• No results found

1 7

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "1 7"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

17

Sterke overheid en mondige burger

De Franse tijd

In de winter van 1794 trok een Frans leger onder bevel van Charles Pichegru de Republiek bin- nen. Dat vormde de ouverture van een periode waarin een eind kwam aan de zelfstandigheid van de afzonderlijke gewesten en het fundament van de Nederlandse eenheidsstaat werd gelegd.

Vanwege de barre weersomstandigheden wilde commandant Pichegru in Brabant zijn tenten opslaan. De patriot H.W. Daendels, die onder hem als brigade-generaal diende, wist zijn com- mandant er echter toe te bewegen de opmars voort te zetten. Het leger splitste zich en Pichegru trok zonder veel tegenstand de bevroren Maas over, terwijl Daendels met een eigen troepen- macht de Waal overstak. Hij wilde als patriot zo snel mogelijk Holland bevrijden van het juk van stadhouder prins Willem V. Op 17 januari 1795 capituleerde Utrecht. Diezelfde dag deel- de de prins in een Statenvergadering mee dat hij besloten had zich voor enige tijd terug te trek- ken en nam hij de wijk naar Engeland. Eén voor één vielen de Hollandse steden in Franse han- den. Gouda werd op 26 januari door de troepen van Pichegru bezet.

In Gouda vond de machtswisseling al twee dagen eerder, op 24 januari, plaats. Niet zonder moeilijkheden overigens, want in de vergadering van het tot municipaliteit omgedoopte stads- bestuur weigerden enkele oranjegezinden plaats te maken voor de patriotten. Er moesten troe- pen aan te pas komen om hen tot een hoffelijk terugtreden te dwingen.1Onder voorzitterschap van de oud-rector van de Latijnse School, G.C.C. Vatebender, kozen de aanwezigen een nieuw bestuur. Vatebender zelf werd tot provisioneel president benoemd.2Het nieuwe bestuur begon meteen voorbereidingen te treffen voor de komst van de Franse troepen. De inkwartiering en de proviandering moesten worden geregeld. Tevens maakte het zijn eerste plannen om de schutte- rij te zuiveren van oranjegezinden.3

Op 28 januari belegde de municipaliteit een bijzondere vergadering. Uitgenodigd waren de vooraanstaande burgers J. van Steel en I.D. Schiffer, die namens de burgerij de belangen van de stad naar voren brachten. Het was een aanzienlijke lijst met verlangens, waaruit niet alleen bleek dat de burgerij haar rol in het dagelijks bestuur van de stad opeiste, maar ook dat de maatrege- len die de municipaliteit in de voorgaande vier dagen had genomen, haar niet snel en ver genoeg gingen. Zij eiste in de eerste plaats de onmiddellijke opheffing van de Oranje-Sociëteit, welke nu als vrijplaats voor de aanhangers van Oranje een gevaar voor de orde en veiligheid was ge- worden. De tweede eis van de burgerij had evenzeer betrekking op de veiligheid. De municipa-

N I E U W S T E T I J D – P O L I T I E K ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

Historische Vereniging Die Goude

(2)

S T E R K E O V E R H E I D E N M O N D I G E B U R G E R

liteit moest vaart maken met de ontbinding van de schutterij, welke nu nog voor een groot deel uit oranjegezinden bestond. Het merendeel van de schutterijleden was nog in bezit van een wa- pen en dit leverde onnodige risico’s op. De burgerij gaf het stadsbestuur twee dagen om een schutterij te formeren, bestaande uit ‘weldenkende en goedgezinde’ burgers en ontdaan van alle onwaardige officieren. De derde eis betrof de inkwartiering van de inmiddels gearriveerde Fran- se troepen. De meeste soldaten waren op dat moment bij minder vermogende Gouwenaars on- dergebracht en deze konden de soldaten slechts met moeite van behoorlijke kost en slaapplaat- sen voorzien. De inkwartiering moest daarom gelijkmatiger onder de burgers worden verdeeld.

Ten slotte eisten de burgers dat zij voortaan nadrukkelijk geïnformeerd wilden worden over on- derwerpen die de municipaliteit ter sprake bracht. Naar hun zeggen konden zij daardoor voor- komen dat er ‘verkeerde redeneeringen en onnodige resolutiën’ zouden worden genomen. De burgerij wilde dus bij alle besluiten betrokken worden. Met name die laatste eis was typerend voor de sterk veranderde politieke omstandigheden.

Het merendeel van de eisen werd ingewilligd. De schutterij werd gezuiverd van oranjege- zinde officieren en enige weken later moest de Oranje-Sociëteit haar deuren sluiten.4Overigens gingen er nog lange tijd geruchten dat de oranjeklanten in een geheime sociëteit in de Wijd- straat bijeenkwamen.5Aan de onevenredige lastenverdeling met betrekking tot de inkwartie- ring van Franse soldaten kon de municipaliteit weinig doen. Wat dat betreft was zij overgele- verd aan de willekeur van de legerleiding. Bovendien ging het niet alleen om de inkwartiering.

Stadhuis in ca.1869, met boven de raamnissen twee beelden.

Historische Vereniging Die Goude

(3)

N I E U W S T E T I J D – P O L I T I E K ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

Het Franse bezettingsleger was niet meer dan een haveloos stelletje soldaten, slecht gekleed en slecht bewapend, dat zich al snel de bijnaam sansculottes (‘zij zonder broek’) verwierf. De steden kregen nu ook de taak dit leger te voeden en te kleden. Gouda ontving in februari een order tot levering van hemden. Op 15 februari 1795 waren er 1.117 hemden ingezameld. Het verzoek was inmiddels uitgebreid met 292 paar schoenen, die binnen korte tijd moesten worden gele- verd. De schoenmakers werkten met man en macht om deze klus op tijd te klaren. De burgers werden via een krantenadvertentie bedankt voor hun hemden. De rekeningen van de schoenma- kers bleven onbetaald.6

In de daaropvolgende maanden en jaren bleven de Franse troepen zware eisen stellen. Er volg- den meerdere verzoeken voor de levering van dekens, bedden, rijtuigen en paarden. De inge- kwartierde troepen wilden tweemaal per dag vlees nuttigen en iedere vertrekkende commandant had recht op een gemeentelijke gratificatie van vijftig gulden. Binnen de gemeente groeide het verzet tegen deze eisen. De municipaliteit probeerde de druk zoveel mogelijk te verlichten en drong er bij de militaire leiding herhaaldelijk op aan de stad te ontzien. In de zomer van 1795 bracht zij alles in stelling om te voorkomen dat er in Gouda een militair hospitaal en een mili- tair hoofdkwartier zouden worden gevestigd. Er werden zelfs speciale ‘commissies tot vrijwaring van garnizoen’ ingesteld, waarvan de leden druk in Den Haag en Utrecht lobbyden om de stad van verdere militaire lasten te vrijwaren.7

Het politieke leven ten tijde van de Bataafse Republiek werd beheerst door een reeks van machtswisselingen. Verscheidene staatsgrepen deden het bewind in 1798 telkens van politieke kleur veranderen. Na iedere omwenteling volgde een zuivering, waarbij afgerekend werd met de aanhangers van het vorige bewind. In 1795 heerste er vooral angst voor de contrarevolutionai- ren. In verscheidene steden vormden zich Comités van Waakzaamheid, voor de opsporing en vervolging van contrarevolutionaire krachten. In Gouda kwam het Comité van Waakzaamheid op 11 maart 1795 voor het eerst in vergadering bijeen. Een reeks van vermeende contrarevolu- tionairen moest zich tegenover het Comité verantwoorden. Als eersten waren de predikanten aan de beurt, die vanaf hun kansels grote invloed uitoefenden op de gemeente.8Vervolgens richtte het Comité zich op de vervanging van oranjegezinde ambtenaren en gildefunctionarissen. De ta- ken van het Comité gingen verder dan de opsporing en vervolging alleen. Ook de toepassing van de censuur en de toewijzing van paspoorten vielen onder zijn werkgebied.9Feitelijk eigende het Comité zich een groot deel van de politiewerkzaamheden toe.

De zuiveringen verliepen in het gehele land vrijwel zonder excessen. Dat kwam vooral om- dat gematigde politieke krachten de boventoon bleven voeren. De aanvankelijk aangekondigde sociale en staatkundige veranderingen bleven uit. Ook in Gouda werd tegen het merendeel van de verdachten geen officiële strafvervolging ingesteld, ofschoon zij wel degelijk als contrarevo- lutionair bekend stonden. Slechts een klein groepje verdachten verloor zijn baan of verdween voor enige tijd in de gevangenis, waar zij zelf hun verblijf moesten bekostigen. De rest kwam met de schrik vrij. De voormalige regenten werden zelfs niet gedwongen hun politieke schuld door middel van boetes af te kopen. Het Comité van Waakzaamheid werd op 12 april 1796 op last van het Provinciaal Bestuur opgeheven. De Goudse municipaliteit richtte vervolgens een Commissie van Binnenlandse Correspondentie op die een groot deel van de werkzaamheden van het Comité voortzette. Deze Commissie bleef tot in 1799 actief.

De staatsgreep van 22 januari 1798 maakte een einde aan het gematigde bewind. Ditmaal

Historische Vereniging Die Goude

(4)

S T E R K E O V E R H E I D E N M O N D I G E B U R G E R

was het woord aan de radicalen. Het radicale gedachtegoed was doorspekt met moderne opvat- tingen, zoals de eenwording van de staat, de opheffing van de gilden en de afschaffing van de sla- venhandel.10 In de Nationale Vergadering moesten de leden onder ede verklaren dat zij een ‘onveranderlijke afkeer van het stadhouderschap, het federalisme, de aristocratie en de rege- ringsloosheid’ hadden. Er brak een nieuwe periode van zuiveringen aan.

In Gouda probeerde de gemeenteraad – de municipaliteit was op 25 maart 1797 omgedoopt tot Raad der Gemeente Gouda – door aanpassing zoveel mogelijk uit de wind te blijven. Toen het nieuws van de omwenteling de stad bereikte haastten de raadsleden zich om de verklaring van afkeer af te leggen, waarvan zij vervolgens in een felicitatiemissive aan de nieuwe Constitu- tionele Vergadering kond deden.11Toch konden zij de zuiveringen niet ontlopen. Het nieuwe bewind was vastbesloten alle ‘nutteloze en onwaardige’ ambtenaren te vervangen. Speciale zui- veringsagenten moesten die taak ter hand nemen. Voor het district Gouwe en IJssel waren dit de Gouwenaars L. van Buma, hoofdschout en kerkmeester, en I.D. Schiffer, notaris en auditeur bij de Nationale Garde. Op 12 maart 1798 lieten zij de Goudse raad bijeenkomen en namen zij on- middellijk drastische maatregelen. Negen van de achttien raadsleden konden vertrekken, even- als de raadssecretaris. Er werden slechts twee nieuwe leden benoemd, waarmee de raad tot elf ze- tels was uitgedund. Na deze eerste zuiveringsronde moesten de colleges, de kiezers en de ambtenaren volgen. Aangezien de opdracht van Van Buma en Schiffer echter niet verder ging dan de zuivering van de gemeenteraad, moest diezelfde raad nu zelf het traject voortzetten.12De raad ging hierbij ongeordend en warrig te werk. Het was haar niet duidelijk welke criteria zij moest hanteren, welke colleges er dienden te worden gezuiverd, noch wat er onder nutteloos en onwaardig moest worden verstaan. Zo bleven de regentschappen van het Sint-Catharina en het Sint-Elizabeth Gasthuis en die van het tuchthuis buiten schot. Ook de regentessen van de ver- schillende godshuizen wisten op die manier aan de zuiveringen te ontkomen.

Ook de zuivering van het kiezersbestand verliep tamelijk ongestructureerd. Op 10 maart 1798 had de Constitutionele Vergadering besloten om de tegenstanders van het nieuwe bewind het stem- recht te ontnemen. De Goudse raad nam de voormalige zuiveringsagenten Van Buma en Schiffer opnieuw in de arm om dit omvangrijke werk uit te voeren. Zij moesten aan de hand van de kie- zerslijsten en getuigenissen de tegenstanders aanwijzen. Maar de beoordeling van die lijsten werd ernstig vertraagd omdat de politieke overtuiging van de meeste kiezers niet was aangegeven. Juist deze gegevens waren voor de zuivering cruciaal. De raad zei het ook niet te weten. Zo verloren van de 555 stemgerechtigden slechts dertien hun stemrecht. Het was een mager resultaat. In april be- gon de raad aan de laatste fase van het zuiveringsproces: het vervangen van de nutteloze en on- waardige ambtenaren. Inmiddels wist de raad wat er onder het predikaat nutteloos en onwaardig moest worden verstaan. Daaronder vielen de oranjegezinden, lieden van slechte levenswandel en (voormalige) leden van de federalistische sociëteiten. Bij deze zuiveringsronde hanteerde de raad de methode van de omgekeerde bewijslast. Eerst werden alle ambtenaren op 7 april ontslagen en wie terug wilde keren in zijn functie moest een rekest indienen, vergezeld van een verklaring over zijn politieke overtuiging. Die verklaring moest zijn medeondertekend door drie ‘brave’ burgers.

Vervolgens zou de raad in speciale zuiveringsvergaderingen de rekesten beoordelen. Al tijdens één van die eerste vergaderingen liep de gehele operatie vast. Vijf van de elf raadsleden konden zich namelijk niet in de voorgestelde aanpak vinden. De meest prominente dwarsligger was Jan van der Linden, die juist op 12 maart door de zuiveringsagenten als nieuw raadslid was aangesteld.

Volgens deze vijf raadsleden was de voorgestelde aanpak in strijd met de Rechten van de Mens.

Historische Vereniging Die Goude

(5)

N I E U W S T E T I J D – P O L I T I E K ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

Uiteindelijk slaagden zij erin het gehele zuiveringsproces stil te leggen, ondanks vergeefse po- gingen van de raadsvoorzitter hen weer in het gareel te brengen. Op 1 juni greep het gewestelijk bestuur met harde hand in. De vijf dissidente leden werden afgezet en vervangen door drie loya- le leden. De zuiveringsvergaderingen begonnen opnieuw. In enkele dagen tijd nam de raad 217 rekesten in behandeling van personen die op hun post wilden terugkeren. De behandeling kon echter niet worden afgemaakt, zoals al snel zou blijken.13

In de ochtend van 12 juni maakten de troepen van Daendels een einde aan het radicale be- wind, dat nauwelijks vier maanden had geduurd. De zuiveringsprocessen werden gestaakt.14De ingediende rekesten werden aan de betrokkenen teruggeven.15Tegelijkertijd begon een nieuwe zuiveringsronde. De radicale raadsleden moesten het veld ruimen, terwijl de eerder wegge- stuurde notabelen hun plaats weer innamen. Opmerkelijk was de terugkeer van mr. A.H. Mete- lerkamp, die al in 1795 had moeten opstappen. Onder enig protest van zijn voormalige tegen- standers werd hij in 1807 door koning Lodewijk Napoleon aangesteld als enige burgemeester van de stad. Onder Metelerkamp werd in 1799 een nieuwe wijkindeling ingevoerd. Het aantal wijken werd uitgebreid van zestien tot 23, aangegeven met de letters A tot en met X. Iedere wijk kreeg twee wijkmeesters. Op de Markt, de Wachtelstraat en bij het Weeshuis liet hij vrij- heidsbomen planten. Het waren palen, groen gemaakt met papier en met blikken bladeren en linten. Op die linten prijkten leuzen als:

Houdt moed en gij zijt thans blij Bataven, Want gij zijt vrij en niet meer slaven.16

Inlijving

In 1810 werd Nederland bij het Franse keizerrijk ingelijfd. In korte tijd werd de nationale co- dificatie, welke al aan het begin van de Bataafse tijd was ingezet, voltooid. Er kwam een nieuwe strafwetgeving, de Code Pénal, een wetgeving voor het platteland, de Code Rural, en een verbe- terde burgerlijke stand met verplichte geboorte-, trouw- en overlijdensregisters. Het waren ver- anderingen die grote invloed op het bestel hadden en vanwege hun grote nut ook na het vertrek van de Fransen in stand werden gehouden.

Tegelijkertijd groeide de afkeer van het Franse bewind. De economische neergang, welke overigens al eerder onder prins Willem V had ingezet, werd versterkt door de handelsbeperkin- gen vanwege het Continentaal Stelsel. Handel en nijverheid kwijnden verder weg. Ook nieuwe militaire maatregelen riepen grote weerstanden op. Tot 1810 hadden de Fransen vooral armlas- tige jongelingen voor het leger geworven. Zo dwongen zij in 1806 alle jongelingen in de wees- en armenhuizen om dienst te nemen. Eenzelfde actie werd in 1809 herhaald, toen het gemeen- tebestuur de opdracht kreeg om zestig mannen te leveren voor de twaalf nieuw te vormen ‘vrij- willigers’-bataljons. Door de voortdurende oorlogstoestand nam de vraag naar soldaten verder toe en dit leidde onvermijdelijk tot de invoering van de conscriptie: de dienstplicht voor alle jongens die de 20-jarige leeftijd hadden bereikt. Vanaf 1810 vonden er jaarlijks in de Sint-Jans- kerk twee lotingen plaats. Voorafgaand aan de loting stelde de maire (de burgemeester) een lijst samen van alle dienstplichtigen in Gouda en de omliggende gemeenten, die op de lotingsdag in de Sint-Janskerk moesten verschijnen. Daar hield men de opgeroepen jongens een fles voor, waaruit zij een genummerd briefje moesten pakken. Degenen met de laagste nummers waren

Historische Vereniging Die Goude

(6)

S T E R K E O V E R H E I D E N M O N D I G E B U R G E R

‘uitverkoren’ om in het Franse leger te dienen. De hoge nummers vielen buiten de prijzen en wa- ren uitgeloot. Het was uiterst moeilijk om vrijstelling te verkrijgen. Van april 1811 tot sep- tember 1813 leverde het kanton Gouda 199 mannen voor het Franse leger.17Niet langer wer- den alleen armen aangewezen voor het leger, maar moesten ook vermogende mannen de wapenrok aantrekken.

Het jaar 1811 was van bijzondere betekenis vanwege de rondreis van Napoleon Bonaparte door Nederland. Gouda lag aan de keizerlijke route en bereidde zich voor op hoog bezoek. In Amsterdam was de keizer al door een enthousiaste menige toegejuicht en ook in Gouda begon het Napoleontische vuur te gloeien. Er werd een erepoort opgericht en naar verwachting zou Napoleon zijn opwachting maken bij de burgemeester in het stadhuis. Uiteindelijk ging het be- zoek niet door. Op 29 oktober 1811 passeerde de keizer de stad en maakte slechts een korte stop aan de gemeentegrens, waar hij werd begroet door maire mr. A.J. van der Does.18

Nadat de Franse legers in oktober 1813 bij Leipzig een gevoelige nederlaag leden, werden her en der heimelijk plannen beraamd om de Franse bestuurders te verdrijven. Zo ook in Gouda, waar volgens de Franse prefect de secretaris van de maire, G.W. Lehman, een opstand voorbe- reidde. Hij zou de maire hebben aangespoord om de op het stadserf opgeslagen 250 geweren met munitie niet meer aan de prefect over te geven. Mogelijk wilde hij ze tegen de Fransen gebrui- ken. Lehman werd op 16 november 1813 gearresteerd en op transport naar Frankrijk gesteld.

Deze actie kon echter het groeiende verzet niet breken. Naarmate er meer berichten over de Franse aftocht binnensijpelden nam de onrust toe. In verschillende steden braken ongeregeld- heden uit. Afgezien van een enkel incident bij het kantoor van de ontvanger van de scheepsac- cijns, bleef het in Gouda nog rustig. Maire J.E. Ligtvoet van Leeuwen sprak op donderdag 18 november nog over de ‘goede en vreedzame gezindheid’ van de inwoners van de stad. Toen de eerste Franse ambtenaren de volgende dag de stad verlieten kwam het tot ongeregeldheden. De erepoort, die in 1811 ter ere van het keizerlijk bezoek was opgericht, ging in vlammen op. Ligt- voet van Leeuwen reageerde zeer behendig. Nog diezelfde dag riep hij, gesteund door zijn ad- junct-maire J.A. Willet en vrederechter H.A. van Wijn, op tot de vorming van een Provisione- le Stadsregering, waartoe hij ook enkele voormalige oranjegezinde raadsleden uitnodigde om zitting in te nemen. Het was een listige zet, want door beide politieke richtingen in één bestuur samen te brengen, kon gedurende de overgang van het oude naar het nieuwe bewind een toe- stand van eventuele regeringloosheid worden voorkomen.

Nog diezelfde 18enovember kwam het nieuwe stadsbestuur bijeen. Naast Ligtvoet van Leeu- wen, Willet en Van Wijn, hadden mr. G. Harencarspel Decker, mr. D.G. van Teylingen en mr.

J.A. van der Does daarin zitting, alledrie behorende tot de oude oranjegezinde regentenkaste. De vergadering stond geheel in het teken van de Franse troepenbewegingen. Niemand wist precies waar de Franse troepen zich op dat moment bevonden en of Gouda eventueel op hun route lag.

Om duidelijkheid te krijgen werden de raadsleden Teylingen en Van Wijn als gezanten naar Den Haag gestuurd om contacten te leggen met het nieuwe landsbestuur.19Nog diezelfde avond reisden zij af. Maar in de hofstad kon niemand hen te woord staan en de gezanten besloten door te reizen naar Rotterdam. Daar hadden zij een kort onderhoud met de bevelhebber van een klein oranjegezind leger, generaal Sweerts de Landas. Volgens de generaal hielden de Franse troepen zich op dat moment op in Utrecht en Gorinchem. Op hun verdere terugtocht zouden zij Gouda niet mijden, want gelegen op een kruispunt van rivieren en wegen was de stad van groot strate- gisch belang. Hij adviseerde de gezanten om per expresse in Den Haag 150 bewapende soldaten

Historische Vereniging Die Goude

(7)

N I E U W S T E T I J D – P O L I T I E K ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

aan te vragen, zodat Gouda verdedigd kon worden. Het advies werd per koerier naar Gouda ge- bracht. Het stadsbestuur wilde echter nog niet tot zulke zware militaire maatregelen overgaan.

Volgens zijn inschattingen liep de stad nog geen acuut gevaar. Toen Ligtvoet van Leeuwen eni- ge uren later bericht ontving dat de Franse troepen vanuit Utrecht in de richting van Gouda op- trokken, besloot hij alsnog versterkingen aan te vragen. Ditmaal was hij te laat. Generaal Sweerts de Landas had zojuist 850 man naar Dordrecht gezonden. Meer soldaten kon hij op dat moment niet missen.20 De spanning in de stad liep hoog op. Het gonsde van de geruchten.

Woerden zou zijn geplunderd en Alphen aan den Rijn maakte zich op om een Franse aanval af te slaan. Het Goudse stadsbestuur maakte zich ernstige zorgen over de verdediging, zeker toen de commandant van de Gewapende Vrijwillige Burgerwacht meedeelde dat de stad onverdedig- baar was. Het bestuur deed er naar zijn oordeel goed aan de Fransen zonder verzet binnen te la- ten.21Zijn burgerwachten konden niet meer doen dan de orde in de stad handhaven. De Franse troepen trokken evenwel op grote afstand aan Gouda voorbij.

Op 30 november brak er nog éénmaal paniek uit, toen het bericht binnenkwam dat Franse troepen bij Schoonhoven over de Lek waren getrokken. In alle haast werden wachtposten uitge- zet langs de Hollandse IJssel. IJlbodes spoedden zich naar Den Haag om versterkingen aan te vragen. Maar de Franse opmars kwam even onverwacht ten einde als zij begonnen was. Halver- wege de Vlist stuitte een Franse verkenningseenheid op een in lompen gehulde boer. In de ver- onderstelling dat zij een kozak hadden gezien en dat er nog meer op de loer lagen, maakte zij on- middellijk ommekeer. Nog diezelfde avond trokken de Fransen zich uit Schoonhoven terug, het gevaar was geweken.

Op 1 december trokken de eerste ‘eigen’ troepen de stad binnen. Het waren de aangevraag- de versterkingen. Na enige verversingen konden zij weer vertrekken. De volgende weken werd Gouda vrijwel dagelijks aangedaan door Pruisische troepen en kozakken. Opnieuw werd de be- volking gevraagd in de militaire behoeften voorzien. De troepen hadden haver, stro, hooi, wa- gens en paarden nodig. Ligtvoet van Leeuwen verzocht de omliggende gemeenten eveneens een bijdrage te leveren, daar het Gouda soms wat te veel werd. De Provisionele Regering van Gouda bleef tot 22 maart 1815 aan. Op die dag namen drie burgemeesters en een vroedschap, benoemd door koning Willem I, het bestuur van de stad over.22

Handhaving van de orde in de negentiende eeuw

De eerste decennia na het vertrek van de Fransen stonden vooral in het teken van het economisch herstel en de bestrijding van de armoede. Zoals in vele andere steden kwam ook in Gouda het her- stel slechts moeizaam op gang. De armoede bleef groot. Nog in 1842 leefde ruim 55% van de huis- houdens onder de armoedegrens.23Door middel van werkverschaffing, bedeling en prijszetting poogde de gemeente Gouda met behulp van particuliere fondsen de ergste nood te lenigen. In de armoede school ook een zeker risico voor de openbare orde, zoals wel bleek in de herfst van 1845, toen in een aantal Zuid- en Noord-Hollandse steden voedseloproeren uitbraken. Deze sloegen ech- ter niet over naar Gouda. En dat was maar goed ook, want met het Goudse politiewezen was het bijzonder slecht gesteld. In 1845 telde het korps niet meer dan één commissaris en vier agenten op zo’n 14.000 inwoners.24In 1848 betichtte de gouverneur van Zuid-Holland de stad van ernstige nalatigheid ten aanzien van de politiesterkte. ‘In Gouda is geen sprake van policie’, was zijn harde conclusie.25De gemeente wilde kennelijk niet meer geld aan de politie uitgeven, die in zijn geheel

Historische Vereniging Die Goude

(8)

S T E R K E O V E R H E I D E N M O N D I G E B U R G E R

door haar bekostigd werd. Overigens was deze spaarzaamheid niet uniek voor Gouda, maar kwam zij ook in vele andere gemeenten voor. Het gemeentebestuur nam de reprimande van Justitie in 1848 voor kennisgeving aan. Pas in 1867 werd het korps met twee agenten uitgebreid, al viel deze versterking geheel weg tegenover het gestegen inwonertal. De voorstanders van een sterkere poli- tie moesten wachten tot de jaren tachtig, toen onder de bezielende leiding van commissaris J.W.

Tuinenburg, tevens voorzitter van de eerste politiebond, het Goudse korps grondig werd gereor- ganiseerd en versterkt.26Op 9 juni 1860 werd overigens op het achterbordes van het stadhuis het laatste doodvonnis voltrokken en wel aan Piet Pijnacker uit Reeuwijk.27

Toch was de gemeente voor de handhaving van de orde en veiligheid niet alleen afhankelijk van de politie, hetgeen deels de budgettaire terughoudendheid kan verklaren. In de negentien- de eeuw beschikte de stad over een uitgebreid controleapparaat. Los van de politie was er een nachtwacht en waren er wijkmeesters. De nachtwacht bestond geheel uit vrijwilligers, die ieder over een deel van de stad waakten. Voor de meesten was het nachtwerk niet meer dan een bijbaantje. Overdag verdienden zij de kost met andere werkzaamheden. Zo werkte nachtwa- ker Simon Luitjes uit de Peperstraat overdag in het looiersbe- drijf. ‘s Nachts maakte hij zijn ronden over de Peperstraat, vanaf de Gouwe tot de Bogen, eindigend bij de hoek van de Haven. Luitjes mocht als nachtwaker verdachte personen aan- spreken en zelfs aanhouden. In geval van nood of bij een mis- drijf moest hij de hulp van de politie inroepen.28Luitjes was één van de onbezoldigde nachtwakers, wat zoveel betekende dat hij zijn loon van particulieren ontving. Zij hadden baat bij nachtelijke rust en veiligheid en waren bereid daarvoor te betalen. Slechts een klein gedeelte werd door de gemeente be- taald. De nachtwacht bleef tot in de jaren zestig van de ne- gentiende eeuw gehandhaafd, waarna de nachtwakers werden vervangen door onbezoldigde agenten 3eklasse.29

Groepsfoto van het politiekorps (ca. 1890). Bovenste rij van links naar rechts D. van den Bosch 2. Boersma 3. Landwehr?

4. conciërge stadhuis? 5. J. Bos- man. Zittend van links naar rechts 1. J.P. Delchambre, later conciërge van het gymnasium 2.

inspecteur J. Romanesko 3. J.F.

Zitwing.

Hendrik Bouters (1813-1902), inspecteur van politie (ca. 1890).

Historische Vereniging Die Goude

(9)

N I E U W S T E T I J D – P O L I T I E K ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

De wijkmeesters hadden een meer controlerende functie en waren allen in dienst van de ge- meente. Het waren lieden van onbesproken gedrag die ieder een deel van de stad onder hun hoe- de hadden. Zij hielden nauwgezet bij ‘of de orde in wijk wel is geobserveerd, of aan de verplig- ting der ingezetenen, om de nummers op hunne huizen te doen stellen is voldaan, en of ook vreemde of suspecte personen of zwangere vrouwen, zich in stilte in hunne wijken of op kamers, bij andere ter inwoning hebben nedergezet, of dat zich ook een of meerdere zwangere vrouwen in de herbergen van hun wijk bevinden, waarvan zij dadelijk aan den Superintendent van Wijk- meesteren zullen moeten kennis geven’.30 Feitelijk hielden de wijkmeesters het bestuur op de hoogte van alle gebeurtenissen en bijzonderheden in hun wijk. Rond 1845 was de stad verdeeld in veertien wijken. Door de stadsgroei in de tweede helft van de negentiende eeuw steeg dat aan- tal tot 25. Pas in 1903 werd de functie van wijkmeester opgeheven.31

Ten slotte kon het stadsbestuur bij eventuele onrust gebruikmaken van de schutterij en van het garnizoen. Gouda moest als iedere stad met meer dan 2500 inwoners binnen de bebouwde kern een schutterij in stand houden. Deze militaire macht diende ter versterking van het leger in oorlogstijd en kon tevens worden ingezet bij brand en oproer. Rond 1850 bestond de Goud- se schutterij uit zo’n 450 man met kader. Over de reputatie van de schutters viel niet veel goeds te zeggen. Zij stonden bekend als slecht geoefend en weinig gedisciplineerd. Oud-politieman A.R. Gardenier schreef dat rond 1900 de Goudse schutters hun schoenen en verdere uitrusting voor drank verkochten en op klompen naar het schietveld bij de Schielands Hoge Zeedijk kwa- men. Sommigen haalden het schietveld niet eens en bleven steken in hun stamkroeg ‘Klein Ar- tis’ in de Peperstraat. Het kwam voor dat het gehele stel daarna zo dronken was, dat het op een handkar naar de kazerne moest worden gebracht.32In 1907 werd de schutterij opgeheven.33

Na het vertrek van de Fransen kreeg Gouda opnieuw een garnizoen infanterie toebedeeld. Tot de zomer van 1922 bleef Gouda een garnizoensstad. Voor het gemeentebestuur bood die mili- taire aanwezigheid de nodige voordelen. Bij ongeregeldheden konden de militairen bijstand le- veren aan de politie, hetgeen bijvoorbeeld in 1839 en 1883 gebeurde. Tevens bracht het garni- zoen economisch gewin. De lokale bakkers, slagers, kruideniers, blekers en kroegbazen behoorden tot de vaste leveranciers van de kazerne.34

Gouda bood ook onderdak aan gedetineerde gevangenen. Een bijzondere gevangenis was de vrouwengevangenis, die lange tijd de enige gevangenis van deze soort in Nederland was. Op de

Het voormalige gebouw van het Sint-Catharinaklooster aan de Groeneweg werd na de Hervor- ming ingericht als tuchthuis. In 1811 werd het deels getransfor- meerd tot vrouwengevangenis.

Historische Vereniging Die Goude

(10)

S T E R K E O V E R H E I D E N M O N D I G E B U R G E R

plaats van de gevangenis stond vroeger het Sint-Catharinaklooster. Behalve het bieden van huis- vesting aan gevangen vrouwen fungeerde het tot 1864 ook als tuchthuis. Op de plaats van de vrouwengevangenis is nu de Ernst Casimir-school gevestigd. Rond 1846 maakte de predikant O.G. Heldring kennis met een vrouw die gevangen had gezeten in Gouda. Naar aanleiding van dat gesprek bracht Heldring een bezoek aan de vrouwengevangenis aldaar en sprak met kinder- moordenaressen, geldsnoeisters, dievegges en een ‘waardin der huizen van wellust’ die tot ge- vangenisstraf veroordeelde prostituees ertoe preste om na hun vrijlating hun leven als prostitu- ee in bordelen weer op te nemen. Dit bezoek maakte diepe indruk op Heldring waardoor hij gestimuleerd raakte iets voor ‘gevallen vrouwen’ te doen, hetgeen uitmondde in de oprichting van het ‘asyl Steenbeek’, het begin van de Zettense inrichtingen.35

Politiek zonder partijen

In de negentiende-eeuwse staatsinrichting was het politieke spel voorbehouden aan de manne- lijke leden van de gegoede burgerij. Het kiesrecht werd toegekend op grond van het financiële vermogen van de ingezetenen en alhoewel het kiesstelsel gedurende de tweede helft van eeuw werd verruimd, bleef een kleine groep Gouwenaars de politieke dienst uitmaken. De getallen la- ten dit duidelijk zien. In een arme stad als Gouda mochten in 1851 slechts 592 burgers hun stem uitbrengen. Dat was 4,2% van de totale bevolking. De grondwetswijziging van 1887 bracht dit aantal omhoog naar 1156 en door een nieuwe wijziging in 1896 werd dit aantal zo goed als verdubbeld. In 1911, zes jaar voor de invoering van het algemeen kiesrecht, kwam het aantal kiesgerechtigden uit op 2857. Dit hield in dat nog steeds slechts 11,5% van de Goudse bevolking uitmaakte wie de stad bestuurde en op welke wijze dat gebeurde.36De mening van de rest van het volk werd nauwelijks gevraagd en evenmin vertolkt.

De Goudse politiek in de tweede helft van de negentiende eeuw was een wonderlijk mengsel van liberale en protestants-christelijke beginselen. De burgemeesters waren uit het liberale kamp afkomstig. Het burgemeestersgeslacht Van Bergen IJ-

zendoorn stond van 1850 tot 1895 aan het hoofd van het be- stuur. Eerst was dat in de persoon van Nicolaas van IJzen- doorn die in 1864 de ambtsketen overdroeg aan zijn zoon, Albert Adrianus van Bergen IJzendoorn. Het economisch herstel van de stad was voor een belangrijk deel toe te schrij- ven aan de inspanningen van Nicolaas van IJzendoorn. Grote bedrijven als de Kaarsenfabriek en de Machinale Garenspin- nerij vestigden zich mede door zijn toedoen in het Goudse en zorgden voor veel werkgelegenheid. Het inwonertal groeide met ongeveer 25%. Tijdens het burgemeestersschap van zijn zoon zette de groei zich voort. Gouda kreeg een spoorwegver- binding met Den Haag en tramlijnen naar Oudewater en Bo- degraven en het scheepvaartverkeer nam sterk toe. De cen- trumpositie van de stad als knooppunt van wegen en waterwegen werd groter. Van Bergen IJzendoorn drukte ook cultureel zijn stempel op de stad. In 1874 werd het Stedelijk Museum gesticht en in 1892 de stedelijke archiefdienst. Hij

Willem Jacobus Fortuyn Drooglee- ver (1805-1897) (ca. 1880).

Raadslid van 1845-1894.

Historische Vereniging Die Goude

(11)

N I E U W S T E T I J D – P O L I T I E K ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

bleef tot zijn overlijden in 1895 burgemeester.37 Het naar hem genoemde park kon worden aangelegd uit gelden van zijn erfenis, die hij speciaal hiervoor bestemde.

Door het ontbreken van politieke partijen is het niet een- voudig de politieke kleur van de raadsleden vast te stellen.

Ook de raadsverslagen geven daarover weinig prijs. Ideologi- sche kwesties kwamen zelden aan de orde. De raad kenmerk- te zich door een zeker pragmatisme. Gezien het elitaire kies- stelsel kan worden aangenomen dat het merendeel van de raadsleden het liberalisme aanhing of het in ieder geval een warm hart toedroeg. De religieuze achtergrond van vele raadsleden was opmerkelijk. In 1860 waren zeven van de veertien raadsleden actief in de lokale hervormde gemeente.

Zij vervulden de functies van kerkvoogd, ouderling en ‘nota- bele’.38Dit beeld is exemplarisch voor de gehele tweede helft van de negentiende eeuw. Ruim de helft van de raadsleden had een sterke binding met de Nederlandse Hervormde Kerk.

De rooms-katholieken, die een flink aandeel in de Goudse bevolking hadden, waren niet in de gemeenteraad vertegenwoordigd. De antirevolutionairen evenmin. Pas in 1893 werd de antire- volutionair H.M. Dercksen in de raad gekozen. De religieuze binding van de raadsleden met de hervormde gemeente doet vermoeden dat deze kerk een sterke invloed uitoefende op de ge- meentepolitiek. Die invloed zal dan wellicht in moreel opzicht behoudend zijn geweest. De Goudsche Courant fungeerde jarenlang als spreekbuis van de gezeten burgerij. Zij gaf ruimte aan ingezonden brieven waarin schrijvers het burgerlijk fatsoen tot hoogste goed verheven. Regel- matig pleitten haar lezers voor orde en netheid, zondagsrust en een sterk politiegezag. Zij ageer- den tegen de kermis als poel van moreel verderf en tegen drankzucht en verfoeiden de emanci- patie van de arbeiders.

Toch was de politiek-bestuurlijke praktijk vaak anders. Onder het vooruitstrevende leider- schap van de beide burgemeesters IJzendoorn werd al te grote behoudzucht tegengegaan. De kermis werd in die tijd slechts eenmaal verboden en niet omdat de ‘fatsoenlijke’ burgerij dat wil- de, maar vanwege een veepestepidemie in 1866. Het besmettingsgevaar stond het jaarlijkse feest in de weg. Een in april 1890 ingediend verzoek van de gezamenlijke kerkenraden om de kermis in ieder geval op zondag te verbieden, werd met vijftien tegen één stem afgewezen.39Do- minee J.H. Gunning van de hervormde gemeente gaf in felle bewoordingen te kennen dat de ge- meenteraadsleden die dit besluit hadden genomen, volstrekt ongeschikt waren om de stad te be- sturen, terwijl toch acht van de vijftien raadsleden een functie bekleedden in Gunnings eigen kerk.40Ook in 1883 wilde Van Bergen IJzendoorn van geen wijken weten, toen de predikanten van de Christelijke Gereformeerde Kerk de gelovigen mobiliseerden om te protesteren tegen de opvoering van een in hun ogen ‘heidens’ (want katholiek) passiespel. Ondanks aanhoudend ver- zet en diverse ongeregeldheden liet de burgemeester de opvoeringen onder politiebewaking doorgaan.41

Aangezien de burgemeester dit soort beslissingen niet op eigen gezag nam maar dat deed in overleg met en gesteund door zijn raadsleden, kan met recht worden verondersteld dat in dit soort kwesties het liberale denken het pleit won. Nader onderzoek naar de achtergronden van de

Burgemeester A.A. van Bergen IJzendoorn (1824-1895).

Historische Vereniging Die Goude

(12)

S T E R K E O V E R H E I D E N M O N D I G E B U R G E R

raadsleden en de invloeden van de achterban zou meer helderheid in de politiek-maatschappe- lijke verhoudingen van het negentiende-eeuwse Gouda kunnen geven.

Tegen de stroom in: de opkomst van het socialisme

Gouda was gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw uitgegroeid tot een fabrieksstad met een relatief grote arbeidersbevolking. Aan de westelijke rand van de stad verrees de eerste arbeiderswijk, de Korte Akkeren. De arbeidersemancipatie kwam in Gouda laat op gang. Van sociale onrust was lange tijd nauwelijks sprake. Soms kwam het tot wat kleine conflicten, zoals in 1849, toen de bestraffing van een jonge knecht door de kleingarenfabrikant Lafeber aanlei- ding gaf tot enige ongeregeldheden. Honderden mensen verzamelden zich toen voor Lafebers woning aan de Varkenmarkt. Zijn zoon werd achtervolgd en kon het vege lijf redden door een winkel in te vluchten. De politie, versterkt door de nachtwacht en het garnizoen, greep hard in en joeg de menigte uiteen.42Zo waren er soms wat kleine incidenten, geboren uit publieke ver- ontwaardiging. Echte arbeidsconflicten kwamen in de negentiende eeuw nagenoeg niet voor.

Tot aan de jaren negentig kan slechts één staking worden genoteerd, te weten in 1868, die zich in het boekdrukkersbedrijf afspeelde.43Toch was de sociale positie van de Goudse arbeider niet veel beter of slechter dan elders in het land. Een arbeidsenquête, uitgevoerd door de Maatschap- pij tot Nut van ’t Algemeen in 1872, bevestigt dit beeld. Volgens het ‘Verslag van de toestand der arbeidende klasse alhier’ lagen de lonen hier niet hoger dan elders in het land en kwam vrou- wen- en kinderarbeid op grote schaal voor.44

Het ontbreken van sociale onrust moet vooral worden gezocht in de sterk patriarchale ver- houdingen. De Goudse werkgevers bleken een sterke greep op het werkvolk te hebben. Nieuwe ideeën, waaronder het socialisme, kregen geen ruimte, niet binnen, maar ook niet buiten de fa- briekspoorten. Op het lidmaatschap van vakverenigingen stonden zware sancties. Die repressie- ve houding uitte zich in 1896, toen de Kaarsenfabriek en de Garenspinnerij met stakingen wer- den bedreigd. De arbeiders van beide fabrieken eisten loonsverhogingen en met steun van de In 1915 kwam er een gemeente-

lijke reinigingsdienst. Voordien werd deze dienst verpacht aan particulieren, die hun geld moes- ten verdienen met de verkoop van nog bruikbaar goed, beestenvoer en mest. Een verzamelpunt van het huisvuil was onder meer de zogenaamde Asschuur aan de Vest, waarin nu sociëteit So What is gevestigd. De Asschuur werd omstreeks 1840 gebouwd.

Doel van de Asschuur was om er de as van de haardvuren in de stad te verzamelen. In 1985 grondig gerestaureerd.

Historische Vereniging Die Goude

(13)

N I E U W S T E T I J D – P O L I T I E K ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

Rotterdamse afdeling van de radicale Nieuw-Nederlandsche Bond voor Bootwerkers ontstonden in korte tijd twee vakverenigingen, te weten ‘De Vooruitgang’ voor de arbeiders van de Kaar- senfabriek, en ‘De Eersteling’ voor die van de Garenspinnerij. De directie van de Kaarsenfabriek wees de looneisen onmiddellijk af. De Rooms-Katholieke Volksbond, die zich met hand en tand tegen het socialisme verzette, bood aan te bemiddelen, nu de directie weigerde met ‘De Voor- uitgang’ aan tafel te gaan zitten.45De arbeiders wezen dit aanbod af. Daarop sloeg de directie van de Kaarsenfabriek hard toe. Drie leden van de nieuwe vakbond werden onmiddellijk ontsla- gen en de vereniging werd op last van de directie ontbonden. Het verzet was zo met één klap ge- broken.

Bij de Garenspinnerij liepen de zaken anders. De eisen die de vertegenwoordigers van ‘De Eersteling’ op tafel legden, werden voor tweederde ingewilligd, waardoor ook de lonen werden verhoogd. Het was een Pyrrhusoverwinning, want tegelijkertijd verlaagde de directie het stuk- werktarief, waardoor de arbeiders nog minder loon kregen dan vóór de loonsverhoging. Op 21 augustus 1896 gingen 120 mannen en vrouwen in staking. De directie dreigde hen allen te ont- slaan, wanneer zij op 27 augustus het werk niet hadden hervat. De stakers hielden het acht da- gen vol en moesten ten slotte opgeven omdat de stakingskas leeg raakte. Ook arbeiders van an- dere bedrijven, die hun sympathie aan de stakers betoonden, konden op sancties rekenen. Drie medewerkers van de pijpenfabriek Goedewaagen werden om die reden op straat gezet. Dit soort intimidatiepraktijken werkte goed. Tot 1902 werd er in Gouda niet meer gestaakt.46In de twin- tigste eeuw werd wel weer gestaakt, onder andere in 1928 en 1929 bij de N.V. Koninklijke Pla- teelbakkerij Zuid-Holland.47

De opkomst van het socialisme verliep al met al moeizaam. In de eerste helft van de jaren tachtig verspreidde het socialisme van de Sociaal-Democratische Bond (SDB) zich over het land.

De in 1883 en 1884 in Gouda georganiseerde vergaderingen werden stelselmatig door tegen- standers verstoord. Een vergadering in maart 1883 werd bijgewoond door de gemeentesecreta- ris en fabrikant Goedewaagen, die zijn arbeiders wilde beschermen tegen alles wat maar enigs- zins rood tintte.48 In 1884 weigerden zaaleigenaren hun lokalen aan de SDB te verhuren. Zo stonden de patriarchale verhoudingen in de bedrijven, de sterke repressie van de werkgevers en de onbekendheid bij de arbeiders met het socialistische gedachtegoed de opkomst van de SDB in Gouda in de weg.49Bovendien kon de partij onder de Gouwenaars geen geschikte kaderleden vinden. Onder deze omstandigheden staakte de SDB haar pogingen een Goudse afdeling te vor- men. De in 1892 opgerichte Goudse afdeling van de ‘Nederlandse Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht’ onderging eenzelfde lot. Na 1895 leek het tij te keren. Op 10 maart 1896 werd een Goudse afdeling van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) opgericht. De afde- ling telde veertien leden en stond onder voorzitterschap van de manufacturier Willem Frederik Carrière. Ook zij ondervonden aanvankelijk veel tegenwerking. Politie en justitie hielden hen nauwlettend in de gaten en tussen 1896 en 1900 werden alle bestuursleden meer dan eenmaal door justitie gedagvaard.50 Ook het publiek gedroeg zich vaak uitermate vijandig. Meerdere malen kwam het tot volksoplopen bij woningen van de leden en bij voorzitter Carrière werden de ruiten ingegooid. Zaalhouders hielden de socialisten het liefst buiten de deur en daarom was de jonge afdeling gedwongen een eigen ruimte te zoeken. Het werd het Volksgebouw aan de Turfsingel. In 1900 nam de Goudse SDAP voor het eerst deel aan de gemeenteraadsverkiezin- gen. Zij behaalde slechts een klein aantal stemmen. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1905 kreeg zij 8,6% van de stemmen. Ook het ledental groeide. Telde de partij in 1926 nog 64

Historische Vereniging Die Goude

(14)

S T E R K E O V E R H E I D E N M O N D I G E B U R G E R

leden, in 1914 was dit aantal meer dan verdubbeld. Dit had zij vooral te danken aan haar ver- woede propaganda-activiteiten.51

De grote doorbraak van de SDAP kwam tijdens de Eerste Wereldoorlog. De oorlogscrisis en de daaruit voortvloeiende levensmiddelenschaarste dreven de lagere klassen in de richting van de socialisten. In 1915 veroverde de Goudse SDAP haar eerste gemeenteraadszetel. Dat succes zette zich voort bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1919. De SDAP behaalde toen van alle partijen de meeste stemmen; in totaal brachten 1629 Gouwenaars hun stem uit op de SDAP. De Rooms-Katholieke Kiesvereniging behaalde 1275 stemmen. De liberalen en de antirevolutio- nairen waren de grote verliezers, met respectievelijk 947 en 991 stemmen. Tot ieders verassing was de SDAP op zes gemeenteraadszetels beland. Zo was het in 1919 gedaan met de liberale he- gemonie. Die teloorgang kwam bij velen hard aan. De redactie van de Goudsche Courant, spreek- buis van de gegoede burgerij, schamperde dat de kwaliteit van de raad ongetwijfeld achteruit zou gaan nu een koekenbakker, een typograaf en een secretaris van de Fabrieksarbeidersbond in de raad zitting namen.52De SDAP-fractie werd toen aangevoerd door Willem Sanders. De poli- tieke verhoudingen zouden niet meer worden wat zij ooit geweest waren, want in 1923 leverde de SDAP haar eerste wethouder, Frans Lafeber.53

Buiten de SDAP om was er nog een tweede emancipatiebeweging actief: de ‘Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht’. In januari 1909 werd een Goudse afdeling opgericht. Tijdens de oprichtingsvergadering meldden zich 29 vrouwen als lid aan. In de navolgende jaren groeide de afdeling uit tot 146 leden. De politieke strijd voor het algemeen vrouwenkiesrecht ging gepaard met lezingen over politiek-maatschappelijke onderwerpen, en met blijspelen en cursussen. Ge- zien de aard van deze activiteiten mag worden aangenomen dat de leden voor een groot deel af- Gezicht op de Vest vanaf de Turfsingel, met op de

achtergrond het Volksgebouw Morgenrood van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), afdeling Gouda.

Historische Vereniging Die Goude

(15)

N I E U W S T E T I J D – P O L I T I E K ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

komstig waren uit de gegoede burgerij. In 1919 werd de Goudse afdeling opgeheven, nadat in datzelfde jaar het algemeen vrouwenkiesrecht was ingevoerd.54

Tussen beide wereldoorlogen

De politieke tegenstellingen waren in Gouda gedurende het interbellum (de periode tussen de twee wereldoorlogen) groter dan ooit. Links en rechts stonden soms als kemphanen tegenover el- kaar. Aan de ene zijde bevond zich de SDAP, die haar positie ook na het eclatante succes van 1919 vast wist te houden. Door in te zetten op meer gemeentelijke woningbouw, belasting- heffing naar draagkracht, beter onderwijs en de inrichting van een volksbadhuis wist zij de kie- zers in de volkswijken aan zich te binden. Bovendien vond de partij in de persoon van de Rot- terdammer Karel van Staal, een sterke, drijvende kracht. Deze flamboyante politicus, bewonderd door zijn partijgenoten en verguisd door zijn tegenstanders, kwam in 1922 de so- cialistische gelederen versterken en ontpopte zich al snel tot één van de markantste figuren van de Goudse gemeentepolitiek. Van Staal zag het als zijn taak in de raad de belangen van heel de Goudse arbeidersklasse te behartigen, die het volgens hem hard te verduren had gehad in een kleine duffe gemeenschap, waar kapitaal en kastenkliek met protectie en corruptie elkaars be- langen verdedigden. Met zulke opmerkingen maakte hij weinig politieke vrienden, maar kiezers trok hij wel. In 1923 werd Van Staal, die maar liefst 212 voorkeursstemmen had gekregen, tot fractievoorzitter gekozen.55

Buiten de Rooms-Katholieke Staatspartij, de tweede partij in Gouda, had de SDAP geen po- litieke medestanders. Samen vormden zij echter wel een meerderheid. Tegenover deze beide par- tijen stonden de protestants-christelijke en liberale fracties. De sfeer in de raadsvergaderingen was regelmatig te snijden, wat volgens de protestants-christelijken en liberalen met name aan het gedrag van Van Staal te wijten was. De Goudsche Courant schilderde hem af als een dictator, die iedere week wel een nieuw schandaal ontdekte.56Burgemeester U.J. Mijs bestempelde de si- tuatie als onwerkbaar en besloot mede daarom in 1926 af te treden. In de raadszitting van 21 de- cember 1906 las de loco-burgemeester een bewogen verklaring voor waarin Mijs de raad liet we- ten dat een meerderheid hem het werk als burgemeester onmogelijk maakte en dat de emoties Collage door J. Toorop uit april 1897 ter gelegenheid van het be- zoek van koningin-moeder Emma en haar dochter Wilhelmina aan Gouda. Behalve de portretten zijn er Goudse producten in ver- werkt, zoals kaarsen en pijpen.

Eronder staat: ‘Gouda in vreug- de’.

Historische Vereniging Die Goude

(16)

S T E R K E O V E R H E I D E N M O N D I G E B U R G E R

van de raadsvergaderingen hem te veel waren geworden.57Zowel de rooms-katholieke als de so- ciaal-democratische fractie had hem herhaaldelijk dwars gezeten. Voor de Goudsche Courant stond in ieder geval vast dat de schuld bij de socialisten lag. De redactie meende dat het ontslag als een protest moest worden gezien, daar Mijs niet langer aan het hoofd wenste te staan van een gemeente ‘waar tot schade van het geheel, het gezag geknakt en een soort anarchie gekweekt werd. Aan die gang van zaken wilde Mijs zijn naam niet langer verbonden zien’.58In werkelijk- heid evenwel was Mijs gestruikeld over het wanbeheer van de Waterleidingmaatschappij. Enige maanden eerder had de SDAP-fractie deze kwestie aan de orde gesteld. Naar haar oordeel ont- vingen de gemeenteraadsleden, die als gecommitteerden bij de Maatschappij optraden, een te hoog honorarium en waren de uitgekeerde dividenden en tantièmes de voorgaande jaren one- venredig opgeschroefd. Dit alles ging ten koste van een gezonde bedrijfsontwikkeling. Boven- dien was het de SDAP-fractie uit het accountantsrapport gebleken dat de Waterleidingmaat- schappij willens en wetens in strijd handelde met de concessievoorwaarden, doordat de verschuldigde retributiegelden minstens een jaar te laat aan de gemeente werden voldaan. Bur- gemeester Mijs had geen goed verweer tegen deze gang van zaken. Hij beloofde een onafhanke- lijk onderzoek, maar dit liet meerdere maanden op zich wachten, tot grote ergernis van de SDAP-fractie. Deze kwestie was dan ook de eigenlijke aanleiding tot zijn aftreden.59

Aan het einde van de jaren twintig raakten de socialisten de steun van de raadsleden van de Rooms-Katholieke Staatspartij kwijt. Zij waren het niet eens met een door Van Staal ingedien- de motie tegen de wethouder van Financiën, die volgens de socialisten ‘onheus’ met de begro- ting van 1932 was omgegaan.60

Tijdens de economische crisis van de jaren dertig jaren maakte de stad moeilijke tijden door. De werkloosheid was groot. Wist de landelijke politiek al geen oplossingen te bedenken, op lokaal niveau was dit niet anders. Daadkrachtige initiatieven van de gevestigde partijen bleven uit of liepen stuk op de afwijzende opstelling van de liberalen en van de protestants-christelijke Anti- Revolutionaire Partij, de Christelijk-Historische Unie en de Hervormd-Gereformeerde Staats- partij, die in 1931 samengingen in de Protestants-Christelijke Partij Gouda. In die algehele le- thargie ontstonden nieuwe partijen die het economisch herstel als voornaamste politieke doel kozen. Eén daarvan was de Economische Partij, een partij van liberale signatuur, die inzette op zuiver economische thema’s. In haar verkiezingsprogram hield zij de kiezers voor dat het econo- mische herstel los van de politiek kon worden gerealiseerd. Aanvankelijk waren er nog toenade- ringspogingen tussen de Economische Partij en de Liberale Staatspartij. Deze pogingen liepen vast en vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1931werd de Economische Partij een ge- duchte tegenstander van de Liberale Staatspartij. Deze laatste koos bij monde van haar fractie- voorzitter, H.P.C.M. de Witt Wijnen, de aanval. In de Goudsche Courant betichtte hij de Econo- mische Partij van ondermijning van het liberale gedachtegoed en van versnippering van het kiezerskorps.61Het mocht niet baten. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van juni 1931 trok de Economische Partij inderdaad veel kiezers weg bij de Liberale Staatspartij. Zij behaalde 961 stemmen; de Liberale Staatspartij 1284.62

Ook de sociaal-democraten kregen met concurrentie te maken. In het crisisgewoel drongen zich de Onafhankelijk Socialistische Partij (OSP) en de Revolutionair-Socialistische Arbeiders- partij naar voren. Zij waren radicaler dan de SDAP en uit onvrede met de eigen partijpolitiek waagden veel potentiële SDAP-kiezers de overstap naar deze tegenhangers van de SDAP.63

Historische Vereniging Die Goude

(17)

N I E U W S T E T I J D – P O L I T I E K ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

In 1933 maakte Gouda luidruchtig kennis met de fascisten. Op 5 juli 1933 hield de Neder- landsche Fascistenbond een propagandavergadering in sociëteit ‘Ons Genoegen’. Omdat deze vergaderingen elders in het land regelmatig uit de hand waren gelopen, was de politie op volle sterkte gebracht. De toegangen tot de Spoorstraat, de Kattensingel en de Boelekade waren afge- zet. Buiten de zaal wemelde het van de nieuwsgierigen, die wel eens wilden aanschouwen hoe het er op zo’n bijeenkomst aan toe ging. Binnen spraken de fascisten M. Mulder en J.H. Crebas.

In hun redevoeringen spraken zij over de komende strijd tegen de marxistische groepen, te we- ten de communisten en de socialisten. Alleen door die groepen uit te schakelen kon de coöpera- tieve heilstaat tot stand worden gebracht.64Daarmee was de toon gezet en op zaterdag 10 juli volgde een eerste confrontatie. Op die zaterdag stonden op de Kleiweg, de Hoogstraat en de Wijdstraat colporteurs van verschillende politieke partijen hun partijkranten uit te venten. De fascisten waren ruim vertegenwoordigd. Vanuit Den Haag waren geüniformeerde versterkingen aangekomen. Het ging er die dag hard aan toe. Luide scheldpartijen over en weer trokken de aandacht van het publiek en de politie had de handen vol om de straten vrij te houden voor het verkeer. Omstreeks 6 uur in de namiddag kwam het in de Groenendaal tot gevechten met de po- litie. Pas rond zeven uur, nadat de politie de fascisten op de trein naar Den Haag had gezet, keer- de de rust weer terug.

Nog diezelfde dag ontving burgemeester J.G. Gaarlandt een verzoek van de Middenstands- centrale die aandrong op een drastische inperking van de krantencolportage, omdat deze de han- del schade toebracht. Op 14 juli kondigde Gaarlandt een colportageverbod af. Voortaan moch- ten er op zaterdagen en zondagen vanaf 12.00 uur geen gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen meer worden verkocht. De Goudsche Courant toonde zich uiterst tevreden over deze verordening. Het blad schreef: ‘Deze maatregel zal zeker rust en orde aan de inwoners van Gouda verzekeren. En daarmee kan de winkelstand gerust zijn. Dat zijn belangen door relletjes als vo- rige week niet meer zal worden geschaad’.65

De sociaal-democraten waren minder tevreden. Het SDAP-raadslid A. Fokkers wilde weten of de burgemeester als hoofd van de politie bereid was de fascisten van buiten Gouda voortaan als ongewenste vreemdelingen te behandelen. Fokkers vroeg ook om een verklaring voor het po- litieoptreden. In zijn ogen had de politie partij getrokken voor de fascisten. Gaarlandt reageer- de verontwaardigd. Hij schreef dat hij zich ‘door den toon waarin deze vragen zijn gesteld’ niet geroepen voelde om te antwoorden.66De fascisten waren op dat moment niet meer weg te den- ken. Bij de Provinciale Statenverkiezingen van 1935 behaalde de Nationaal-Socialistische Be- weging (NSB) van Anton Mussert een grote overwinning. In Gouda stemden 903 mensen op de partij. Dit was 7,9% van de stemmen en nooit eerder had een beginnende partij zo’n hoog per- centage bereikt. Maar het succes was van tijdelijke aard. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1937 gaven nog slechts 368 Gouwenaars hun stem aan de NSB. Dit resultaat lag ver onder het landelijk gemiddelde. Dit was niet in de laatste plaats te danken aan de felle tegenacties van de Christelijk-Historische Jongeren, de Vrijzinnig-Democratische Bond en de Socialistische Jon- geren Vredes Actie. Zij organiseerden regelmatig anti-fascistische spreekbeurten, die druk wer- den bezocht. De afnemende populariteit van de NSB had zeker te maken met het bedenkelijke gehalte van de Goudse kaderleden. Hierdoor kwam de partijpropaganda slechts moeizaam van de grond. Het hoofdbestuur van de NSB uitte herhaaldelijk kritiek op de Goudse kameraden.

Begin 1934 betichtte het de Goudse kring van grote nalatigheid en enkele maanden later schreef de partijsecretaris dat hij voorlopig geen groepsleden in Gouda wilde aanstellen, ‘daar de vorige

Historische Vereniging Die Goude

(18)

S T E R K E O V E R H E I D E N M O N D I G E B U R G E R

groepsleiders totaal niets uitvoerden’.67Het gemis aan goede lokale politieke vertegenwoordi- gers droeg er toe bij dat de partij niet aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1935 noch aan die van 1939 deelnam.

De bezetting

Vanaf de mobilisatie aan het eind van augustus 1939 bereidde Gouda zich, gelijk iedere andere gemeente, voor op een mogelijke oorlog. In september werden al de eerste gebrandschilderde glazen uit de Sint-Janskerk verwijderd. Andere openbare gebouwen, waaronder het stadhuis en het politiebureau, werden met zandzakken versterkt. De luchtbescherming werd georganiseerd en op verscheidene daken van hoge gebouwen werden sirenes geplaatst. Het carillon van de Sint- Jan moest voortaan zwijgen opdat de luchtwachters het geluid van naderende vliegtuigen beter konden waarnemen. Voor het eerst sinds 1922 kreeg Gouda weer militairen ingekwartierd en op de sportvelden langs de Breevaart werden luchtdoelbatterijen opgesteld.68

In de vroege morgen van 10 mei 1940 ontwaakte de stad door het zware geronk van Duitse vliegtuigmotoren die in de richting van de residentie vlogen. Het luchtafweer vuurde onafge- broken. De oorlog was begonnen. Burgemeester K.F.O. James maakte in alle vroegte een ronde door de stad. Op het politiebureau liep hij een neergeschoten Luftwaffepiloot tegen het lijf. De man was na een mislukte ontsnappingspoging uit het Van Iterson Ziekenhuis overgebracht naar een politiecel. Hij droeg geen duidelijk uniform en James nam aan dat het om een als burger vermomde infiltrant ging, die volgens hem de kogel verdiende. De piloot zei dat hij slechts zijn

‘deutsche Pflicht’ had gedaan. Waarop James hem toebeet: ‘Deutsche Pflicht, deutsche Ehre, deutsche Treue, ich kenne das; ich pfeiffe darauf!’ Het was zijn eerste aanvaring met de bezetter.

Muziekkorps van Duitse soldaten, komende vanuit de Dubbele Buurt de stad in gemarcheerd, op 17 juli 1940.

Historische Vereniging Die Goude

(19)

N I E U W S T E T I J D – P O L I T I E K ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

Diezelfde ochtend riep James het gemeentebestuur voor een spoedberaad bijeen. Besloten werd alle in Gouda verblijvende NSB’ers en Duitsers op te pakken en te interneren in een provisorisch ingericht kamp op het terrein van de Kaarsenfabriek. De volgende dagen raakte de stad nauw betrokken bij het oorlogsgewoel. Op 13 mei arriveerden er zo’n zestienduizend evacués uit het gebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Zij werden ondergebracht in de Sint-Janskerk, in scholen en andere openbare gebouwen, maar omdat het er naar uitzag dat ook Gouda uiteinde- lijk geen veilige haven zou zijn, reisde het merendeel van de vluchtelingen de volgende dag weer verder. In de avond van de 13emei trok het militair hoofdkwartier zich van de Grebbelinie te- rug op Gouda. Luitenant-generaal J.J.G. van Voorst tot Voorst nam even na negen uur zijn in- trek in de Rijks HBS aan de Burgemeester Martenssingel. James bracht hem nog diezelfde avond een bezoek. Het was meer dan een uitwisseling van beleefdheden. James wilde graag we- ten wat voor plannen de legerleiding had en welke rol Gouda daarin speelde. Wat er precies ge- zegd werd bleef geheim, maar James merkte in zijn dagboek op dat de bevelhebber de situatie zeer somber inzag.69

James, door velen omschreven als een typische regent die bekend stond om zijn afstandelijke houding jegens de bevolking, ontpopte zich juist in die meidagen als een burgemeester die de Gouwenaars een warm hart toedroeg. Dat bleek onder andere uit zijn toespraken voor de Goud- se radiodistributie. Op 14 mei hield hij een toespraak die menig Gouwenaar tot steun moet zijn geweest. Hij vertelde dat de meeste evacués weer waren vertrokken omdat de voedselsituatie op den duur niet toereikend zou zijn. Een evacuatie van Gouda lag niet in het verschiet. Hij ver- volgde zijn toespraak met de volgende woorden: ‘Wij Nederlanders, dus ook wij Gouwenaren staan vastberaden, sterk in ons recht, vertrouwende op de overwinning van het goede, temidden van de moeilijkheden. Wij zullen dit te boven komen. De buitenlinies van ons verdedigings- stelsel hebben hun nut bewezen door de vijand op te houden. Ons leger gaat nu vechten achter onze aloude bondgenoot, de waterlinie, welke nog nooit bezweek. De weermacht gaf schitteren- de bewijzen van bekwaamheid en moed; onze bondgenoten zijn sterk. Wij hebben dus ook geen reden tot ontmoediging. In tegendeel. Het vrije Nederland, ons goede land, zal morgen ons vrije volk weten te herbergen’.70

Uit zijn gesprekken met Van Voorst tot Voorst wist James maar al te goed dat het Neder- landse leger er op dat moment bijzonder slecht voor stond en dat de val van de ‘Vesting Holland’

nog slechts een kwestie van dagen was. De waterlinie zou het Duitse leger niet tegenhouden.

Kort na de middag kleurde de hemel boven Rotterdam zwart en rood. Donkere rookpluimen stegen op, nadat de stad door Duitse vliegtuigen was gebombardeerd en in vlam was gezet. Het drong langzaam door dat de strijd verloren was. In de namiddag maakte de radio de capitulatie van het Nederlandse leger bekend. Op woensdag 15 mei arriveerden de eerste Duitse troepen in Gouda. Zij gedroegen zich uiterst correct. Er waren alleen wat klachten van winkeliers, omdat de Duitse militairen met een onbekend soort noodgeld wilden betalen. De Duitse commandant vestigde zich voorlopig in Hotel De Zalm. ‘s Middags had hij een onderhoud met burgemeester James, die, zoals altijd, de zaken op zijn eigen arrogante manier aanpakte. Naar aanleiding van de klachten over het noodgeld ontbood James de commandant op het stadhuis. Deze sloeg de uitnodiging af. Even later vroeg hij James om naar Hotel De Zalm te komen. In een donker pak gestoken, teneinde de bezetter zo waardig mogelijk tegemoet te treden, stak de burgemeester de Markt over naar het hotel. Hij weigerde de commandant de hand te schudden en een kop koffie liet hij staan. Het was een moeizame eerste ontmoeting. Ook de volgende dagen zat James de

Historische Vereniging Die Goude

(20)

S T E R K E O V E R H E I D E N M O N D I G E B U R G E R

nieuwe gezaghebbers danig dwars. Eerst weigerde hij om arbeiders te leveren voor het herstel van vliegveld Ypenburg. Vervolgens sloeg hij een uitnodiging af van het NSB-bestuur om te praten over de nieuwe situatie. Hij wenste met de NSB geen zaken te doen. Daardoor manoeu- vreerde hij zich als burgemeester in een onmogelijke positie. Uiteindelijk werd hij gearresteerd wegens belediging van de Duitse piloot, die hij op 10 mei de mantel had uitgeveegd. Hij werd overgebracht naar de gevangenis in Scheveningen, alwaar hij op 19 april 1941 werd ontslagen.71 Na de arrestatie van James nam de liberale wethouder H.P.C.M. de Witt Wijnen tot 19 april 1941 het burgemeestersschap waar. Op die dag werd hij vervangen door NSB-burgemeester E.A.A. Liera, een voormalig beroepsofficier, die samen met honderden anderen een stoomcursus van enkele maanden had gevolgd om zich voor te bereiden op het burgemeestersschap.72 Ook het college van burgemeester en wethouders werd veranderd. Op 28 april 1941 werd de antire- volutionaire wethouder E.A. Polet ontslagen, omdat de Duitsers hem niet langer voor zijn taak geschikt achtten. Twee maanden later werd hij als gijzelaar naar Schoorl getransporteerd. Door prominente inwoners te gijzelen hoopten de Duitsers het verzet te ontmoedigen. De rooms-ka- tholieke wethouder C.H. Koemans nam in mei 1942 ontslag. De SDAP-wethouder W. Sanders en zijn ambtgenoot De Witt Wijnen dienden in augustus 1941 hun ontslag in, maar Liera wei- gerde dit te aanvaarden. Beide wethouders bleven tot aan de bevrijding in functie.73

Het politieke leven werd door de bezetter volledig lamgelegd. Op 11 augustus 1941 waren de gemeenteraden op bevel van Reichskommissar Arthur Seyss-Inquart opgeheven. De NSB maakte nu de dienst uit, al riep haar heerschappij nog veel verzet op. In juni 1940 werden col- porteurs van het NSB-orgaan ‘Volk en Vaderland’ aangevallen. De politie moest erbij komen om hen te ontzetten. In maart 1941 raakte een eenheid van de Weerafdeling (WA) slaags met het publiek, toen dat bij verscheidene cafés op de Kleiweg biljetten met het opschrift ‘Joden onge- wenscht’ op wilde hangen. Op 19 april 1941 werd de commandant van de WA neergestoken bij een vechtpartij op de Lange Tiendeweg. In mei en juni van dat jaar kwam het opnieuw tot scher- mutselingen, vaak uitgelokt door het provocerende gedrag van de NSB. Een groep van vijftig WA-mannen werd letterlijk de Korte Akkeren uitgeslagen. Eind 1941 ebde dit verzet lang- zaamaan weg.74

Het verzet

Het harde optreden van de bezetter drong de tegenstanders in de illegaliteit. In Gouda waren meerdere verzetsgroepen actief. De grootste waren in 1943 de Goudse afdeling van de ‘Lande- lijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers’ (LO) en de Goudse ‘Knokploeg’. Daarnaast waren er enkele kleinere organisaties, zoals de ‘Ordedienst’ (OD), ‘Natura’ en het ‘Nationaal Steunfonds’. De LO zorgde hoofdzakelijk voor onderduikadressen, distributiekaarten en per- soonsbewijzen. Naarmate het aantal onderduikers groeide, zocht zij steeds vaker contact met an- dere groepen in de regio. Er werden zelfs zogenaamde onderduikbeurzen gehouden, waar onder- duikadressen werden uitgewisseld. In de LO waren opvallend veel ambtenaren actief. Onder hen waren medewerkers van het Distributiekantoor, de Gemeentesecretarie en het Gewestelijk Ar- beidsbureau. Zij konden bij de benodigde papieren en stempels komen, die voor het illegale werk onontbeerlijk waren. De kleinere verzetsgroepen verrichtten vooral veel ondersteunend werk voor onderduikers. Natura spande zich in om voedsel in natura te bemachtigen, zodat het distributiestelsel kon worden omzeild. De Knokploeg werkte met hetzelfde doel en stroopte de

Historische Vereniging Die Goude

(21)

N I E U W S T E T I J D – P O L I T I E K ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

boerderijen in de omgeving af op zoek naar voedsel. Het Nationaal Steunfonds hield zich, ge- holpen door de regering in Londen, bezig met de financiering van de illegaliteit. Dankzij de in- zet van deze groep werd de spoorwegstaking van 1944 in Gouda een groot succes. Het gehele rijdende personeel, zo’n driehonderd man, ging op 17 september in staking en dook onder en werd tot aan de bevrijding financieel onderhouden door het Nationaal Steunfonds.75

Roemrucht was de Ordedienst (OD), welke in september 1944 opging in de Binnenlandsche Strijdkrachten. In Gouda was de OD al in december 1940 opgericht onder de naam ‘Ontspan- ning Door Inspanning’. Voor de buitenwereld moest het een gymnastiekvereniging voorstellen,

‘goede’ leden van de marechaussee trainden in werkelijkheid de OD-medewerkers in militaire technieken. Door verraad slaagden de Duitsers er in maart 1942 in een groot deel van de groep op te rollen. De overgebleven leden bliezen de OD in 1943 weer nieuw leven in. Het doel van de OD was in de eerste plaats de voorbereiding van de bevrijding en het behoud van orde en rust.

Onder haar leden bevonden zich dan ook veel voormalige leden van de Vrijwillige Landstorm.76 De OD hield zich bezig met spionage, waaronder het verzamelen van informatie over het Duit- se leger en het signaleren van landverraders en provocateurs. Zij beschikte over een goed net- werk. Dankzij de medewerking van enkele PTT-ambtenaren werd alle post voor de Sicherheits- dienst (SD) en de Sicherheitspolizei (SiPo) eerst bij de OD bezorgd en door geknoei met de telefoonlijnen kon al het telefoonverkeer van en naar het SD-kantoor worden afgeluisterd. Pas in maart 1945 slaagden de Duitsers erin de luisterpost, genaamd ‘Tante Betje’, te ontmantelen. In het laatste oorlogsjaar begon de OD met het plegen van sabotagedaden. Eind september 1944 liet zij tussen Gouda en Reeuwijk een trein ontsporen. De Duitsers sloegen hard terug en staken bij wijze van represaille een boerderij in de Twaalfmorgen in brand. De OD besloot voorlopig van verdere sabotage af te zien. Desalniettemin volgde op 16 oktober de liquidatie van NSB-po- litieman K. Behling. Een als marechaussee verkleedde OD-er belde aan bij zijn woning en schoot Behling in de deuropening neer. Begin 1945 volgde nog een spectaculaire bevrijdings- operatie, toen de OD een lid van de LO uit het Goudse politiebureau bevrijdde.77

Op maandagavond 4 september 1944 berichtte Radio Oranje dat de geallieerde troepen de Nederlandse grens hadden gepasseerd. Onder de NSB’ers brak grote paniek uit. De volgende dag, die bekend werd als Dolle Dinsdag, sloegen zij massaal op de vlucht richting Duitsland.

Ook burgemeester Liera trok zijn conclusies en vertrok. Op 20 september, nadat het grootste ge- vaar geweken was, keerde hij weer terug. Lang zou hij niet meer in Gouda blijven, want kort daarop werd hij gevraagd om burgemeester van Arnhem te worden. Liera werd in maart 1945 op- gevolgd door burgemeester B.W.P. Acket. Na Dolle Dinsdag verhardde de strijd zich. Het ver- zet, in de ban van een spoedige Duitse nederlaag, voerde haar acties op. De Duitsers reageerden met terreur. Verscheidene Gouwenaars werden door de Duitsers vermoord en in veel gevallen was de beruchte Nederlandse Unterscharführer bij de SD, J.C. (Jan) Balvert, bijgenaamd De Balvert, hierbij betrokken. Zo trof een groepje werkmensen op zaterdag 30 september het levenloze li- chaam van de 23-jarige Toon Pille aan op de nieuwe verbindingsweg langs het spoor (de latere Burgemeester Jamessingel). Pille was een koerier van het Waddinxveense verzet. Aanvankelijk dacht de politie aan een aanrijding, maar de lijkschouwer stelde vast dat het lichaam door min- stens acht kogels was doorboord. Balvert had Pille de vorige avond voor verhoor opgehaald en hem vermoedelijk tussen 5 en 7 uur ’s ochtends neergeschoten. Zijn andere liquidaties verliepen volgens hetzelfde patroon. Op 19 oktober werd een nieuw slachtoffer van Balvert gevonden. Het was B. van Hoevelaken, die de voorgaande avond door Balvert uit het politiebureau aan de Markt

Historische Vereniging Die Goude

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vorig jaar heeft de Amerikaan Steve Fossett in een speciaal vliegtuig, de Globalflyer (zie figuur 4), een vlucht rond de wereld gemaakt.. Het bijzondere aan deze vlucht was dat

(bestemmingsplan of uitgebreide WABO procedure) voor nodig is, de impact van deze ontwikkeling gering is en er inmiddels een ruimtelijk kader (kavelpaspoort) is opgesteld lijkt

(bestemmingsplan of uitgebreide WABO procedure) voor nodig is, de impact van deze ontwikkeling gering is en er inmiddels een ruimtelijk kader (kavelpaspoort) is opgesteld lijkt

U heeft besloten de omgevingsvisie pas te behandelen, nadat de inzet voor (sociale) woningbouw in Albrandswaard aan de hand van de zogenaamde regiekaarten duidelijk is geworden?.

Ik ben mede-erfgenamen en behoor tot hetzelfde lichaam en ben mededeelgenoot van Gods belofte in Christus, door het evangelie (Efeziërs 3:6).. Ik ben vernieuwd door de Heilige

daar in de nacht vol duister, knielend op een steen, was Hij aan het bidden met zijn gevecht alleen.. Vredig groeien rozen, bloesem wonderschoon, maar bij de stenen trappen

[r]

Aangezien het hier om beperkte opbrengsten gaat voor de gemeente Beuningen, zijn beide leden in eerste instantie weggelaten, maar in de nieuwe verordening weer toegevoegd.. Artikel