• No results found

Is Nederland klaar voor family mediation?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Is Nederland klaar voor family mediation?"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Family-mediation voor (zwerf)jongeren?

Onderzoek naar de haalbaarheid van de introductie van family-mediation in het huidige zorgaanbod voor (zwerf)jongeren in Nederland.

Alisa van Spronsen

Studentnummer: 972530307 Den Haag, mei 2016

In opdracht van: Movisie, Petra van Leeuwen

NTI, Leiden

Social work, Maatschappelijk werk en dienstverlening Afstudeerbegeleider: Barbara Buijten

De foto op de voorpagina is gekozen ter illustratie van het onderwerp naar vrije interpretatie van de lezer.

(3)

Samenvatting

De voor u liggende onderzoeksrapportage beschrijft het in opdracht van MOVISIE uitgevoerde onderzoek naar de haalbaarheid van de introductie van family-mediation in het huidige zorgaanbod voor zwerfjongeren in

Nederland.

In 2013 meldden 6171 jongeren zich aan voor opvang bij één van de organisaties van de Federatie Opvang. In nederland hebben zwerfjongeren te maken met diverse problematiek. Hulp op maat en een constante

ontwikkeling van passend zorgaanbod zijn daarom noodzakelijk, stelt MOVISIE in een factsheet voor gemeenten.

MOVISIE, het landelijke kennisinstituut en adviesbureau op het gebied van sociale vraagstukken, is in

samenwerking met onder andere Stichting Zwerfjongeren Nederland, betrokken bij de ontwikkeling van passend zorgaanbod voor deze doelgroep.

Om de ontwikkeling van ‘hulp op maat’ te bevorderen en nieuwe kennis te vergaren, nam MOVISIE in 2008- 2011 deel aan een internationaal onderzoek naar de levensloop van verschillende groepen zwerfjongeren en de gebruikte re-integratie methoden. In het kader van dit onderzoek maakte MOVISIE kennis met de in Groot- Brittannië succesvolle interventie family-mediation. MOVISIE besloot, in samenwerking met HUMANITAS en lokale partners, deze interventie te gaan testen en initieerde daarom een pilot[1] in Groningen.

MOVISIE verwachtte dat de ervaringen die worden opgedaan in deze pilot een belangrijke bijdrage zouden leveren aan de afweging family-mediation al dan niet verder te introduceren in het huidige Nederlandse zorgaanbod.

Tegelijkertijd besefte MOVISIE dat deze informatie beperkt is en niet alle aspecten bevat die een rol spelen in deze afweging. MOVISIE heeft dan ook opdracht gegeven een verkennend onderzoek te doen naar de

haalbaarheid van de introductie van family-mediation en daarbij, naast de prille ervaringen in het kader van de pilot in Groningen, de haalbaarheid van de introductie in een bredere context te plaatsen. Doel van het onderzoek was dan ook om, een afgewogen beslissing te kunnen nemen over het al dan niet introduceren van family-mediation voor zwerfjongeren in Nederland, door literatuuronderzoek en de analyse van de kennis en ervaringen van experts en professionals, samen met de ervaringen vanuit de pilots.

In hoeverre is de introductie van family-mediation, in het Nederlandse zorgaanbod voor zwerfjongeren, haalbaar? Om een antwoord te geven op deze probleemstelling werden verschillende methoden van onderzoek toegepast. Allereerst werd er literatuuronderzoek gedaan naar de kenmerken en problematiek van de doelgroep en naar het huidige zorgaanbod voor zwerfjongeren. Ook werd met behulp van literatuuronderzoek informatie gevonden over family-mediation in Groot-Brittannië en Schotland en over mediation in het algemeen. Door middel van literatuuronderzoek werden interventies in het huidige Nederlandse zorgaanbod die om verschillende redenen met family-mediation in verband worden gebracht, geïnventariseerd en uitgewerkt.

De resultaten van het literatuuronderzoek werden gebruikt als achtergrondinformatie voor, en als aanvulling op het praktijkonderzoek. 15 respondenten werden met behulp van een topiclist geïnterviewd. Vier

pilotdeelnemers, twee mediators, vijf verwijzers en vier (ex) zwerfjongeren werden bevraagd over: het doel en de doelgroep van family-mediation, het huidige zorgaanbod voor zwerfjongeren, de plek die family-mediation daarin zou innemen en ervaring met interventies die op family-mediation lijken en welke leerpunten daaruit getrokken kunnen worden.

De resultaten van het praktijkonderzoek werden zorgvuldig gestructureerd naar aanleiding van de onderwerpen op de topiclist en de geformuleerde deelvragen. Per deelvraag en subonderwerp werden vergelijkbare uitspraken gebundeld en per categorie respondenten weergegeven in tabellen. Aan de hand van deze tabellen werden de resultaten geanalyseerd.

Uit de resultaten van de literatuurstudie en de analyse van de half-gestructureerde interviews werd

geconcludeerd dat introductie van family-mediation in het Nederlandse zorgaanbod voor zwerfjongeren haalbaar is mits:

- De juiste doelgroep wordt aangesproken.

Family-mediation is vooral geschikt voor jongeren tussen de 16 en 18 jaar waarbij het conflict tussen hen en hun ouders/verzorgers dusdanig dreigt te escaleren, dat weglopen of weggestuurd worden tot de

mogelijkheden behoort. Noodzakelijk is dat zowel de jongere als de ouders/verzorgers het gesprek met elkaar willen en kunnen aangaan en daarbij niet gehinderd worden door bijvoorbeeld psychische problematiek.

- De interventie preventief wordt ingezet.

Family-mediation kan het beste als één van de eerste interventies binnen een hulpverleningstraject worden ingezet. Belangrijk is dat verwijzers, zoals scholen en wijkteams, eenvoudig en snel een family-mediator kunnen inschakelen.

(4)

- Verwijzers op de hoogte zijn van de mogelijkheden van family-mediation.

Verwijzers moeten goed geïnformeerd worden over wat family-mediation precies inhoudt en wat het doel is.

Ook moeten verwijzers beschikken over de nodige houdingsaspecten en vaardigheden om jongeren en hun ouders op basis van gelijkwaardigheid te benaderen, hun bereidwilligheid in te schatten en deze mogelijk te vergroten.

- Er geschikte mediators worden ingeschakeld.

Een voor family-mediation geschikte mediator heeft een NMI-gecertificeerde opleiding gevolgd en heeft relevante ervaring met de doelgroep. Daarnaast heeft het de voorkeur mediators voor de afzonderlijke casussen te selecteren. Expertise, ervaring, geslacht, culturele achtergrond en talenkennis van de mediator, kunnen in bepaalde casussen van meerwaarde zijn.

- Er nazorg mogelijk is.

Family-mediation moet niet op zichzelf staan, maar worden gevolgd door professionele nazorg. De conflictpartijen moeten ook na het traject een beroep kunnen doen op een contactpersoon en zo nodig worden doorverwezen naar individuele- of systeemtherapie bij een lokale GGZ-instelling.

Voor elk van de hiervoor geformuleerde voorwaarden voor een succesvolle introductie van family-mediation in het huidige zorgaanbod werden in dit onderzoek praktische aanbevelingen gedaan om aan deze voorwaarden te voldoen. Deze aanbevelingen richtten zich onder andere op mogelijk vervolgonderzoek, het aangaan van samenwerkingsverbanden met jeugdhulpinstellingen en het organiseren van passende nazorg. Tevens wordt aanbevolen een onafhankelijke stichting te starten die zorg kan dragen voor een goede communicatie rondom de interventie richting jongeren en verwijzers en betrokken mediators. Deze stichting kan ook mogelijke verwijzers trainen en bemiddelen tussen verwijzers en zelfstandig mediators.

(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord 7

Hoofdstuk 1. Inleiding 8

§1.1 Aanleiding onderzoek 8

1.1.1 Zwerfjongeren in Nederland 8

1.1.2.Combating social exclusion among young homeless populations 8

§1.2 Opdrachtgever en probleem 8

1.2.2. De opdrachtgever: MOVISIE 8

1.2.3. Omschrijving probleem 9

§1.3 Doel van het onderzoek 9

§1.4 Probleemstelling en deelvragen 10

1.4.1 Probleemstelling 10

1.4.2. Deelvragen 10

Hoofdstuk 2. Literatuuronderzoek 11

§2.1 Doelgroep 11

2.1.1 Weglopers 11

2.1.2 Zwerfjongeren 11

§2.2 Het huidige zorgaanbod en family-mediation 13

2.2.1 Het huidige zorgaanbod 13

2.2.2 Combating social exclusion among young homeless populations 13

2.2.3 Family-mediation 13

§2.3 Mediation 15

2.3.1 Wat is mediation? 15

2.3.2. Verwijzen naar mediation 15

§2.4 Vergelijkende praktijken 16

2.4.1 Mediation bij andere doelgroepen 16

2.4.2 Eigen Kracht-conferentie 17

2.4.3 Systeemtherapie 18

§2.5 Samenvattend 19

Hoofdstuk 3: Methoden van Onderzoek 21

§3.1 Beschrijving methoden van onderzoek 21

§3.2 Omschrijving meetinstrumenten en hun kwaliteit 22

3.2.1 Meetinstrumenten 22

3.2.2 Betrouwbaarheid van het onderzoek 22

§3.3 Beschrijving van de steekproef en het proces 23

3.3.1 Respondenten 23

3.3.2 Uitvoering van het onderzoek 25

Hoofdstuk 4: Resultaten 26

§4.1 Onderzoeksresultaten deelvraag 2 26

4.1.1 Wat is het doel van family-mediation? 26

4.1.2 Wat zijn de kenmerken van de doelgroep? 27

4.1.3 Wat zijn de kenmerken van de thuissituatie waarin de jongere zich bevindt? 28

4.1.4 Wanneer kan family-mediation het beste worden ingezet? 29

Onderzoeksresultaten: wanneer kan family-mediation het beste worden ingezet? 29

§4.2 Onderzoeksresultaten deelvraag 3 30

4.2.1 Hoe ziet de huidige hulpverlening aan de doelgroep eruit? 30

Onderzoeksresultaten: hoe ziet de huidige hulpverlening aan de doelgroep eruit? 30 4.1.3 Welke plek kan family-mediation innemen binnen het huidige zorgaanbod? 31

4.2.3 Wie zijn de mogelijke verwijzers naar family-mediation? 32

4.2.5 Financiën en implementatie 33

4.3.1 Ervaringen met bemiddeling 34

4.3.2 Wat zijn de kenmerken van geschikte mediators? 35

4.3.3 Ervaringen met het betrekken van het netwerk 36

(6)

Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen 37

§5.1 Antwoorden op deelvraag 1 37

Wat houdt family-mediation in en wat zijn de sterke en zwakke kanten van deze interventie? 37

§5.2 Antwoorden op deelvraag 2 37

Voor welke doelgroep is family-mediation geschikt en komt dit overeen met het reeds vastgestelde profiel

van deze doelgroep? 37

§5.3 Antwoorden op deelvraag 3 37

Op welke manier kan family-mediation het beste worden ingezet binnen het huidige zorgaanbod voor deze

doelgroep in Nederland? 37

§5.4 Antwoorden op deelvraag 4 38

Welke ervaringen met mediation zijn er in de zorg- en welzijnssector die relevant zijn voor de haalbaarheid

van de introductie van family-mediation? 38

§5.5 Conclusies en literatuuronderzoek aan elkaar verbinden 38

§5.6 Antwoorden op de hoofdvraag 39

In hoeverre is de introductie van family-mediation, in het Nederlandse zorgaanbod voor zwerfjongeren,

haalbaar? 39

§5.6 Aanbevelingen voortvloeiend uit het onderzoek 40

Hoofdstuk 6: Discussie 41

§6.1 Reflectie op de kwaliteit van het onderzoek. 41

6.1.1 Betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek 41

6.1.2 Validiteit van de resultaten van het onderzoek 41

6.1.3 Reflectie op het onderzoeksproces 41

§ 6.2 Samenvattend 42

Hoofdstuk 7. Literatuurlijst 43

Bijlagen 46

Bijlage 1. Begripsafbakening 47

Bijlage 2. Plan van aanpak 48

Bijlage 3. Gecorrigeerde deelvragen 58

Bijlage 4. Interviewvragen n.a.v. literatuurstudie 59

Bijlage 5. Topic-list voor interviews 61

Bijlage 6. Topic-list jongeren 64

Bijlage 7. Voorbeeld fragment getranscribeerd en gecodeerd interview 65

(7)

Voorwoord

Het onderzoek ‘Family-mediation voor (zwerf)jongeren?’ heb ik gedaan in het kader van de afronding van mijn opleiding Maatschappelijk werk en dienstverlening, aan de NTI in Leiden. Met dit onderzoek wil ik een bijdrage te leveren aan de kennisontwikkeling rondom de inzet van de in Nederland nog nieuwe interventie: Family-

mediation. MOVISIE heeft mij hiertoe de opdracht en gelegenheid gegeven. Deze onderzoeksrapportage is daarom bedoeld voor iedereen die betrokken is bij de mogelijke introductie van family-mediation in Nederland en voor iedereen die, net als MOVISIE, een voortdurende ontwikkeling van het zorgaanbod voor weglopers en zwerfjongeren nastreeft.

Bij deze wil ik allereerst Petra van Leeuwen en Aukelien Scheffelaar van MOVISIE bedanken voor hun

enthousiasme en gedrevenheid. Barbara van Buijten, scriptiebegeleider voor het NTI, wil ik bedanken voor haar feedback en Michelle Schut, klasgenoot op de middelbare school wil ik heel hartelijk bedanken voor haar tips ‘in tijden van nood’. Mijn moeder wil ik bedanken voor het geduldig controleren van de verschillende versies van het onderzoeksverslag op spelfouten en ‘onbegrijpelijke zinnen’. Tenslotte wil ik alle respondenten bedanken voor hun medewerking, zonder hen had dit onderzoek onmogelijk geweest.

Alisa van Spronsen Den Haag, 15 juni 2016

(8)

Hoofdstuk 1. Inleiding

Dit onderzoeksrapport is geschreven in verband met het afronden van de bachelor opleiding Social Work in opdracht van MOVISIE. Het gaat om een verkennend kwalitatief praktijkonderzoek naar de mogelijkheden om family-mediation in te zetten bij jongeren die weglopen van huis.

In paragraaf 1.1 wordt de aanleiding tot dit onderzoek beschreven; zwerfjongerenproblematiek vraagt om hulp op maat. In paragraaf 1.2 wordt nader ingegaan op de rol van MOVISIE, de opdrachtgever van dit onderzoek, op de aanpak van zwerfjongerenproblematiek en de achtergrond van de introductie van family-mediation in Nederland door middel van pilots. In paragraaf 1.3 wordt het doel van het onderzoek geformuleerd. De probleemstelling en de deelvragen vormen de inhoud van paragraaf 1.4.

§1.1 Aanleiding onderzoek 1.1.1 Zwerfjongeren in Nederland

‘Uit het zojuist verschenen branchebeeld van de Federatie Opvang blijkt dat het aantal jongeren dat zich bij de opvang meldt is gestegen. In totaal hebben 6.171 jongeren zich in 2013 bij de opvang gemeld’ aldus Stichting Zwerfjongeren Nederland op 16 december 2014 in een persbericht. Het gaat hierbij om jongeren die zich hebben gemeld bij een van de organisaties voor Maatschappelijk Opvang die aangesloten zijn bij de Federatie Opvang1. De stichting zet zich al jaren in voor zwerfjongeren in Nederland. Een groep die vaak nauwelijks wordt opgemerkt door de samenleving.

Volgens de definitie van het ministerie van VWS (2010) zijn zwerfjongeren feitelijk of residentieel daklozen onder de 23 jaar met meervoudige problemen. Met feitelijk dakloos wordt bedoeld dat een jongere geen eigen woonruimte heeft en dat daar ook geen uitzicht op is. Hij of zij overnacht op straat, in de noodopvang of tijdelijk bij vrienden of familie. Verblijft een jongere in de residentiële opvang dan wordt hij/zij ook tot de categorie ‘zwerfjongere’ gerekend omdat deze opvang geen stabiele basis biedt.

Dé zwerfjongere bestaat niet. Zwerfjongeren hebben te maken met allerlei problemen. Problemen met het sociale netwerk, verslavingsproblematiek, schulden, problemen met school of werk. Grofweg kunnen er drie groepen worden onderscheiden:

- ‘De perspectiefvolle groep (jongeren die met concrete en gerichte hulpverlening relatief snel en efficiënt geholpen kunnen worden)

- De multiproblem/ vallen-en-opstaan groep (jongeren die steeds weer een hulpverleningstraject ingaan, vervolgens afhaken en zo weer op straat belanden)

- De zorggroep (jongeren met ernstige, meervoudige problematiek)‘ (Snoek e.a. 2008 p. 61-62)

Omdat de problematiek zo divers is, is het leveren van hulp op maat noodzakelijk, stelt MOVISIE in een factsheet voor gemeenten, in samenwerking met Stichting Zwerfjongeren Nederland.

1.1.2.Combating social exclusion among young homeless populations

Om de blijvende ontwikkeling van deze ‘hulp op maat’ te bevorderen en nieuwe kennis op te doen, nam MOVISIE in 2008-2011 deel aan een internationaal onderzoek naar de levensloop van verschillende groepen

zwerfjongeren en de gebruikte re-integratie methoden (CSEYHP, 2011). In het kader van dit onderzoek maakte MOVISIE kennis met family-mediation: gezinsbemiddeling bij weglopers, gericht op het onderzoeken van de mogelijkheid de jongere weer naar huis terug te laten keren. Deze methode heeft bewezen positieve effecten op de relatie tussen ouders/verzorgers en de jongeren. (Dickens, Woonfield, 2014). MOVISIE peilde in 2011 de interesse voor de Nederlandse praktijk tijdens een workshop over zwerfjongerenproblematiek, waarbij ongeveer 25 vertegenwoordigers van betrokken instellingen aanwezig waren. Family-mediation bleek in Nederland nog niet te worden toepast, maar er was onder de betrokkenen wel een brede interesse voor de interventie. Ook het feit dat de interventie past binnen de huidige ontwikkelingen in de zorg, zou daarin een rol kunnen spelen, aldus Petra van Leeuwen die de workshop organiseerde. ‘Eigen kracht’, informele zorg en preventie zijn

sleutelbegrippen in deze ontwikkelingen; family-mediation bevat elk van deze aspecten. De noodzaak van voortdurende innovatie van het zorgaanbod voor zwerfjongeren, het succes van family-mediation bij deze doelgroep in Groot-Brittannië en de mogelijke toepasbaarheid van deze interventie in het Nederlandse zorgaanbod vormen de aanleiding voor het voor u liggende onderzoek.

§1.2 Opdrachtgever en probleem 1.2.2. De opdrachtgever: MOVISIE

MOVISIE is het landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor sociale vraagstukken op het gebied van welzijn, participatie, zorg en sociale veiligheid. In samenwerking met maatschappelijke organisaties, overheden, maatschappelijk betrokken bedrijven en burgerinitiatieven wordt door middel van het verzamelen en ver- spreiden van kennis bijgedragen aan een krachtige samenleving waarin iedereen zoveel mogelijk zelfredzaam is.

De activiteiten van MOVISIE worden georganiseerd rondom vier thema’s (Movisie, z.d.):

- Effectiviteit en vakmanschap (effectiviteit van methoden, trendonderzoek, professionalisering, internationale activiteiten, organisatieversterking, agendering)

1 De Federatie Opvang is de brancheorganisatie voor instellingen voor maatschappelijke opvang, beschermd & begeleid wonen en vrouwenopvang. 70 instellingen hebben zich bij deze brancheorganisatie aangesloten.

(9)

- Participatie en actief burgerschap (vrijwillige inzet, cliënten- en bewonersparticipatie, emancipatie, interculturalisatie)

- Sociale zorg (informele zorg, mantelzorg, wonen, welzijn, preventie, zelfregie)

- Huiselijk- en seksueel geweld (veiligheid thuis, in instellingen, bedrijven en de openbare ruimte)

Ook in de structuur van de organisatie komt deze indeling terug. Elke afzonderlijke afdeling houdt zich bezig met vraagstukken die passen binnen het thema. De dienstverlening rondom deze vraagstukken is divers maar draait altijd om het verzamelen, verrijken en verspreiden van bestaande en nieuwe kennis. Concrete producten voor het verspreiden en toepassen van kennis zijn onder andere: adviestrajecten, trainingen en cursussen, publicaties en methodieken. Het ontwikkelen van nieuwe kennis wordt gefaciliteerd door agendering, debat,

trendonderzoek, (online)publicaties, het met elkaar in contact brengen van professionals, internationale samenwerkingsverbanden en het participeren in, en monitoren van, onderzoeksprojecten en pilots.

De activiteiten van MOVISIE worden weergegeven als een cyclisch proces (Zie: Afbeelding 1). Door middel van visie, debat, agendering, advies en trendonderzoek wordt geprobeerd maatschappelijke vraagstukken helder te krijgen. De kennis die hiermee verkregen wordt, wordt verrijkt en verspreid door advies, training,

kennisuitwisseling en implementatie. Deze activiteiten zijn vervolgens weer aanleiding tot toetsing en ontwikkeling van nieuwe kennis.

Afbeelding 1.

Het in dit verslag beschreven onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de afdeling Sociale Zorg in samenwerking met de afdeling Effectiviteit en vakmanschap van Movisie. Het onderzoek kan in de hierboven beschreven cyclus gepositioneerd worden tussen ‘verrijken & valideren’ en ‘ vraag verzamelen’.

1.2.3. Omschrijving probleem

Passend zorgaanbod in het belang van de doelgroep, ontwikkelingen in de zorg, het succes van family-mediation in Groot Brittannië en de interesse van de betrokkenen in Nederland geven genoeg aanleiding om op twee plekken in Nederland de interventie te gaan testen.

Deze pilots zijn geïnitieerd door MOVISIE in samenwerking met Humanitas en lokale partijen en hebben tot doel de interventie te testen binnen de Nederlandse context. De pilots zullen gemonitord en geëvalueerd worden. Deze evaluatie kan pas na afronding van de pilots worden uitgevoerd en het is nog onduidelijk wie hiervoor verantwoordelijk zal zijn. MOVISIE verwacht dat de ervaringen in de pilots een belangrijke bijdrage zullen leveren aan de afweging family-mediation al dan niet verder te introduceren in het huidige zorgaanbod maar beseft ook dat deze informatie beperkt is en niet alle aspecten die een rol spelen in deze afweging vertegenwoordigd. Naast de praktisch ervaringen in de pilots is onder andere ook algemene informatie over de doelgroep, het huidige zorgaanbod en ervaringen met mediation met andere doelgroepen in Nederland van belang.

§1.3 Doel van het onderzoek

MOVISIE wil graag weten of een introductie van family-mediation voor zwerfjongeren binnen het huidige zorgaanbod in Nederland haalbaar is. Daarom heeft MOVISIE opdracht gegeven verkennend onderzoek hiernaar te doen en daarbij, naast de prille ervaringen in het kader van de pilot in Groningen, de haalbaarheid van de introductie in een bredere context te plaatsen. Dit onderzoek loopt dus gelijk op met de pilots. De pilots en het

(10)

onderzoek vullen elkaar aan. Waar de pilots gericht zijn op het onderzoeken van de juiste praktische toepassing van family-mediation bij zwerfjongeren en het vastleggen van de effecten van de interventie, is het onderzoek gericht op het verkennen van de bredere context van de interventie. Op deze manier worden zo veel mogelijk verschillende factoren onderzocht die een rol spelen bij de haalbaarheid van de introductie van de interventie.

Doel van het onderzoek is dan ook om, door literatuuronderzoek en de analyse van de kennis en ervaringen van experts en professionals op het gebied van mediation en zwerfjongerenproblematiek, samen met de ervaringen vanuit de pilots, een afgewogen beslissing te kunnen nemen over het al dan niet introduceren van family- mediation voor zwerfjongeren in Nederland.

Aanbevelingen voor mogelijke aanpassingen die voortvloeien uit het onderzoek naar de haalbaarheid van de interventie zullen uiteraard worden opgenomen in de onderzoeksrapportage, maar vormen niet de kern van het onderzoek.

§1.4 Probleemstelling en deelvragen

Voortvloeiend uit de aanleiding van het probleem, het geformuleerde probleem zelf en het doel van het onderzoek zijn de volgende probleemstelling en deelvragen geformuleerd:

1.4.1 Probleemstelling

In hoeverre is de introductie van family-mediation, in het Nederlandse zorgaanbod voor zwerfjongeren, haalbaar?

1.4.2. Deelvragen

1. Wat houdt family-mediation in en wat zijn de sterke en zwakke kanten van deze interventie?

2. Voor welke doelgroep is family-mediation geschikt en komt dit overeen met het reeds vastgestelde profiel van deze doelgroep?

3. Op welke manier kan family-mediation het beste worden ingezet binnen het huidige zorgaanbod voor deze doelgroep in Nederland.

4. Welke ervaringen met mediation zijn er in de zorg- en welzijnssector die relevant zijn voor de haalbaarheid van de introductie van family-mediation?

Zie voor een afbakening van de gebruikte begrippen bijlage 1.

(11)

Hoofdstuk 2. Literatuuronderzoek

Door middel van literatuuronderzoek worden de verschillende onderdelen van het onderzoek verdiept. De verkregen theoretische kennis zal als basis worden gebruikt in het onderzoek naar de haalbaarheid van de introductie van family-mediation in het Nederlandse zorgaanbod voor zwerfjongeren. Ook zal de informatie gebruikt worden om antwoord te geven op de eerste deelvraag: ‘Wat houdt family-mediation in en wat zijn de sterke en zwakke kanten van deze interventie?’ Het gaat daarbij om de volgende onderdelen:

In paragraaf 2.1 wordt aandacht besteed aan de doelgroep (weglopers en zwerfjongeren) en de problematiek waar deze doelgroep mee te maken heeft. De complexiteit van deze problematiek vraagt om een passend zorgaanbod. In paragraaf 2.2 wordt daarom ingegaan op het huidige zorgaanbod en de noodzaak om het zorgaanbod te blijven ontwikkelen. De mogelijke introductie van het Britse family-mediation voor zwerfjongeren maakt onderdeel uit van deze ontwikkeling. De kenmerken en de effectiviteit van deze interventie worden daarna toegelicht. Hoewel mediation in Nederland nog niet wordt ingezet bij zwerfjongeren, wordt het wel steeds vaker en voor een steeds bredere doelgroep gebruikt. In paragraaf 2.3 wordt daarom eerst ingegaan op de algemene kenmerken van mediation, waarna in paragraaf 2.4 de koppeling met het Nederlandse zorgaanbod verder wordt geconcretiseerd. Enkele interventies die verband houden met het Britse family-mediation worden toegelicht en daarmee vergeleken.

§2.1 Doelgroep 2.1.1 Weglopers

Hoeveel kinderen en adolescenten in Nederland jaarlijks weglopen van huis is onbekend. Slechts een klein deel meldt zich bij hulpverlenende instanties of wordt als vermist opgegeven. Bovendien zijn er nauwelijks recente onderzoeken naar dit fenomeen.2 Uit cijfers van de jeugdmonitor3 blijkt dat 14% van de meisjes en 9% van de jongens in de brugklas weleens denkt aan weglopen van huis. Er wordt geschat dat in Nederland jaarlijks gemiddeld 25.000-30.000 pubers van huis weglopen, dat is 2% van het totale aantal pubers. (Angenent, 1993) Kenmerken

Jongens en meiden van 14 à 15 jaar lopen het meest weg van huis. Meisjes komen eerder bij hulpverlenende instanties terecht dan jongens en worden eerder als vermist opgegeven. Voor 30-50% van de weglopers is hun wegloopactie niet eenmalig. Vooral jongeren die in een instelling wonen, lopen vaker weg. De wegloopacties zijn meestal maar van korte duur, 50% van de jongeren is na een dag weer thuis, 75% binnen een week.

(Angenent,1993, Van de Water 2004)

Jongeren vinden vaak onderdak bij een vriend of vriendin (44%) of bij familie of kennissen van de ouders (16%). Slechts 2% van de weglopers meldt zich bij een hulpverlenende instantie. Jongeren die weglopen uit een instelling melden zich eerder; zij zijn meer bekend met de hulpverlening en hebben minder contacten om op terug te vallen. Uiteindelijk gaat 75% van de weglopers weer thuis wonen. Hoe ouder de wegloper, hoe langer hij weg blijft en hoe groter de kans dat hij niet meer definitief naar huis terugkeert. (Van de Water, 2004)

2.1.2 Zwerfjongeren

Zwerven begint altijd met weglopen, maar weglopen eindigt niet altijd in zwerven. Slechts 9000 van de 17.000- 25.000 jongeren die jaarlijks weglopen van huis, worden uiteindelijk daadwerkelijk als zwerfjongere aangemerkt.

Onder ‘zwerfjongeren’ wordt het volgende verstaan: ‘Zwerfjongeren zijn feitelijk of residentieel daklozen onder de 23 jaar met meervoudige problemen.’ (Ministerie van VWS 2011). Met feitelijk dakloos wordt in deze definitie bedoeld dat een jongere geen eigen woonruimte heeft en dat daar ook geen uitzicht op is. Op basis van deze definitie werd in 2011 onderzoek gedaan naar het aantal zwerfjongeren in Nederland. (Brummelhuis, Drouven.

2011). In 2010 bleek het te gaan om 9000 zwerfjongeren.

Kenmerken

Uit een literatuurstudie naar kennisontwikkeling over zwerfjongeren op landelijk, regionaal en lokaal niveau (Fransen, Van den Handel. 2011) blijkt dat de gemiddelde leeftijd van zwerfjongeren in Nederland moeilijk is vast te stellen. De gemiddelden variëren van 16-20 jaar tot 19-22 jaar. Ook de verhouding jongens/meisjes varieert. In Flevoland, Zeeland en Amsterdam was de verhouding ongeveer gelijk, in Utrecht, Rotterdam en Den Haag bestond het merendeel van de zwerfjongeren uit jongens (70%). Ongeveer de helft van de zwerfjongeren heeft een niet-Nederlandse achtergrond4.

2 Om deze reden wordt in onderstaande veelal verwezen naar Belgische onderzoek van Van de Water (2004) en gedateerd onderzoek van Angenent naar de Nederlandse situatie (1993).

3 In opdracht van ministeries VWS, OCW, SZW en Veiligheid en Justitie is de jeugdmonitor door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ontwikkeld ten behoeve van de ontwikkeling van samenhangend jeugdbeleid. De informatie in deze monitor is afkomstig uit verschillende onderzoeken waaronder vragenlijsten die lokale gezondheidsdiensten met regelmaat voorleggen aan een bepaalde leeftijdsgroep.

4 Op de precieze achtergrond en specifieke oorzaken of risicofactoren voor het zwerfgedrag van de jongeren van niet- Nederlandse afkomst wordt in het genoemde onderzoek niet verder ingegaan.

(12)

Oorzaken, risicofactoren

Van de Water (2004) stelt dat problemen thuis de belangrijkste oorzaak zijn van wegloopgedrag. Niet de gezinssituatie op zich, maar de conflicten, gebrek aan aandacht of de slechte sfeer blijken een aanleiding om weg te lopen. Ook de minder grote responsiviteit (mate waarin ouders gericht zijn op de signalen van hun kinderen) van ouders blijkt een rol te spelen in wegloopgedrag. Weglopers hebben bovengemiddeld vaak gescheiden ouders, 50 tot 70% van de weglopers is mishandeld of misbruikt en 50-60% heeft contact gehad met Jeugdzorg of de Kinderbescherming. Over een kwart tot een derde van de jongeren is een ondertoezichtstelling (OTS)

uitgesproken. Bij 25% van de jongeren is sprake van meervoudige traumatische ervaringen (o.a. alcohol- en drugsverslaving van ouders, mishandeling, verwaarlozing, seksueel misbruik). Ook internationaal literatuur onderzoek naar de risicofactoren van dakloosheid wijst ‘problemen thuis’ aan als belangrijke oorzaak (Muñoz, 2005). Muñoz noemt als risicofactoren in de kindertijd: seksueel misbruik/ mishandeling, van school gestuurd en opgroeien buiten het eigen gezin. Ook het niet thuis wonen van de vader, problemen met betrekking tot middelengebruik bij de ouders, scheiding en laag opleidingsniveau van de ouders, blijken een verhoogd risico op dakloosheid met zich mee te brengen. Muñoz concludeert dat er veel overeenstemming is over deze

risicofactoren maar dat er nog weinig bekend is over de samenhang en achtergrond van deze factoren.

Uit onderzoek onder zwerfjongeren in Londen5 blijken verbale conflicten bij het merendeel van de respondenten de aanleiding voor het thuis weglopen of weggestuurd worden. Als aanleiding voor deze ruzies werden meningsverschillen rondom laat thuiskomen, niet in het huishouden helpen en in de problemen komen, genoemd. Vooral de hevigheid en de frequentie van deze ruzies maakten dat het uiteindelijk te moeilijk werd om ermee om te gaan en vormden daarmee de concrete aanleiding om van huis weg te lopen of weggestuurd te worden. (Monfort, 2009)

Zwerfjongeren verlaten gemiddeld op hun 16e jaar hun oorspronkelijke woonsituatie. (Bergen e.a.,2010).

Deze leeftijdsperiode valt samen met de puberteit. Een periode waarin jongeren grenzen opzoeken en zich onzeker voelen. Ze streven naar autonomie maar hebben tegelijkertijd behoefte aan een veilige basis. In deze fase in de ontwikkeling staat de relatie tussen ouders en kinderen onder druk. Dit kan leiden tot problemen op emotioneel of gedragsmatig gebied en kan de doorslaggevende factor vormen in het al dan niet escaleren van de conflicten in de thuissituatie. (Roelofs, Deckers, 2011),

Problemen in de thuissituatie en de puberteit waar veel weglopers zich in bevinden zijn belangrijke risicofactoren voor wegloopgedrag. Andere risicofactoren zijn: een laag intellectueel functioneren, uithuwelijking, problemen rondom seksualiteit en zwangerschap en migratieachtergrond. Starters in de Nederlandse samenleving waaronder alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama’s), kinderen van asielzoekers, Antillianen en Arubanen worden genoemd als risicogroepen voor het afglijden naar het illegale- of criminele circuit. Ook voor deze risicofactoren geldt dat de relevantie ervan is bewezen, maar dat er nauwelijks onderzoek is gedaan naar de samenhang en achtergrond van deze factoren. (Snoek, 2008).

Problematiek

Zwerfjongeren hebben te maken met problemen op verschillende gebieden. Om de juiste hulpverlening in te zetten is het belangrijk om naast kennis over de oorzaken en risicofactoren van zwervend gedrag onder jongeren, ook een duidelijk beeld te hebben van de problemen waar zwerfjongeren mee te maken hebben. Jeeninga (2010) deelt, in de literatuurstudie Zwerfjongeren, omvang, kenmerken en zorgbehoeften, de problematiek van

zwerfjongeren als volgt in:

- Inkomensproblemen. Driekwart van de zwerfjongeren heeft schulden. De gemiddelde schuldenlast wordt geschat op €5000,-. (Fransen, Van den Handel. 2011)

- Problemen met school en/of werk. Zwerfjongeren zijn relatief laag opgeleid, hebben weinig werkervaring en weinig inkomen. 35-65% heeft alleen het basisonderwijs afgerond (Fransen, Van den Handel. 2011) - Gezinssituatie. De rol van de gezinssituatie in het ontstaan van zwervend gedrag is hiervoor al uitgebreid

beschreven. Als jongeren van huis zijn weggelopen of weggestuurd, is de situatie thuis en de conflicten met ouders/verzorgers niet zomaar opgelost. Uit Brits onderzoek blijkt dat de meerderheid van de zwerfjongeren contact heeft met familie. 22% van de jongeren had helemaal geen contact met familie. Dit percentage lag hoger (36%) onder jongeren die minder dan een maand dakloos waren. Dit veronderstelt dat het contact met familie na het weglopen van huis wordt verbroken, maar na verloop van tijd vaak weer wordt opgebouwd.

- Gezondheidsproblemen/ verslaving. Bij 35-60% van de zwerfjongeren is sprake van drugsmisbruik en/of verslaving. 6-10% heeft problemen met alcohol. 40% procent van de jongeren heeft psychische problemen, 23% is verstandelijk beperkt, 25% heeft ooit een suïcidepoging ondernomen.

- Sociaal netwerk. Beperkt sociaal netwerk, geringe eigenwaarde, negatief zelfbeeld.

- Politie/justitie. 47-84% van de jongeren is bekend bij politie/justitie.

5 Omdat de zwerfjongerenproblematiek in Nederland en Groot-Brittannië bewezen vergelijkbaar is (van Leeuwen, 2011).

worden onderzoeksresultaten uit Groot-Brittannië gebruikt, er zijn geen vergelijkbare onderzoeken bekend onder Nederlandse zwerfjongeren.

(13)

De hiervoor opgesomde probleemgebieden komen in alle mogelijke combinaties voor. Snoek et al (Snoek e.a.

2008) definieerden voor de groep zwerfjongeren 3 profielgroepen. Een deel van de zwerfjongeren blijkt met concrete en gerichte hulpverlening relatief snel en efficiënt te kunnen worden geholpen. Snoek et al noemen deze groep de ‘perspectiefvolle groep’. Onder de ‘multiproblem/ vallen-en-opstaan groep worden de jongeren verstaan die steeds weer een hulpverleningstraject ingaan, vervolgens afhaken en op deze manier weer op straat belanden. Deze groep heeft te maken met complexe, langdurige en multi-problematiek. De derde profielgroep is de ‘zorggroep’, deze groep kenmerkt zich door een zeer slechte aansluiting bij de leefgebieden wonen, werken, relaties en identiteit. Door gebruik te maken van profielgroepen is meer duidelijk over de onderlinge samenhang van de problemen van zwerfjongeren, en kan zodoende de hulpverlening beter op de verschillende

profielgroepen worden aangepast.

§2.2 Het huidige zorgaanbod en family-mediation 2.2.1 Het huidige zorgaanbod

Dé zwerfjongere in het algemeen bestaat niet. Zwerfjongeren hebben te maken met allerlei problemen.

Problemen met het sociale netwerk, verslavingsproblematiek, schulden, problemen met school of werk. Omdat de problematiek zo divers is, is het leveren van hulp op maat noodzakelijk. Vanaf 1 januari 2015 vallen de Jeugdwet, de Wmo en de maatschappelijk opvang onder verantwoordelijkheid van de gemeenten. Daarmee valt het gehele maatschappelijke probleem ‘zwerfjongeren’ onder regie van de gemeenten (Ministerie van VWS, 2011).

In vrijwel alle centrumgemeenten en sommige regiogemeenten bevinden zich voorzieningen die zich

specifiek richten op zwerfjongerenproblematiek. Het aanbod is verdeeld in vijf categorieën: preventie, signalering, opvangvoorzieningen, hulpverlening/begeleiding en vervolgtrajecten. (Burm, 2009), (Heineke, 2007)

Op de vraag of het aanbod aansluit op de hulpvraag van de jongeren wordt in de literatuur geen eenduidig antwoord gegeven. Uit regionaal onderzoek in Flevoland (Flevomonitor, Benschop en Korf, 2009) en Zeeland (Jansen e.a., 2007) blijkt een verschil tussen de hulpbehoefte en de problematiek van de jongeren. Van de geënquêteerde zwerfjongeren in de Flevomonitor geeft 34% aan relationele problemen te hebben. Als deze zelfde jongeren echter gevraagd wordt naar hun belangrijkste behoeften met betrekking tot de hulpverlening worden de relationele problemen niet meer genoemd.

Bij deze discrepantie tussen problematiek en hulpbehoefte kan de levensfase waarin de jongeren zich bevinden een rol spelen. Initiatief nemen om hulp te vragen is moeilijk, evenals het vasthouden van de motivatie als er eenmaal hulp is gevraagd. Veel voorzieningen werken vraaggericht, de motivatie en de hulpvraag van de cliënt zijn daarbij bepalend. Jongeren passen niet altijd in deze manier van werken en vallen daardoor buiten de boot. (Altena e.a. 2010)

2.2.2 Combating social exclusion among young homeless populations

Movisie6 houdt zich, onder andere in samenwerking met stichting Zwerfjongeren Nederland, al jaren bezig met de kennisontwikkeling over zwerfjongeren en de ontwikkeling van passende hulpverlening voor deze doelgroep.

Zo nam MOVISIE tussen 2008 en 2011 deel aan het internationale onderzoek ‘Combating social exclusion among young homeless populations’. (CSEYHP)7 Uit dit onderzoek bleek dat de Nederlandse zwerfjongerenproblematiek vergelijkbaar is met die van Groot-Brittannië, maar dat de aanpak ervan fundamenteel verschilt (van Leeuwen, 2011). Nederland zet vooral in op individuele hulpverlening op basis van de zorgbehoefte van de jongere, terwijl in Groot-Brittannië het accent ligt op het voorzien in de basisbehoefte van veilige huisvesting (bij ouders, in andere gezinnen of in jongerenhuisvesting) en scholing/werk. Onderdeel van de Britse aanpak, getiteld ‘Safe in the City’, is het inzetten van vrijwilligers en collectieve voorzieningen voor het gezin en de jongere (Duckett, 2011).

2.2.3 Family-mediation

Family-mediation is een belangrijk onderdeel van gezinsondersteuning binnen het programma ‘Safe in the City’.

Het doel van family-mediation is om samen met de jongere en zijn gezin van herkomst de conflicten die ervoor zorgden dat de jongere van huis wegliep of van huis weggestuurd werd, te bespreken, hun onderlinge relatie te verbeteren en te onderzoeken of terugkeer naar huis mogelijk is. Een professionele mediator begeleidt deze gesprekken. Family-mediation richt zich daarmee op de belangrijkste oorzaak van het ontstaan van zwervend gedrag onder jongeren: conflicten in de thuissituatie.

Family-mediation, bestaat uit zes of meer gesprekken. Eerst vindt er een gesprek plaats tussen de jongere en de mediator op school, een jeugdclub of een andere plek waar de jongere zich veilig voelt. De onderwerpen van conflict die volgens de jongere belangrijk zijn, worden besproken. Daarna gaat de mediator apart in gesprek met

6 Landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor sociale vraagstukken op het gebied van welzijn, participatie, zorg en sociale veiligheid.

7 Van 2008-2011 werd door MOVISIE en drie universiteiten in Groot-Brittannië , Tsjechië en Portugal, een internationaal vergelijkend onderzoek met als titel Combating social exclusion among young homeless populations (CSEYHP) uitgevoerd.

CSEYHP was een onderzoek naar de levensloop van verschillende lokale groepen zwerfjongeren en de gebruikte re-integratie methoden.

(14)

de ouders (verzorgers) van de jongere. Tijdens dit gesprek worden de onderwerpen van conflict die volgens de ouders belangrijk zijn, geïnventariseerd, waarna de mediator de onderwerpen van conflict volgens de jongere en de ouders met elkaar vergelijkt en samenvoegt. In een ontmoeting met de ouders en de jongere worden de vastgestelde onderwerpen besproken, er kunnen tijdens deze ontmoetingen geen nieuwe onderwerpen worden aangedragen. Na 6 of meer gesprekken wordt de mediation afgerond met een aantal opgeloste onderwerpen van conflict.

In Groot-Brittannië blijkt vooral voor jongeren jonger dan 16 jaar family-mediation succesvol te zijn. Voor jongeren ouder dan 16 is het vaak moeilijker om weer permanent thuis te gaan wonen. De conflicten tussen deze jongeren en hun ouders/verzorgers zijn vaak al zo ver geëscaleerd dat terugkeer naar huis niet meer tot de mogelijkheden behoort. Met family-mediation kan ongeveer de helft van de jongeren ouder dan 16 jaar wel tijdelijk naar huis terugkeren terwijl er wordt gezocht naar een alternatieve woonruimte. De andere helft moet per direct naar een alternatieve woonruimte verhuizen (Smith, 2011).

Cullen (2004) stelt in de publicatie Mediation for young homeless people, a good practice guide dat family- mediation zich niet moet beperken tot het naar huis terugkeren van de jongere. De interventie is ook succesvol als de jongere bij familie of vrienden kan intrekken, de jongere tijdelijk naar huis kan terugkeren en op zoek gaat naar alternatieve woonruimte of als de jongere uiteindelijk niet naar huis terugkeert, maar het gezin de jongere wel zal steunen in het zelfstandig wonen.

Naast het zoeken naar een passende woonplek en verbeteren van relaties benadrukt Marion Roberts (2008) in haar boek Mediation in Family Disputes ook de mogelijke kansen voor de individuele deelnemers van

mediation. Family-mediation zou de deelnemers helpen hun eigen bronnen aan te boren (zelfrespect, zelfvertrouwen), handvatten geven om te handelen vanuit wederzijds begrip en empathie en de partijen probleemoplossende technieken en communicatieve vaardigheden leren.

Timing

Ook in Schotland is mediation al ruim 10 jaar een belangrijk onderdeel van de preventieve aanpak van

thuisloosheid. De Scottisch Government Prevention of Homelessness Guidance (2009) beschrijft drie stadia waarin preventie een rol kan spelen. Vooral interventies in het eerste stadium bleken erg effectief; thuisloosheid kon in 90% van de gevallen voorkomen worden. Interventies in dit eerste stadium (early intervention) richten zich op het identificeren van potentiele risicogroepen en het leveren van diensten aan deze groep en hun omgeving om te voorkomen dat beginnende problemen of conflicten onherstelbaar escaleren (Insley, 2011). Mediation is een passende interventie op het moment dat de problemen nog niet onherstelbaar geëscaleerd zijn. Aan de andere kant blijkt het moeilijk om problemen in een vroeg stadium te herkennen (Dore, 2011).

In het tweede stadium is het conflict al verder geëscaleerd. De jongere denkt erover zijn thuissituatie te verlaten of de ouders/verzorgers dreigen de jongere uit huis te zetten. In dit stadium kan mediation, door gesprekken tussen de jongere en de ouders/verzorgers te faciliteren en ondersteunen, helpen de potentiële consequenties van het conflict helder te krijgen en ondersteunen in het ontdekken van alternatieven. Ingrijpen in dit stadium blijkt echter een stuk minder effectief dan in het eerste stadium.

Het belang van de juiste timing voor het inzetten van family-mediation wordt bevestigd door een Brits onderzoek naar de rol van familie8 in het leven van zwerfjongeren (Monfort, 2009). Aan 60 jongeren werd gevraagd naar hun ervaringen met family-mediation. Ongeveer 50% van de jongeren was positief over family- mediation en gaf aan dat het wellicht nuttig was geweest toen ze jonger waren. Uit de interviews in ditzelfde onderzoek blijkt dat het daarbij niet gaat om het aanbieden van family-mediation op jongere leeftijd, maar om het aanbieden van family-mediation in een eerder stadium van het conflict binnen het gezin.

Contra-indicaties voor family-mediation

Cullen (2004) benoemt in Mediation for young homeless people, a good practice guide, een aantal situaties die niet geschikt zijn voor het inzetten van family-mediation:

- Als er sprake is van geweld en misbruik in de thuissituatie is family-mediation niet geschikt. Het is niet veilig voor de jongere om terug te keren naar de thuissituatie, interventies gericht op het geweld en of misbruik hebben in dat geval meer prioriteit.

- Als problemen in de relatie tussen het gezin/de ouders en de jongere, niet de belangrijkste reden zijn voor het huisvestigingsprobleem (bijvoorbeeld bij overbevolking van de woonruimte). Family-mediation is gericht op het aanpakken van conflicten, als er geen conflict aan het huisvestingsprobleem ten grondslag ligt, zullen de huisvestingsproblemen zelf aangepakt moeten worden.

- Als er geen sprake is van planning en ondersteuning op de lange termijn. Een gezin heeft na de mediation ondersteuning en monitoring nodig om de gestelde doelen en gemaakte afspraken na te kunnen komen.

- Als de jongere of de ouders/het gezin gedwongen zijn deel te nemen aan de mediation. Vrijwilligheid is namelijk een basisvoorwaarde voor mediation.

8 Het Nederlandse woord ‘gezin’ bestaat niet in het Engels. In de Engelstalige bronnen wordt daarom consequent het woord

‘family’ gebruikt, het is niet altijd even duidelijk wanneer het hier om het Nederlandse ‘gezin’ of het bredere ‘familie’ gaat.

(15)

Deze contra-indicaties worden aangevuld met de ervaringen van de zwerfjongeren aan wie family-mediation is aangeboden en die er al dan niet gebruik van hebben gemaakt. In het hiervoor reeds aangehaalde onderzoek onder 60 zwerfjongeren in Londen (Monfort, 2009) werd de jongeren gevraagd naar hun ervaringen met family- mediation. De helft van de jongeren schatte in dat family-mediation niet nuttig geweest zou zijn in hun situatie, omdat hun familie te eigenwijs geweest zou zijn en toch niet zou veranderen of omdat de familie het te opdringerig had gevonden om met een ‘vreemde’ over hun privéproblemen in gesprek te gaan. Sommige van de jongeren die family-mediation geprobeerd hadden, hadden het gevoel dat het pijnlijke onderwerpen naar de oppervlakte bracht, maar dat daar vervolgens niets mee gedaan werd.

§2.3 Mediation

Family-mediation is niet een op zichzelf staande interventie, maar is gestoeld op een bredere ontwikkeling van bemiddeling (mediation) als alternatieve oplossing van conflicten. Hoewel family-mediation in Nederland nog niet wordt toegepast, is mediation een conflictoplossingsmethode die ook in Nederland een steeds grotere bekendheid krijgt en op steeds meer gebieden wordt toegepast. Om een koppeling te maken naar de

Nederlandse praktijk worden hieronder de algemene kenmerken en principes van mediation toegelicht. Ook de beschikbare kennis over het doorverwijzen naar mediation kan nuttig zijn voor de inschatting van de

haalbaarheid van de introductie van family-mediation in Nederland.

2.3.1 Wat is mediation?

‘Mediation is een vorm van bemiddeling in conflicten, waarbij een neutrale bemiddelingsdeskundige, de mediator, de communicatie en onderhandelingen tussen partijen begeleidt om vanuit hun werkelijke belangen tot een gezamenlijk gedragen en voor ieder van hen optimale besluitvorming te komen’. (Brenninckmeijer, et al, 2009 p. 29)

Brenninckmeijer onderscheidt in het ‘Handboek Mediation’ (2013)een viertal specifieke kenmerken voor mediation. Ten eerste is het doel van mediation het ondersteunen en stimuleren van de zelfbeschikking van de partijen om van daaruit beslissingen te nemen in het conflict. Ten tweede is de vrijwilligheid van de deelnemers van belang. Partijen stemmen ermee in dat ze ‘om tafel gaan’ met de andere partij en de mediator en het proces stopt als een van de partijen het niet meer ziet zitten. Er is sprake van commitment van de partijen ten aanzien van de wens om er samen uit te komen. Het derde kenmerk van mediation is vertrouwelijkheid. Deelnemers moeten zich vrij voelen om te spreken over waar het hen werkelijk om gaat en om met elkaar te brainstormen over mogelijke uitkomsten. De deelnemers maken over deze vertrouwelijkheid en geheimhouding van tevoren afspraken en leggen dit vast in een overeenkomst. Ten vierde zijn het mediationproces en de rol van de mediator kenmerkend voor mediation. Het mediationproces is opgebouwd uit een aantal specifieke fasen: na de intake en het ondertekenen van de mediationovereenkomst wordt met beide partijen het conflict nader onderzocht.

Hierna gaan de partijen met elkaar in onderhandeling. Ter afronding van de mediation kan een

vaststellingsovereenkomst opgesteld worden. Cruciaal in dit proces is de rol van de mediator. De mediator is neutraal en faciliteert de partijen in het, op een volwassen manier, oplossen van hun gemeenschappelijke conflict. De precieze invulling van deze fasen hangt af van de gebied waarin de mediation is toegepast en welke benaderingswijze is gehanteerd.

2.3.2. Verwijzen naar mediation

Mediation wordt ingezet bij verschillende soorten conflicten. Toch vragen de algemene kenmerken van mediation ook om een aantal algemene competenties voor verwijzers. Deze competenties zijn ook van belang voor de toekomstige verwijzers naar family-mediation. Verwijzers wegen, samen met de persoon of personen in een conflictsituatie, af of het conflict door middel van mediation kan worden beëindigd. De verwijzer voert het gesprek hierover met de conflictpartijen en is vervolgens ook behulpzaam bij het organiseren van de mediation (Combrink-Kuiters e.a., 2003).

In het handboek Mediation (Brenninckmeijer, 2015) wordt voor verwijzers een aantal noodzakelijke

competenties genoemd om dit proces effectief te laten verlopen. Hij stelt dat het belangrijk is dat de verwijzer beschikt over basiskennis van mediation in theorie en praktijk en deze effectief kan overdragen aan de conflictpartijen. Ook moet de verwijzer weten wat de ervaringen zijn met mediation in de eigen branche en wat de resultaten zijn. Ten derde moet de verwijzer beschikken over vaardigheden om met de conflictpartijen te onderzoeken of mediation in het betreffende geval past bij het aanwezige probleem en de partijen. Tenslotte is het van belang dat de verwijzer de weg weet naar een goede mediator of een verwijzingsvoorziening.

Brenninckmeijer waarschuwt voor een te groot enthousiasme over mediation bij verwijzers, dit zou verkeerde/ te hoge verwachtingen kunnen wekken. Ook een vermeend eigen belang om naar mediation te verwijzen zou weerstand op kunnen roepen bij conflictpartijen. In Groot-Brittannië wordt bijvoorbeeld beweerd dat organisaties voor Maatschappelijke Opvang, family-mediation inzetten om onder hun

huisvestingsverplichting uit te komen, dit heeft voor veel weerstand gezorgd.

(16)

(Contra)indicaties voor mediation

Om goed te onderzoeken of mediation past bij het probleem en de betrokken partijen, is het voor de verwijzer noodzakelijk te weten in welke gevallen mediation kansen biedt en wanneer beter naar een andere oplossing gezocht kan worden. Dit geldt voor mediation in het algemeen maar ook voor de inschatting van de

mogelijkheden om family-mediation in te zetten. De hiervoor beschreven mogelijkheden en contra-indicaties voor family-mediation worden daarom aangevuld met kennis over mogelijkheden en contra-indicaties voor mediation.

Bij het onderzoeken of mediation een mogelijke oplossing zou zijn voor het betreffende conflict en de conflictpartijen, spelen o.a. de begrippen onderhandelingsbereidheid en de mate van escalatie een belangrijke rol.

Partijen moeten, onder leiding van de mediator, bereid zijn naar elkaar te luisteren. Ook is een zekere mate van reflectie van belang; partijen moeten zicht krijgen op de eigen situatie maar ook op die van de ander en met enige creativiteit op zoek gaan naar mogelijke oplossingen. Uit onderzoek is gebleken dat deze

onderhandelingsbereidheid de belangrijkste voorwaarde is voor succesvolle doorverwijzing naar mediation.

Combrink-Kuiters (2003) adviseert daarom verwijzers door middel van gerichte vragen de

onderhandelingsbereidheid te onderzoeken. Bij sterk geëscaleerde conflicten kan de onderhandelingsbereidheid te beperkt zijn voor mediation. (Combrink-Kuiters e.a., 2003) (Prein, 2004)

§2.4 Vergelijkende praktijken

Zoals vermeld in de voorgaande paragraaf, wordt family-mediation bij zwerfjongeren nog niet toegepast in Nederland. Om een koppeling te maken naar de Nederlandse praktijk werden daarom de algemene kenmerken van mediation beschreven. Om deze koppeling naar de Nederlandse praktijk concreter te maken, zullen in deze paragraaf een aantal Nederlandse interventies besproken worden die om verschillende redenen met het Britse family-mediation in verband kunnen worden gebracht.

Allereerst wordt ingegaan op het fenomeen buurtbemiddeling. Deze interventie is het meest bekende en meest toegepaste voorbeeld van mediation in een sociaal-maatschappelijke context. Ten tweede wordt

scheidingsbemiddeling besproken, zowel scheidingsbemiddeling als family-mediation richten zich namelijk op het gezin en de conflicten die zich daarin voordoen. Ten derde wordt de ‘Eigen Kracht Conferentie’ besproken. Deze interventie heeft veel overeenkomsten met het Britse Family-mediation; beide interventies richten zich op het oplossen van problemen door middel van het betrekken van het netwerk en het stimuleren van de onderlinge communicatie (Oosterkamp-Szwajcer, 2014). Tenslotte wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan

systeemtherapie. Deze therapievorm is net als family-mediation gericht op het verbeteren van de relatie tussen ouders en kinderen (Weerman, 2006).

2.4.1 Mediation bij andere doelgroepen Buurtbemiddeling

Buurtbemiddeling is het bekendste voorbeeld van mediation in een sociaal-maatschappelijke context. Medio jaren negentig startte buurtbemiddeling als experiment in 3 Nederlandse gemeenten naar Amerikaans voorbeeld. Uit een bewonersonderzoek in deze drie gemeenten bleek namelijk dat een derde van de bewoners overlast ervoer. Daarnaast bleek buurtbemiddeling in Amerika de werklast van professionals aanzienlijk te verminderen; de tweede belangrijke reden om de aanpak ook in Nederland te gaan testen. Na een positieve evaluatie van dit experiment werd de interventie, met steun van het ministerie van Justitie, vanaf 2010 verder geïmplementeerd (Jansen, 2010). In december 2013 boden 183 gemeenten buurtbemiddeling aan (Herder, 2014)..

Wat is buurtbemiddeling?

Buurtbemiddeling wordt ingezet om buren en buurtgenoten te helpen hun onderlinge problemen op te lossen.

Twee daarvoor opgeleide vrijwilligers begeleiden als buurtbemiddelaars het proces tussen buren die met elkaar in gesprek willen om tot een betere communicatie en relatie te komen. Buurtbemiddeling wordt vooral ingezet bij lichte irritaties of conflicten tussen buurtgenoten waarvoor een formeel optreden van politie en/of justitie (nog) niet aan de orde is. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om geluidsoverlast, erfscheiding, overlast of bejegening (pesterijen, roddelen, discriminatie) (Herder, 2014 p 10).

De verantwoordelijkheid van de deelnemende partijen staat voorop. Het is de taak van de bemiddelaars de buurtgenoten ertoe te zetten zelf hun probleem aan te pakken.

Buurtbemiddeling onderscheidt zich van andere soorten van conflictbemiddeling tussen buren door een aantal specifieke kenmerken. Zo is buurtbemiddeling volledig onafhankelijk, voeren getrainde vrijwilligers de bemiddeling uit en is deelname aan buurtbemiddeling vrijwillig en kosteloos.

Jongerenbuurtbemiddeling

Bij conflicten in de buurt waarbij jongeren een rol spelen bleek de reguliere buurtbemiddeling niet altijd goed aan te sluiten. Het inzetten van jongeren als bemiddelaar in deze conflicten bleek de kans dat jongeren aan bemiddeling wilden deelnemen te vergroten. De betrokken volwassenen kregen ook een meer volwaardig beeld van jongeren als ze in contact kwamen met jonge vrijwillige bemiddelaars in hun buurt.

(17)

Jongerenbuurtbemiddeling kan worden ingezet bij conflicten tussen volwassenen en jongeren, jongeren of jongerengroepen. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld geluidsoverlast, vandalisme, bejegening, overlast door spel, discriminatie of onveiligheidsgevoelens (Herder, 2013).

Het bemiddelingsproces

De buurtbemiddeling tussen buurtgenoten met een conflict bestaat uit een aantal stappen die in een vaste volgorde doorlopen worden. De aanmelding komt binnen op het kantoor van buurtbemiddeling. De melder is een bewoner of een verwijzer. Daarna neemt de coördinator van de buurtbemiddeling of een medewerker telefonisch contact op met de melder. In dit gesprek wordt geprobeerd helder te krijgen of de casus geschikt is voor buurtbemiddeling. Als de casus geschikt blijkt te zijn, gaat de coördinator of medewerker, op zoek naar een passend team van bemiddelaars. De bemiddelaars zijn allen geselecteerd op basis van sociale intelligentie, algemene sociale vaardigheden, probleemoplossend vermogen en vermogen tot samenwerken en hebben een uitgebreide training achter de rug. De vrijwilligersgroep is bij voorkeur een afspiegeling van de samenleving en bestaat uit vrijwilligers van allerlei leeftijden, verschillende culturele achtergronden, geslacht en status.

Zodoende kan de coördinator bij bemiddeling een passend team samenstellen dat aansluit bij de casus.

Dan is het de beurt aan de bemiddelaars. Ze gaan eerst een gesprek aan met de eerste partij, vervolgens benaderen ze de tweede partij om zijn kant van het verhaal te horen. Als beide partijen hiertoe bereid zijn vindt een gezamenlijk gesprek plaats op een neutrale locatie. Zo mogelijk, en wanneer nodig, worden concrete afspraken die gemaakt worden tijdens dit gesprek, opgetekend in een intentieverklaring die beide partijen ondertekenen. Tenslotte wordt na een aantal weken door de bemiddelaars of de coördinator contact opgenomen met de partijen om te informeren naar de huidige situatie en de stand van zaken rondom de gemaakte afspraken.

Twee kenmerken van (jongeren) buurtbemiddeling in vergelijking met het Britse family-mediation vallen op.

Allereerst maakt (jongeren)buurtbemiddeling gebruikt van vrijwilligers als bemiddelaars terwijl in Groot- Brittannië doorgaans gebruik wordt gemaakt van professionele mediators. Ten tweede is bij zowel

buurtbemiddeling als jongerenbuurtbemiddeling het inzetten van bemiddelaars die ‘passen’ bij de betreffende conflictpartijen van groot belang. Bij buurtbemiddeling is de groep bemiddelaars bij voorkeur een afspiegeling van de samenleving zodat bij iedere conflictsituatie twee passende bemiddelaars worden gezocht. Bij

jongerenbuurtbemiddeling is het vooral de leeftijd van de bemiddelaars die zorgt voor een goede aansluiting op de conflictpartijen. Bij het Britse family-mediation blijkt het selecteren van geschikte mediators van minder groot belang. De keuze voor professionele of vrijwillige mediators en het selecteren van mediators die passen bij de conflictpartijen vormen een aanleiding voor nader onderzoek.

Scheidingsmediation

Scheidings- en omgangsmediation richt zich net als het Britse family-mediation op conflicten binnen het gezin.

Twee aspecten zijn daarbij van groot belang. Ten eerste de rol van emoties. Hoewel emoties bij alle soorten conflicten aanwezig zijn, spelen die bij conflicten binnen de familiesfeer een extra grote rol. Boosheid,

schuldgevoel, wrok of jaloezie maken scheidingsmediation complexer dan mediation in zakelijke conflicten. Ten tweede betekent mediation bij conflicten binnen een gezin dat de conflictpartijen ook in de toekomst met elkaar verbonden zullen blijven, dit geeft een extra dimensie aan het proces (Brenninckmeijer, 2013).

Brenninckmeijer (2013) onderscheidt 3 aandachtsgebieden binnen echtscheidingsconflicten: conflicten op emotioneel gebied (het einde van de relatie, en, als er kinderen zijn, voortzetting van het ouderschap), conflicten op zakelijk gebied (bijvoorbeeld het scheiden van het huishouden) en op juridisch gebied (alimentatie, pensioen).

Professionele echtscheidingsmediators zijn opgeleid om aan elk van deze gebieden aandacht te besteden en het gesprek rondom deze onderwerpen te faciliteren.

Tenminste twee van deze aandachtsgebieden spelen ook een rol bij family-mediation voor zwerfjongeren.

Conflicten op emotioneel gebied gaan samen met conflicten op het gebied van huisvesting, wat vergelijkbaar is met conflicten rondom de scheiding van het huishouden bij scheidingsmediation. De vraag of

echtscheidingsmediators geschikt zouden zijn voor family-mediation onder zwerfjongeren vormt een aanleiding voor nader onderzoek.

2.4.2 Eigen Kracht-conferentie

De Eigen Kracht-conferentie (Ek-c) is om verschillende redenen aan family-mediation verwant. Beide interventies richten zich op het oplossen van sociaal-emotionele problemen door middel van het betrekken van het netwerk en het stimuleren van de onderlinge communicatie (Oosterkamp-Szwajcer, 2014). Eigen Kracht-conferenties worden in Nederland veel toegepast, ook met betrekking tot zwerfjongerenproblematiek. Informatie over wat family-mediation onderscheidt van de Eigen Kracht-conferentie is noodzakelijk om helder te krijgen of family- mediation iets toevoegt aan het zorgaanbod. Als family-mediation inderdaad iets toe zou voegen aan het huidige zorgaanbod blijft de vraag welke kenmerken van een Ek-c leerzaam zijn voor family-mediation en welke

ervaringen met Ek-c’s nuttig zijn voor de introductie van family-mediation voor zwerfjongeren in Nederland.

(18)

Wat is een Eigen Kracht-conferentie?

Het begrip Eigen Kracht-conferentie wordt als volgt gedefinieerd: ‘een besluitvormingsmodel waarin gezinnen of individuen (volwassen en minderjarige hoofdpersonen) die te maken hebben met gezins-, schuld- en andere sociale problemen, met behulp van hun sociale omgeving een plan maken om regie te krijgen over hun situatie en daarbij de hulp te zoeken die ze nodig hebben’ (Oosterkamp-Szwajcer, 2014, p 4). De verantwoordelijkheid voor de problemen en moeilijkheden en het oplossen daarvan worden allereerst bij de hoofdpersoon zelf en zijn netwerk neergelegd.

Een medewerker van een hulpverlenende instantie, een familielid of de hoofdpersoon zelf neemt contact op met de Eigen Kracht-centrale9 als er sprake is van een probleem waar mogelijk een Ek-c tot hulp zou kunnen zijn.

De Eigen Kracht-regiomanager schakelt daarop een geschikte coördinator in, om de conferentie voor te bereiden.

De coördinator organiseert in nauw overleg met de betrokkenen de conferentie. De periode voorafgaande aan de conferentie wordt ook wel de activeringsfase genoemd. Het zoeken naar zoveel mogelijk mensen die iets zouden kunnen bijdragen in de oplossing van het probleem en het activeren van hen om deel te nemen, is daar een belangrijk onderdeel van. Ook worden de deelnemers in deze fase geïnformeerd over het doel, de werkwijze, de verantwoordelijkheden en de mogelijkheden van een Ek-c. De conferentie bestaat uit 3 fasen. Het eerste deel van de conferentie wordt ook wel de informatiefase genoemd. Professionals zoals betrokken hulpverleners, de coördinator en eventuele aanmelder verstrekken informatie aan de hoofdpersoon en zijn netwerk. Daarna volgt de zogenaamde besloten tijd; de professionals verlaten de ruimte. Het is dan aan de hoofdpersoon en het netwerk om te overleggen en een plan te maken. Dit plan wordt vervolgens door de hoofdpersoon en het netwerk gepresenteerd aan de professionals. (Oosterkamp-Szwajcer, 2014) (Wijnen e.a.,2008)

Zowel een Ek-c als family-mediation zoals dat in Groot-Brittannië wordt ingezet, richt zich op het oplossen van een sociaal probleem door het betrekken van het netwerk, het stimuleren van onderlinge communicatie en het benadrukken van eigen verantwoordelijkheid van de betrokkenen. Het doel en de uitgangspunten van beide interventies liggen dicht bij elkaar. Beide interventies verschillen echter van elkaar als het gaat om de rol van de professional en de invulling van het begrip ‘netwerk’. Bij een Ek-c is de rol van de professional klein. De

professional speelt alleen een rol in de voorbereidende fase. In de fase waarin daadwerkelijk gezocht wordt naar oplossingen en een plan van aanpak wordt opgesteld zijn professionals niet aanwezig. Bij family-mediation is de professional ook niet betrokken bij het bedenken van oplossingen, maar heeft wel een belangrijke rol in het faciliteren van de gesprekken die moeten leiden tot de oplossing van het probleem. Aangenomen wordt dat bij de doelgroep van family-mediation het conflict dermate geëscaleerd is dat de partijen niet meer zonder

onafhankelijke derde met elkaar in gesprek kunnen terwijl bij een Ek-c van de partijen wordt verwacht dat ze met elkaar tot een oplossing zouden kunnen komen. Er is nog nader onderzoek op dit punt nodig.

Een tweede belangrijk verschil tussen de twee interventies is de invulling van het begrip ‘netwerk’. Bij een Ek-c worden zoveel mogelijk betrokkenen uitgenodigd terwijl men zich bij family-mediation vooral richt op de jongere en zijn ouders/verzorgers. Aangenomen wordt dat een EK-c mogelijkerwijs een vervolgstap is na een family- mediation. Hierover wordt meer informatie verzameld in het verdere onderzoek.

2.4.3 Systeemtherapie

Voor het oplossen van conflicten en problemen binnen families of gezinnen kan in plaats van mediation ook systeemtherapie worden ingezet. Systeemtherapie maakt onderdeel uit van het huidige zorgaanbod aan zwerfjongeren met traumatische ervaringen in de gezinssituatie. Om een goed onderscheid te maken tussen deze interventie en het Britse family-mediation is meer kennis over de overeenkomsten en verschillen tussen deze interventies nodig. De therapeutische insteek en de bijbehorende geformuleerde begrippen kunnen ook in family-mediation een rol spelen.

Het erbij betrekken van ouders, partners en kinderen van de cliënt is in het maatschappelijk werk al langer gewoon. In de psychotherapie werd het ‘systeem’ pas bij de behandeling van een cliënt betrokken vanaf ongeveer 1950. Er ontstonden verschillende systeem-therapeutische benaderingen die vooral zijn toegepast als gezins- of relatietherapieën. (Weerman, 2006)

De verschillende therapeutische benaderingen gaan uit van verschillende oorzaken van gezins- en relatieproblemen en richten zich in hun therapie op de behandeling van deze oorzaken. Zo baseert de communicatie theoretische benadering zich op de ‘algemene systeemleer’10 en richt zich op communicatie in gezinnen. (Watzalwick, 1987) Niet goed functionerende interactiepatronen zouden zorgen voor de problemen en daarom ook een opening geven voor een oplossing daarvan.

9 Landelijke stichting die de uitvoering van Eigen Kracht-conferenties faciliteert.

10 De bioloog Von Bertalanffy formuleert in zijn ‘The history and status of general systems theory’ een aantal modellen, beginselen en wetmatigheden die op ieder systeem van toepassing zouden zijn. Von Bertalanffy onderscheidde onder andere de volgende wetmatigheden: (1.) het geheel is meer dan de som der delen, (2.) een systeem wordt geleid door regels, (3.) er is sprake van circulaire causaliteit (problemen hebben niet één oorzaak maar vele factoren beïnvloeden elkaar), (4.) het systeem streeft naar evenwicht, (5.) er is sprake van circulaire feedbackprocessen (gedrag wordt aangepast op gedrag, stemmingen en veranderingen van anderen en vice versa), (6.) een zelfde begintoestand kan zich ontwikkelen tot verschillende

eindtoestanden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In artikel 3:4, eerste lid van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of

De netwerkactoren zullen sneller met MKB Oost-Nederland gaan samenwerken en een beroep doen op haar middelen, indien zij een positief beeld hebben van MKB Oost-Nederland, veel

Hieruit blijkt dat doorverwijzers bereid en in staat zijn zaken door te verwijzen naar mediation en dat partijen en hun raadslieden ook tijdens de procedure nog voor mediation

Het verschil tussen variant 2 en variant 3 is hierin gelegen, dat bij variant 2 de instemming van beide partijen is vereist alvorens de mediation optie nader verkend kan

Conclusions: DKK1 and FRZB are necessary for multiple steps during chondrogenesis: first DKK1 and FRZB are necessary for the initial steps of chondrogenic differentiation of hMSCs and

Een uitweg wordt zichtbaar als we ons realiseren dat het uiteindelijk voor de klant niet om de kwaliteit van de mediator gaat, maar om de kwaliteit van het proces van

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt onder meer dat het vergisten van secundair slib in twee in serie geschakelde thermofiele vergisters gevolgd door een mesofiele