• No results found

Een ware en aanddoenlyke historie · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een ware en aanddoenlyke historie · dbnl"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een ware en aanddoenlyke historie

bron

Een ware en aanddoenlyke historie. Z.p., ca. 1810

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_war002ware01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

Een ware en aanddoenlyke historie.

Een jong Meisje, welke de eenige Dochter was, hoe zy tegen zin en wil van haare Ouders in den Huwelyken staat is getreden, en met haar man buiten 's Lands ter Woon is gegaan, hoe hy daar alles heeft doorgebragt, en zy met haar eenig Kindje in de grootste droefheid verkeerde; hoe zy een Brief naar haare Ouders schryft om vergiffenis te verzoeken, maar een Rouwbrief terug ontvangt, wegens het Overlyden van haare Moeder, waarop zy het besluit neemt, eenzaam met haar Kind te dwalen, hoe zy by haar Vader aankomt, welke haar geheel verstoot, en horende, dat haar Moeder reeds Begraven was, zich naar den Doodgraver vervoegd, en hem met traanen beweegt, om het Graf te openen, hoe zy op het gezigt van haar Moeder bezwykt, en binnen kort komt te Overlyden, terwyl het Kind by een Boerin besteed werd. De tyding, welke haar Vader zoodanig verschrikte, dat hy kort daarna Overleed; alsmede het schandelyk uiteinde van haar Man, die onder een Roversbende is gegaan, en uit wanhoop zich zelve doorschoten heeft, droevig om te leezen en te zingen.

Toepasselyk gezang

Op een Aangenaame Wys.

1.

Vond me ooit een treurig stuk, Verzeld met ongeluk, Het is het geen dat ik uw zingen zal,

De Waereld toond zich hier een tranendal;

't Is onlangs eerst geschied,

Het geen ik zal vermelden in dit Lied, Hoe dat een Mensch op Aard kan zwerven,

En hoe de Huwelyksdag, Dikmaals baarde droeve klagt.

2.

Een Maagd net, jong en schoon, Haar Ouders eer en kroon Door hun in Liefde teder opgevoed,

En Erfgenaam van al hun Geld en Goed;

Werd door de Min verleid,

Een Jonkman van dartele vrolykheid, Betoverde, helaas! haar zinnen,

Haar Liefde teer en groot, Schonk zy hem tot in de Dood.

(3)

2

3.

Maar de Ouders ongezind, Die spraken: hoor myn Kind Bedenk uw toch, den Huwelyken staat

Berouwd zo menig een, 't zy vroeg of laat, Een Minnaars tong verleid,

Dikmaals de Jeugd wel tot ligtzinnigheid;

Blyft aan uw Ouders raad gedenken,

Daar men zo dikmaals trouwd, Te vroeg dat laat berouwd,

4.

Neen! sprak zy Ouders neen, Weest daer voor wel te vreen Ik weet my zulks toch nooit berouwen kan,

Hy mind my als een braaf en deugdzaam Man, Geen raad die helpt haar niet,

Zy storte dus al spoedig in 't verdriet:

Werd in den Echtenstaat verbonden,

Tegen haar Ouders zin, Door een geveinsde min.

5.

Haar Man heeft dag en nacht, Verkwistend doorgebragt Het ogenblik kwam daar van droefheid en van smart, Zy baarde een jonge Zoon drukte hem aan haar hart, En zag het Wichtje aan,

Ach! had ik maar myn Ouders raad gedaan, Wat is, ô God! voor my te wachten,

Myn man brengt alles door, Geeft aan geen pligt gehoor.

6.

Gelyk het Zondenkwaad, Tot erger overgaat, Zo werd hy dikmaals ook door drank verwoed, Een wreedaard voor zyn Vrouw en eigen bloed, Mishandeld haar zeer snood;

Haar droefheid was nu nog te meer vergroot, Aan wien zou zy haar nood toch klagen,

Zy zuchten in haar lot, Geen uitkomst, groote God!

7.

Terwyl zy droevig klaagt, En dus haar smarten draagt,

(4)
(5)

3

Zy met haar Kind in angstig lyden,

Neemt 't radeloos besluit, Gaat vroeg ter Poorte uit,

9.

Daar viel zy knielend neer, En smeekt de Opperheer, Ontferm, ô Hemel! schenk my uwe hulp en troost, Aanschouw het lot van my en van myn Kroost:

Zoo dwaalt zy droevig heen,

Komt na veel moeite tot haar Vader treên, Groet hem om Rouwbeklag te geeven,

Met traanen in haar oog, Of zulks zyn hart bewoog.

10.

Maar hy geheel verstoord, Sprak menig driftig woord, En zegt: gaat heen! ik acht u voor myn Dochter niet, Gy weet de oorzaak zelf van uw verdriet,

Hier baat ook geen berouw,

Noch bittere klagt van haare Huwelykstrouw, Zy ging ter Kerke heenen treeden,

Waar dat zy was bewust, Dat haare Moeder rust.

11

Zy dringt 't verzoek steeds aan, Met bidden en getraan, By de Doodgraver zegt: in zoo veel jaaren tyd, Zag ik myn Moeder niet, die rust in de eeuwigheid, Ach opent my het Graf,

Zy is 't naast God, die my het Leeven gaf;

De Graver liet zich toen beweegen;

En heeft geheel ontroerd, Haar wensch dus uitgevoerd.

12.

Zo dra zy 't schouwspel zag, Riep zy myn moeder, ach!

Haar bleek Gezicht toont noch haar zacht gelaat, Had ik als Kind gehoord na haren raad,

Sluit digt, want ik bezwyk,

By 't zien van zulk een waardig dierbaar Lyk, Zy ging zich van het Graf verwyderen,

En viel in onmagt neêr, Het Kindje jong en teêr.

13.

(6)

By een Boerin in korten tyd besteld;

(7)

4

Die al haar zorg gereed,

Aan het verlaaten halve Weesje deed;

Die zorg wil God altoos beloonen;

Want 't Kind was erfgenaam, Zo als gy zult verstaan.

15.

Haar Man verhard in 't kwaad, Had dienst reeds als Soldaat Maar toonde daar ook aan die Heilige Wet;

Hoe weinig ondeugd op haar plichten let, Hy kreeg zyn Paspoort ras,

Om dat van hem niets goeds te wagten was, Van Vrouw en Kinderen afgezwooren,

Begeeft hy zich op 't end, By eenen Roversbend.

16.

Maar ondeugd vind haar straf. Zelfs eer dan aan het Graf, Wanhopend staat hy eenzaam op een weg,

Terwyl hy juist had een boos overleg;

O God! roept hy: myn Vrouw!

Myn lieve Kind! nu kryg ik naberouw, Ach! had hy maar tot God gaan smeeken, Maar de wanhoop werd te groot,

Hy schiet zig eensklaps dood.

17.

Ziet daar een Huisgezin, Reeds droevig in 't begin, Nog droeviger op 't eind door zondenkwaad, Maar God blyft toch der Weezen toeverlaat, Het Kind was opgevoed,

En wettig Erfgenaam, van zyn Grootvaders Goed, Zulks werd door 't Recht hem toegeweezen, Maar treurde om zulk een lot,

En smeekte de groote God.

18.

Hoort vrienden wie gy zyt, Denk toch ten aller tyd, Het Huwelyk tegens zin en Ouders raad,

Baard veeltyds op den duur het grootste kwaad, Maar smeek den Hemel dan,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een nieuw lied van een meisje, welke drie jaren als jager onder de Fransche legers heeft gediend, en in de slag voor Austerlitz is gewond geworden... Een nieuw lied' van een

Of minneklagt, van een jonge dochter welke van haar minnaar bevrugt was, en toen haar heeft verlaaten.1. Een

Die wou gaan varen, die wou gaan varen, Daar was laatst een meisje loos, Die wou gaan varen voor een matroos.. Zij nam dienst voor

en hiervan vindt men, ook bij van Duinkerken, niets anders dan woorden als keisteenen, woorden, die het geloof moeten rechtvaardigen en zelf eerst door het geloof gerechtvaardigd

Ten slotte noemen we nog Antoine Meillet's Introduction van 1903, waarin zich al iets van de eigen koers aankondigt die intussen, zoals uit zijn posthuum verschenen werk van 1916

Som waren te bedde in slapens state Sy worden wten slape gheweckt terstont Ende liepen ter straten wt goet ront Som liepen ter straten moedernaeckt Daer sy om werden

NU heeft Godt verhoort t'gebedt van Beatris ende heeft ghesonden zijnen engel uyten hemel om t'openbaren den heremijt dat de ses zonen, ende een dochter die hy vonden hadt int

Boekenoogen (ed.), De historie van den verloren sone.. [Historie van den verloren sone].. ONs wort beschreven int H. Evangelie dat op een tijt was een Vader des huysgesins, een