• No results found

G.A. Bredero,De werken van G.A.Bredero. Deel 1: Dramatische werken · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "G.A. Bredero,De werken van G.A.Bredero. Deel 1: Dramatische werken · dbnl"

Copied!
398
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

K InEli RKE A

(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)

WERKEN VAN_

GABREDFRO

Met JnIeidin~ en Aanteekenin§envan

`~Dr .H.1 1 .l ~1 1U 1LL "

Dromotische Werken

I?eel

I

boekversierin~ van Albert flohneThhn~f' ~ :.

,.iS.LvanLooyAmslerdaml_

MCMXXx

M ~

(8)
(9)

Voorwoord .

D e inleiding op Bredero's werken verschijnt in bet eerste der beide deelen, die zijn niet-dramatische poezie zullen bevatten . Hier worde derhalve volstaan met enkele toelichtingen over de wijze van uitgaaf.

Aan den tekst heb ik, behalve voor den Stommen Ridder en den MolenaPer, steeds de oudste drukken ten grondslag gelegd, dock ik heb niet een zuiver diplomatischen afdruk van die uitgaven wenschelijk ger acht . Door zich al to angstvallig to houden aan den overgeleverden tekst, bewijst men minder eer aan Bredero dan aan de zetters, sours mag men zeggen aan de letterkast van Van der Plasse . Hoe weinig precies de gedrukte teksten bet handschrift weergeven, blijkt reeds hieruit, dat meermalen twee opeenvolgende drukken ten opzichte van de spelling met ae of aa, dt of t, gh of g, k of ck, y of if voortdu,-

rend sterk verschillen, zonder dat nochtans in een van beide een vast stelsel heerscht . Ten aanzien van afwijkingen van een diplomatier ken herdruk handelde ik als volgt : Ontwijfelbare drukfouten heb ik stilzwijgend verbeterd, maar ook heb ik slechts aanvankelijk geeer- biedigd deis die in de oudste drukken bier en daar de j's vervangen . Door vergelijking blijkt, dat dezeishetzij willekeur van den zetter zijn of een tekort aan f's verraden .' Ze to laten staan had geen bezwaar, waar ze niet voor een stomme a voorkwamen, de indruk mocht echter niet gewekt worden dat Bredero inderdaad oogtevooroogjegebruikte en waar de j's of en toe hersteld moesten worden, leek bet logischer ze geregeld to herstellen. Ook van aanvullingen der tooneelaanwijzingen uit andere drukken heb ik geen rekenschap of gelegd en de zeer onregel - matige of kortingen van de namen der sprekende personen zijn niet slaafs gevolgd . De enkele aangebrachte veranderingen die op bet goed ver- staan van den tekst of voor maar of rhythme van eenigen invloed kunnen zijn en waaromtrent meeningsverschil mogelijk is, heb ik telkens ge- noteerd . Gewoonlijk echter heb ik, wanneer ik een emendatie wenschte voor to stellen, mij er toe bepaald dat in de voetnoten of aanteeke--

ningen to doen en den tekst ongewijzigd of to drukken .

Onder de varianten heb ik spellingsverschillen natuurlijk niet opge•- nomen, en verschillen die neerkomen op bet uitstooten of invoegen van

Wanneer in de voorrede op sommige stukken doorloopend ii staat in plaats van is dat niet een andere spelling, maar bet beteekent dat de letterkast van bet gebruikte type geen ij's bevatte .

(10)

VI

VOORWOORD .

een toonlooze e, alleen wanneer ik een jongere lezing heb overgenomen of vind dat deze aandacbt verdient. In bet algemeen zal men goed doen bij de lezing van Bredero met de stomme e's wat vrij om to gaan ; menige hortende regel kan daardoor gered worden .' Met bet over.- nemen van varianten ben ik zeer voorzichtig geweest . Wanneer de jongere lezing, zooals vaak voorkomt, vooral metriscb beter is, be- teekent dit nog niet dat de verbetering op bet handschrift teruggaat, zij kan zeer wel willekeur van een wijzen corrector zijn .2 Een vrij sterke aanwijzing geven de varianten op Rodderick ende Alphonsus 2078 en 2079, waar de jongere drukken door eens enen weg to laten bet jambisch metrum herstellen, zonder er op to letten dat Bredero bier opzettelijk bet vrije komiscbe metrum gebruikt . De Rotterdamscbe nadrukken en de meeste late drukken komen voor varianten niet in aanmerking.

De interpunctie is in Bredero's werken tamelijk stelselloos en krioelt van de fouten . Ik heb mij bepaald tot bet verbeteren van blijkbarevergis-- singen en verder tot bet wijzigen van die interpuncties die bet goed be- , grijpen bemoeilijken, waaronder ik ook versta bet weglaten van de veelvuldig voorkomende komma's die eenvoudig de caesuur aangeven . In de eerste vellen ben ik wel wat angstvalliger geweest dan later .

De lofliederen op Bredero of op een van zijn stukken bebooren m .i . in een uitgave van zijn werken niet tbuis .

Wat de verklarende aanteekeningen betreft, had ik op mijn voor- gangers al dadelijk voor, dat bet Nederlandscb en bet Middelneder .- landsch Woordenboek tbans zooveel verder gevorderd zijn . Enkele woorden en regels blijven niettemin duister, maar ik durf zeggen dat bun aantal gering is . Steeds heb ik er naar gestreefd de gevoelswaarde van elke uitdrukking zooveel mogelijk to benaderen en sommige zijn alleen verklaard om to doen uitkomen dat de nuance niet dezelfde is als tegenwoordig . De juiste waardeering van alle nuancen krijgt men echter" alleen door veel lectuur . Zekere moeilijkheid gaven woorden die veel voorkomen en die men niet telkens opnieuw kan annoteeren, maar die altijd wee- dreigen misverstaan to worden, zooals stracksen

sinnelijckheyt.Ze zijn van tijd tot tijd opnieuw verklaard . Alle over .- bodige geleerdheid heb ik zorgvuldig vermeden .

De volgorde der stukken is niet volkomen cbronologiscb : ik heb 1 Enkele voorbeelden in de aanteekeningen op Rodd . en de Alph .

' Dit geldt niet voor de wijzigingen in den druk van 1638 van den Stommen Ridder .

(11)

VOOR WOORD .

VII

gemeend de Palmerijn-drama's evenals de kluchten bijeen to moeten voegen, terwijl ik de fragmenten achteraan plaatste . Voor de historische volgorde zie men de inleiding .

Tusschen mijn beschouwing van Bredero en de wijze van illustreeren van zijn dramatische werken heeft men tegenstrijdigheid bespeurd . Ik acht mij hiertegenover verplicht mede to deelen, dat de verantwoorr delijkheid voor bet besluit tot illustreeren op den uitgever rust .

J . A . N . KN UTTEL .

(12)

INHOUD .

alaaz .

Voorwoord . V

Rodderick ende Alphonsus 1

Stommen Ridder 193

Kluchten 273

Aanteekeningen 349

(13)

RODDERICK ENDE ALPHONSUS

(14)
(15)

G. A. BREDERO

Treurspe! van

Rodderick ende Aiphonsus

AMSTERDAM --- S. L. VAN LOOP MCMXVIII

(16)
(17)

Den edelen, erentfesten, hoogh-geleerden wel wysen, seer voorsienighen Heere : mijnen Heere D. Huyghe de Groot,

eerst Raadt en Pensionaris der stadt Rotterdam .

Myn Heere,

O nse ghelaurierden Poet,en wel waardigen Drossart van 1VIuy .- den, P i e t e r C o r n e 1 i s z . H o o f t, seydt yewers in zij n Prin-- celijck en lieflijck Spel van Granida aldus

Hoe wel een Edel hert van urytghenomen sinnen, All' Edel herten vroom en deughdsaam moet beminnen Soo heef't nochtans natuur ghehecht aan ons ghemoet, Een treck die verre d'een voor dander kiesen doet .

En dat mijns achtens meest door diender yet Goddelijcx in s'menschen ingewanten is, dat de verkiesinghe veroorsaackt, beneffens dat soo baart ghelijckheydt van sinnen en zeden een onderlinghe vruntschap, bet welcke ick inde ondervindeliickheydt bespeure : Want bet scbiint of de geliick-gbesiride zielen gemengscbap en gemeynscbap hebben gehadt, al eer sy haar inde aartsche berbergen begaven, en dat sy daar over, wanneer sy den anderen bier ter Werelt in dese vervalb're' lichamen gemoeten, de hemelsche kennisse en ommegang met nieuwe vruntschap weder soecken to vernuwen . Hoe swaarliick ; maar hoe beugbliick ist, eender to treffen onder so veel duysenden, daar wij eenige geliickbeyt des gemoets inne vinden ? Voorwaar onder de salicheden der tydeliicke dingen en is voor bet sterffeliicke geslacbt een waracbtigb en gbetrouw vrunt de minste niet. Datter yet kracbtigbs in ons ver- borgben is, 'twelck sekere voor, en meer genegentheyt tot d'een of 2 d'ander in ons werckt ; heb ick selfs (indient my gbeoorloft is to seggben) in miin selven ende anderen bemerct : Want eer ick den roemrrucbtigen Griecscben ende Latiinscben Leer .-meester D a n i e 1 H e y n s, en den vermaarden en waracbtigen Gbeschicbt-scbryver P e t e r S c b r y v e r, myne vrunden, oyt sagb, of kon, heb ick haar gemint en gbelieft ; en sy lieden hebben my wel gewilt, eer ick oyt voor haar verscbeen, door't beymeliick verstandt der sprakeloose geesten : daar ick my niet ver- waandeliick in verbovaardigbe ; maar daar ick my innerliick dapper 1 Daarover, daarom. -- 2 Voor, versta : voor-genegentheyt .

(18)

6

RODDERICK ENDS ALPHONSUS.

in verblyde, vermits hare beleefde zielen my wat deels in haar gunste gunnen ; van weicke eerwaardighmakinghe ick oock herteliick bedanck den zee- geleerde ende grootgheestige Rut g e r t s i us, Raats-Heer des Konincks van Sweden, ende voornameliick u miin Heere ! die om u hooghe wetenschap ende van Godt begaafde wiisheydt to recht den naam van H u y g o d e G root a voert . O cieraat der Nederlanders ! O Kroon .-dragher der wel-spreeckenheydt ! Die om u sesthien Iaaren wierdt medegenomen tot een pronck in Vranckriick, van de voorr treffeliickste Ghesanten der Machtighe Heeren Staten ; alwaar ghy u woordt doende voor dien Grooten Koningh H e n d r i c k so hoogh.-' vliegent en so we!, dat de Vorsteliicke mont riep, S i e t d a a r h e t wonder van H o 11 a n t ! O waarachtige spreuck ! En waardigh van so Heldtachtigen Prins ghesproken to worden . O Groote Man! Hoe goedt en hoe gunstigh was my 'tgheluck doe 'tmy troonde tot u lijff'- lijcke tegenwoordigheyt, doen u wyse mond mijn borst stroockte met lieffehjcke ende hooghwerwonder-rwaardige woorden? So haast en sagh ick niet het blickeren en blakeren van u heldere glase vensteren van u Gheest, of ick bekende met eerbiedigheydt de grootheydt en waardigheydt van u edele Ziel, die uyt Godt geboren is, om to over- treffen alle Volcken ende Tongen, van wiens gheleertheydt haar ont- setten en verbasen met erkenningh de verstandighste van onse eeuwe . O gheluckigh, overrluckigh R o t t e r d a m, die met sulcken blincken^

den Dyamant meught brommen : Maar noch gheluckiger zijnse die u 2

daghelijcks gheselschap moghen ghenieten ; ja die in u dienst haar leven moghen endighen . Teghen miin danck (waarde Heere!) moet ick miin penne bedwinghen, ende de stomme spelen, uyt vreese van de nydighe ; en oock soo ben ick meer als wel verseeckert dat ghy niet en ziit ge- dient met lof, of lief-koseryen : Daaromme soo bid ick u endeling dat ghy miin groote vrymoedigheydt, en dit miin Wedu-pennincxken int goede nemen wilt ; dat is, (het Treur-spel van Rodderick en Aiphonsus) soo verre my dit na wensch mach geschien, soo sal ick my grooteliicks aan 'tgheluck verbonden achten, en u miin Heere een eeuwighe danck- baarheyt schuldigh blyven, het weick ick vertrouw dat my van u deughdeliicke beleeftheyt niet en sal gheweygert worden, verho--

pende dat ghy met miin feylen vriendeliick leven, ende den Duyt .- schen altemets wat toegheven suit, op dit geloof sal ick den dagh over miin spel laten gaan, denckende dattet onder u geleyde vrij en veyligh

l D o e n d e, lees d e d e? -- 2 B r o m m e n met, roemen op .

(19)

RODDERICK ENDE ALPHONSUS.

7 wandelen en wesen sal . Hier mede wil ick U .E . bevelen inde gher nadighe bescherminghe vanden onsterffeliicken Godt, die wil U .E . verleenen 'tgheen U . E. tot Salicheyt mach strecken, gheliick U . E. van herten wenscht

LTwen onderdanighen Dienaar ende Vrundt,

G. A . BREDERO .

(20)

Voorreden

-aan de Liefhebbers der

Nederlandsche Rijmkunst .r

S o verscheyden (waarde Leser) als alle Menschen verschelen inde wterlijcke gedaante des aanschijns en des lichaams, alsoo verr schillen sy oock innerlijck inde ghemoeden en sinlijckheden : Dat dit waar is blijckt klaarlijck aan de sonderlinghe veranderinghe der ghenegentheden, een yeg'lijck heeftet syne ; daar hij natuurlijck toe ghetrocken en bewoghen is . Ick en ben niet van sin u hier to vertellen de besonderheden van dien, maar we!, dat ick u vrymoedigh wil be- lyden, dat ick van mijn kindtsche beenen of boven alle andere soete Tijtkortinghe de lief£elijcke Poesye hebbe verkoren, ende alle 'tsins alsulcke Ghesellen ghesocht en bemindt, die my hier in ghelijck waren, om met haar in plaats van andere ongheoorloftheden to onderhan-1

delen, waar in ick waarlijck soo gheluckigh ben gheweest, dat ick tot tegenwoordigh toe der bester gheselschappe hebbe ghenoten, so wel van kunstigh en sinrrijck rymen, als van treff'lijckheydt van staat . Nu dan alsoo ick vermerckte en ooghenschijnlijck sagh, dat een yeghelijck2

hem 'tselfde ten alderhooghsten bevlytighde, soo heb ick stilswyghent dit spel by der hands genomen, dock met sulcken achterdencken dat 3

dit mijn ontydigh kinds niet voldraghen en soude werden ; vermits my vele saacken afschrickten, dies ick bevreest was dat het in sijn draghen sterven soude, dock 'tis buyten mijn hope sulcks gheworden, als ghy in't lesen en 'taanmercken bevinden suit : 'tIs mijn maniere niet mijn eyghen werck to prysen, isset saacke dattet u behaaght, 'tsal my van herten lief zijn, dock wil ick wel dat ghy hier gheen beter om ver .- suymt ; daar zijn veel Waardigher en Heyligher Schriften . Dit waar-- schuw ick een yeder, dat ick u dit voor gheen waarheydt aansmeren en wil, want het is wt een fabuleus versiert boeck genomen : Maar ist4

saacke dat de Gheest hem eens wil verlustighen in dit mijn kleyn Lust.-hofje ghy sulter niet onbehoorlijcx inne vinden, wel verstaande, als ghy wilt overlegghen dattet voor de Ghemeente en 'tslechte Volck ghespeelt is, die meestendeel meer met boefachtighe potteryen, als 5

met gheestighe Poeteryen zijn vermaackt . Ten anderen, soo ghy wilt aansien dat Dienstknechts en Maartens anders spreecken als de Edele s

I A n d e r e o n g h e o o r l o f t h e d e n, andere, ongeoorloofde dingen . -- 2O o g h e n- s c h ij n 1 ij c k, duidelijk . 3A c h t e r d e n k e n, wantrouwende bijgedachte . -4V e r- s i e r t, verzonnen, verdicht . -- 5B o e f a c h t i g h e potteryen, snaaksche schelmerijen . - 6 M a a r ten s, dienstmeiden .

(21)

R OD DERICK ENDS ALPHONS US .

9

Heeren en groote Joifrouwen : En soo dear yets inde raseryen van Rodderick teghens de billickheyt werdt ghesproken, denckt dat bet dulheyt is die hem daartoe aanporden, en niet des maackers sin, die hem garen souw wt sulcke verwarringhen houden . 't Is my genoegh dat ick altemets een vaarsje mach dichten : Het loon dat ick voor dese mynen lustigen arbeydt hebbe ghenoten, dat wensch ick dat Godt gheve myne vyanden en achterklappers in bet werck dat sy voort .- brengen sullen . Leest dit met sulcken lust alst van my is gbescbreven, bet sal u ongbetwijffelt een aanghename soeticbeyt aanbrengen, bet welck u wenscbt ende gunt

LT alder Dienaer

G. A . Bredero .

(22)

Inhoudt van's Treur-spel van Rodderick en Aiphonsus .

nt eerste deel werdt ghehandelt de vrientschap van twee Edellingen, Rodderick en Alphonsus, die alleleens gesint zijnde, verlieven op' Elijsabeth, de Nichte des Konincks Ferdinando, waarvan sy den eenen grondigh heft, ende den anderen hertelijck haar : Alphonsus dit vermerckende, soeckt heul aan sijn Minnemaat, die hem 'tselvighe in alley billicheydt weyghert ende af-slaat ; waar door sy die Vrunden waren, doodelijcke vyanden scheyden .

Ten tweeden, na des Konincks reden en voorslagh op d'aankomste der Mooren, neemt Rodderick een onbekende Knecht, en sends hem looslijck aan Elijsabeth met sekere Brief, die sy ontfanght inde volle vergadering, waar in sy haar (soo 'tschijnt) dapper ontstelt, daar op haar den Brief-dichter neder set en troost, waar na sy alleen zijnde, met groot vernoegen den selfde leest . Onder anderen Overt haar noch een bestelt van Alphonso, die sy (schier onghelesen) stucken scheurt . Ten derden, na de overwinninghe des Conincks over de Mooren, verschijnt in droeflijcken ghelaat den moedigen Rod'rick, die sick beklaaght hoe dat twee Spaansche Edellieden hem inde hitte vanden Slagh geweldelijck hadden berooft sijn ghevangen Moorsche Kapi- teyn . De Koning op 'tversoeck vanden aanklagher, wijst het oordeel aan den wtkomst van den Tournoy : Waar van Elijsabeth bedroeft zijnde, 'snachts jammerlijck klaaght . Rodderick werdt bykans ver .- slaghen, dock van den vermomden Alphonsus mannelij c ontset en winnen de prij s daar toe gestelt .

Ins vierde : Rod'rick ghewont legghende, werdt daagh'lijcx verr troost van sijn Lief : Alphonsus dit bespeurende, vertreckt mismoede- lijck, met een sijn Vrunt . De Ghelievers versoecken oorlof aan den Koningh, om haar trouwdagh by haar Ouderen to volvoeren, 'twelck haar werdt vergunt, ondertusschen werdt daar ghebootschapt de ghevanghenis van Alphonsus, die Rodderick voor sijn Moor verwisselt en verlost .

Ins vijfde words Elijsabeth, die haar was verlustighde, ghegrepen en ghevanghen ghevoert van ses Moorsche Roovers, dock wort eyn .- delingh ontset vanden dwalenden Alphonsus, die haar daar nae met grooter droef heydt aanboodt sijn bloedigh Swaart, op datse hem, als

l A lie! e e n s, geheel gelijk .

(23)

•sanoJ uagasu~ripul up `SnsVQNONO 'HQOH

aA1A apPiPan uaa `SflU'1V~II1O 1

u

apa!J-jape VN1VVH S

'SflUr wNIQHONINOD

u

a1a~jDop--'N R1OOHD Z

1~~uxJsua!Q

`S2IHH HIS J2RI J

gaau}I aP `NVVH'N~Nifl IN ~

nO1JJO j ap HJ2HVSIZ[

u

auuuu~ a NDRI 10002I

I P~

( SSSNOHd'IV

'7~dS ZIQ NVA N INOS~I !d IcINx A NYI4TVN

000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000C00

a

t~~TBao~ uaa

;g6aonagB Aq ~atg st ao:j seep

iaftja~saaO 'gBaj~An uaa ~ pewiia6 s1p

do 1!H sT

•u

auxes,j gCU~j

~atu uanaj

'uaMno1 As ~~jaftja~ njS 1 W

: gBTnao1p

uauxo~jjoA jads

inai ,ajaq ~aq ~~jaeuux a~saj

•~ j pAagpuapuogag6uo a~ooi8 a~ j~ uaa

~suui 'apuawoq Aq apua 'sap~u As 'uufints ut waq do ua

'uapuan1a~s uapu~~ ~jngas ufis ~ua~jaq Aq '~ganjn gpagI sfij~

•u

a~oo~s

-loop osuogdjy uapuanaj sip f!jannneu ';uad~nnag6 g6uijA ~cuo~j up

ua 'saijzan

u(is )jai1appoJ ua1A 1A S

2s1an uajAIYL1 pUO Up

cuaq As do 1 1?M 'uanoo1 q nn,nos uanaj~

4

JputAn su~q U1 A

I I

'SI1 SNOHd 7V k!N

.X 3Il1!000e

a ee~s paoon~ as ~~ u a i Q

T

(24)

EERSTE DEEL .

EERSTE HANDELINGHE . Alphonsus eerste Uytrkomste .

Herdencken vande vreught van ons voorleden leven,

Placht'tonghetroost ghemoedt somtijtswatvreughd'te gheven Soo doetet oock an my, die vaack hier voormaals plach Met d'opgangh vande Son, in't kriecken vanden dagh, Op een gheoeffent Paart, met snelle Haserwinden,

Te ruyschen door het Bosch, om 'tschuwe Wildt to vinden, Dat mijn snuyvende Jaght al snoffelend' doorsmuyght,' En jaaght het schichtich Hart verbaast uyt wilde ruyght,

Na die bekende laagh, of vanghen't inde tacken .2

Ick plach de blonde Haas in't Legher to verlacken . De doove Quartel ick, met een ghemaackte stem, Bedrieghelijcken broght in dunne Netgis hem .3

Ick sagh mijn soetste lust an Sparwers en an Valcken, Die Reygers en Petoors kon inde Lucht verschalcken .4

Inde Broeck.-landen by het staande Water stil, Had ick van Voghelwangst de aldermeeste wil

Door dat mijn loose Valck zijn gauwe list ghebruyckte Hy greep d' Endvoghels vet ; gheen Teyling hem ontduyckte, Wat Pijlstart, Duycker, Koet, wat maar voor hem verscheen, Hy ving het met een snap, en vloogher voort mee heen Daar zijn druckend' gheklaauw, en bloedigh fel ghekrabbel, Haar moorden hallif doodt, en wurpse voort to grabbel . Het fraytste weyt^spel dat oyt mensch met ooghen sagh :5

Kort om, ick had al 'tgheen een Weyd-man hebben magh .s Opdat gheen traagheyt slap ons leven souw bekladden, Tot Lichaams oeffening wy veel tijdtrkortingh hadden . Des Sondaaghs runden wy uyt wedding, oft om eer,7

Wie inde volle loop stack 'tnetste met de Speer . Het werpen met de Steen, en 'thand'len van 't Gheweer

Vs. 1-30 . -- 1 jag ht, de honden ; doors m u y g hen, doorsluipen . 2 L a a g h, hinderlaag. -- 3 H e m, feitelijk to veel. 4 P e t o o r, butoor, roerdomp. -- 5 W e y t s p e 1, jachtvermaak . --- 6 W e y d r man, jager. - Runnen, rennen .

(25)
(26)
(27)

RODDERICK ENDS ALPHONSLIS .

13

De Worstel-kunst ; ja noch wel duysent dinghen meer, Die wy naar eysch des tij is oock sonderling verdeelde,' Veraarden soo door dwangh de Piemgal geepse weelde .2

De vrywillighe last herschiep ons sterck en rat, Daar zyne Majesteyt veel dienst van heeft ghehadt,

Eer wy 't Rijck vande Swart met spring-rreysen en tochten,3

Onder de Kroone tot zijn wijt-ghebieden brochten .

Doers heeft deer flucxse hands, die noyt zijn kracht ghebrack ; Die noyt verloren sloegh, noch noyt vergeefs en stack, Soo darter veel verschroockt, en hallefrgare Mooren,4

In't braacken van haar bloedt de snoode ziel verlooren . Na 'tverwoesten van's Lands, wy moesten trecken of ; 'Tvolck werdt gheleydt in rust, en wy in 's Konings Hof, Daar voor een Rustingh hart wy sachte Kleeren draghen, Dies d'oud' ghewoonte wy door's nieuw ghebruyck verjaghen . In plaats van Wapens wreedt, sien wy de Maaghden soet,

Die met een vriend'lijck sien verheeren ons ghemoedt . O krancke kracht des Mans ! die sick soo last vervrouwen:5

Een Vrouw brengt meer to weegh, als duysent Manner souwen . Siet hier de gheen die soo onsach'lijck is gheweest !

Siet hier de ghene die van yder was ghevreest !

Siet bier de ghene die Krijgbsrbelden heeft gbedwongben!

Die suft, die schrickt nu voor een eungjer naackte Jonghen: 6

Die gulde Pijltjens an mijn blonde Juifrouw biedt ; Die sy uyt haar ghesicbt in mijn weeck bertje scbiet, Daar sy my ongbehart en sonder Pantsier siet Al waar bet Harnas staal, ten keert de Minne niet . Ach Hemelsche Princes ! Goddinne der schoonbeden !

Die van my Overt gbeviert, ghedient, en aengbebeden . Ach ! mijn verwonnen Ziel die roept om u gbena Troost u gbevangben, eer bet u berouwt to spa .

In alles waart ghy, Lief ! seer beerlijck uytghenomen, Ja de volmaackste die ter Werelt soude komen, Indien ghy maar 'tgbebreck van uwe straf heyt riet,

Vs. 31 .--64. -- 1 N a a r e y s c h d e s t ij t s, in overeenstemming met bet seizoen . -- 2 P i e m g a 1 g e e p s, galachtig bleekgeel . -- 3 S p r i n g- r e y s e, plotselinge inval . - 4 V e r s c h r o o c k t, verschroeid . --- 5 V e r v r o u w e n, door een vrouw beheerschen .

6 E u n g j e r, loos .

(28)

14

RODDERICK ENDS ALPHONSUS . Waar met ghy my bereydt een doodelijck verdriet . Soo'ck yets van u versoeck met minnelijcker vraghen, t' Wert my gheweyghert dreuts en spytigh afgheslaghen .' Wat magh de oorsaack zijn ? Maar dock, ick heb verstaan, Dat Rodderick u mint ; dan dat sal wel vergaan,

Soo haast ick hem vertel, hoe ick in Minne blake, Sal by afstaan uyt Liefd', om mijn Min plaats to waken . Doch het verwondert my dat by zijn Minne decks .

Rodderick uyf.

Ghemeenlijck is omtrent de gheen daarmen van spreckt . God groet u Roddrick.Rodderick. Die woes u eeuwigh sparen Mijn dunckt ick sagh u niet in hondert duysent Jaren .

Wat goes g'luck, of quaat lands, heeft my van daagh tot flu ; Ontrooft de soete vreughd', die ick gheniet door u ?

Die ick gheniet door u vermakelijck byrwesen ? Ick twyfel an u jonst met achterkousich wesen,2

Dat ghy een ander hebt verkoren boven mijn, Die eertijts in u hers de liefste plach to zijn

De Fenicx soo ghy spraackt, die ghy alleen beminde Want het valt alsoo swaar een ware Vrunt to vinden, Stoort u Alphonsus niet are dit klachtigh vermaan,3

De grootste Liefde heeft de grootste arrigh-waan :

Alphonsus. Gheen Eeuw, mijn Rodderick ! en sal mijn Liefd'verdryven Mijn Liefd' (soo't u beliefs) sal altoos Liefde blyven .

Maar den verkeerden Mensch, van Reden gantsch berooft, Veel eer de Loghenwals, als Waerheyt klaar ghelooft . Wt dese Moeder komt dat schandelijck wan-trouwen,

Die does ons onghegrondt 'tquaatst' van een ander houwen . Dit is meest door Natuur by yder een ghemeyn .

Rodderick. Door's groot begrypen Overt de groote Liefde kleyn .4

Alphonsus. De Liefd' is de Fonteyn van Broederlijcke Minne . De Liefd' vermagh het al . De Liefd' kan't al verwinne.

De Liefde is niet licht : sy hoops, verdenckt gheen quaat De Liefde is een dingh dat nimmermeer vergaat .

De Liefde, daar sy magh, vermijdt het weder-wreken . De Liefde die bedecks veel sonden en ghebreken .

Vs. 65^--98 . ---- 1 D r e u t s, hooghartig .

2 A c h t e r k o u sic h, achterdochtig . - 3 S too r t u n i e t a n, words niet boos om . --- '4 Beg r y p en, verwijten .

(29)

RODDERICK ENDS ALPHONSLIS.

15

De Liefde is lijdsaam, soo wet in lief als leydt . De Liefd' is vriendelijck, en vol langmoedicheydt .

Rodd. Verschoont door Liefde mijn gantsch onvoorsichtigh spreken . Alphonsus . U vruntschap en u joust is menighmaal ghebleken An u oprrecht ghemoedt : Want vrientschap die bestaat Niet in liefrkoossery, maar inde waste daadt .l

Veel konnen meesterlijck als vrienden haar ghelaten, Voor d'ooghen vande gheen, die sy van herten paten .

Rodderick . Maar dat verdoemt bedrogh wort door denTijdt bekendt .

Alphonsus. Hybedrieght sick selven die 'tbedrieghen is ghewent .2

Rodderick . 'tZijn Pluymstrijckers diemeestvangrooteLiefde klappen.

Maar ons vereende joust begonst van d'eerste trappen, Ja van ons kintsheydt af, tot heden op dees uur .

Versochtheyt heef t ons Liefd' gheproeft in't soet, in't suur .3 'tVernuwen van ons tijdt does my noch seer verblyen,4 Door 'tstoeyende gheraas der kintsche sotternyen, Hoe nieus-gierigh pleegh ick de Paarden to beryen .5 Hoe plechtigh pleghen wy op d'Hase--pat to tyen,e

Datmen van stoff en sweet ons nauw bekennen mocht . Hoe dickwils heb ick u met springhen wel verpocht .' Hoe dickwils pleegh ghy ons buur-jongens uyt to locken, Om teghen ons to slaan met kneppels en met stocken Daar ghy als Capiteyn pet hoofs waart vande strijdt, En sontse vaack bebloedt naar hugs met groot ghekrijt . Wat had ick oock een vreughd' in ander beuselinghen .

De Tij dt die niet en rust verandert alle dinghen .

Alphonsus . Dit docht ick in mijn selfs soo ick vast herwaarts gingh : Het leven vande Mensch is een verkeerd'lijck dingh :8

De kleyne Kintsheyt is onwetend' en verghetel . De Jongh'lingschap is stout, lichthertigh en vermetel . De Manheyt is bedaart, sorghvuldigh dagh en nacht . De laatste Ouderdom met pynen door-ghebraght .

Vs .99-130 .-' Lief-koossery, lievewoordjes . -- 2 Bedrieght, lees drieght?

- 3 V e r s o c h t h e it, ondervinding. 4 V e r n u w e n, weder ophalen . -- 5 N i e u s-g i e r i g h, verlangend naar jets nieuws . - 6 P 1 e c h t i g h, volhardend . --

V e r p o c h e n, overbluffen .

8 V e r k e e r d' 1 ij c k, verkeerlijk .

(30)

16

RODDERICK ENDS ALPHONSUS .

Wat doer den sotten 1Vlensch soo stijfsinnigh volherden, In't recken van zijn Tijdt, die pijnn'lijck oudt doer werden ?

Rodderick . Selden Alphonsus, Heer ! ter Werelt yemant leeft, In sulcken staat daar by voile vernoegingb heeft .

Voorts 'tgheen dat ons ontbreeckt, dat hooptmen to verwerven : En 'tqualijck leven maackt een gruwel voor bet sterven .

Alphonsus . Dar's waar, mijn vrunt! ick werdt op een ghelijcke tijdt, In't hersflu seer ontsteldt, bedroeft en seer verblijdt :

Want siet den Mantuaan, en Florentijnscbe Heeren, My lieten bidden thans, met eerbiedigh begeeren, Dat ick haar over Discb war verselscbappen souw . 'Twelck ick niet kon afslaan, hoe ongaarne ick wouw, Het moeyt my, O mijn vrunt! dat ick van u moet scbeyden .

Rodderick. Dewijl bet soo moet zijn, de Heer wil u gbeleyden . 'Kbem sick ! houw ! Alphonsus ! mijn trouwe Liefd' vol sorghen,1

Die vraaght nu waar ick u sal mogben vinden morgben?

Alphonsus. Maer inde Bogaart, byde Lust-bof vande Prins .

Rodderick.Vaart wel, en leeft met vreughd' : maar later dock gheensins . O guide vrye Tijdt! ghewenscbte Eenigbeyt!Z

Om wien bet minnend' hers hem vande menscben scheyt . Hoe veyligb magb ickflu met lusten over.-wegben De Gaven die daar zijn in mijn Joifrouw ghelegben . Ach mijn aartsche Godin ! Bevooghtster van mijn hert !

Reviere van mijn vreughd' ! Spring -ader van mijn smert!

Hoe lang sal hoop en vrees mijn jonghe borst bestormen?

Ach ! oft u wille waar mijn droef heyt to vervormen . Ick stroy bier inde Wint een vrucbteloose klagbt ; Veranderlijck en wuft is 'tvliegbende gbedacbt . Ay eenigh Paragon ! schoonste van alle Vrouwen !s

Of die ten minsten daar van my Overt voor gbebouwen . Ach lief Elisabeth ! van Koninglij cker aart :

Doorluchtigh, edel, wijs, reyn-bertigh, net en tzaart : De gracyen die u verweende schoonheyt cieren,4

Die werden nocb verrijckt door u heussche manieren .

Vs . 131 .--164 . --- i K h e m s i c k! h o u w! geluiden om terug to roepen . - a E e n i g h e y t, eenzaamheid . 3 P a r a g on, toonbeeld, ideaal . -' V e r- w e e n d, verfijnd .

(31)

RODDERICK ENDS ALPHONSUS.

17 U Hoffelijcken Gheest, 'tparmantigh schoon ghelaat,1

Kundight aan't slechte volck u hoogh of kompst en staat.

Doch u bescheydenheyt die schickt met juyste maten2 De grootsheyt van u hers na alderhande staten, En deylt meewarigh om dijn eerelijcke gunst,3 Door aangheboren deughd', en Vrouwelijcke kunst . Als ghy u oogjens slaat op de ghemeene lieden, Kunt ghy met wencken my stil.-swyghende ghebieden . Het schijnt aan u ghebaar dat ghy my gaarne siet ; Doch ick en seyde't u om al de Werelt niet

Want ghy moght seer versteurt my een roemrdragher noemen ; Ick haat verwaantheyt, en 'tweldunckende beroemen .

Elisabeth uyf.

Siet bier de Dochter van voorrwylen 'sKonings raat, Die om zijn ouderdom 'toneenigh Hof verlaat, En soeckt met lust zijn rust op zijn gbebouwde Sloten Zijn Soons van Adel rijck, zijn Princen-Bondtghenoten . Dees waarde suyver 1Vlaaght, die ick van berten min, Die is de boogbste Vrouw van onse Koningin .

Ick magb my wat ter schuyl bier inde ruycht versteken, Nlogbelijck salse bier van baar Vryagie spreken . Elisabeth . 1Vlijn feeder bertjen is soo gaarne inde lucbt, Om dattet loost aldaar mijn lastigh swaar ghesucht ; 1Vlaar dock ick ben beducht met 1Vlaaghdelijcke scbromen, Dat yemant onverwacht my bier moght overkomen .4 Ach Boomen ! luystert toe, hoe ick met smerte klaagh, Verborghen 1Vlinne die ick in mijn herte draagh, Tot d'eelste Jonghelingb, in scboonheyt uytghelesen, Die de Nature pronckt met een braaf Prinslijck wesen ; De deughd verciert met eer zijn treffelijck ghemoedt, 'Twelck yder een (als my) seer vaack verwond'ren doer, Over den grooten Naam van zijn uytlandsche daden ; Als oock de booghe kunst van zijn voorsichtigh raden .

Rodderick d'edel Heer, Is 'tHoofs voornaamste eer

Vs . 165-198 . 1 Parmantigh, statig.

4 2 Bescheydenheyt, oordeel, wijsheid.

M e e w a r i g h, mmzaam .

O v e r k o m e n, verrassen . Rodderick .

2

(32)

18

RODDERICK ENDS ALPHONSUS.

Een spoor der Jonghelinghen, Een lust tot hooghe dinghen Want by is flu ghestelt Een Meester van bet veldt ; Om dat zijn jonghe jaren Soo dapper zijn ervaren . Maar meerder heerschappy Soo hebdy over my,

Mijn Veldt-beer! ghy gaat leyden Na u mijn sinlijckheyden .'

Ghy borrelt uyt mijn grondt Tot in mijn cleyne mondt ; Daar ghy mijn tong met missen, In 't noemen doer vergissen . Ach ! als ghy my ontmoet, Verwandelt my mijn bloedt Dat door 'tkrachtigh opstyghen, Een eerbaar schaamt doer krygen . Soo yemant van u praat,

Verandert mijn ghelaat : Ick stamer in mijn spreken Mijn redens blyven steken Want daar ick eerst van sprack, Is my vergheten sprack ;

Soo dat de grove mensche Bespeuren wat ick wensche.

De Maaght die by gheval to nacht eens by my sliep, Bedroogh my in mijn Broom, juyst toen ick Rodd'rick riep Sy sprack in plaats van u, seer veel doorrtrapte woorden, Waar met allengskens sy my listelijck uyt hoorden, En lachten doen soo hart, Bat ick sprong uyt mijn slaap Ick straiten haar verraat met een grauwende schraap . Maar waartoe baal ick op al dese malle dinghen ? Wel wat belet my nu een vrolijck Liedt to singhen ? Op Bat de treuricheyt die door mijn sinnen snuyft, Sich menghet inde Windt, en inde Lucht verstuyft .

Vs . 199--234 .

1 S i n 1 ij c k h e y d, zin, neiging .

(33)

RODDERICK ENDS ALPHONSUS .

19

Waar dat kleyne Guytje bunt, g'lijckmen't uytgeschildert vint, Ick leed' dan in mijn Ziele niet dit lieffelijck en swaar verdriet . Maar 'tloose Boefjen siet seer snel, 't onsichtbaar hertjen raackt by wel, De krijgslien stout by niet en vreest, dock d'onbesorgbden treft by meest . Sijn bong, sijn pylen, sijn geweer, die quetsen diep, maar doen gheen seer ; Sy comen vaack al lacbend' an

Geen blaauw lit.-teycken blijfter van . Nu 'tPottertje my heeft gbewondt,' nu biedt bet my sijn lieve mondt . Nu wil by peys : by looft en sweert, to gheven wat mijn hers begheert . Cupido ! wel dit is mijn eyscb Tot borricbtocbt van onse peys, Begbeer ickflu gheen ander dingb als Rodderick de Jongbelingb . Het Scbelmpje is nu soo voldoent,2 flu 't bier me magb weer zijn versoent ; Hy seyt my toe dat ick eer langb sal krygben mijn begheerts ontfang . Hierom mijn bert, u troost en denckt, dat grooten druck bet leven krenckt ; En dat de sorgbeloose vreugbt ons 1Vlacbt vermeerdert en verbeught . Wel op mijn Ziel, in vreugbden leeft, de droef heyt stracx sijn af-scbeyt gheeft . En plaatst u Rodd'rick in de stee van uwe minlij ck berten-wee.3

Vs . 235--266 . -- i P o t t e r t j e, schelmpje --- 2 V o l d o e n t, toeschietelijk . -- 3 M i n 1 ij c k, uit min voortkomend .

(34)

20

RODDERICK ENDE ALPHONSLIS . Dan waar dat kleyn Guytje bunt,

ghelijckmen't uytgheschildert vint Ick leed' dan in mijn Ziele niet dit lieffelijck en straf verdriet .

Hoe macher swaarder pack ter Werelt zijn to draghen, Als heymelijcke Min, en niet to moghen klaghen ? Ach ! wat een harden Wet stelt ons de wreede schaamt, Waar door 'tversoecken ons in't minste niet betaamt . O streng heyloos Ghebodt ! ghy dwingt de swacke Vrouwen, Dat sy haar hooghste lust gheblintrhockt moeten houwen . De sorghe voor mijn eer, die voor de schande vreest, Heel stribb'ligh wederstreeft de Min, die in mijn gheest Soo vinnigh brandt en blaackt op Rod'rick d'uytverkoren, Die vans vermaart gheslacht des Keysers is gheboren, Vant Huys van Arragon, de naasten ande Stoel . Hoe ick de Min meer deck, hoe ickse meer ghevoel . O wond're brant, ghy brand' staagh, sonder to verteeren Het hart ghy gloeyend' stoockt, en senght niet eens de kleeren . Ach Edel Rod'rick ! ach ! ick smoor de vlam met smert,

Merckt op mijn voorhooft maar, die 'tboeck is van mijn hers, En op mijn ooghjens die my deden gantsch verlieven Op U, die al mijn liefd' u lieff'lijck overbrieven, Al soeck ick nu met vlijt to dooven uyt mijn lust, Dit Vuyr, mijn Min en sal niet werden uytgheblust Of schoon ghewoont en eer verbieden my to schryven, Ghy zijt mijn Liefste, en ghy sultse eeuwich blyven . Ick gaa naar hugs, 'tis tijt, wel an mijn voetjes stapt, Eer yemandt my alleen hier in dit groen betrapt . Rodderick van achter 'tgroen, seryt dit volghende : Ay my ! ick sterf van vreught, ick kan my niet bedaaren, Ick sorgh dat my mijn ziel van blijdtschap sal ontvaaren . Wat ist, ofmen de Min met moeyten nauw bewaart, Haar klaerheydt wetter tijdt hem selven openbaert .

Mijn Lief ! mijn Licht ! mijn Son ! die socht haar Min to decken, En komt my opentlijck haar reyne jonst vertrecken .'

O wenschelijckste vreught ! O onverwacht gheluck

Vs . 267---301 -- ' V e r t r e c k e n, verhalen .

(35)

RODDERICK ENDS ALPHONSUS.

21 O soete weder-loon ! van mijn gheleden druck .

O triumphante Min ! O Heerschap van mijn sinnen ! Ick socht, maar ick en moght u groot gheweldt verwinnen . Maar na dat ghy met my spronght omme soo ghy wont, Versoet ghy nu mijn smart wel hondert duysentfout.

Ach ! mijn ghedachten al haar inde vreught verstroyen ; Mijn ziel verneuckelt haar met innerlijck verfroyen ;' Mijn hart springht in mijn lijf ; mijn vrolijck aanghesicht, Sal, vrees ick, den waerom noch brenghen in het Licht.

Ick twijffel menighmaal ins heughlijck overlegghen,

Of mijn vreught of mijn min mijn lichter valt om segghen . Rodd . binnen.

Alphonsus uyt .

Dees sapigh lustigh nat datm'uyt de Druyven trees, Is aan d'ondanckbaar Mensch in gheener wijs besteedt . Want den gaafrrijcken God, en Bouw-Heer alley dinghen, Heeft inden Wijngaart een groot wonder willen bringhen Den quaden is sy quaat ; den goeden is sy goedt ;

Den siecken seer ghesondt ; den slappen gheeft sy moet ; Sy wackert het vernuft ; sy ciert met val de spraken ;2

Sy jaaght de droef heyt wegh met lieffelijck vermaken . De Tasters legghen niet in d'edele Wijnstruyck :3

Maar in de overdaat van's gulsigh shoot ghebruyck . Wy Spangjaarts wy verstaan uyt taal .-kundighe Tolcken, Dat wy in soberheyt verwinnen alle Volcken .

Maar ick voel nu in mijn een groot Mirakel ; want Door de killende Wijn lijd' ick een heeten brands Sy zengert mijn verstandt met nuw vlammende pynen . O wonderlijcken brands ! O wonderlijcke Wynen ! Hoemen meer koude vocht al leperent instort, Hoemen van Vrouwe lust Overt hittigher gheport, Soo d'Oly in het vuyr, de vlam stijght inde hooght,

De Minnaars, ist niet vreemt, van drincken kryghen drooght . Elisabeth mijn Lief! Mijn Lely ! Ach mijn Enghel !

Siet, hoe dat ick ter sluyp de straat met kruycen strenghel :4

Ick swier vast heen en weer, en soeck by u to zijn,

Vs . 302--335.

1 V e r f r o y en, verblijden. --- 2 V a 1, gratie. -- 3 L a s t e r, ondeugd. --- 4 M e t k r u y c e n, t .w . door bet gedurig over-en-weergaan .

(36)

22

RODDERJCK ENDE ALPHONSLIS . Ghy brandt en blinckt, helaas i tot ongheval van mijn . 1Vlaar hertsen waarde Lief ! mijn schoon onder de schoone Ach ! tot mijn achterdeel gaat ghy u giants vertoone,'

o levendighe brandt ! ghy kruypt, ghy woelt, ghy sweeft ; Daar ghy my mede doodt, maackt dat een ander leeft . Mijn Leyt--ster en mijn Licht ! ick volligh uwe stralen, En hoop voor mijn verdriet was lichtenis to halen . Maar uwe Kamerier, die soete slechte slooff,

Die does nu dat ick schier mijn twyfelingh ghelooff ; Want soo sy juyst alleen my uyt de lien ghemoeten, Soo lusten't my eens haar erentfest'lijck to groeten ; Waar op sy proper neech een hallifruur schier laugh, Soo dat beleeftheyt my tot haar to komen dwangh Ick gaf haar doe een handtrvol goude Pistoletten ; Het was dock al to vreemt hoe sy haar wesen setten . Ick stondt iangh in beraadt, dat ick mijn selven vroegb, Wat dat de Dienst-maaght deed', of sy huylden of loegh ? Ick danck u Heerschap (seyse) ick souw wel op u wachten Aende Poort vanden Hof ; maar siet, meest alle nachten 1st dat een groot Seigneur bier loosselijcken komt, En by is alsoo weytscb, bedecks, bepluymt, bemomt

En dat mier is, mijn Vrouw ontfanght hem alsoo lodderlick .2

Wt had de Maarte. 1Vlaar ick vermoedt op Rodderick .3

Ick moet de sekerbeyt bier flu eens of bespien .

1Vlijn hers wan-trouwt bet oor, en bout veel meer van's sien.

De klock, jae bet is tijdt, 'kwil my tot gaan verstouten Soo ick mijn Joifrouw sie, ick sal was met haar kouten . Ay nydigb stalen slot ! dat my bier buyten sluyt .

Nu klopt, mijn handen, klopt, 'ken durf, ick scbeyer uyt .4

Ick wil de Neering sien, bier in een boeck of winckel . Daar stoot ick onverboets an die beilende Rinckel . Elisabeth boven uyt bet venster .

Wel was gberaas is bier dus inde stille Nacbt ?

Alphonsus . 1Vlijn Vrouw ! siet bier u slaaf, die u gbena verwacht . Elisabeth . Alphonsus keert naar buys, gbeeft u gherust tot slapen .

Vs. 336--369 -- l A c h t e r d e e 1, schade . -- Z L o d d e r i i c k, minnelijk . --

3 M a a r t e, dienstmeid .

4 I c k s c h e y e r uyt, ik zie er van af .

(37)

RODDERICK ENDS ALPHONSUS.

23 Alphonsus . De rust Elisabeth is voor my niet gheschapen ;

Maar wel voor u, mijn Lief ! mijn Ziele van mijn Ziel !

Elisabeth . Alphonsus soo'cket niet voor groote dreutsheyt hiel,1

'k Sloot u 'tvenster voor't hoofs, om my tot rust to vlyen . Heeft nosh gheen ends (denk ick) u grove sotternyen ? Hoe dickmaal heb ik u in errenst afgheseyt,

Dat ick u niet begeer, noch sal in eeuwigheyt .

Want my en komt als noch bet Huwen niet gheleghen Veel min ben ick tot u, in't minsten yet gheneghen, Daarom soo bidd'ick 'u, Alphonsus, Heer ! dat ghy U Minne stelt op een, dies'liever is als my .

Alphonsus . Alwaardighe Princes ! wilt my (bid ick) toelaten, Dat ick een ooghenblick by u voor 'tlaatst' magh praten . Elisabeth . Ick praat met niemant niet, 'tis teghen mijn manier, Nu inde nare Nacht to spreken yemant bier .

Bedrieght u selven niet, door pluymstrijckende sinnen ; Mijn onverkeerlijck hers en suldy nimmer winnen.

Dus staackt dit loopen, en u moeyelijck gheschrijf,2

Soo ghy niet wilt dat ick u Vyandinne blijf .

Vaart wel, en leeft met vreught, ick ga nu weer na binnen .

Alphonsus . Hoe ghy my harder valt, hoe ick u meer beminne Het gheen men suurlijckwins, Overthoogher bier gbeacbt . U straf heyt noch 'tgheval heeft op mijn Min gheen kracht .

Dus sal ick eeuwighlij ck u dienen ende eeren En hoop dat door den Tijdt u sinnen sullen keeren . Nieuwen Haan, en Joffrouw Griet-smeers uyt . Isset nou al weer gien deegh ? Wat isser inde weegh,3

Dat al dit malle volck soo oyster bril,, siet ?4

Wel was schortje, seek kack-neysters, of ist noch na jou wil„ niet ? Een mensch magh met vreen bier niet iens gaan byde straat, Besonder as-men dus was uytwendigh ghekliedt gaat .5

Ick vrees een deghelijck pack aan mijn Iijf to trecken, Om dat dese versoorde luy staagb mit-me gecken .

Heb ick ien revs, gort wows ! an mijn lijf iens was moys,s

Vs . 370--402 . -- 1 D r e u t s h e y t, spijtigheid . -- 2 M o e y e l ij c k, lastig . -- s Glen deegh, niet goed . .-- 4 Bril sien, opkijken . --- 5 Uytwendigh, ongemeen .

6 G o r t w o u s, bastaardvloek .

(38)

24

RODDERICK ENDS ALPHONSUS . Sy roepen't over de buurt ; kijck dat 's op zijn parmafoys,' Ay siet toch, Kyeren ! Kyeren ! jae we!, hoe souw jijt versieren?Z Hoe komt Nieuwen Haan an sulcke fyne verweende Klieren?3

Ja wel trouwen Buur.-Wijf, wat dunckje, magh dat staan ? Om God-wil, siet daar die straatrjoncker iens gaan . Of by wel ien Veer in zijn nest bet (denck ick) die zijn is?

Wat duysent Fransoysen weten de Luy wat dat mijn is?

Ick borgb niemant wat ick heb, of wat ick badt . Ick baalt en betaalt soo wel as de beste vande stadt . Wat Duyvel gaanse dan met my haar tong scbrapen ? O dit verkranckt gbespuys kan mijn naars wel begapen . Docb ick lijdt met ghedult, ick slacht de goe Jop : Maar dese labbekacken halen ellick-ien byde naars op ;4

'tWaardeynen bet gien eyndt, asse byde straat gaan slingberen,5

Waar datse my iens sien, sy wysen my na met vingheren Koom ick iens op den Dam, daarmen om't moyste pronckt, Daar word'ick van de Vryers soo over--zijts belonckt . Ho, seyt den ien, ick wedd' dat by dat pack gbelient bet .

'tIs wel to sien, seyt d'aar, dat by de Rederijckers to orient„ bet 6

Sy kennen daar op ien onsch wel wicken watje waart bent . Of je rijck, of je arm, of je goet, of quaat van aart bent .

Maar ick vraagb niet na-de Knechs die haar as Vrouwen cieren siet, Of sy wat quaken, bet en raackt an mijn kouwe Klieren niet

Ick ben van's Hof, blaas of, dat meugbje allegaar weten .7

Grief Smeers . Ja, by bet al mee in ien Hoofscbe strondt ghebeten . We! Monckseur Nieuwen Haan macber niet ien woort of?

Ni.-R . Staat wat uyt de weegb, ick ben een Kourtisaan vans Hof . Grief Smeers . Dat siemen an jouw ongnaartighe bennieren wel .8 Ho, 'tis to oyster soo't Volk jouw nouw vieren se! .

Gans lyden Nieuwen-Haan, war's dit? Dus altemaal in't Gbeel ? Wat, dit en draaght niemant of by is geck of eel .

Hoe komt den Droes dus moy, dus reyn, dus net, dus tentigh ?9 Vs . 403--434 . 1 O p z ij n p a r m a f o y s, op zijn Fransch (par ma foi als Fransch stopwoord). - 2 K y e r e n, kinderen ; v e r s i e r en, verzinnen . -- 3 V e r- w e e n d, weelderig. -- 4 L a b b e k a c k, kwaadspreekster ; b y d e n a a r s o p- h a l e n, doorhalen. -- 5 W a a r d e y n e n, taxeeren . --- 6 D e Rederijckers, als bezitters van vreemde kostuums . ---- 7 B l a a s of, ruk in . -- 8 O n g n a a r t i g h e b e n n i e r e n, onhebbelijke manieren . -- 9 T e n t i g h, in de puntjes .

(39)
(40)
(41)

RODDERICK ENDS ALPHONSUS .

25

Isset Nieuwen-Haan? Neent : ja, by ist werentigh .

Jerry jy bins toch nouw we! vergult ; die's toch to dubbel indieft .' Jy bins to vervaarlijck fret', ick word' op jouw verlieft .

Nu moetje ien nieuwe duyt hebben om appelen to koopen . Bylo siet we! voorje dat je niet gaat in't Water loopen . Jy dient bet Hof, doeje? ja maar, was datje seght . Jy bins so euvelijcken overdadighen moyen Knecht .

N.-H . Hoe 1st bier GrietSmeers? Jy hoeft soo smeerigb niet to lacchen . Loops met jouw duyten in ien pomp ; of gbeeftse diese praccben . Siet dit onwetende panckt : Wat scbortje, seek sticke vleys?

Hebje mijn veuren esien, besietme van afteren oock ien revs .

Waarom souw ick niet? Ick wilt dragben, spijt al die's lief of liedt is . Wat roertet yemant van was veruw dat mijn kliedt is?

Dit's to weersoordigb dat de Meysjes met mijn jocken,2

Die as de Gecken gaan ghekliedt in langhe rocken, Die anders niet en lijcken as omgbekierde klocken .

Grief Smeers. We! trouwen Vaar, bebb'ick bier soo veel an verbeurt, Datje jouw bier soo beftigb en wongderlijck om versteurt ?

Jy bins toch to baastigb op jouw paartje .

Nieuwen,-Haan hoe vaarje ? seek, met jouw Vryster Baartje ? Hoe staje met meekaar ist Hylijck schier klaar ?

Nieuwen,-Haan .Byloo'twas noyt soo na, 'tschort maar an'twoortje ja . Jy hoeftet dus brief mit Baartje niet uyt to meten,

Hoorje dat we!, seeks iens, ghy Muifrouw dunne ghedreten? 3

Ick heb van Baart en van jou de lieve Tijdt .4

Ick boors we! Moer, dat jijt in ien angder praatje smijt Maar ick begeer jouw niet, noch gien vande klappeyen .

Grief Smeers . Nocb ick jouw oock niet, soo zijn wt' goes to scheyen, 1st van sijn lieffelijcke !even daghen we! eboort ?

Ja we! wasser ien Roch in Zee, by quam my we! an boort .5

Wat of hem desen Geck wel magh duncken later?

Nieuwen-Haan . Al goelickjes Grietje, jy moet soo hoogb niet praten : Seker smalijck spreken is immer to groote scbanckt,

En al die kyvaegje spruyt altijt uyt onverstanckt .

Vs . 435 .468. -- ' Indieft, mooi. - 2 W e e r s o o r d i g h, ergerlijk . --

3 D r ij t e n, zijn gevoeg doer. ---- 4 Ik heb geen haast om B . en jou. -- g Als er iemand nog ergers was, zou ik dien ontmoeten, dus : dit is wel de ergste enz . --

(42)

26

RODDERICK ENDS ALPHONSUS.

Nouw, tempt jouw moedt, en deynckt iens op den Hemel„ maar .' Grief Smeers. Ja siet dese Jan droogh-kloot, hoe1stbier, seck femelrlaar?

Wilje al mee was segghen van mijn kyven ?

Ghy leght altoos en kijft met die blaeuwe Wortelrwyven . Wat roertet jouw dras-broeck was dat ick last of doe?

Ay lieve siet, is bier we! levendighe raadt toe?

De schurfde Schapen blaten miest : en die vol zijn van ghebreken, Die sullen altijts 't grootste quaat van ien angder spreken .

Doch mit ien eerlijck kliedt went vaack ien snoo guys bedecks . Nieuwen--Haan . Grietje, jy moet sien teghen wie datje dat spreckt . Grief Smeers . Nieuwen-Haan, wars bier? ick wilje niet ien mijt vresen ! Binje ien Hoveling ? jy meught daar toe blijt wesen .

Die recht Edel is, die later an zijn zeden sien

Niet as dese pronckers, die haar met weytse kleden klien . Seker veel Knechts zijn maar Mannen met de naam,

Met de baart, en met noch was, dat ick mij to noemen schaam, Die Gorten-tellers zijn argher as Vrouwen in't bedillen Ick sierer daar we! ienighe, as ickse noemen souw willen, 2

Diet schortel-doeck soo we! souw passen om bet lijf, Trots ienighe Wolle-rnayster, of ienigh rijck Wijf .

Nieuwen-Haan . En ick sie bier jouw, en sommighe we! soo kloeck an, Dat ghy Mannen sour wesen, hadt ghy maar de broeck an .

Nouw deghelijcke deegh, alle gecken last varen Wilje haast ande Vryer ? Grief. Niet seer ongaren

Maar 'tweyt to hart of to stil, Daar is niemant die mijn wil . Ick kan singhen noch segghen,3

Daarom moet ick allien legghen .

Ick hebbet met mijn Bestemoer langh en brief overeleyt . Hoor bier, ick gheefje to raen was dat syer van seyt . We! lieve Kijndt (seydse) ghy hebt immers gien klaghen ; Kon jijt versinnen Moer, jy hebt nouw de beste daghen, Krijghje ien droncken--snuyt, of ien quaat-hoofdigh Man, Mijn salighe schaap ! was raadt ging jou dan an?

Och ! 't is onghebonden best, jy hebt nu ien vry !even

Vs. 469-503 'M o e d t, boosheid . 2 D a a r, t. w . onder bet publiek . r 3 S i n g h e n n o c h s e g g h e n, t .w . was mijn verlangen is .

(43)

RODDERICK ENDE ALPHONSLIS .

27 Neem jy ien Man kijndt, jy moet jouw vryheyt overgheven .

Maar mijn Bestemoer die deynckt niet dat mijn jonghe jeught verdort En ast oock alle seyt is, sy weet niet waar't my schort .

Sommighe luy, en mennigh knecht hebben myn wel begeert, Maar ick hebbet om mijn jonckheyt altijt ghere foseert Maar datter flu ien fijn ghesel iens hertelijck my minden, Ick souw mijn seker we! in alles laten vinden

Maar ick moet mijn beurt verwachten ; ick slacht jouw . Hoe vaarje Nieuwen-Haan, wil jy niet ande Vrouw ? Of hebje to veel keurs ? Waar leydt de schenningh ?t

Wangt jy gaat al mee voort as ien ay voor ien braspenningh .2 Ick boor Veughel datje a1 wat garen febt,3

En datje sulcken quaan dronckenschap hebt . Trouwen, wy weten niet, ofje quaat bent of goedt

Hier komt niemant (as-je weet) die ons de boodtschap doer . Nieuwen,-Haan . Komt bier niemant, en weet ghy nerghens van, Hoe duysent Suycker-erretten weet jijt dan

Soo fijn naa't leven, en soo proper uyt to legghen ?

Kanje Kolrryen ? Of laatjet jouw van Waarsegsters segghen ;4 Ick gis jy hebt een die! Larysters staagh op jouw vloer,5 Dieje mit hongderden meught hebben an jouw snoer.

Dat ik altemets iens drinck, dat wil ick niet versaken ;

Deynckt vry dattet de !uy we! iens soo groot gaan waken, En dat ick somtijts soo wat vrevelighs doe,

Daar ghevense my dickwils groote oorsaack toe . Maar sy swyghen we! hoe zijt ierst op haar hall halen Sy verschoonen haar ghebreck met grove loghen-talen . Om dat ick quansuys laast jou Vryer ging drieghen fel,

Dat betaalje mijn sti!-swygend' wit jou lieghen we! .

Of mijn Toon, of mijn Duym was doodt, of sonder vermeughen, Souw daarom (dat vraagh ick) mijn hielle Lijf niet deughen?

Of dat ien vruchtbaar Boom had eenen quaden tack, Waar't niet scha datmen daarom de goe stamme brack ? Stout yder in zijn kop in't openbaar gheschreven, Wat dat by heeft ghedaan, en heymelijck bedreven,

Vs . 504-538. - 1 Waar 1 e y d t d e schenningh, waar hapert bet aan ? 2 V o o r t g a a n, van de hand gaan ; b r a s p e n n i n g h, 6 1/4 cent. -- 3 F e b b e n, leppen.

1 K o 1- r yen, heksen . -- 5 L a r y s t e r, kwebbelaarster .

(44)

28

RODDERICK ENDS ALPHONSUS.

Wat soumen fieltery in sommighe sien staan ;

Die nu daagh'lijcks ter Beurs voor vrome Lieden gaan . Rodderick uyt.

Daar komt mijn Meesters 1Vlaat, ick moet nu op mijn dienst passen . Griet Smeers . Wel hadieu Nieuwen-Haan, ick ga stracks mijn eaten

wassen . (binnen)

Ni.-Haan . We! Grietje, loopje wegh ? Hoort Grietje ! Grietje ! Griet ! Gheeftme dock ierst ien soen .

Griet. Wel an, of ick wil of niet ! Rod. Soo haast bet Morghen-roods bet blaauw Gheberght beschijnt, En dat de Zilv're Dauw voor d'Goude Son verdwijnt

Ja dat de Velden haar met weer~schijn Groen bekleden, Soo lust mijn jeughdigh hers sick buyten to vertreden .

Alphons uyt .

Siet bier, Alphonsus, die'ck ter Werelt meest begeer Weest welghekomen Vrunt .

Alphonsus . Mijn wel ghevonden Heer, Ghy noemt my uwe Vrunt : Ick souw wel willen weten

Wat Vrunt is, of waarom ghy Vrunt my hebt gheheten ?

Rodderick. Vrunt is een lieve Naam, een Mensche seer seltsaam . Een koffer der verborgen heymelijcke sorgben .

Een toevlucht finder noot. Een trooster inde doodt .

Een swaar ghevonden vryheyt . Een duurrghekocbte blybeyt . Een versekerde rust, van al ons liefd' en lust .

Het woortje Vrent daalt van Verentschap en Bloetrmagben : ' En dat ick u soo noem, dat komt door welrbebaghen,

Die ick van kintsbeyt of ghebadt heb Vrunt an u 1Vlaar ghy bedroef t my met soo dwars een Vraghe nu .

Alphonsus . Den beelen Vrunt verdraagbt verduldigb tot den ends, De onvolmaacktheyt die by in zijn Vrunt bekendt,

Ick soeck niet sunder reen u hers to ondertasten.

Rodderick . Ghy bebt mijn trouw gheproeft in veel verscbeyen lasten Maar waar toe bebdy dock dees voor-reden bereyt ?

Alphonsus . Laas ! om de sware druck die my op't berte leydt . Rodderick . U troost op my, myn Vrunt, soo't is in mijn vermeughen . Alphonsus . Ach ! ghy kont my alleen verquicken en verheughen .

Vs . 539--567 . --- 1 Verentschap van enten .

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Maar als je 't anders goedschiks bekijkt - is 't is mijn eigen vrijwilligheid dat ik me er buiten houd; want eigenlijk, daar zijn niet veel kiezers hier in 't dorp zooals ik..

Adriaen Cornelisz betaalt ƒ20 als achterstallige halfjaarlijkse huur voor het huis in de Nes (Archieven van Gasthuizen 1606, Maanboeck ende Restantboeck, blz. Gemeente-Archief

Reeds door in de aanspreekvorm tot zichzelf te spreken distantieert zij zich van het eigen ik en objectiveert zij zich in haar sociale functie, die nog meer nadruk krijgt door

Even van ghelijcken ben ick (waardighe Leser) bewoghen gheweest, wanneer als ick sach mijn Rijm-Broeders soo naarstich in't oeffenen der Hoogh- loflijcker Reden-Kunst, in

Lucelle moet een kamer hebben waar ze aan het slot van I en in II, 2 met Margriet spreekt, in II, 3 en IV, 2 Ascagnes ontvangt en door haar vader betrapt wordt - als men er

Ofschoon er geen zekerheid kan worden bereikt, heeft toch de tweede mogelijkheid in dit geval een hogere graad van waarschijnlijkheid dan de eerste: het ligt namelijk meer voor de

7 O Heer, ik ben verwonnen, ik ken 't in mijn gemoed, maak van mijn ogen bronnen van water en van bloed, die tot de Hemel springen tot voor uw Majesteit, opdat zij u bedwingen tot

En niets en is kluchtiger dan de gesteltenisse der overheid jegens die Blauwvoeterie, daar zij, om haar eerste woord, in drift uitgesproken, niet te moeten eten, en daarbij nog,