• No results found

Buitens op de Heuvelrug

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Buitens op de Heuvelrug"

Copied!
188
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Buitens op de Heuvelrug

Beleidskader voor historische landgoederen en

buitenplaatsen

(2)

Datum: 1 maart 2012

Auteurs: De heer M. Andrlik, Adviseur Ruimtelijke Ordening

Mevrouw A.M.C. van Rooij – van Wijngaarden, Adviseur Monumenten,

Cultuurhistorie en Archeologie

(3)

Voorwoord

Er zullen niet veel gemeenten zijn die zo’n volledige nota over landgoederen en buitenplaatsen hebben opgesteld als de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Ons grondgebied is dan ook uniek. Het telt maar liefst 44 historische buitenplaatsen en landgoederen, elk met hun eigen geschiedenis en identiteit.

Gezamenlijk beslaan ze een groot deel van het buitengebied van de Heuvelrug.

De nota Buitens op de Heuvelrug brengt de complexen van A tot Z, van Aardenburg tot Zuylenstein in beeld en vormt daarmee een prachtig naslagwerk van ons cultuurhistorisch erfgoed. Maar dat is niet het doel waarvoor deze nota is gemaakt; dat is omdat we het als gemeente noodzakelijk vinden een bijdrage te leveren aan de instandhouding van de landgoederen en buitenplaatsen op de lange termijn.

Wij hebben daar zelf ook belang bij. Deze parels van ons erfgoed zijn zeer beeldbepalend voor de Utrechtse Heuvelrug, oefenen zodoende grote aantrekkingskracht uit op toeristen en bezoekers en dragen bij aan de kwaliteit van ons woon- en vestigingsklimaat.

Voor de totstandkoming van de nota zijn we met de eigenaren in gesprek gegaan over hun zorgen en wensen. Op basis daarvan hebben we conclusies getrokken voor het beleid. De belangrijkste zorg van de eigenaren is: het behoud en onderhoud van zowel het gebouwde als het groene erfgoed brengen hoge kosten met zich mee en daar staan over het algemeen onvoldoende baten en beperkte

subsidiemogelijkheden tegenover. Het huidige schrale financieel-economische klimaat maakt het voor de gemeente helaas niet mogelijk financiële middelen vrij te spelen. Maar wij kunnen wel helpen om toekomstgerichte ontwikkelingen op landgoederen mogelijk te maken. Maatwerk is daarbij het sleutelbegrip. Dat veronderstelt goede samenspraak tussen de gemeente en de landgoedeigenaren.

En dat is misschien wel de belangrijkste opbrengst van deze nota: de lijnen zijn uitgezet, niet alleen voor het beleid, maar ook voor overleg en samenwerking tussen gemeente en eigenaren. Zo ligt er een stevige basis voor de toekomst.

T.J. Verhoef,

Wethouder Ruimte, Cultuurhistorie, Monumenten en Natuur

(4)
(5)

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 5

1.1 Aanleiding ... 5

1.2 Projectomschrijving en afbakening ... 6

1.2.1 Definitie landgoed en buitenplaats ... 7

1.3 Leeswijzer ... 8

2 Geschiedenis van landgoederen en buitenplaatsen in vogelvlucht ... 9

3 Overzicht bestaand beleid ... 17

3.1 Rijksbeleid ... 17

3.1.1 Nota Ruimte ... 17

3.1.2 Nota Belvedere ... 17

3.1.3 Monumentenwet 1988... 17

3.1.4 Modernisering Monumentenzorg ... 19

3.1.5 Natuurschoonwet 1928 ... 21

3.2 Provinciaal beleid ... 21

3.2.1 Structuurvisie 2005 – 2015 ... 21

3.2.2 Voorontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2025 ... 23

3.2.3 Provinciaal Uitvoeringsprogramma Historische Buitenplaatsen 2012-2015 ... 25

3.3 Gemeentelijk beleid ... 25

3.3.1 Structuurvisie 2030 “Groen dus vitaal” ... 25

3.3.2 Nota ‘Erfgoed in het groen’ ... 27

3.3.3 Bestemmingsplannen ... 28

3.3.4 Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2010 ... 31

3.3.5 Welstandsnota (2008) ... 31

3.3.6 Beleidsplan Recreatie en Toerisme 2011-2013 (2011) ... 32

3.3.7 Beleidsplan Kunst en Cultuur 2010-2013 Participeren en Profileren ... 32

4 Analyse huidige situatie landgoederen en buitenplaatsen ... 33

4.1 Systematiek analyse ... 33

4.2 Analyse per type eigenaar ... 34

4.3 Aanbevelingen van eigenaren ... 40

4.4 Werkconferentie ‘Sporen zoeken, sporen uitzetten!’ ... 43

5 Conclusie en beleidskeuzes ... 45

5.1 Conclusie ... 45

5.2 Beleidskeuzes ... 48

5.2.1 Maatwerk ... 48

5.2.2 (Flexibiliteit in) bestemmingsplannen ... 48

(6)

5.2.3 Eén aanspreekpunt bij de gemeente ... 51

5.2.4 Integrale toekomstvisie ... 52

5.2.5 Bijdrage aan instandhouding landgoederen en buitenplaatsen door gemeente ... 52

5.2.6 Meer betrokkenheid van gemeente bij landgoederen en buitenplaatsen ... 55

5.2.7 Recreatie goed begeleiden ... 55

5.2.8 Zorgvuldig omgaan met aangrenzende percelen van landgoederen en buitenplaatsen ... 57

6 Bronnen ... 59

6.1 Beleid en regelgeving ... 59

6.2 Literatuur ... 59

6.3 Websites ... 60

6.4 Interviews ... 60

6.4.1 (Grond-)eigenaren ... 60

6.4.2 Organisaties ... 61

7 Colofon ... 63

(7)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een groot aantal beschermde landgoederen en buitenplaatsen binnen haar grondgebied. Hieronder vallen eeuwenoude kastelen in het Langbroekerweteringgebied zoals Sterkenburg, Hardenbroek en het inmiddels verdwenen Rijsenburg. Daarnaast een veelheid aan buitenplaatsen en landgoederen in de Stichtse Lustwarande, een kralensnoer van historische

complexen die zich aaneenrijgen langs de N225 van De Bilt tot aan Rhenen, met een dwarstak die van Doorn via Maarn naar Amersfoort loopt. Kenmerkende voorbeelden van dergelijke complexen (huis met bijbehorende groene aanleg) binnen onze gemeente zijn Broekhuizen, Hydepark, Aardenburg en Sparrendaal, en Huis te Maarn en ’t Stort op de voornoemde dwarstak op de Heuvelrug.

Afbeelding 1: Overzicht van kastelen en buitenplaatsen binnen de gemeente

Men dient zich ervan bewust te zijn dat de huizen en parken van dergelijke complexen bij elkaar horen en een onlosmakelijke eenheid vormen. De aanleg, verandering of renovatie van een park viel dan ook meestal samen met de bouw van en veranderingen en restauraties aan het huis. Veelal vonden

dergelijke wijzigingen plaats nadat het bezit van eigenaar was gewisseld.

(8)

Veel van deze parels zijn nog in particulier bezit, deels ondergebracht in stichtingen of landgoed bv’s.

Het behoud en onderhoud van zowel het gebouwde als het groene erfgoed (tuinen, parken, bossen, landerijen, verkavelingen) op de landgoederen en buitenplaatsen brengen hoge kosten met zich mee.

Daar staan over het algemeen onvoldoende baten en beperkte subsidiemogelijkheden tegenover. Toch zijn de landgoederen en buitenplaatsen het visitekaartje van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en wordt niet getwijfeld aan het algemeen belang ervan. Om de historische landgoederen en

buitenplaatsen ook op de lange termijn bestaanszekerheid te geven, is er aandacht nodig voor de specifieke problematiek rondom instandhouding van de gebouwen en beheer van het groen.

De gemeente is al enige tijd bezig met het ontwikkelen van een Nota landgoederenbeleid. De oorspronkelijke bestuurlijke opdracht was om beleid op te stellen voor de nieuw te vestigen

landgoederen. Dit beleid om te bepalen op welke locaties nog nieuwe landgoederen gevestigd kunnen worden en onder welke randvoorwaarden is op 9 december 2010 vastgesteld.

Daarnaast is het besef gegroeid, dat er vooral een duidelijke behoefte bestaat aan beleid voor de bestaande historische buitenplaatsen en landgoederen. De gemeente Utrechtse Heuvelrug herbergt, zoals hierboven is aangegeven, namelijk een veelheid aan landgoederen, die niet alleen qua

ontstaansgeschiedenis verschillend van aard zijn, maar die ook verschillend van karakter zijn en bovendien met uiteenlopende sectorale wetgeving te maken hebben. Daarom is de gemeente in 2009 begonnen met een inventarisatie van alle bestaande historische landgoederen en buitenplaatsen.

Daarbij is specifiek gekeken naar de instandhoudingsproblematiek. De inventarisatie heeft tot het opstellen van deze beleidsnota voor historische landgoederen en buitenplaatsen geleid.

1.2 Projectomschrijving en afbakening

Bij aanvang van het project is allereerst het doel van deze nota bepaald en nader afgebakend. De in de inleiding genoemde complexen zijn van hoge cultuurhistorische waarde en vormen het visitekaartje van de Utrechtse Heuvelrug. Met deze nota willen wij een beleidskader bieden voor instandhouding van deze cultuurhistorisch waardevolle elementen. Aan de hand van deze doelstelling zijn de volgende criteria opgesteld voor de selectie van complexen die meegenomen zijn in de inventarisatie

voorafgaand aan het opstellen van deze nota.

– Beschermde historische buitenplaats (rijks- of gemeentelijk monument) Rijksmonument

Een in het register, bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, als zodanig vermeld complex waarin van oorsprong één of meer gebouwen een compositorisch geheel vormen met een tuin of met een park van tenminste 1 hectare, waarvan de aanleg dateert van vóór 1850 en herkenbaar aanwezig is.

Gemeentelijk monument

Een in het register, bedoeld in artikel 6 van de Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2010, als zodanig vermeld complex waarin van oorsprong één of meer gebouwen een compositorisch geheel vormen met een tuin of met een park van tenminste 1 hectare, waarvan de aanleg herkenbaar aanwezig is.

– Overige (historische) landgoederen/buitenplaatsen waarvan de oorspronkelijke aanleg nog (deels) herkenbaar aanwezig is.

Een complex waarin van oorsprong één of meer gebouwen een compositorisch geheel vormen met een eventueel thans (deels) verdwenen tuin en/of park van tenminste 1 hectare en dat van waarde is op het gebied van cultuurhistorie en natuur. Bij een landgoed kan er aanvullend sprake zijn van

(9)

productiegronden zoals landerijen (landbouw), bospercelen en natuurterreinen die een plaats hebben binnen het ruimtelijk geheel.

Het bovenstaand heeft geleid tot de selectie van 44 complexen. De separate bijlage geeft een overzicht van deze complexen met daarin per complex opgenomen:

1. Adresgegevens;

2. Korte omschrijving;

3. Lijst met monumenten en aanwezige waardevolle objecten;

4. Bestemmingen en gebruik;

5. Eigendomssituatie;

6. Bijzonderheden.

Waar gaat de nota niet over?

Gronden die gerangschikt zijn onder de NSW krijgen daarmee de status van NSW landgoed. De NSW heeft echter tot doel het in stand houden en bevorderen van het natuurschoon. De status van NSW landgoed zegt dus niets over de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden (o.a. ensemble van huis en groene aanleg). Rangschikking onder de NSW geeft naast een instandhoudingsverplichting ook een aantal fiscale voordelen. Hierdoor zijn in de loop der jaren tientallen NSW-landgoederen ontstaan (ook binnen beschermde historische buitenplaatsen) binnen onze gemeente. Vaak gaat het alleen om

percelen met bestaande natuur en is van cultuurhistorische waarden geen sprake. Het belang van de NSW landgoederen wordt onderkend, evenals mogelijke problemen bij de instandhouding hiervan. Dit valt echter buiten het bestek van deze nota, waarbij instandhouding van cultuurhistorische waarden voorop staat. Voor zover deze geen deel uitmaken van een van de 44 geselecteerde complexen, blijven Natuurschoonwet (NSW) landgoederen in deze nota dus buiten beschouwing.

1.2.1 Definitie landgoed en buitenplaats

Mede in het licht van het bovenstaande is het van belang om het begrip landgoed en buitenplaats, zoals bedoeld wordt in deze nota, duidelijk te definiëren. Aan deze begrippen worden vaak verschillende betekenissen gegeven en soms worden ze door elkaar gebruikt. In deze nota worden de begrippen landgoed en buitenplaats als volgt gedefinieerd, waarbij wordt aangesloten bij de definitie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

– Buitenplaats

een eenheid van een landhuis, soms een kasteel (met zijn grachtenstelsel), zijn tuin of park en bijbehorende bouwwerken.

– Landgoed

dit begrip, dat ook wel gehanteerd wordt in relatie tot het samenstel huis en omringende gronden, omvat een groter terrein, namelijk: de buitenplaats èn de daarbij behorende bossen en/of

landbouwgronden met de daarbij behorende opstallen.

Afbeelding 2: Landgoed Huis te Maarn vanuit de lucht

(10)

1.3 Leeswijzer

Het rapport heeft de volgende opbouw. Na de inleiding (hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 de ontstaansgeschiedenis van de landgoederen en buitenplaatsen weergegeven. Hoofdstuk 3 biedt een overzicht van de huidige regelgeving en beleidskaders ten aanzien van landgoederen en

buitenplaatsen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 een knelpuntenanalyse gegeven, opgesplitst naar type eigenaar. Tot slot volgt in hoofdstuk 5 de conclusie en worden, gebaseerd op de gesignaleerde

knelpunten en onze doelstelling, een beleidskader en aanbevelingen voor instandhouding van landgoederen en buitenplaatsen gegeven.

Als separate bijlage is opgenomen een overzicht van de op basis van de criteria van deze nota geselecteerde complexen.

(11)

2 Geschiedenis van landgoederen en buitenplaatsen in vogelvlucht

De geschiedenis van de historische landgoederen en buitenplaatsen op de Utrechtse Heuvelrug is divers en gaat dikwijls ver terug. Onderstaand wordt in chronologische volgorde en in vogelvlucht de historie besproken.

Kastelen

De oudste landgoederen en buitenplaatsen betreffen de kasteelcomplexen, die in de Middeleeuwen zijn gesticht, in opdracht van de Utrechtse bisschop, de aan hem verbonden ambtenaren of de machtige adellijke families. Zij lieten verdedigbare huizen bouwen op strategische plaatsen als markering van de grens van het Sticht en wapening tegen invallen van vijanden zoals de Geldersen en de Hollanders.

Vanwege het belang van de aanwezigheid van water voor de omgrachting van de versterkte huizen, werden de kastelen op de nattere delen gesticht, op de overgangszone naar de Langbroekerwetering.

De vroegste kasteelgebouwen dateren in oorsprong uit de dertiende eeuw. Voorbeelden zijn Kasteel Sterkenburg in Driebergen en Huis Doorn. De kastelen zijn in vier typen te onderscheiden. Ten eerste is dit de woontoren, die vanaf de dertiende eeuw voorkomt en waarvan Natewisch te Amerongen een goed voorbeeld is. Het tweede type is het kasteel op een rond of veelhoekig grondplan, waartoe het reeds in de zestiende eeuw verdwenen kasteel Ter Horst bij Rhenen (rond 1160 gesticht) behoorde.

Voorts is er het kasteel op een vierkant of veelhoekig grondplan met ronde torens op de hoeken en een vierkant poortgebouw, waarvan Huis Doorn in haar oudste fase

een voorbeeld is. Het laatste type is de rechthoekige zaal, eventueel in combinatie met een toren, waartoe het helaas in de Tweede Wereldoorlog verloren gegane kasteel Zuylestein in haar oudste fase (rond 1400) behoorde.

Om in de eerste levensbehoeften te voorzien en als bron van inkomsten, waren er rond de kastelen in cultuur gebrachte gronden. Dit waren wei- en bouwlanden, maar ook moestuinen, boomgaarden en kruidentuinen. De complexen waren verder voorzien van dienstgebouwen als een poortgebouw en nutsgebouwen zoals boerderijen, wagenbergingen, stallen en hooibergen. Tot de tuinen van een kasteel kon ook een siertuin behoren. De gangbare tuinmode voor die tijd was de

geometrische stijl. Geometrische tuinen hadden een sterk mathematisch patroon en waren over het algemeen verdeeld in vierkanten of rechthoeken, die omgeven waren door lanen,

hagen, omheiningen of waterlopen.

Afbeelding 3: Natewisch te Amerongen

(12)

Van kasteel tot buitenplaats

Na 1528, het jaar waarin het Sticht onderdeel werd van de Bourgondische Nederlanden, werd de militaire functie van de kastelen steeds minder belangrijk en ging het woongenot langzamerhand prevaleren. Er kwam meer aandacht voor de indeling en de decoratie van de vertrekken. De

veranderende wijze van oorlogsvoering was ook van invloed op het uiterlijk van de kastelen. Er werd meer vertrouwen gehecht aan een verdediging door middel van een wallensysteem met bastions buiten het kasteelterrein, dan enkel verdediging vanuit het huis zelf. Hiermee verviel de directe verdedigbare functie van het kasteel. Muren werden geopend en het was mogelijk om grotere vensters in het gebouw aan te brengen. Hierdoor werd de omgeving meer betrokken bij het huis en kon er een interactie

ontstaan tussen het gebouw en haar omgeving. De kastelen werden zo in de loop der tijd omgevormd tot buitenplaats, een plek waar het aangenaam toeven was.

Het begrip ridderhofstad speelde tevens een belangrijke rol bij de verschijningsvorm van kastelen. Om vrijstelling van belastingen op het huis te kunnen verkrijgen, moest een kasteel erkend zijn als

ridderhofstad. Dit begrip was al in 1512 geïntroduceerd, toen de bisschop en de Staten van Utrecht besloten om jaarlijks belasting te heffen om schulden te kunnen afbetalen. Eén van de vormen van belasting betrof een belasting op het huis. Huizen van de Nederstichtse ridderschap konden hiervan vrijgesteld worden, indien zij aan bepaalde voorwaarden zouden voldoen. Deze voorwaarden werden in 1536 vastgelegd in een resolutie van de Staten van Utrecht. Deze bepaalde dat een kasteel erkend kon worden als ridderhofstad, indien de eigenaar tot de ridderschap behoorde, het huis een

riddermatig (versterkt) voorkomen had, het kasteel ontsloten was via een ophaalbrug over een gracht en voorzien was van bouwhuizen. Alle eigenaren die graag wilden dat hun kasteel erkend werd als ridderhofstad, zorgden dat hun kasteel voldeed aan de voornoemde criteria. Voorbeelden van als ridderhofstad erkende kastelen zijn Zuylestein, Amerongen, Moersbergen en Huis Doorn.

Afbeelding 4: Huis Doorn

Na de Reformatie werden kloostergoederen verbeurd verklaard door de Staten en vervolgens te gelde gemaakt door verkoop aan welgestelde stedelingen. In eerste instantie waren dit regenten en

hoogwaardigheidsbekleders uit de stad Utrecht. Deze vermogende stedelingen lieten op de

vrijgekomen gronden nieuwe buitenplaatsen stichten, zoals Vollenhoven en Oostbroek in De Bilt. Ook lieten zij vrijgekomen bestaande gebouwen herstellen en verbouwen om dienst te gaan doen als buitenplaats. Een voorbeeld hiervan is de Proosdij te Maarsbergen die eveneens in particuliere handen kwam.

(13)

De zeventiende eeuw

In de zeventiende eeuw werden veel kastelen verbouwd en gemoderniseerd. Zuylestein is hiervan een voorbeeld, dat door stadhouder Frederik Hendrik tussen 1633 en 1634 werd gemoderniseerd en uitgebreid. Ook liet hij de reeds aanwezige geometrische tuin wijzigen en verfraaien. Een ander voorbeeld is Kasteel Amerongen dat na de verwoesting door Franse troepen in 1673 opnieuw werd opgebouwd, in een sobere variant van het destijds modieuze Hollandse Classicisme, en eveneens werd voorzien van een geometrische tuin.

Vanaf de Middeleeuwen tot het einde van de zeventiende eeuw was de geometrische stijl de gangbare tuinmode. In het begin is er weinig relatie tussen de tuin en de architectuur van het huis door

bijvoorbeeld de aanleg van een zichtas vanaf het huis door de tuin naar een bepaald zichtpunt, zoals een kerktoren. Na het midden van de zeventiende eeuw werd de geometrische tuin minder besloten, werd er meer een relatie gelegd tussen huis en tuin en kwam de aanleg van een lengteas in zwang met aan weerskanten de geometrische vakken. Kort voor 1700 trad er weer een wijziging op in de

tuinaanleg: de classicistische of symmetrische stijl raakte in zwang. De Franse tuinarchitectuur diende als voorbeeld, waarbij parken symmetrisch werden aangelegd met lanen, waterpartijen en berceaux.

Afbeelding 5: Symmetrische tuinaanleg bij kasteel Zuylestein (omstreeks 1710)

Binnen de symmetrische aanleg vormde het eveneens symmetrisch ingedeelde huis het centrale punt.

Vanaf het huis liepen grootse zichtassen door het park en langs deze assen waren afzonderlijke tuinen aangelegd met bijvoorbeeld sierlijk gezwenkte perken, beelden, berceaux, waterpartijen en

tuinpaviljoens. De moestuin bevond zich verder van het huis af, evenals eventueel aanwezige sterrenbossen, en de productiegronden, waaronder landbouwgronden en hakhoutbossen. Een fraai voorbeeld van een park in symmetrische stijl met grootse zichtassen, sterrenbossen en parterres was het in opdracht van Willem van Nassau Zuylestein vergrote en verfraaide park rond Zuylestein.

(14)

De achttiende eeuw

Ook in de achttiende eeuw werden bestaande kastelen en huizen min of meer ingrijpend

gemoderniseerd. Dit geschiedde vooral in samenhang met de aanleg van een park in de modieuze symmetrische stijl. Het huis werd steeds meer betrokken bij haar omgeving. Muren werden verlaagd of geslecht en ramen werden groter gemaakt, zodat er vanuit het huis een goed zicht was op de

omgeving. Zo werden bij Huis Doorn de schildmuur aan de oostkant van de binnenplaats en een hoektoren afgebroken, waardoor het huis een minder besloten karakter kreeg. Tevens werden er in de achttiende eeuw meer nieuwe buitenhuizen gesticht dan in de voorgaande eeuw. Een fraai voorbeeld is Sparrendaal, dat in 1754 in Driebergen werd opgericht. Het symmetrisch ingedeelde huis werd het middelpunt van een grootse parkaanleg in symmetrische stijl met lange zichtassen. Een ander voorbeeld van een geheel nieuw buitenhuis is Broekhuizen te Leersum. Aan het einde van de achttiende eeuw werd het oude kasteel Broekhuizen vervangen door een geheel nieuw buitenhuis, opgetrokken in neoclassicistische stijl. Het huis was daarmee één van de eerste buitens op de Heuvelrug die volgens deze nieuwe stijl, die vanaf het begin van de negentiende eeuw leidend zou worden op de Heuvelrug, werd opgericht. In de tweede helft van de achttiende eeuw kwam er ook een wijziging in de aanleg van de tuinen. Er werd voorzichtig afgestapt van de strakke symmetrische aanleg. Zo kwamen er, aanvankelijk binnen de vierkanten of rechthoeken van de aanleg, slingerende paden. Ook werden er volgens deze Rococo stijl, asymmetrisch van de hoofdas tuinen en bosschages aangelegd.

Aan het eind van de achttiende eeuw deed een geheel nieuwe tuinstijl haar intrede: de Engelse landschapsstijl als tegenhanger van de Franse symmetrische stijl. De symmetrisch ingedeelde tuinen met rechte lanen, waarin de natuur door de mens sterk werd beheerst, raakten onder invloed van de Romantiek uit de mode. Volgens deze stroming volgde de tuin ‘de vrije natuur’ en werd deze op ‘natuurlijke’ wijze tot park. Er ontstond een voorkeur voor romantische, parkachtige landschappen met slingerpaden en verrassende

doorkijkjes. De tuinen werden aangelegd zonder symmetrie en evenwicht. Ze moesten emoties kunnen opwekken, door contrasten in de aanleg, zoals heuvels tegenover dalen, een open weidelandschap ten opzichte van dichte bossen en ‘toevallige’ ruïnes en follies. Water bleef een belangrijk onderdeel uitmaken van de tuinaanleg. De oevers van de waterpartijen kregen een slingerend beloop, passend binnen de landschappelijke aanleg.

De Stichtse Lustwarande

Na de Franse tijd (1795-1813) vond er een ware bouwexplosie plaats op de Utrechtse Heuvelrug. De ene na de andere buitenplaats werd opgetrokken tussen Doorn en Utrecht. Zo ontstond in de loop van de negentiende eeuw de Stichtse Lustwarande, een strook van buitenplaatsen tussen De Bilt en Rhenen.

De buitenplaatsen lagen soms op nog geen twee minuten gaans van elkaar. Hoe kwam het dat de Heuvelrug opeens zo in trek was als locatie voor buitenplaatsen? Hiervoor waren verschillende redenen. Ten eerste werd het gebied beter ontsloten, eerstens door de verharding van de zandweg Utrecht-Rhenen in 1818, vervolgens door de aanleg van de spoorlijn Amsterdam-Arnhem tussen 1844

Afbeelding 6: Broekhuizen met parkaanleg in Engelse landschapsstijl

(15)

en 1845 en de aanleg van tramlijnen rond 1900. Een belangrijke factor was ook dat de zandgronden op de Heuvelrug, met hun reliëf en natuurlijke waterhuishouding, zich goed leenden voor de aanleg van een park in de destijds modieuze landschapsstijl en dat de beschikbare zandgronden, die veelal met heide waren begroeid, voor een lage prijs aangekocht konden worden. Ter bekostiging van de aanleg van nieuwe infrastructuur verkocht koning Willem I tussen 1822 en 1840 diverse staatsdomeinen, waaronder zandgronden op de Heuvelrug. Deze vonden grif aftrek bij vermogende stedelingen uit Utrecht en Amsterdam.

De buitenplaatsen werden, net zoals dat het geval was bij de kastelen, niet permanent bewoond, maar uitsluitend vanaf het late voorjaar tot in het begin van de herfst. De huizen waren in de winter te koud en te oncomfortabel. Van belang was ook dat de eigenaren op een verblijf in de stad waren aangewezen vanwege hun werkzaamheden als bestuurder of zakenman. Iedere eigenaar had daarom tevens een huis in de stad Utrecht of Amsterdam. In de minder drukke zomer kon makkelijker tijd worden

vrijgemaakt voor ontspanning. Dit veranderde door de introductie van gas, water en elektriciteit na het derde kwart van de negentiende eeuw, de verbetering van de infrastructuur en de toename van de mobiliteit.

De stijl waarin de buitenhuizen werden opgetrokken was in de eerste decennia van de negentiende eeuw die van het neoclassicisme, een stijl die beïnvloed is door de herwaardering van de klassieke oudheid. De huizen waren strak van vormgeving en evenwichtig van verhoudingen en kregen een lichte pleisterlaag. Voorbeelden zijn de buitenplaatsen Bloemenheuvel en Bijdorp in Driebergen. De omliggende parken werden aangelegd in de modieuze landschapsstijl.

Afbeelding 7: Bloemenheuvel te Driebergen-Rijsenburg (2010)

Vanaf het tweede kwart van de negentiende eeuw werden huizen tevens opgetrokken in de stijl van de neogotiek, zoals het Berghuisje in Maarn. Ook werden bestaande huizen verbouwd in deze stijl, zoals Kasteel Moersbergen in Doorn en Kasteel Maarsbergen. Omstreeks het midden van de negentiende eeuw raakte tevens het eclecticisme in zwang, waarbij verschillende historische stijlen gecombineerd werden in één gebouw. Aan het eind van de negentiende eeuw trad er een voorkeur op voor

baksteenarchitectuur boven gepleisterde gevels, en werden de buitenhuizen dikwijls in de destijds populaire stijl van de neorenaissance opgetrokken, zoals de huizen Hydepark en Beukenrode in Doorn.

(16)

De twintigste eeuw

Tussen 1900 en 1920 werden er vooral langs de weg Doorn-Amersfoort buitenplaatsen gesticht, waar zich een nieuwe buitenplaatszone ontwikkelde met onder meer de Zonheuvel te Doorn en de Hoogt en

’t Stort te Maarn. Ook ten oosten van deze weg, op de hogere delen van de Heuvelrug, kwamen nieuwe buitenplaatsen, zoals De Ruiterberg te Doorn en De Hoogstraat te Leersum. Tussen Doorn en Leersum werden uiteindelijk weinig buitenplaatsen gerealiseerd. Hier kreeg bosbouw de overhand. Tussen Amerongen en Rhenen werden eveneens weinig buitenplaatsen gesticht, aangezien daar de tabaksteelt tot in de jaren 1930 bleef domineren. Hierdoor behield het zuidelijk deel van de Stichtse Lustwarande haar open karakter langs de uiterwaarden van de Nederrijn.

Afbeelding 8: De Hoogt te Maarn, gelegen in de zone haaks op de Stichtse Lustwarande

Rond 1900 trad er weer een wijziging op in de tuinmode; de gemengde stijl deed haar intrede. Hiermee kwam de geometrie terug in de tuinaanleg. Het betrof een combinatie van geometrische en

landschappelijke elementen. Zo werden in het landschapspark van Hydepark twee kleine geometrische tuinen aangelegd. Een volgende stap in de wijziging van de tuinmode vormde de nieuw-

architectonische stijl, die aan het begin van de twintigste eeuw werd geïntroduceerd en waarbij de aanleg geheel geometrisch is en een besloten karakter heeft. Bij deze stijl streefde de tuinarchitect naar een eenheid in plattegrond, stijl, materiaal en ornamentiek tussen huis en tuin. Om een optimaal resultaat te behalen, werkte de tuinarchitect dikwijls samen met die van het huis. Kenmerkend voor de nieuw-architectonische stijl was de toepassing van architectonische elementen in de tuinen, zoals balustrades, stenen muurtjes met bijpassende plantenbakken, trappen en bassins. De tuinen werden verdeeld in verschillende besloten deeltuinen, die van elkaar gescheiden werden door hagen, muurtjes of randstruiken. Iedere tuin werd van een eigen, specifieke beplanting voorzien. Een mooi voorbeeld van een tuin in de nieuw-architectonische tuin is die van Huis te Maarn met een geometrische aanleg van trappen en vormbomen.

Voor wat betreft de stijl waarin buitenhuizen werden opgetrokken aan het begin van de twintigste eeuw, trad er weinig verandering op ten opzichte van de negentiende eeuw. Voor de buitenzijde waren de historiserende stijlen nog steeds het meest geliefd. Aan de binnenzijde werd meer ruimte gegeven voor nieuwe stijlen, zoals Jugendstil, Art Deco en het expressionisme.

In de twintigste eeuw kwam er een einde aan de periode van aanleg en bloei van buitenplaatsen. Het arbeidsintensieve onderhoud van huis en park werd een probleem. De crisis van de jaren dertig zorgde dat voor een groot aantal eigenaren het beheer van een buitenplaats niet meer was op te brengen.

(17)

Huizen werden niet meer particulier bewoond en werden herbestemd als kantoor of bejaardentehuis.

Ook werden buitenhuizen geheel afgebroken, zoals Beukenstein te Driebergen. Door gebrek aan geld verwaarloosden tevens tuinen en parken. Ook werden delen van buitenplaatsen dikwijls verkaveld, zoals geschiedde bij Kraaybeek en De Horst in Driebergen.

Landgoederen en buitenplaatsen in deze tijd

Ondanks de voornoemde ontwikkelingen in de twintigste eeuw zijn er nog talrijke historische landgoederen en buitenplaatsen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug aan te treffen. Gelukkig zijn er nog steeds enthousiaste eigenaren, die hun uiterste best doen om deze cultuurhistorisch waardevolle complexen in stand te houden. De aanwijzing van landgoederen en buitenplaatsen als beschermd rijks- of gemeentelijk monument in de tweede helft van de twintigste eeuw en aan het begin van de

eenentwintigste eeuw betekende een erkenning van de grote cultuurhistorische waarde van deze complexen. Een waarde, die niet alleen regionaal is, maar dikwijls ook nationaal en soms zelfs internationaal. Vanwege hun in- en exterieur, parkaanleg en historie zijn bijvoorbeeld Huis Doorn en Kasteel Amerongen van internationaal belang. Bij de instandhouding van een landgoed of buitenplaats komt echter veel kijken. Tijdens de inventarisatie die gedaan is voor de totstandkoming van deze nota, is dit duidelijk naar voren gekomen. In hoofdstuk 4 zal hier uitgebreid aandacht aan worden besteed.

Afbeelding 9: Kasteel Amerongen

(18)
(19)

3 Overzicht bestaand beleid

3.1 Rijksbeleid 3.1.1 Nota Ruimte

De in 2006 vastgestelde Nota Ruimte “Ruimte voor ontwikkeling” is een strategische nota op

hoofdlijnen, waarin het nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. Uitwerkingen van deze Nota zijn onder andere de Nota Mobiliteit, de Agenda Vitaal Platteland en het Actieprogramma Cultuur en Ruimte. In de Nota Ruimte gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tot 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de

ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie, krachtige steden en een vitaal platteland, waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid. Geconstateerd wordt dat het landschap zichtbaar verrommelt en versnippert door onder andere aanleg van infrastructuur, verstedelijking en intensivering van de landbouw.

Hierdoor staat de kwaliteit van natuur, landschap en cultuurhistorie onder druk, waardoor zowel internationaal unieke als voor Nederland kenmerkende waarden zouden kunnen verdwijnen.

Structuren of gebieden worden soms aan het zicht onttrokken of overwoekerd door nieuwe bebouwing waardoor burgers de historische functie en betekenis steeds moeilijker ervaren. Tegelijkertijd zijn er kansen bijzondere, nieuwe ruimtelijke waarden te ontwerpen. De Nota Ruimte biedt de benodigde ruimtelijke randvoorwaarden voor borging en ontwikkeling van deze natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden.

3.1.2 Nota Belvedere

In 1999 is, als een gezamenlijk product vanuit vier ministeries, de nota Belvedere, een beleidsnota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting gepresenteerd. Hierin wordt een visie

gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan, en wordt aangegeven welke maatregelen daartoe moeten worden genomen. Cultuurhistorie wordt daarbij beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting. Een

ontwikkelingsgerichte benadering staat daarbij centraal. De centrale doelstelling van het

belvederebeleid is als volgt verwoord: de cultuurhistorische identiteit wordt sterker richtinggevend voor de inrichting van de ruimte, en het rijksbeleid zal daarvoor goede voorwaarden scheppen.

3.1.3 Monumentenwet 1988

De Minister van Cultuur kan objecten aanwijzen als beschermd monument op basis van art. 3 van de Monumentenwet. Elk van rijkswege beschermd monument (rijksmonument) is ingeschreven in een speciaal register, de rijksmonumentenlijst. De bescherming betreft het gehele object, tenzij uitdrukkelijk

(20)

bij de aanwijzing is bepaald dat het enkel om een onderdeel of meerdere onderdelen gaat. Zowel het exterieur als het interieur valt onder de bescherming.

Bescherming op grond van de Monumentenwet 1988 betekent dat het verboden is het object te beschadigen of te vernielen. Voor wijzigingen aan het rijksmonument dient de eigenaar over een omgevingsvergunning (voorheen monumentenvergunning) te beschikken. Een dergelijke vergunning is eveneens vereist indien een eigenaar een rijksmonument wil herstellen, gebruiken of laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om de omgevingsvergunning te verstrekken.

Indien de aanvraag een plan betreft tot (gedeeltelijke) afbraak, ingrijpende wijzigingen vergelijkbaar met gedeeltelijke afbraak, reconstructie of herbestemming (het wijzigen van de functie), dan is het college verplicht om tevens advies over de aanvraag te vragen aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Beschermde historische buitenplaats

In de jaren zeventig van de twintigste eeuw nam, mede door de discussie rond de reconstructie van de tuinen van Paleis het Loo te Apeldoorn, de belangstelling voor de historische tuinen, parken en

buitenplaatsen en de historische tuinarchitectuur sterk toe. Het werd steeds duidelijker dat de kennis over de resterende historische buitenplaatsen grote lacunes vertoonde. Om verlies aan waarden op de buitenplaatsen te voorkomen heeft de toenmalige Minister van CRM op aandringen van het Parlement toegezegd dat de bescherming van historische buitenplaatsen van rijkswege ter hand zou worden genomen. Vervolgens zijn in de loop der tijd rond de 500 buitenplaatsen onder de bescherming van de Monumentenwet 1988 gebracht en aangewezen als rijksmonument (officiële aanduiding: “complex historische buitenplaats”).

Afbeelding 10: Begrenzingenkaart Landgoed Heidestein

(21)

Binnen de grenzen van een beschermde historische buitenplaats is elke wijziging vergunningplichtig.

Dit betekent dat naast plannen voor expliciet als complexonderdeel beschermde onderdelen van de historische buitenplaats, óók plannen voor bijvoorbeeld sloop van niet als complexonderdeel beschermde bebouwing of het toevoegen van nieuwe bebouwing op het historische complex vergunningplichtig is. Het aanwijzingsbesluit (ministeriële beschikking) bevat een redengevende omschrijving en begrenzingenkaart van de buitenplaats. De aangewezen buitenplaatsen zijn ingeschreven in het register van rijksmonumenten.

Doordat de aangewezen buitenplaatsen onder het regime van de Monumentenwet 1988 vallen, is het op grond van deze wet verboden om deze te beschadigen of te vernielen. Dit wordt bewaakt door middel van een vergunningenstelsel. Behoud van de buitenplaats is uitgangspunt.

De bescherming op grond van de Monumentenwet 1988 heeft dan ook invloed op de ontwikkelings- mogelijkheden van de buitenplaats. In beginsel zijn alleen ontwikkelingen toegestaan die het rijksmonument niet aantasten. Voor zowel veranderingen aan de bebouwing (rood) als aan de

parkaanleg (groen) is een omgevingsvergunning vereist. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om een omgevingsvergunning te verstrekken. Daarbij laat men zich adviseren door de monumentencommissie en, indien het om een plan voor (gedeeltelijke) afbraak, ingrijpende

wijzigingen vergelijkbaar met gedeeltelijke afbraak, reconstructie of herbestemming (het wijzigen van de functie) gaat, tevens door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Voor plannen waarvoor de Rijksdienst een adviesplicht heeft, die betrekking hebben op een rijksmonument buiten de bebouwde kom, heeft Gedeputeerde Staten eveneens een adviesfunctie.

In de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn 27 buitenplaatsen als complex historische buitenplaats aangewezen. Op dit moment is dit het grootste aantal per gemeente in Nederland.

3.1.4 Modernisering Monumentenzorg

Begin 2008 is een start gemaakt met een proces tot Modernisering van de Monumentenzorg. Op rijksniveau werd in breed verband gesproken over onderwerpen als financiën, kwaliteitszorg, het juridisch instrumentarium, ruimtelijke ordening en bestuurlijke verhoudingen tussen rijk, provincies en gemeenten. Belangrijk uitgangspunt voor de moderne monumentenzorg is dat burgers (eigenaren en particulier initiatief) betere participatiemogelijkheden krijgen. Daarnaast wordt de monumentenzorg meer gebiedsgericht en ontwikkelingsgericht. Het gedachtegoed uit de nota Belvedere moet

daadwerkelijk verankerd gaan worden in ruimtelijke planvorming.

Op 27 november 2008 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn visie op de modernisering van de monumentenzorg “Een lust, geen last” gepresenteerd. Hierin wordt een denkrichting geschetst over de lijnen waarlangs de modernisering van het monumentenbeleid zou moeten plaatsvinden. De minister heeft vervolgens op 28 september 2009 de beleidsbrief

Modernisering Monumentenzorg (MoMo) aan de Tweede Kamer aangeboden. Hierin is de nieuwe visie op de monumentenzorg uiteengezet. Deze visie rust op drie pijlers:

Pijler 1: Cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Eén van die belangen is de cultuurhistorie. Het

bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten gaan houden met cultuurhistorische waarden. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

(22)

Het Rijk heeft in de Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte aangegeven waarvoor het zich verantwoordelijk voelt op het gebied van cultuurhistorie en wat zij van nationaal cultuurhistorisch belang acht. Het bepaalde in deze ontwerp structuurvisie zal via het in de Wet ruimtelijke ordening beschikbare instrumentarium doorwerken in de gemeentelijke bestemmingsplannen en is een basis voor het Rijk om, indien een gemeente dergelijke waarden niet zorgvuldig in de overwegingen voor een bestemmingplan zou opnemen, reactief of proactief haar standpunt aan te geven. De beweging is, kort getypeerd, minder sectorale regelgeving achteraf en een meer generieke borging vooraf. Ook heeft het Rijk een Visie erfgoed en ruimte ‘Kiezen voor karakter’ opgesteld, waarin de cultuurhistorische belangen van nationale betekenis in een gebieds- en ontwikkelingsgerichte context worden gezet. Deze visie is complementair aan de Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarden van nationaal belang planologisch borgt. De Visie erfgoed en ruimte plaatst die waarden in een bredere context en geeft aan hoe de goede zorg voor die belangen ook via niet-juridische isntrumenten wordt nagestreefd. Eén van de vijf prioriteiten die het rijk voor de komende vijf jaar kiest en die ook betrekking hebben op de buitenplaatsen is ‘Levend landschap:

synergie tussen erfgoed, economie en ecologie’.

Pijler 2: krachtiger en eenvoudiger regelgeving

Overheden gaan ervoor zorgen dat het belang van de cultuurhistorie meeweegt in de ruimtelijke ordening. Tegelijk moet er meer ruimte komen voor burgers en eigenaren van monumenten.

Het Rijk wil de kennis van burgers beter gebruiken. Ook moeten hun waarden sterker door gaan klinken. Experts bewaken de authenticiteit en representativiteit van monumenten. Burgers vinden de vraag naar ‘echt’ en ‘onecht’ weliswaar vaak ook belangrijk, maar meestal zien ze andere zaken als belangrijker: de sociale of sociaal-economische functie van een monument, hun beleving van het gebouw, de herinneringen die ze er hebben liggen. Dat perspectief verdient meer ruimte in een modern monumentenbeleid. In het nieuwe stelsel wil het Rijk burgers en maatschappelijke organisaties meer betrekken bij de monumentenzorg.

Naast de burger krijgt ook de monumenteneigenaar meer ruimte, door hen meer vrijheden en

keuzemogelijkheden te geven en hen optimaal te faciliteren. Hiertoe wordt de sectorale regelgeving in het moderne monumentenstelsel gerestyled, en eenvoudiger en doeltreffender gemaakt.

In procedures die geen of geringe meerwaarde leveren voor het monument, maar wel een aanzienlijke last zijn voor de eigenaar, zal flink worden ingegrepen. Dit betekent dat er minder, kortere en

eenvoudiger procedures komen. Meer energie zal gaan naar wat echt een meerwaarde kan leveren:

transformaties van panden, complexen en landschappen, naoorlogse woonwijken, herbestemming.

Experts worden daar ingezet waar hun kennis en ervaring het meest nodig is. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zal in dit geheel gaan functioneren als kenniscentrum. Monumentenzorg wordt zo meer een lust en minder een last.

Pijler 3: Bevorderen van herbestemmingen

Door veranderingen in onze maatschappij ontwikkelt zich ook de manier waarop we onze historische omgeving gebruiken. Dit heeft gevolgen voor gebouwen, complexen, terreinen en landschappen, die hun functie en daarmee hun gebruik kunnen verliezen. Wanneer vervolgens het verval toeslaat, kunnen belangrijke cultuurhistorische waarden verloren gaan.

Het is ruimtelijk financieel en functioneel niet altijd mogelijk al die objecten onveranderd te behouden, en hier zullen beslissingen genomen moeten worden over hergebruik. Daarbij moet meebewogen worden met ontwikkelingen in de maatschappij. Historische gebouwen, complexen of terreinen horen ook vandaag de dag betekenis te hebben. Functieveranderingen moeten rekening houden met de cultuurhistorische waarden. Daarnaast moet er sprake zijn van passend gebruik om een historisch complex in stand te kunnen houden - ook als daarvoor bepaalde ingrepen in de bestaande situatie

(23)

nodig zijn. De ruimte voor aanpassing kan verschillen. Een nieuwe bestemming kan het gebruik en daarmee de mogelijkheden tot behoud vergroten. Belangrijk zijn ook de kansen die ontstaan in de omgeving van het betreffende project. Het beleid in deze derde pijler is er daarom op gericht de gebouwen in de planperiode tegen verloedering te beschermen, en rust, ruimte en tijd te bieden om plannen te ontwikkelen en financiers te vinden.

3.1.5 Natuurschoonwet 1928

De Natuurschoonwet (NSW) is in 1928 tot stand gekomen. Het betreft een instrumentarium dat gecreëerd is ter bevordering en instandhouding van natuurschoon. Zowel de particuliere eigenaar, als de overheid ondervinden belangrijke voordelen van deze wet. De belangrijkste daarvan voor de landgoedeigenaar is de instandhouding van het landgoed als eenheid, waarbij de fiscale faciliteiten ofwel tegemoetkomingen wettelijk zijn geregeld. Vanuit de overheid bestaat de zekerheid dat er een wettelijke bescherming is voor het natuurschoon en dat deze tevens opengesteld is voor het publiek.

Een landhuis of een historische buitenplaats op zichzelf voldoet niet aan het criterium van landgoed1, hoewel het er wel een belangrijk min of meer karakterbepalend onderdeel van kan uitmaken. Het belangrijkste criterium waaraan een landgoed dient te voldoen is de definitieve rangschikking onder de NSW. Het rangschikkingbesluit geeft voldoende duidelijkheid over de criteria van een landgoed. Op hoofdlijnen dient een onroerende zaak aan de volgende voorwaarden te voldoen om als een landgoed te kunnen worden aangemerkt:

- Het is een landgoed van minstens vijf hectare of een (deel van een) historische buitenplaats die minimaal één hectare groot is. Onder nadere voorwaarden kan een onroerende zaak van minder dan vijf hectare ook als een NSW-landgoed worden aangemerkt.

- minimaal 30% van het terrein dient uit houtopstanden of natuurterreinen te bestaan;

- terreinen en wateren behorende tot de onroerende zaak vormen een aaneengesloten gebied;

- landbouwgronden kunnen onderdeel zijn van een NSW-gerangschikt landgoed, mits omzoomd door bos of beplantingen;

- landgoederen mogen geen gebruik kennen dat inbreuk maakt op het natuurschoon;

Landgoederen die zijn gerangschikt onder de NSW verkrijgen een aantal fiscale voordelen. De

belangrijkste hebben betrekking op vennootschapsbelasting, vermogensrendementsheffing, onroerende zaakbelasting, overdrachtsbelasting en vrijstelling van successie- en schenkingsrecht. Om in

aanmerking te kunnen komen voor deze faciliteiten dient de eigenaar van een onroerende zaak aan de Dienst regelingen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te verzoeken zijn onroerende zaak aan te merken als landgoed, ofwel te rangschikken onder de NSW. Landgoederen die opengesteld worden komen in aanmerking voor extra fiscale faciliteiten.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2005 – 2015

Op dit moment is de integrale Structuurvisie 2005-2015 van kracht. In deze Structuurvisie (voorheen:

Streekplan) van de provincie staat de gewenste ontwikkeling in een gebied of regio. Met andere woorden: daarin staat wat de provincie graag wil. En hoe zij dat voor elkaar wil krijgen. De nieuwe Structuurvisie 2013-2025 is al in voorbereiding (zie paragraaf 3.2.2.). Met betrekking tot landgoederen en buitenplaatsen wordt in de huidige structuurvisie het volgende aangegeven.

1 Landgoed volgens de NSW: Een in Nederland gelegen, geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak – daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende, opstallen voorkomen - voorzover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud

(24)

Stichtse Lustwarande

Binnen de Utrechtse Heuvelrug neemt de Stichtse Lustwarande een bijzondere plaats in. De Stichtse Lustwarande bestaat uit een reeks van

buitenplaatsen en landgoederen, met de daarbij horende karakteristieke parkbossen, lanen en zichtlijnen. Het is gewenst dat de karakteristieke samenhang binnen deze aaneenrijging van

buitenplaatsen en landgoederen wordt versterkt en beschermd. Gemeenten worden verzocht de ruimtelijke identiteit van de Lustwarande vast te

leggen in bestemmingsplannen. Afbeelding 11: De Stichtse Lustwarande Landgoederen

De provincie geeft aan dat aandacht nodig is voor de bestaande landgoederen, die een belangrijke particuliere beheerder zijn van de groene ruimte. De grotere (natuur)boskernen van bestaande

landgoederen zijn doorgaans aangeduid als landelijk gebied 4 en de overige (delen van) landgoederen als landelijk gebied 3. Op bestaande landgoederen is uit exploitatieoverwegingen soms behoefte aan nieuwe economische functies in bestaande gebouwen. Daarbij denkt men aan kleinschalige logies, horeca of een landgoedwinkel. Mede vanwege de vaak aantrekkelijke ligging is hier ook een grote vraag naar. De provincie staat hier in beginsel positief tegenover, maar zal van geval tot geval een afweging maken. Groene en blauwe diensten en rood voor groen zijn eveneens opties.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) vormt de onderlegger van het cultuurhistorische beleid van de provincie Utrecht. Monumenten, archeologie en cultuurlandschap zijn in hun onderlinge samenhang per (deel)gebied beschreven en op de kaart gezet.

Doordat de CHS inzichtelijk maakt waar zich concentraties van cultuurhistorisch erfgoed bevinden, worden aanknopingspunten geboden voor bestemmings- en andere ruimtelijke plannen. De CHS is voor de gemeente zowel een richtlijn als een kans voor de toekomst.

Binnen de CHS maakt de provincie een onderscheid tussen:

- Gebieden met de aanduiding ‘Veiligstellen’.

In gebieden die de provincie wil ‘veiligstellen’ moet cultuurhistorie sturend zijn voor de ontwikkelingen. Snelle en grootschalige transformaties moeten worden voorkomen.

- Gebieden met de aanduiding ‘Eisen stellen’.

Bij gebieden met de aanduiding ‘eisen stellen’ dient de cultuurhistorie richting te geven aan de mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie is niet leidend maar geeft wel in belangrijke mate richting aan de (nieuwe) ruimtelijke kwaliteit.

In de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn het de gradiënt Heuvelrug-Kromme Rijn (waartoe de

Langbroekerwetering behoort) en de strategische zones van de waterlinies (waaronder de Grebbelinie) die naar mening van de provincie moeten worden veiliggesteld. Eisen stellen aan ruimtelijke

ontwikkelingen is aan de orde in de gebieden met de aanduidingen: ‘Archeologie op de flanken van de Heuvelrug’, ‘Grebbelinie’ en ‘Lustwarande koninklijke bossen en villaparken’.

Ecologische Hoofdstructuur

Voor de gebieden in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geldt een basisbescherming, waarbij de beheerder verplicht is zorg te dragen voor de kwaliteit van het gebied. Nieuwe plannen, projecten of

(25)

handelingen binnen en in de nabijheid van deze gebieden die significante gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (‘nee, tenzij’).

3.2.2 Voorontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2025

De nieuwe Structuurvisie 2013-2025 is al in voorbereiding. Op 5 juli 2011 hebben Gedeputeerde Staten het voorontwerp van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. In de PRS en PRV is getracht om de filosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' inhoud te geven. Vertrouwen in gemeenten staat voorop; het accent is verlegd van een toetsende rol van de provincie naar ontwikkelingsplanologie, naar sturen op kwaliteit. Daarom komt het ontheffingsinstrumentarium niet meer voor in de PRV. Hiervoor in de plaats biedt de PRV ruimte voor lokale ontwikkelingen binnen regionale randvoorwaarden. Als aan de randvoorwaarden wordt voldaan, zijn de ontwikkelingen mogelijk zonder enige betrokkenheid van de provincie. Na overleg over het voorontwerp van de PRS met de verschillende partners, als gemeenten, buurprovincies, waterschappen, Rijk en maatschappelijke organisaties, wordt heden de Ontwerp-PRS opgesteld. Naar verwachting zal die begin 2012 klaar zijn. Dan zullen ook de inwoners betrokken worden bij de PRS.

Voor landgoederen en buitenplaatsen is het volgende uit het voorontwerp structuurvisie van belang.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur

Met het ruimtelijk beleid voor cultuurhistorie wil de provincie bijdragen aan het behouden, zichtbaar maken en beleefbaar maken van het cultuurhistorisch erfgoed in de provincie Utrecht. Dit betekent een strategie van enerzijds het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en anderzijds het sturen van ruimtelijke ontwikkelingen vanuit de samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten ter plaatse.

Daarbij is ‘behoud door ontwikkeling’ het motto. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) vormt de basis van dit beleid. De CHS bestaat uit samenhangende, historisch waardevolle structuren van bovenlokaal belang. Het zijn ruimtelijk herkenbare, dan wel in de ondergrond aanwezige structuren die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode of ontwikkeling.

De provincie richt zich op behoud en ontwikkeling van de kwaliteit van de CHS, archeologische waarden en aardkundige waarden. Zij zal via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) reguleren dat gemeenten in hun bestemmingsplannen en bij planontwikkelingen rekening houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden (art. 10). Daarnaast heeft de provincie een stimulerende rol, door het beschikbaar stellen van informatie via de Cultuurhistorische atlas provincie Utrecht (CHAT, digitaal toegankelijk), ‘Tastbare Tijd’ en ‘Niet van Gisteren’.

Bij het borgen van de CHS zal de provincie zich vooral richten op gemeentelijke plannen voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen. De CHS krijgt een meer generieke aandacht (rekening houden met) en het eerder gehanteerde onderscheid in veilig stellen en eisen stellen verdwijnt. Voorts zal het provinciale gebiedsgerichte erfgoedbeleid zich focussen op archeologie (met name de Limes), agrarisch landschap, militair erfgoed en buitenplaatsen,

In haar ruimtelijke beleid schenkt de provincie aandacht aan cultuurhistorie vanuit de volgende waarden:

- maatschappelijke waarde: Erfgoed is pas erfgoed als mensen er die betekenis aan toekennen. De waarde van erfgoed wordt dus mede bepaald door wat in de beleving van overheden, maatschappelijke middenveld en burgers als relevant wordt gezien.

- economische waarde: Erfgoed draagt bij aan het waardebehoud en de

waardevermeerdering van omliggend vastgoed. Erfgoed versterkt de aantrekkingskracht van een gebied en is een

(26)

belangrijke drager voor de verdienmogelijkheden in de recreatieve en toeristische sector.

- wetenschappelijke waarde: Kennis over cultuurhistorische waarden vormt een belangrijke basis van het provinciale ruimtelijk beleid. De wetenschappelijke waarde van het Utrechtse cultureel erfgoed is uitvoerig

vastgelegd in de documenten ‘Tastbare Tijd’ en ‘Niet van gisteren’.

Afbeelding 12: Cultuurhistorische hoofdstructuur voorontwerp PRS CHS – Historische buitenplaatsen

Het provinciale beleid voor de historische buitenplaatsen is enerzijds gericht op het veiligstellen van de cultuurhistorsiche waarden van deze complexen, maar biedt anderzijds ruimte voor ontwikkeling. De provincie signaleert dat buitenplaatsen onder hoge druk staan, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf, die vaak gericht zijn op

instandhouding en exploitatie ervan. De provincie wil, voor zover dit past binnen haar overige ruimtelijk beleid, hiervoor ruimte bieden. Uitgangspunt hierbij is het behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt. De provincie Utrecht kent verschillende buitenplaatszones, waarvan twee belangrijke zich voor een groot deel op het grondgebied van de Utrechtse Heuvelrug bevinden: de Stichtse Lustwarande en de Langbroekerwetering-Krommerijn. De provincie onderkent dat het aantal en de rijke schakering aan buitenplaatsen en landgoederen

beeldbepalend is voor de provincie Utrecht. Zij vindt de buitenplaatsen belangrijke kwaliteitsdragers in hun gebied, die daarnaast een economische waarde in de vrijetijdseconomie hebben.

Het behoud en de ontwikkeling van de kwaliteit van de CHS – Historische buitenplaatsen, met tevens zijn archeologische waarden en aardkundige waarden, wordt van provinciaal belang geacht. De provincie heeft enerzijds een regulerende rol. Gemeenten dienen op basis van art. 11 van de PRV bij planontwikkeling voorwaarden te stellen op basis van de cultuurhistorische samenhang in de

(27)

buitenplaatszone ter plaatse, gericht op het in stand houden van en voortbouwen op de cultuurhistorische waarden van de betreffende zone. Anderzijds heeft de provincie ook een participerende rol. Voor onze gemeente is van belang dat zij businesscases voor de

gebiedsontwikkeling Stichtse Lustwarande (beperkt aantal nader te selecteren historische

buitenplaatsen) zal opstellen, met als doel om handreikingen te bieden voor gebiedsontwikkeling en herbestemming.

3.2.3 Provinciaal Uitvoeringsprogramma Historische Buitenplaatsen 2012-2015

De provincie heeft in 2011 gewerkt aan de ontwikkeling van een breed gedragen ambitiedocument voor historische buitenplaatsen. Speciale aandacht is daarbij geschonken aan de aspecten restauratie en beheer, ruimtelijke ordening en publieksbereik. Dit document heeft de basis gevormd voor het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Historische Buitenplaatsen 2012-2015. Dit programma is gepresenteerd op 29 september 2011 en gaat van start tijdens het landelijke themajaar “Jaar van de Historische Buitenplaats” in 2012.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 “Groen dus vitaal”

In de structuurvisie is gekozen voor een benadering van de ontwikkelingsrichtingen vanuit twee invalshoeken: gemeentebreed en via een indeling in verschillende gebieden.

Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met zes thema’s die een breed terrein bestrijken.

De volgorde van de thema’s weerspiegelt de algemene houding ‘groen dus vitaal’: eerst de groene en cultuurhistorische opgaven, dan die van mobiliteit en leefbaarheid en tenslotte de meer economische opgaven. Met de keuze van deze zes thema’s wordt evenwichtig sturing gegeven aan de realisatie van de structuurvisie.

Afbeelding 13: Compilatie kastelen en buitenplaatsen

(28)

Thema 2: Op de schouders van ons erfgoed

Het beleid ten aanzien van de bestaande Landgoederen en buitenplaatsen is te rangschikken onder thema 2: “Op de schouders van ons erfgoed” Binnen dit thema zijn de volgende opgaven benoemd:

- Het behouden en geven van betekenis aan de grote rijkdom aan cultuurhistorisch erfgoed die onze gemeente kent;

- De Stichtse Lustwarande versterken en toeristisch aantrekkelijk maken.

Deze opgave strekt zich uit over de archeologie, het cultuurlandschap en de monumenten. Er zijn vele dilemma’s en vragen rond het erfgoed. Niet alleen in relatie tot de culturele identiteit van de gemeente, maar ook hele praktische, zoals wat de beste manier van instandhouding en (her-) gebruik is.

Uitwerking per thema

Per thema worden de opgaven uitgewerkt in concrete projecten voor de periode 2010 – 2016.

Vervolgens is aan de hand van de structuurvisiekaart een verder gebiedsgerichte uitwerking gegeven.

De gemeente zal doorgaan met het in kaart brengen van de bestaande cultuurhistorische en archeologische waarden. Naast een archeologische waarden- en beleidskaart zal ook voor het cultuurlandschap en de monumenten een waarden- en beleidskaart gemaakt worden. In het overleg met het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug wil de gemeente voor de historisch waardevolle landgoederen aansturen op een duidelijke keuze voor cultuurhistorie bij de beheerplannen (bij beschermde historische buitenplaatsen is dit zelfs verplicht). Door de bescherming op basis van de monumentenwet staat cultuurhistorie hier sowieso al voorop.

Met betrekking tot het gebruik van de landgoederen en buitenplaatsen geniet particuliere bewoning de voorkeur. Als dat niet lukt, zoeken we naar publieke gebruiksmogelijkheden van gebouwen en

terreinen. We zullen aandacht geven aan (inter-) nationale voorbeelden van goed gebruikte

landgoederen waar de historie sturend is. Dit zal zich niet alleen richten op gebouwde elementen op de landgoederen, maar ook op de beste combinatie cultuurlandschap en natuurlandschap.

Herstel Rood en Groen

Binnen de gemeente zijn verschillende landgoederen (de gebouwen, maar ook de bijbehorende aanleg) in de loop der tijd verdwenen. Herstel van een buitenplaats kan in sommige gevallen een welkome stimulans zijn voor de cultuurhistorie en het landschap. Herstel is echter niet op alle plekken wenselijk en mogelijk: op een archeologisch monument kan bijvoorbeeld niet zomaar een kasteel worden

teruggebouwd. Ook maken nieuwe bouwvoorschriften of latere ruimtelijke ontwikkelingen het in praktische zin niet altijd mogelijk een historisch gebouw terug te plaatsen. In hoofdlijnen zijn er op historische plekken maar twee opties: ofwel er gebeurt niets, ofwel het oorspronkelijke gebouw wordt teruggebracht. Dit reconstructiebeleid vergt

maatwerk: zo is het lang niet altijd duidelijk wat er vroeger op een plek gestaan heeft en nieuwe gebouwen moeten wel aan eisen van bijvoorbeeld het bouwbesluit kunnen voldoen. Waar geen actuele bebouwing meer aanwezig is, dient bij reconstructie de

‘rood voor rood’ regeling over de gehele gemeente toegepast te worden. Het beleid voor reconstructie van verdwenen

buitenplaatsen en de daarop van toepassing zijnde ‘rood voor rood’ regeling wordt uitgewerkt in een aparte beleidsnota.

Afbeelding 14: Het verdwenen huis Hydepark

(29)

Gebiedsgerichte uitwerking beleid

In de gebieden die op de structuurvisiekaart zijn aangeduid als zone 2.8 t/m 2.11 geldt voor de landgoederen dat uitbreiding van de gebouwen met 10% van de ‘footprint’ mogelijk is als bestaande terreinparkeerplaatsen ondergronds worden aangelegd. Daarbij heeft het de voorkeur om dit in twee lagen te doen, omdat de groene setting en de ecologische verbindingen dan beter beschermd kunnen worden. Voorwaarde is dat de grondwaterstromen hierdoor niet verstoord worden. In alle gevallen zal sprake moeten zijn van maatwerk.

In geval dat door herontwikkeling van de bestaande gebouwen met extra functionele mogelijkheden een grotere parkeerbehoefte ontstaat, dan in de bestaande situatie, moet deze extra parkeerbehoefte in ieder geval ondergronds worden opgevangen. Iedere herontwikkeling moet expliciet de bestaande cultuurhistorische (d.w.z. bouwkundige, historisch-geografische en archeologische), ecologische en landschappelijke kwaliteit beschrijven en waarderen. Ook moet worden aangeven hoe deze kwaliteiten het plan beïnvloed hebben en hoe dit zal leiden tot een aantoonbare verbetering van deze aspecten.

In zones 2.9/2.11 zijn functies als kantoor, zorg en onderwijsinstellingen in principe welkom. Daar zijn wel voorwaarden aan verbonden: bij uitbreiding van de bestaande capaciteit moet (met een

mobiliteitsplan) geloofwaardig worden gemaakt dat 50% van het extra bezoek met enige vorm van openbaar vervoer komt en dat de extra parkeervoorzieningen, zoals hiervoor aangegeven,

ondergronds worden gebouwd.

3.3.2 Nota ‘Erfgoed in het groen’

De gemeente Utrechtse Heuvelrug is rijk aan cultuurhistorisch erfgoed, zoals bijzondere bouwkunst, waardevol cultuurlandschap en archeologische vindplaatsen. Als beleidskader voor het behoud, de versterking en de ontwikkeling van dit erfgoed heeft de gemeente de nota “Erfgoed in het groen”

opgesteld. In deze nota komt eerst in het kort het erfgoedbeleid van het rijk en de provincie Utrecht aan de orde. Vervolgens wordt het gemeentelijke beleid voor de periode 2010-2015 beschreven. De taken en doelen die de gemeente zich op het gebied van erfgoed gesteld heeft, worden daar uitgebreid

beschreven. Ook geeft de nota een overzicht van de besteding van de jaarlijkse middelen die voor erfgoed worden begroot.

In paragraaf 3.6 worden de zogenaamde Heuvelrugthema’s benoemd, monumentale objecten en complexen waarvoor specifiek gemeentelijk beleid noodzakelijk is. Als Heuvelrugthema worden onder andere de Stichtse Lustwarande en landgoederen en buitenplaatsen genoemd. Met betrekking tot deze twee thema’s noemt de nota het volgende:

Stichtse Lustwarande

De afgelopen jaren zijn regionale, provinciale en gemeentelijke activiteiten uitgevoerd, gericht op profilering van de Stichtse Lustwarande. Dit heeft nog niet geleid tot een algemeen bekende en gedragen ambitie die in een paar woorden aangeeft waar het naartoe moet met de waardevolle

cultuurhistorie in ons gebied. Voor het versterken en toeristisch aantrekkelijk(er) maken van de Stichtse Lustwarande zal een actieplan opgesteld moeten worden. Dit zal in overleg en samenspraak met het provinciale gebiedsgerichte project ‘Heel de Heuvelrug’ gebeuren.

Landgoederen en buitenplaatsen

Om de beschermde landgoederen en buitenplaatsen ook op de lange termijn bestaanszekerheid te geven, is er aandacht nodig voor de specifieke problematiek rondom instandhouding van de gebouwen en beheer van het groen. Daarom werd tijdens de werkconferentie ‘Sporen zoeken, sporen uitzetten!’, die speciaal is georganiseerd om input te krijgen van monumenteneigenaren en deskundigen uit het veld voor de opstelling van de erfgoednota, bij de workshop “Behoud door ontwikkeling” bijzondere aandacht geschonken aan de vraag hoe het gemeentelijke erfgoedbeleid een steentje kan bijdragen aan een gezond beleid voor behoud van de bestaande landgoederen en buitenplaatsen.

(30)

Het besef is gegroeid dat er vooral een duidelijke behoefte bestaat aan beleid voor de bestaande historische buitenplaatsen en landgoederen. De als monument beschermde historische buitenplaatsen zijn zoekende naar nieuwe of aanvullende economische dragers voor de instandhouding van de monumentale gebouwen en het beheer en onderhoud van het monumentale groen. Maar ook de landgoederen zonder monumentenstatus hebben moeite met de (financiële) instandhouding van het samenhangende geheel van gebouwen, bossen en landerijen. Daarom is de gemeente in 2009 begonnen met een inventarisatie van alle bestaande landgoederen en buitenplaatsen. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de instandhoudingsproblematiek. De inventarisatie moet leiden tot de opstelling van apart beleid voor historische buitenplaatsen en landgoederen.

3.3.3 Bestemmingsplannen Buitengebied Driebergen

De diverse in het buitengebied van Driebergen voorkomende landgoederen zijn in het

bestemmingsplan Buitengebied bestemd overeenkomstig de functie van de gronden. Alleen het hoofdgebouw en de bijbehorende parkachtige tuin heeft de bestemming "Landgoed" gekregen, de overige gronden hebben over het algemeen een agrarische bestemming (AL of ALN) gekregen. De bos- en natuurgebieden hebben de bestemming "Bos" of "Natuur". Binnen de bestemming "Landgoed" staat het herstel en de instandhouding van de cultuurhistorische waarden van het hoofdgebouw met de bijbehorende gebouwen en tuinen voorop. Per landgoed is aangegeven welke functies in de afzonderlijke bebouwing zijn toegestaan. Er zijn afwisselend functies als wonen, kantoor,

maatschappelijke voorzieningen, onderwijs en/of een conferentieoord toegestaan. Een en ander met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen parkeerplaatsen

Over het bestemmingsplan Buitengebied kan worden opgemerkt dat dit vooral

voorwaardenscheppend is. Enerzijds zijn de in het bestemmingsplan opgenomen regelingen gericht op het behouden en (duurzaam) beschermen van de waarden en karakteristiek van de verschillende landgoederen. Anderzijds biedt het bestemmingsplan de ruimte en de randvoorwaarden voor nieuwe initiatieven, verbetermaatregelen en verschuivingen in het beheer.

De regeling met betrekking tot het bouwen

In het bestemmingsplan Buitengebied is een afwijkingsbepaling opgenomen voor het kunnen toelaten van ondergeschikte bebouwing, zoals folies, prieeltjes of een tuinhuisje.

Een wijzigingsbevoegdheid maakt het daarnaast mogelijk om aan initiatieven die ten doel hebben om als economische drager te fungeren voor de revitalisering en exploitatie voor het beheer en onderhoud van het betreffende landgoed onder een aantal voorwaarden medewerking verlenen. Die bevoegdheid kan worden toegepast ten behoeve van functiewijziging en herbouw van bebouwing. De

plannen dienen gebaseerd te worden op een integraal ontwikkelde toekomstvisie voor het betreffende landgoed.

Het uitgangspunt is de huidige footprint, tenzij uit een cultuurhistorische analyse blijkt dat meer bebouwing verantwoord is. Het bestemmingsplan biedt zodoende een afwegingskader

om van geval tot geval te beoordelen of de voorgestelde functiewijzigingen op een evenwichtige wijze in het landgoed kunnen worden ingepast.

De regeling van de functies

De bestaande functies op de landgoederen worden in de tabel van de voorschriften met name genoemd. Ook de overige toegestane functies zijn aan de tabel toegevoegd. Naast de genoemde gebruiksvormen, kent het bestemmingsplan Buitengebied een aantal flexibiliteitbepalingen, waarmee in beperkte mate wijzigingen in het gebruik kunnen worden toegestaan voor bijvoorbeeld

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tijdens de commissievergadering van 15 juni 2021 kan de portefeuillehouder deze vraag beantwoorden.. 2.Er wordt een uitgang midden in het

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt

Tot slot heeft iedere betrokkene het recht zich tot een rechtbank te wenden als hij van mening is dat zijn rechten geschonden zijn omdat de verwerking van persoonsgegevens door

Bij Inkopen en aanbestedingen kan worden gekozen voor sociale uitgangspunten en wordt nagedacht over de kansen die er zijn voor social return bij een specifiek Werk,

Door de opmars in Irak van de re- bellen van de Islamitische Staat (IS) lijkt de vlakte van Nineve stilaan gezuiverd van christe- nen.. Tienduizenden christelijke

Per dorp zou je met de dorpen zelf in beeld kunnen brengen waar nu de belangrijkste aandachtspunten liggen voor de komende vier jaar.. Het zou helpen als ieder dorp een kort

Bijgaand treft u de reactie van de Cliëntenraad Beuningen aan op de informatienota: Uitvoeringsprogramma Wmo, Jeugd en Gezondheid 2016.. De Cliëntenraad heeft veel waardering

Het in oorsprong middeleeuwse kasteel Amerongen, sedert 1597 een van de Stichtse ridderhofsteden, was gedurende het bewind van Godard Adriaan van Reede (1621-1691) die het goed in