op een burgerlijke wijze, als een buitenstaander van de communistische beweging, tegen deze geschillen wordt aangekeken.
Klasse een objectief gegeven Niet iedere wetenschapsbeoefenaar is marxist en hij behoeft dat ook niet per se te zijn, terwijl men toch met belangstelling van zijn maatschappelijke ideeën en opvattingen kennis kan nemen. Indien zij serieus worden gepresenteerd dient zulk een wetenschappelijk onderzoek serieus te worden genomen. Voor de verwezenlijking van democratische eisen kan met de bur- gerlijke wetenschapsbeoefenaar, zoals in de Nederlandse prak- tijk is aangetoond, gezamenlijk worden opgetreden.
De burgerlijke wetenschap kan door het uitpluizen van ge- gevens en door naspeuringen op velerlei gebied een bijdrage leveren tot vergroting van de algemene kennis en zo materiaal aandragen ten nutte van de wetenschap en de ons omringende wereld.
Het resultaat van zulk een onderzoek dient dan echter kritisch op zijn merites te worden bekeken, zel~er wanneer conclusies
3 )