• No results found

Bausche vorsten van Lombok. De landsverordeningen der

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bausche vorsten van Lombok. De landsverordeningen der"

Copied!
316
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De landsverordeningen der Bausche vorsten van Lombok.

s

DOOR

F. JL. L I E F R I I S r C K .

TWEEDE DEEL.

S-GRAVENHAGE,

MARTINUS NljHOFF.

1 9 1 5 .

(2)

0083 7722

>ai. 834 •

r

°7

1

(3)

i

(4)
(5)

DE LANDSVERORDENINGEN DER BAUSCHE VORSTEN

VAN LOMBOK.

(6)

m

(7)

M* S

De landsverordeningen der Bausche vorsten van Lombok.

DOOR

F. ^ L . L I E F R I N C K .

TWEEDE DEEL.

'S-GRAVENHAGE,

MARTINUS NIJHOFF.

19 15. y ' .

(8)

i

(9)

Inhoud van het tweede deel.

Blz.

ZESDE AFDEELING.

BELASTINGEN EN HEERENDIENSTEN 1.

N°117. Reglement op de in- en uitvoerrechten . . . . 13.

„ 118. Uitvoerrechten van padi 19.

,, 119. Uitvoerrechten ter Noordkust . . . 21.

„ 120. Invoerrechten van vee 23.

,, 121. Voorschriften nopens het verhandelen en slachten

van vee 25.

„ 122. Toezicht van den doekoeh op het slachten van vee 29.

,, 123. Het slachten van gestolen vee of zonder ver-

gunningsbillet 31.

„ 124. Opkoop der huiden van door sëpangans geslacht vee 33.

„ 125. Het slachten van paarden 39.

„ 126. Beschikking over vrijvallende nalatenschappen in

Karangasem 39.

,, 127. Verdeeling der landsinkomsten van Karangasem . 45.

„ 128. Onderhoud der wegen in Oost-Lombok . . . . 45.

,, 129. Onderhoud der wegen in West-Lombok. . . . 49.

ZEVENDE AFDEELING.

TEGENGANG VAN OPIUMGEBRUIK, HANENGEVECHTEN EN

DOBBELSPELEN 56.

N° 130. Toezicht op den invoer en het gebruik van opium 69.

„ 131. Wering van opium bij hanengevechten en dobbel-

spelen 73.

,, 132. Verbod van opiumschuiven voor leden der drie

kasten 75.

(10)

N° 133. Seizoen der hanen- en krekelgevechten; maximum-

inzetten 79.

134. Nadere regeling der maximum-inzetten . . . . 85.

135. Nadere regeling van het seizoen der hanengevechten 87.

136. Slechte gevolgen van het dobbelspel 89.

137. Het dobbelen door vrouwen 95.

138. Handhaving der orde in de hanenvechtbaan en

op de dobbelplaatsen 99.

ACHTSTE AFDEELING.

BESMETTELIJKE ZIEKTEN, HEKSERIJ ENZ 106.

N° 139. Voorschriften in acht te nemen bij het heerschen

der pokken 113.

„ 140. Lijkdienst voor aan melaatschheid gestorvenen . 117.

„ 141. Lijkdienst voor zelfmoordenaars 119.

„ 142. Eerbewijs aan in zwangerschap gestorven vrouwen 121.

„ 143. Maatregelen tegen van hekserij beschuldigde per-

sonen 123.

NEGENDE AFDEELING.

H E T BEHEER DER GRONDEN EN HUNNE BENUTTIGING VOOR

DEN LANDBOUW EN ANDERE DOELEINDEN 1 2 6 .

N° 144. Bescherming van den berg Rëndjani 141.

,, 145. Afbakening en bescherming van het jachtterrein

te Pringgarata 143.

146. Beheer en benuttiging van woeste gronden . . 149.

147. Memorie nopens het bestuur en de grenzen der

desa Ai Moewal , 151.

148. Toewijzing en beheer van erven . . . 155.

149. Beplanting en bevloeiing der sawahs. Hunne

opmeting 165.

150. Beheer der padi-doewé en het verleenen van

afslag van padjëg 173.

151. Aanstelling van personeel voor het constateeren

van misgewas op sawahs 181.

152. Het schutten van vee, I 183.

153. Het schutten van vee, II 187.

(11)

TIENDE AFDEELING.

H E T HANDELSVERKEER MET BETREKKING TOT

Cl. DE GANGBARE MUNT 1 9 0 .

N° 154. Ongangbare kèpèngs, I . . 195.

„ 155. Ongangbare kèpèngs, II 195.

„ 156. Toezicht op de munt waarmede kooplieden hunne

betalingen doen 199.

„ 157. Toezicht op de munt waarmede particulieren hunne

betalingen doen 201.

„ 158. Reglement op het doen van uitbetalingen . . . 203.

b. VERKOOP, VERPANDING EN VERRUILING 2 1 0 .

N° 159. Formaliteiten in acht te nemen bij verkoop en

verpanding 217.

,. 160. Ouderlijke toestemming bij verkoop, verpanding

en geldleening 219.

„ 161. Verpanding van geleende gronden of kleeding-

stukken 223.

,, 162. Verkoop van panden 223.

,, 163. Verpanding van ambtsvelden 225.

„ 164. Maximum-prijzen bij verkoop en verpanding van

gronden , 1 225.

,, 165. Maximum-prijzen bij verkoop en verpanding van

gronden, II 227.

,, 166. Vervreemding van gronden of slaven zonder ver-

gunning 229.

,, 167. Beperking der beschikking over slaven , gronden

en veldgewassen 231.

,, 168. Verkoop van vee 235.

„ 169. Verruiling van vee met verborgen gebreken . . 237.

,, 170. Verkoop van wapenen . 237.

,, 171. Verkoop van kostbaarheden 239.

,, 172. Vervreemding van gronden en kostbaarheden van

kinderloozen 241.

,, 173. Vervreemding van kostbaarheden en kains uit de

poeri's 241.

(12)

C, HET VERLEENEN VAN CREDIET 2 4 4 .

N° 174. Maximum-bedragen voor te verleenen crediet . . 249.

,, 175. Credietverleening voor meer dan 1000 kèpèngs . 251.

,, 176. Het vererven van schulden 251.

„ 177. Invordering van ondershands aangegane schulden, I 253.

,, 178. Invordering van ondershands aangegane schulden, II 255.

,, 179. Invordering van ondershands aangegane schulden, III 259.

,, 180. Reglement op het verleenen van crediet en de

invordering van schulden 261.

d. VREEMDELINGEN 2 7 4 .

N° 181. Te volgen gedragslijn jegens vreemdelingen . . 281.

,, 182. Grondbezit van en credietverleening door Chi-

neezen c. s 283.

,, 183. Voorschriften voor vreemde kooplieden die op

Lombok handel komen drijven 285.

,, 184. Aankomst of stranding van schepen op Lombok.

Toelating aan wal der passagiers 289.

„ 185. Het handeldrijven der inlandsche bevolking met de soebandars en met vreemde kooplieden. . . 293.

(13)

Belastingen en heerendiensten.

De voornaamste bron van inkomsten der vorsten van Lombok, welke zoo rijkelijk vloeide dat de laatste titularis bekend stond als verreweg de vermögendste van alle inlandsche potentaten, althans in het oostelijk deel van den Archipel, sproot voort uit den verkoop van rijst. De groote vlakte welke het midden gedeelte van het eiland vormt en van de westkust zacht glooiend oploopt tot eene hoogte van ongeveer 1000 voet om daarna even geleidelijk weer te dalen tot het Oosterstrand verkeert, wat betreft bodemgesteldheid en de gelegenheid om irrigatie- water aan te voeren , in zulke gunstige omstandigheden dat dooi- de noeste vlijt der inboorlingen ze is herschapen kunnen worden in een sawahcomplex waarvan de opbrengst aan rijst verre over- treft de hoeveelheid welke benoodigd is om in de behoefte dei- eigen bevolking aan leeftocht te voorzien.

Veel verscheidenheid bestond onder het vorstenbestuur in de op die gronden uitgeoefende rechten, waarover te dezer plaatse niet in bijzonderheden behoeft te worden getreden; volstaan kan worden met te constateeren, dat de algemeene strekking der getroffen regelingen deze was, dat overschot der productie zoo goed als in zijn geheel ten bate te doen komen van de bestuur- ders des lands, wat van zelf medebracht dat aan de vorsten het leeuwendeel te beurt viel.

Eenige op dit onderwerp betrekking hebbende paswara's zijn opgenomen in de negende afdeeling (Nos 149—151). Zij betreffen echter alleen den aanslag der padjëg en de verhandeling der padi doewé ; eene zoo ingewikkelde aangelegenheid als de grond- rechten leende zich uiteraard er minder goed toe bij algemeene verordening te worden geregeld. Wèl kon dit geschieden voor de in- en uitvoerrechten, waarop de paswara's Nos 117—120 betrekking hebben, in verband waarmede het volgende wordt aangeteekend. Goede regelingen waren in den loop der tijden door de vorsten tot stand gebracht voor den buitenland- schen handel van Lombok. Aan alle riviermonden van eenig belang had men zoogenaamde bangsals opgericht — een of meer open loodsen, op belangrijke plaatsen eventueel met een pak-

1

(14)

huis er bij voor den opslag van goederen — tegenover welke alle vaartuigen voor anker moesten komen en waar alleen de handelstransacties mochten worden afgesloten.

Een tweeledig doel werd hiermede beoogd. In de eerste plaats het uitoefenen van toezicht, in het belang eener goede politie, op alle personen die het land voor het eerst betraden of het verlaten wilden en op de handels- of andere goederen welke werden in- en uitgevoerd. Wat die koopmanschappen betreft was der vorsten belangstelling steeds in het bijzonder gericht op de vuurwapenen, om te voorkomen dat hunne vijanden in het land zich daarvan voorzagen en om zelven steeds het beste dat te krijgen was in voorraad te hebben, van waar de bepaling in paswara N° 117, dat steeds van elke aangevoerde soort schiettuig een monster gezonden moest worden naar de poeri.

Het tweede doel was dan het verkrijgen van eenige meerdere inkomsten uit den handel met het buitenland. In den regel werd daarvoor de alleenhandel in een of meerdere artikelen verpacht aan in de havenplaatsen gevestigde handelaren, in dier voege dat de bedoelde koopwaren niet mochten worden in- of uitgevoerd dan via hunne bangsals, zoodat zij de eerste keus hadden van die goederen bijaldien zij met de eigenaren over den prijs het eens konden worden. Was dat niet het geval, dan mochten deze zich ook verstaan met andere kooplieden, mits van te voren de vastgestelde in- of uitvoerrechten aan den pachter betalende.

Deze pachters werden in den regel aangeduid met den naam van „soebandar", terwijl eenige beambten van den vorst, de

„matamata", nevens hen gesteld werden om hen te controleeren.

Eene derde autoriteit in de grootere havenplaatsen was de

„noetaris", wiens werk bestond in het opmaken van authentieke geschriften omtrent de transacties van aanbelang welke in de bangsals werden aangegaan. Dit personage zullen wij nog nader ontmoeten als in latere paswara's meer in het bijzonder ge- handeld wordt over koop en verkoop.

Paswara N° 117 bevat een reglement in zes artikelen met betrekking tot deze in- en uitvoerrechten. Ze werd uitgevaardigd in 1805, overeenkomende met ons jaar 1883—84, om, zooals de vorst zegt, „ten eeuwigen dage te worden toegepast op de havens van Lombok". Weinig kon hij toen vermoeden, dat niet meer dan tien jaar later een oorlog zoude ontbranden, welke aan zijn gezag over deze landen een einde maakte, waardoor ook vele oude

(15)

regelingen, onder meer de onderwerpelijke, van onwaarde werden.

Ruiling van producten des lands tegen uit het buitenland afkomstige waren wordt in dit reglement verboden. Alles moest in de bangsals tegen contante betaling verhandeld worden, aldus bepaald met de bedoeling waarschijnlijk om beter con- trole te kunnen uitoefenen op den handel en de. bepaling van de hoegrootheid der rechten te vergemakkelijken. Deze toch waren voor verscheidene artikelen percentsgewijze van de waarde vastgesteld, voor andere naar maat, gewicht of aantal. Dat per- centage varieerde voor de met name genoemde artikelen tusschen 2 en 5 percent, en ook overigens waren de rechten niet hoog te noemen ; voor de niet op de lijst voorkomende artikelen behoefde zelfs uniform slechts twee percent van de waarde betaald te worden.

Een der voornaamste artikelen welke de havens ter Westkust van Lombok verlieten was, gelijk reeds uit het hiervoren mede- gedeelde viel af te leiden, de rijst, zoowel in den vorm van padi als van bras. Ook de poenggawa's toch en andere groot- grondbezitters oogstten van dat product veel meer dan zij voor eigen gebruik noodig hadden, of in hunne naaste omgeving van de hand konden zetten. Al werd echter dat meerdere over zee vervoerd, daarom ging nog niet alles te zamen naar het buitenland. De bewoners van het toen mede aan de vorsten van Lombok onderhoorig landschap Karangasem op Bali toch kunnen ten gevolge van den steenachtigen bodem en de berg- achtige gesteldheid van het terrein zoomede door gebrek aan irrigatiewater in een groot gedeelte van het land niet voldoende sawahs aanleggen om in hun behoefte aan rijst voor eigen gebruik te voorzien. Daarentegen is de bodem er bij uitstek geschikt voor de teelt van gewassen welke het met weinig water kunnen stellen en toch ook eene hooge handelswaarde hebben , zooals katoen, en ook voor klapper- en andere vruchtboomen. Met de Noordkust van Lombok is het al niet anders gesteld. De bergen zenden het overgroote deel van hunnen watervoorraad den anderen kant uit, naar het Zuiden, waar het dienst doet voor de vruchtbare mid- denvlakte. Ook naderen die bergen de Noordkust vrij dicht, zoodat geene groote rivieren met constanten watertoevoer kunnen ont- staan. Niet zóó dicht echter, of er blijft nog eene belangrijke strook vlak land over waarop eene nijvere bevolking woont, geheel afgescheiden van het gros der inwoners van Lombok door de reeks van bergen welke tusschen hen als een muur is opgetrokken

(16)

van West naar Oost, en dezelfde gewassen als boven voor Karang- asem vermeld teelt. Er loopen wel paden over die bergen en langs een daarvan kunnen ook wel paarden gevoerd worden, maar de weg blijft lang en moeilijk, om welke reden het vervoer van koopwaren van of naar die Noordkust den zeeweg kiest ook wanneer zij bestemd zijn voor of afkomstig van andere gedeelten van hetzelfde eiland.

De vorst nu heeft overwogen, dat voor beide de besproken landstreken de uitvoer van rijst uit de havenplaatsen ter West- kust van Lombok veelal geschiedt ten behoeve van zijn eigen onderdanen en daarom in paswara N° 118 bepaald, dat voor padi met die bestemming slechts drie kèpèngs per bos aan uit- voerrecht betaald behoeft te worden bij verkoop aan Karang- asëmsche Baliërs of aan Sasaks, eene gunstige uitzondering dus op het algemeen tarief dat vijf kèpèngs er voor stelde.

In paswara N° 119 stelt de vorst vast waar ter Noordkust van Lombok bangsals gevestigd zullen zijn, elf in getal. Tevens komt hij daarin , voor zoo veel die streek betreft, terug op het oorspronkelijk algemeen aangenomen beginsel van verpachting der in- en uitvoerrechten. Hij zal ze daar voortaan voor eigen rekening laten innen door afzonderlijk personeel, waaraan het recht toegekend wordt bovendien ten eigen bate nog eene hef- fing te doen van alle in- en uitgevoerde waren ten bedrage van twee percent hunner waarde, terwijl zij vijf percent ont- vangen van het ten behoeve van den vorst geind bedrag. Nog eene andere uitzondering maakt dezelfde paswara, namelijk deze dat in de betrokken streek wèl ruiling wordt toegelaten van producten des lands tegen goederen van vreemden oorsprong, mits ook die transacties blijven plaats hebben binnen de bang- sals, welke concessie waarschijnlijk heeft samengehangen met de schaarschte aan geld op die van de overige bewoonde wereld zoo totaal afgescheiden kust. Zoowel deze paswara als de vorige zijn ook interessant door de opsomming welke er in voorkomt van alle belangrijke artikelen van in- en uitvoer. Onder de eer- sten ontbreekt uiteraard het opium, welks gebruik aan ieder zonder onderscheid strengelijk verboden was, zoodat alle invoer clandestien moest plaats hebben.

Een voornaam artikel van invoer, vooral voor de Sasaks van Midden- en Oost-Lombok, bestond in karbouwen, in grooten getale benoodigd voor de bewerking der drassige sawahvelden in Zuid-Lombok, waar de ploeg geen dienst kon doen en de

(17)

bewerking der velden plaats moest hebben door kudden kar- bouwen in alle richtingen er door heen te jagen die den modder omroerden en de kluiten fijn trapten. De invoer van dat vee, welke van uit Soembawa en andere meer oostelijk gelegen eilanden plaats vond, bleef aanvankelijk beperkt tot de havenplaats Lombok, alwaar door den pachter een invoerrecht geheven werd van 800 kèpèngs per beest, doch gaandeweg was van het slapper worden van het Balisch bestuur over de Sasaks door dezen gebruik gemaakt om den invoer mede te doen plaats hebben in andere havens ter Oostkust waar bangsals gevestigd waren, dichter bij hunne desa's, om het vervoer over land te bekorten en tevens de invoerrechten te ontduiken. Om dit misbruik tegen te gaan is door den vorst paswara N° 120 uitgevaardigd, bepa- lende dat ook van die beesten door den pachter te Lombok het gebruikelijk recht geheven mocht worden door middel van een gemachtigde, na ontvangen bericht van de andere soebandars omtrent den aanvoer van vee binnen hun ressort, welke daardoor gesanctionneerd werd met terzijdestelling van het vroeger verbod.

De volgende vijf paswara's (Nos 121—125) handelen over het slachten van vee. Zij zijn gerangschikt naar het jaartal dat zij dragen. Bij eerste lezing maken zij den indruk meer een politio- neel dan een fiscaal doel te hebben, en voornamelijk bevor- derlijk te willen zijn aan de bestrijding van den veediefstal, welke dikwijls gevolgd werd door slachting der beesten om de nasporing te bemoeilijken. Van daar de voorgeschreven ken- nisgeving aan het hoofd alvorens tot het slachten van een dier te mogen overgaan (N° 121), het verbod om door een ander te doen slachten dan den doekoeh (N° 122), die daarvoor gere- munereerd wordt met den kop van het dier, enz. Dat zij evenwel allen zijdelings ook in verband staan met eene heffing ten bate van den vorst, waardoor zij in deze afdeeling konden gerangschikt worden , blijkt uit paswara N° 124. Daarin wordt gehandeld over de huiden der geslachte dieren, welke kosteloos den vorst moes- ten aangeboden worden wanneer de eigenaren directe onderdanen van hem waren. Er was echter nog eene andere categorie van onderdanen , de sëpangans , over wier bijzondere positie reeds uit- voerig gehandeld werd in mijn vroeger vermeld artikel „Slavernij op Lombok", opgenomen in deel XLII aflevering 6 van het Tijd- schrift van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Weten- schappen , hoofdzakelijk hierop neerkomende dat de onbetaalde

(18)

diensten en andere voordeelen welke de vorst van zijne directe onderdanen trok voor die bijzondere personen waren afgestaan aan hoofden, familieleden of andere begunstigden. Onder die voor- deelen bevond zich dus ook het recht op de huiden der door de sëpangans geslachte dieren. Bij de onderwerpelijke paswara wordt op die vrijgevigheid in zoo verre teruggekomen, dat aan de gebe- neficieerden de verplichting wordt opgelegd die huiden weer tegen een vasten prijs aan den vorst te verkoopen. In de overwegingen van dit besluit werpt de vorst het verre van zich dat hebzucht de beweegreden der uitvaardiging geweest zoude zijn. Hetgeen hem aanleiding gegeven heeft om deze bepaling te maken, heet het, is volstrekt niet het verlangen spoedig groote inkom- sten te verkrijgen en de winst welke de nieuwe verordening zal verschaffen aan te wenden tot verrijking van zich zelven, want nu reeds is meer dan aanzienlijk hetgeen de goden hem geschon- ken hebben aan geld en goed, verkregen op eene rechtmatige wijze. De wil van de goden wordt steeds trouw opgevolgd en door den vorst als richtsnoer genomen bij het plukken dei- bloemen van de Godin der aarde, naar billijkheid en naar behooren, niet meer nemende dan wordt toegestaan door de macht welke daarover heeft te beschikken. Hij belooft verder de opbrengst te zullen aanwenden voor den aankoop van sche- pen, een der „tjatoerangga" (vergelijk artikel 8 der paswara gepubliceerd in aflevering 1 deel XLII Tijdschrift Bat. Gen. van K. en W.) welke den Staat rijkdom en veiligheid moeten verschaffen en voor het onderhoud der padanda's, mede een landsbelang. De rijksgrooten, hoewel eerbiedig zich aan den vorstelijken wil onderwerpend, zullen niet nagelaten hebben bij zich zelven te overwegen, dat de zorg voor deze aangelegen- heden van ouds tot de verplichtingen van den vorst behoorde, ook reeds vóórdat deze veer hun uit den staart getrokken was.

Paswara N° 125 heeft eenvoudig ten doel het slachten van paar- den tegen te gaan. Zooals reeds in het voorwoord der op den gods- dienst betrekking hebbende afdeeling werd opgemerkt mogen de Boeda-Baliërs, hoog en laag, zelfs de padanda's niet buitengeslo- ten , alles eten, tot honden- en slangenvleesch toe. Voor de Siwa- Baliërs is dat niet het geval. Volgens de Lomboksche padanda's zoude aan alle Baliërs bij de wetboeken verboden zijn om paar- denvleesch te eten, het nuttigen van rundvleesch alleen ontzegd zijn aan de leden der drie kasten en het gebruik van de melk

(19)

7

dier dieren aan een ieder vrijstaan , zoo ook het eten van kar- bouwenvleesch. Deze bepalingen werden door de Baliërs op Lombok wel algemeen in acht genomen. Bij de uitvaardiging der paswara is dan ook zonder twijfel het oog speciaal gevestigd geweest op de Sasaks. Als Mahomedanen hadden zij zich van het eten van varkensvleesch te onthouden, maar overigens waren zij weinig kieskeurig waar het gold eenige aanvulling te krijgen van hun schraal dagelijksch menu. Ook paarden waarvan niet meer op andere wijze voordeel getrokken kon worden waren daartoe welkom, en de verleiding moet groot geweest zijn zich van tijd tot tijd meester te maken van eenige dieren uit de aan den vorst toebehoorende kudden paarden welke in vrijheid rond- liepen op de maische weiden van Pringgarata in Midden-Lombok, speciaal voor dat doel gereserveerd met het daarover stroomend water. Ten einde het euvel tegen te kunnen gaan was noodig geacht de uitvaardiging van dit algemeen verbod om paarden te slachten. Daaraan is vrij wel de hand gehouden kunnen worden tot aan het uitbreken van den laatsten grooten opstand der Sasaks tegen het Balisch gezag. Daarna echter was het hek van den dam en is aan den paardenrijkdom van het land een gevoelige slag toegebracht geworden, welken het niet meer te boven is gekomen. De hooger geprijsde paarden, verkregen door kruising van het inlandsch ras met de edeler dieren van de oostelijk van Lombok gelegen eilanden afkomstig en ook wel met Australische paarden , werden , voor zoo ver er door de opstandelingen de hand op gelegd kon worden, van de Oostkust uitgevoerd en verkocht om er zich geweren en kruit voor in de plaats te verschaffen, de anderen gretig verslonden in de door het oorlogsgeweld geteisterde streken waar, zoo al geen bepaalde hongersnood, toch zeker jaren lang eene groote schaarschte aan levensmiddelen bestond.

Paswara N° 126 vestigt de aandacht op nog eene andere bron van inkomsten van den vorst, voortvloeiende uit het gebruik dat wanneer iemand komt te overlijden zonder zoons na te laten al zijne goederen, mitsgaders vrouwen en dochters, ter beschikking komen van den landsheer die, nadat de verbrandingskosten be- streden zijn door den verkoop of de verpanding van een deel dier goederen, de rest voor zich houdt, dan wel naar goedvinden er anders over beschikt. Tijdens de uitvaardiging dezer verorde- ning werd Karangasem, waarop zij betrekking heeft, onder het oppergezag van den laatsten vorst van Lombok bestuurd door

ï

(20)

zijne drie neven, broerskinderen, door hem echter, op inlandsche wijze, kortweg als „mijne kinderen" aangeduid. De oudste twee waren ook van moederszijde van adelijken Balischen bloede ; de derde echter, de later ook bij ons zoo bekend geworden Anak- agoeng of Goesti Gëdé Djëlantik, had eene Sasaksche tot moeder.

Dit deed hem in geboorte verre achterstaan bij zijne broeders, wat hij intusschen ruimschoots weer goed maakte door meerdere slimheid. Ook in andere opzichten was hij hun de baas, dank zij zijne onbaatzuchtigheid, eene in Balische heerschers zeldzame eigenschap. Hij kon het niet velen dat zijne broeders van de vorste- lijke prerogatieven misbruik maakten om alles maar naar zich toe te halen, zonder aan anderen te denken. Zonder twijfel heeft hij achter de uitvaardiging der laatstvermelde paswara door den opperheer op Lombok gezeten. Zijne broeders worden er in voorop gesteld, hun alle eer gegeven, maar de uitvoering der be- velen wordt in handen van den jongste, hem zelven, gesteld. De inhoud nu komt in het kort hierop neer, dat de oude adat welke de besproken nalatenschappen aan den landsheer toewijst gehand- haafd blijft, doch als novum wordt er aan toegevoegd, dat, wat de roerende goederen betreft, hij ze naar welgevallen zal kunnen schenken aan den poenggawa van den overledene dan wel aan diens bandésa of klijang (dorpshoofd), hij ze dus niet zelf mag houden. Eene streep door de rekening van de inhalige broeders ! Met de onroerende goederen, waaraan ten deze ook de slaven toegevoegd worden, verging het hun al niet beter. Ook deze moesten zoo noodig worden aangewend om de inkomsten te suppleeren van de hoofden die voorheen te weinig ontvingen.

Daarna volgt in de paswara eene zinsnede welke te opmer- kelijk is om ze niet ook hier even aan te halen. De op die wijze toegekende slaven, tegalvelden, sawahs en tuinen, zoo heet het, mogen in geen geval door den poenggawa of pambëkël worden weggeschonken, verruild, verpand of verkocht. Alleen de diensten dier slaven en de opbrengst dier gronden komen ten voordeele van den betrokken poenggawa of pambëkël. De menschen en de grond blijven aan het Land toebehooren en zijn bestemd om ten voordeele te komen van de opeenvolgende poenggawa's die gesteld worden over de menschen tot wier geslacht de zonder zoons overledene heeft behoord.

Zeer zeker verstandige bepalingen, ook het bewijs leverend dat inlandsche regelingen welke ons op het eerste gezicht hoogst

(21)

onbillijk en willekeurig voorkomen, gelijk deze toeëigenmg door den vorst van onbeheerde nalatenschappen, wel een deugdelijken achtergrond kunnen hebben, althans in logischen samenhang zijn met het geheele complex van opvattingen waardoor de in- landsche maatschappij beheerscht wordt.

Het laatste gedeelte dezer paswara, handelend over de uit- stooting van lieden uit het desaverband door hunne desage- nooten, hangt met het voorafgaand onderwerp zoo weinig zamen , dat onwillekeurig de vraag rijst, of het door den slimmen Djëlantik niet opzettelijk is bijgevoegd om zijn eigenlijk doel met de uitlokking dezer verordening beoogd, namelijk de heb- zucht zijner broeders te breidelen, wat te maskeeren.

De mogelijkheid bestaat dat paswara N° 127 aan dezelfde oorzaken haar ontstaan te danken heeft als de voorafgaande en van dezelfde hand afkomstig is. Van de jaarlijksche opbrengst der bangsals toch en der opiumpacht in Karangasem wordt bij dit geschrift eene vaste som toegekend aan de drie bovenver- melde vorstelijke broeders, voor elk hunner even groot, maar wanneer de opbrengst dier middelen stijgt boven dat bedrag dan moet er van kennis gegeven worden aan den vorst op Lom- bok , die zal uitmaken hoe over dat meerdere te beschikken valt.

Wederom dus eene gelegenheid voor Djëlantik om daarop invloed uit te oefenen, want tot aan den overval toe van onze expédi- tionnaire troepen in Tjakra Nagara is hij steeds de meest ver- trouwde raadsman van den laatsten vorst van Lombok geweest.

De twee nog overblijvende paswara's dezer afdeeling handelen over de te verrichten heerendiensten. N° 128 heeft betrekking op Oost-Lombok, geldt dus in hoofdzaak de Sasaks, N° 129 is meer speciaal voor West-Lombok en de aldaar woonachtige Baliërs bestemd, zooals ook uit de benamingen waarmede de hoofden worden aangeduid en enkele andere bijzonderheden blijkt. In hoofdzaak komen zij echter op hetzelfde neer, zoodat zij ook te zamen besproken kunnen worden. Slechts ééne soort van heerendiensten wordt er in behandeld, namelijk het onderhoud der wegen. De wachtdiensten in de poeri's e. d. m. blijven er buiten ; trouwens plachten deze aan bijzondere categorieën van personen te worden opgedragen.

Aan de wegen op Lombok werd zoowel wat aanleg als onderhoud betreft ook vroeger onder het vorstenbestuur wel zorg besteed , althans in de nabijheid der hoofdplaatsen en der pasanggrahans van

(22)

de vorstelijke personages. Een ieder die Lombok bezocht heeft tijdens de expeditie of kort daarna zal zich de breede wegen in en om Ampënan, Mataram en Tjakra Nagara herinneren en de prach- tige lanen van krèsèk- en boenoetboomen welke ze belommerden.

De eenige verharding was begroeiing met gras, volkomen be- antwoordend aan de toenmalige behoefte : alleen voetgangers en draagpaarden maakten er gebruik van. In Tjakra Nagara sprak men behalve van de margi-agoeng, den grooten weg, uiteraard de breedste van allen, nog van de margi-dasa en de margi-lima, respectievelijk tien en vijf vadem breed. De paswara voor Oost- Lombok onderscheidt alleen den grooten weg, zijwegen en voetpaden. In West-Lombok moesten de wegen eerst door alle heerendienstplichtigen te zamen in orde gemaakt worden, terwijl de zorg voor het verder in goeden staat houden er van werd opge- dragen aan de bewoners der belendende perceelen en de bewakers der tuinen, de eigenaren der sawahs, waardoor zij liepen. Voor het minder dicht bevolkt Oost-Lombok zal eene dergelijke regeling waar- schijnlijk niet kunnen zijn doorgevoerd, althans in de op dat land betrekking hebbende paswara wordt er geene melding van gemaakt.

Uitvoerig zijn de regelingen niet. In beiden wordt het noodig geacht het doel met de uitvaardiging beoogd als volgt te omschrijven : de wegen ten allen tijde in goed bruikbaren staat te houden, ten einde de menschen die er langs hunne waren venten, vrachten dragen op den schouder of op het hoofd, draagpaarden geleiden dan wel er langs heen en weer gaan voor heerendienstprestatie, zoo ook de krijgslieden uitge- zonden bij onlusten in de desa's en gehuchten, niet opgehouden of bemoeilijkt zouden worden op hunnen tocht door den slechten staat der wegen. Dan volgen nog eenige algemeene aanwijzingen en nuttige wenken maar de verdere regeling der zaak in de détails wordt overgelaten aan het gezond verstand der betrokken hoofden en desalieden. Eenige strafbepalingen mochten aan het slot niet ontbreken ; tijdelijke wegzending naar eene andere plaats dan die van inwoning wordt bedreigd, zoowel tegen de hoofden als tegen de heerendienstplichtigen ; deze eersten zijn even goed schuldig aan de verwaarloozing der wegen als de laatsten want, aldus luidt de overweging, waar de kop gaat volgt ook de staart.

Nog eene andere bijzonderheid dient te worden gereleveerd waar- door deze regelingen een eenigszins ander karakter dragen dan de onze nopens dezelfde materie. Tot goed verstand daarvan

(23)

wordt vooraf het volgende aangeteekend. Het kwam vroeger onder de Baliërs veel voor dat iemand het een of ander werk tot stand bracht ten algemeenen nutte, waaraan soms groote sommen ten koste gelegd werden. Vooral de plaatsen waar water ontsprong waren er voor geliefd. Men maakte er bad- plaatsen en drinkfonteinen, pasanggrahans waarin de menschen konden uitrusten of den nacht doorbrengen, zelfs drinkbakken voor de dieren, enz. Volgens de Agama zijn dit zeer verdien- stelijke werken, welke hiernamaals rijkelijk beloond worden. Zij staan bekend onder de algemeene benaming van ,,jasa".

Bij minder bemiddelde personen kwam het wel voor dat, om dezelfde verdienste deelachtig te worden, iemand zijn arbeid aanwendde ten nutte zijner medemenschen. Hij ging bijv. naar het gebergte, bracht daar een stuk boschgrond in ontginning en na het beplant te hebben ging hij weer heen, het aan wien maar wilde overlatende later de vruchten van zijn arbeid te gaan plukken. Zulk een stuk grond werd „pëtapan" genoemd.

De vorst nu heeft vermeend dat ook het verrichten van heeren- diensten kon aangegrepen worden als eene gelegenheid om derge- lijke verdienstelijke werken door anderen te laten tot stand brengen, en deze toch te doen boeken in het hiernamaalsche credit van hem- zelven en de hoofden. Eene niet van poésie ontbloote passage in eene heerendienstregeling aan te treffen is een te zeldzaam voor- komend verschijnsel dan dat ik zou mogen nalaten er in het bij- zonder de aandacht op te vestigen. De vorst dan gelast aan de personen die een deel van het rijk besturen om, wanneer bij den weg (waaraan door de heerendienstplichtigen gewerkt wordt) eene open plaats gelegen is, ver verwijderd van desa's en ge- huchten, en waar geene groote rivier langs stroomt, na te gaan of er wellicht bronwater is dat middels eene overdekte leiding naar den kant van den weg gebracht zou kunnen worden voor het maken van een mooi stortbad. Is het niet mogelijk om een stortbad te maken dan moet men een vijvertje graven en de kanten er van met steenen plaveien, of wel in een kuil met water een filtreerbak plaatsen. Plant dan een waringinboom bij die badplaats en bouwt er een balé als rustplaats voor de menschen. Dit is dan eene stichting van den vorst en van het hoofd van dat gebied ten bate van het algemeen. Den Baliërs in het bijzonder wordt nog aanbevolen op die plaats ook bloemen te planten welke der godheid kunnen worden aangeboden.

(24)

Inggih poeniki soerat palëkët, kawangoenang ring panilëm sasih djijèsta, isakä 1805, manggëh manggé salamilami ring pasowan Lombok.

Pasal ring prëtama, jan wèntën wong dagang soenantarä malaboeh ring djroning koewalä ring Lombok, mangdé ring arëpan bangsal ikä genahnjä matjangtjang, raris i soebandar ngènkèn mameriksä paloewiran barangé kamoewat kabaktä rawoeh ka Lombok, i wong dagang tëlasing tan kawasä marëp maha- dolan djawining ring i soebandar, jan wantah barangbarang ikä tan wèntën katjoempon antoek i soebandar, wënang i soebandar ngènkèn ngadol barangbarang poenikä, djawining apioen, ring i wong désa, jadijapin ring kampoengkampoeng Lombok, na- nging gënahé adol atoekoe mangdé ring djroning bangsal oegä, këni mapèndjoeh antoek wang kéwantën, tan kawasä i wong désa miwah i kampoengkampoeng Lombok mamagoet barang- barang poenikä antoek temparä.

Jan wèntën katjirijan i wong désa miwah i kampoengkampoeng Lombok matjëtjolongan ring i wong dagang nampi dagangan djawining bangsal miwah njolokang tëmpara anggé magoet ba- rangbarang, tëka wënang tëmpara miwah barangbarang ikä karampas, maétang pangadji, djroning dji 100 këna panëboes 10 kètèng, panëboes rarampasan ikä kapaitjä ring i langlang né mangrampas, barang miwah tëmpara ikä né karampas mangdé doeroes adol atoekoe ring bangsal, sapoenikä padaginganipoen.

Ring pasal kaping ro, midartajang tatingkahan i soebandar ndoedoekang tjoekèn barangbarang sëgala roepä né ngrandjing ring bangsal Lombok, soroh laloewës sawarnanjä miwah djëm- boeng piring djroning mapangadji 100 këni doedoekan 4 kètèng, gambir, bësi, wadjä, timah , djroning apikoel këni doedoekan 500 kètèng, obat djroning apikoel këni doedoekan 1000, oejah djroning apikoel këni doedoekan 66 kètèng, malih soroh oelam srä djroning dji 100 këna prëbéja 4 kètèng, kbo sampi djroning aoekoed këna prëbéja 800, kajoe pèlèt djroning dji 100 këna doedoekan 5 kètèng, soroh tembaga kakoeningan miwah isin rong djroning mapangadji 100 këna doedoekan 4 kètèng, saha- barä tikëh glës djroning adji 1000 këna doedoekan 20 kètèng, lanté djroning dji 1000 këna doedoekan 33 kètèng, sapoenikä padaginganipoen.

(25)

N°. 117. Reglement op de in- en uitvoerrechten.

Deze verordening ' is uitgevaardigd op den dag der nieuwe maan van de maand djijesta in het jaar 1805, om ten eeuwigen dage te worden toegepast op de havens van Lombok.

Artikel een. Handelaren van overzee, met hunne vaartuigen aankomende in de riviermondingen van Lombok, moeten tegen- over de bangsal 2 het anker uitwerpen. De soebandar zal daarna laten onderzoeken uit welke goederen de lading bestaat welke naar Lombok gebracht is. De kooplieden mogen volstrekt niet aan een ander dan den soebandar hunne waren het eerst te koop aanbieden. Worden die waren door den soebandar niet begeerd, dan moet hij ze, met uitzondering alleen van opium, laten verkoopen aan de desalieden en de kampongbewoners :!

van Lombok, maar de verhandeling moet plaats hebben in de bangsal en mag slechts tegen kontante betaling geschieden. De desalieden en kampongbewoners van Lombok mogen die goederen niet inruilen tegen voortbrengselen des lands.

Wanneer ontdekt wordt dat desalieden of kampongbewoners van Lombok in het geheim van de handelaren waren ontvangen hebben buiten de bangsal en voortbrengselen des lands hebben ingeruild tegen koopwaren, dan moet beslag gelegd worden op die voortbrengselen en die koopwaren. De inlosprijs wordt be- rekend naar de waarde, en bedraagt 10 kèpèngs per 100 kèpèngs.

Het losgeld komt ten goede aan de politiebeambten door wie de inbeslagneming heeft plaats gehad.

Artikel twee. De soebandar mag de volgende heffingen doen van de verschillende koopwaren welke in de bangsals van Lombok worden aangebracht. Van alle soorten van kains, zoomede kommen en borden, 4 kèpèngs per 100 kèpèngs waarde. Van gambir, ijzer, staal en lood 500 kèpèngs per pikol, van kruit 1000 kèpèngs per pikol, van zout 66 kèpèngs per pikol, van alle soorten visch en trasi 4 kèpèngs per 100 kèpèngs

1 I n den Bauschen tekst wordt deze paswara een „soerat palëkët" genoemd, blijkbaar afgeleid van ons woord plakkaat.

2 Voor de verklaring van de woorden „bangsal" en „soebandar" zie men de algemeene opmerkingen dezer aideeling.

8 Onder de „desalieden" worden hier begrepen de leden dor inheemsche bevolking, zoowel Baliërs als Sasaks, onder „kampongbewoners" alle op Lombok gevestigde vreemdelingen uit andere doelen van den archipel afkomstig.

(26)

Pasal ring kaping tiga, midartajang tatingkahan prëbéja adolan temparä ikä parëp i wong desa miwah i kampoeng Lombok ring i wong dagang ring bangsal, né woes trang kapreksä, kabébasang antoek i soebandar, marëp i wong désa, miwah i kampoengkampoeng Lombok ring i wong dagang ngawidjilang temparä saking bangsal, bras djroning apikoel këni béja 200, kapas djroning akrandjang këni béja 100, pantoen né atjëkël këni béja 5 kètèng, bidjä ratoes djroning apikoel këni béja 133 kètèng, tëmbako djroning apikoel këni béja 400, minjak djroning apikoel këni béja 800, bawang kasoenä djroning apikoel këni béja 100, djagoeng djroning 1000 boelih këna béja 40 kètèng, kapoek djroning apikoel 266 kètèng, malëm djroning apikoel këna prëbéja 2000, njoeh né aboengkoel këna prëbéja akètèng, djawining paloewiran né kotjap ring arëp sané mapangadji satoes këna prëbéja 2 kètèng, sapoenikä padaginganipoen.

Pasal ring kaping pat, midartajang tatingkahan i kampoeng- kampoeng Lombok miwah i wong désa tëlasing tan kawasä adol atoekoe temparä djabaning ring bangsal.

Jan anä i wong désa njaloeksoek ka kampoengkampoeng ngadol temparä widjil ing Sasak rangkoengan pangadjin 1000, tëka wenang karampas, tingkahing rarampasan miwah panëboes manoet kadi né kotjap ring pasal pretamä, sapoenikä pada- ginganipoen.

(27)

waarde, van karbouwen en sapi's 800 kèpèngs per stuk, van kajoe-pèlèt ' 5 kèpèngs per 100 kèpèngs waarde, van voor- werpen van rood en geel koper, zoomede van alle gedroogde k r u i d e n2, 4 kèpèngs per 100 kèpèngs waarde, van schalen- deksels 3 en fijne matten4 20 kèpèngs per 1000 kèpèngs waarde, van rotanmatten 33 kèpèngs per 1000 kèpèngs waarde.

Artikel drie. De herringen bij den verkoop van voortbrengselen des lands door desalieden of kampongbewoners van Lombok aan de opkoopers in de bangsals, nadat een onderzoek heeft plaats gehad en de soebandar zijne toestemming heeft gegeven, moeten betaald worden bij gelegenheid dat, ten overstaan dier desa- lieden en kampongbewoners van Lombok, de producten uit de bangsals naar buiten worden gebracht, en bedragen voor ont- bolsterde rijst 200 kèpèngs per pikol, voor katoen 100 kèpèngs per krandjang, voor padi 5 kèpèngs per bos, voor erwten, boonen en derg. 133 kèpèngs per pikol, voor tabak 400 kèpèngs per pikol, voor klapperolie 800 kèpèngs per pikol, voor roode en witte uien 100 kèpèngs per pikol, voor djagoeng 40 kèpèngs per 1000 klossen, voor kapok 266 kèpèngs per pikol, voor was 2000 kèpèngs per pikol, voor klappers 1 kèpèng per stuk, en voor al hetgeen hierboven niet afzonderlijk vermeld is geworden 2 kèpèngs per 100 kèpèngs waarde.

Artikel vier. Het is aan de kampongbewoners van Lombok en de desalieden ten strengste verboden om voortbrengselen des lands te koopen en verkoopen buiten de bangsals.

Wanneer een desabewoner zich heimelijk binnen de kampongs begeeft om voortbrengselen van het Sasaksche land ter waarde van meer dan 1000 kèpèngs te verkoopen, zoo zal op die goederen beslag gelegd worden. Ten aanzien van dat beslag

1 Kajoe pèlèt is het bekend gevlamd hout, soms hoog in waarde, dooi- de inlanders voornamelijk gebruikt voor het vervaardigen van krisdeelen als handvat en seheede.

2 Onder deze gedroogde kruiden worden verstaan geneesmiddelen, spe- cerijen, enz. De verkoop van deze artikelen in het klein heeft plaats uit vier- kante lontardoozen (tjrakèn) welke door een binnenwerk van lontarblad in vakken (rong) zijn verdeeld. Van daar de aanduiding dezer koopwaar met den naam van „isin rong".

s Op Bali wordt aan aanzienlijke personen en aan gasten in hot algemeen het eten voorgediend op een houten schaal met hoogen voet, voor ieder hunner afzonderlijk. Bij het opbrengen behooren zij gedekt te zijn met een der hier bedoelde van lontarblad vervaardigde roodgeverfde en met aange- naaide schelpjes versierde deksels.

4 Deze matten worden van pandanbladeren vervaardigd.

(28)

Ring pasal kaping limä, midartajang tatingkahan praoepraoe kamoelan droewé kampoengkampoeng Lombok jan napkalä ipoen patjang ngoenggahang moewatan kabwat ka asingasing nëgri, mangdé ring arëpan bangsal oegä gënahnja matjang- tjang, samoewatanipoen mangdé kapriksä midjil saking bang- sal oegä.

Kalih tëlasing tan kawasä ngoenggahang moewatan makacli ngëlajarang praoe jadijapin praoen i wong dagang sawarnanjä kalä wëngi, mangdé sampoen kasaroendoep kasarëngin antoek barang tjolong, makadi djadmä minggat.

Miwah i praoe kampoengkampoeng Lombok oetawi praoen wang dagang sawarnanjä, ring napkalä waoe rawoeh ngrandjing koewalä Lombok, tlasing tan kawasä simpangsimpang, mangdé troes malaboeh ring arëpan bangsal Lombok, jadijapin tan wèntën maboewat barangbarang, lwih tä né maboewat barangbarang, rèh patjang kapriksä antoek i noetaris, miwah sasiki djadmä saking i soebandar, jan wantah trang sampoen kaprèksa, djati kosong praoe poenikä, tan wèntën ëmboewat barangbarang sané wënang maoeg ka bangsal, bébas praoe poenikä kaprëmèsi antoek i noetaris malaboeh miwah ënggalëngang misarä karëp i ndoewéjang praoe.

Jan wèntën i djoeragan praoe norä nindihang kadi né kotjap ring arëp nëdoen ngoenggahang barangbarang miwah tëmpara, makadi ngëlajarang praoe sawarnanjä kalä wëngi, tëka wënang i djoeragan kadandä 12.250, tëkèng sarmä, toer i djoeragan katahan kagamël antoek i langlang djagädjagä ring Lombok, sapoenikä padaginganipoen.

Ring pasal kaping nëm, jan wèntën patëdoenan bëdil sawar- nanjä , këni sampoen radjoe kadoeroesang katoembas, mangdé kadjatijang ring Made Batoe Ajä, Made Batoe Ajä këni akon sasiki përkanggé né kapartjajä mëriksa bëdil ikä, jan akoedä akèhipoen, moewatan saking poenapi, jan sampoen djantën mangdé Made Batoe Ajä ngatoerang oegä tjonton bëdil ikä ring palinggih idä anaké agoeng.

Sapoenikä këni katëtëpang salamilami, jan wèntën mamoeroeg wënang karaosan, ingan pakajoenan angraosin, sapoenikä pada- ginganipoen.

(29)

en de inlossing is het in artikel 1 bepaalde van toepassing.

Artikel vijf. Wanneer men in vaartuigen, aan kampongbe- woners van Lombok toebehoorende, lading wil innemen, om deze naar andere landen te brengen, zoo moeten zij voor de bangsals verankerd worden. Al de lading zal onderzocht worden bij het naar buiten brengen uit de bangsals.

Verder is het ten strengste verboden lading aan boord te brengen en inheemsche of aan vreemde kooplieden toebehoorende vaartuigen te doen verzeilen bij nacht, (hetgeen aldus wordt bepaald) om te voorkomen dat er smokkelwaren of vluchtelingen mede overgevoerd worden.

Alle vaartuigen toebehoorende aan kampongbewoners van Lombok of aan vreemde handelaren mogen bij aankomst in de riviermondingen van Lombok nergens aangaan, maar moeten direct voor anker komen tegenover de bangsals van Lombok, al hebben zij geene lading in, zoo veel te meer als zij dat wel hebben. De notaris toch moet alle vaartuigen inspecteeren, te zamen met iemand van den soebandar. Wordt bij dat onderzoek geconstateerd dat het vaartuig leeg is, althans geene waren in heeft welke naar de bangsal gebracht moeten worden, zoo kan de notaris vergunning geven dat het vaartuig verankerd of op het strand gehaald wordt ter plaatse waar de eigenaar dat verlangt.

De gezaghebber van een vaartuig die het bovenstaande niet in acht neemt en bij nacht verzeilt, dan wel goederen lost of laadt, zal eene boete hebben te betalen van 12.250 kèpèngs, de sarma daaronder begrepen, en bovendien in arrest gesteld worden door de politie van Lombok.

Artikel zes. Wanneer geweren, van welk systeem ook, aan land gebracht worden, zoo mag men die niet maar dadelijk koopen. Er moet kennis van gegeven worden aan Made Batoe Aja ', die daarna aan een zijner vertrouwde dienaren zal op- dragen na te gaan hoeveel geweren er zijn, en van waar zij werden aangebracht. Heeft dat onderzoek plaats gehad, dan moet vervolgens Made Batoe Aja een monster van die geweren aan den vorst zenden.

Het bovenstaande worde ten allen tijde opgevolgd. Degene

1 Naam van hot Bausch hoofd aan de kust dat tijdens de uitvaardiging dezei' paswara in functie was.

2

(30)

Poepoet pakajoenan idä anaké agoeng kahanggé bilang paswan marëp klodkaoeh, tingkahé angadol atoekoe pantoen ikä né kabwatang ka baitä moewah ring djoekoeng.

Jan wantah pantoen ikä patjang kahadol ka Bali nagarä Karangasem, ka balèr-goenoeng, katoembas antoek i kaoelä Bali Karangasem, moewah i kaoelä Sasak, wenang pantoen ikä këni djinah prëbéja 3 kètèng kang satjëkëlsatjëkël, toendä ka- djangën kèh pantoen kèh béja.

Moewah jan anä pantoen patjang kahadol kapaboewatang ka soenantarä, wënang pantoen ikä këni djinah prëbéja 5 kè- tèng kang satjëkëlsatjëkël, toendä kadjangën kèh pantoen kèh prëbéja.

Moewah tingkahé maboewatang pantoen sakadi ngarëp, jan pantoen ikä sané kapaboewatang ring pasowan Lèmbar, këna asadjati oegä ring prëkanggé ring Lèmbar kang katoegënah noedoekang djinah prëbéja ikä.

Jan norä asadjati tingkahé ëmboewatang pantoen, presidä ijä anjolong prëbéja, wënang pantoen ikä karampas, kahatoer nga- dalëm, jan pantoen ikä né karampas mapëngadji 1000 kang angrampas kaitjan pakolih djinah 100 kètèng, toendä kadjangën goeng djiné karampas goeng patoewas, kadi saikä poepoetipoen.

Mangké këni prëkanggéné ring Lèmbar ngamargijang doe- doekan prëbéjan pantoen ikä né kapaboewatang kadi ngarëp, moewah jan anä kabribinan prëkaran pantoen ikä né kapaboe- watang sakadi ngarëp, këna prëkanggéné ring Lèmbar ngëdih- ang rarasan ring kantjä Sang Wajahan Djlantik.

(31)

die er tegen zondigt zal gestraft worden naar het g o e d v i n d e n van den vorst.

N°. 118. Uitvoerrechten van padi.

V e r o r d e n i n g van den vorst, op te volgen in elke h a v e n p l a a t s in het zuidwesten ' , betreffende het k o o p e n en het v e r k o o p e n van padi voor den uitvoer per schip of per djoekoeng.

In geval padi v e r k o c h t w o r d t voor den uitvoer n a a r K a r a n g - asem op Bali of n a a r de N o o r d k u s t van L o m b o k en aldaar w o r d t o p g e k o c h t d o o r K a r a n g a s ë m s c h e Baliërs of d o o r S a s a k s , zoo m o e t voor die padi een uitvoerrecht betaald w o r d e n naar den maatstaf van 3 k è p è n g s per bos.

Is de padi welke v e r k o c h t w o r d t b e s t e m d voor a n d e r e plaatsen buiten L o m b o k , zoo wordt het recht b e r e k e n d naar den maat- staf van 5 k è p è n g s per bos.

Heeft de uitvoer van padi als b o v e n b e d o e l d plaats uit de h a v e n van L è m b a r , zoo m o e t daarvan kennis gegeven worden aan den g e m a c h t i g d e van den vorst te L è m b a r die belast is m e t het innen der r e c h t e n .

D e g e n e die nalaat kennis te geven van het verschepen van padi w o r d t b e s c h o u w d als de rechten te h e b b e n willen ont- duiken. D e padi w o r d t h e m afgenomen en bij den vorst g e b r a c h t . Heeft de i n b e s l a g g e n o m e n padi eene waarde van 1000 k è p è n g s , zoo krijgt de a a n h a l e r eene b e l o o n i n g van 100 k è p è n g s , en n a a r dezelfde v e r h o u d i n g heeft ook voor a n d e r e b e d r a g e n d e b e r e k e n i n g van het loon plaats.

D e g e m a c h t i g d e te L è m b a r m o e t bij het innen der rechten van padi welke verscheept zal worden te werk gaan als boven is a a n g e g e v e n e n , k o m t er kwestie over die p a d i , de uitspraak inroepen van den kantja S a n g W a j a h a n Djlantik 2.

1 Hiermede zullen bedoeld zijn Anipënan en de ten zuiden daarvan gelegen ankerplaatsen aan de westkust m. n. Tandjong-karang. P a d a n g r é a , enz.

2 Idü, Wajahan Djlantik, de oude kantja uit den tijd van het yorstenbestuur, is ook onder ons bestuur als zoodanig blijven fungeeren.

(32)

Poepoet pakajoenan idä anaké agoeng ngawangoenang bangsal ring kakisik balèr goenoeng bilang paswan, saking Tjëloek Kombal noengkëd kangin sadawoeh Soegijan kawangoen bangsal Tjëloek Kombal, Tjëloek Waringin, Laboewan Tjarik, Tlagä Bagè , Lowangajam, Emborèmbor , Amoramor, Sasait, Loewoek, Toeban, Tjëloek Dalem, kéngin 11 plaboeh.

Pakajoenan idä anaké agoeng tlasing tan kawasä makarijä bangsal lijanan djabaning bangsalé solas plaboeh kotjap ring arëp.

Bangsal ikä sami kaoesanang maoepëti, mangko pakajoenan idä anaké agoeng mangëninin prëbéja sasoroh tëmparan né widjil saking balèr goenoeng, kahadol ka soenantarä, sami këna prëbéja, loewirnjä kapas, oendis, tingkih, goelä torosan, tëm- bako, poenikä sami këna prëbéja.

Jan kapasé djroning akrandjang këna prëbéja 100 kètèng, jan tingkih djroning apikoel këna prëbéja 50 kètèng, jan oendis djroning apikoel këna prëbéja 100 kètèng, jan goelä djroning apikoel këna prëbéja 100 kètèng, jan tëmbako djroning apikoel këna prëbéja 500 kètèng, poenikä toendä kadjangën kèh tëmpa- ran né kahadol 'kèh prëbéja.

Moewah tingkahé adol atoekoe tëmparan né kotjap ring arëp, këni ring bangsal oegä gënahé angadol moewah atoekoe, raris katimbang moewah kasoeratang antoek i djoeroe timbang antoek i djoeroe toelis, prëkanggéné ring bangsal wënang këninin tëm- paran ikä né kahadol prëbéja doedoekan, djroning dji 200 wënang këna doedoekan 4 kètèng, toendä kadjangën, kadi saikä pamar- ginipoen.

Mangké jan anä i kaoelä sinalih toenggal patjang mangadol tëmparan ka soenantarä , ijä padä tlasing tan kawasä madolan djawining bangsal, jan anä amoeroeg, madolan djawining bangsal, presidä ijä anjolong prëbéja, tekä wënang tëmparan ikä né kahadol karampas, kahatoer ngadalëm, jan tëmparan ikä né karampas saloewiré mapëngadji goeng artä 1000, kang prëkanggé polih angrampas kaitjan pakolih 100 kètèng, toendä kadjangën goeng djin né karampas goeng patoèwas.

(33)

N°. 119. Uitvoerrechten ter Noordkust.

Beschikking van den vorst om bangsals in te stellen aan de Noordkust van Lombok, van af Tjëloek Kombal oostwaarts tot de westelijke grens van Soegijan. Die bangsals zullen worden opge- richt te Tjëloek Kombal, Tjëloek Waringin, Laboewan Tjarik, Tlaga Bagè, Lowangajam, Emborèmbor, Amoramor, Sasait, Loe- woek, Toeban en Tjëloek Dalem, dus in elf havenplaatsen.

Het is het verlangen van den vorst ten eenen male te ver- bieden dat bangsals worden opgericht elders dan op de boven- genoemde elf havenplaatsen.

Die bangsals zullen niet langer verpacht worden. De vorst verkiest er voortaan rechten te heffen van alle producten welke van de Noordkust worden uitgevoerd naar buitenslands, met name ruwe katoen, oendis-boonen, këmirinoten, suiker ' en tabak.

Voor katoen moet 100 kèpèngs per krandjang aan uitvoer- recht betaald worden, voor këmirinoten 50 kèpèngs per pikol, voor oendis-boonen 100 kèpèngs per pikol, voor suiker (ook) 100 kèpèngs per pikol, voor tabak 500 kèpèngs per pikol. In de boven aangegeven verhouding wordt voor de uitgevoerde artikelen recht geheven naar gelang van hun gewicht.

Het koopen en verkoopen der bovenvermelde producten moet in de bangsals plaats hebben, waarna zij aldaar gewogen worden. Van het gewicht wordt aanteekening gehouden door den weger en den schrijver. De beambte die met het beheer van de bangsal belast is mag van de goederen welke verkocht worden eene heffing doen naar de waarde, bedragende 4 kè- pèngs per 200 kèpèngs.

Niemand mag producten voor den uitvoer naar buitenslands verkoopen buiten de bangsals. Wie zich daaraan schuldig maakt wordt beschouwd als de rechten ontdoken te hebben. De goederen waarmede de overtreding gepleegd is moeten hem afgenomen en aan den vorst gebracht worden. Bedraagt de waarde der goederen waarop beslag is gelegd 1000 kèpèngs, zoo wordt 100 kèpèngs toegekend aan 's vorsten gemachtigde in de bangsal en bij andere bedragen naar avenant.

1 Uit het sap van den arènpalm verkregen, voor den verkoop in droog arènblad bij tien of minder kleine schijven tegelijk verpakte suiker wordt

„goela torosan" geheeten, „kokersuiker" zou men kunnen zeggen.

(34)

Sëmalih bangsal ikä né kaharëpang kalih soroh, bangsal Tjëloek Kombal, bangsal Toeban, I Tamä Elo katoegënah ngé- lingang bangsal magënah ring Tjëloek Kombal ngindit noelingä bangsalé sami né kotjap ring arëp.

Moewah jan anä parawoehan kapal moewah baitä agëng patjang matoembas kapas, këni malaboeh ring bangsal Tjëloek Kombal, pilih toenggal bangsal Toeban.

Moewah jan anä i wang dagang amagoet kapas antoek laloe- wës, moewah i kaoelä Sasak, Bali, Slam Kampoeng, Tjinä, mamagoet kapas antoek laloewës moewah antoek pantoen, këni tëdoen oegä laloewës moewah pantoen ikä ring bangsalé kotjap ring arëp sinalih toenggal, laloewës pantoen ikä né patjang kahanggé magoet kapas wënang këni prëbéja doedoekan, étangan këni manoet sakadi ngarëp, jan anä amoeroeg, nëdoenang laloe- wës moewah pantoen djawining bangsal, wënang karampas manoet sakadi ngarëp.

Sëmalih kang katoegënah ngélingang bangsal noedoekang prëbéja bilang paswan né kotjap ring arëp anä paitjan idä anaké agoeng ring kang katoegënah ngélingang bangsal, djroning prëbéja 100 kètèng kang ngélingang bangsal kaitjèn patwas 5 kètèng, toendä kadjangën goeng polih doedoekan goeng patwas.

Sëmalih tingkahé i soebandar sami anoedoekang prëbéja moewah doedoekan, këni kagamël antoek soerat, soerat ikä rong lëmbar, toenggal wirasanjä, i soebandar bilang paswan anggamël salëmbar, I Tamä Elo ngamël salëmbar, makä tandä- tanganipoen ngawilangang ring kang katoegënah nampi prëbéja moewah doedoekan, moewah djroning tigang sasih këni i soe- bandar matampijang pawilangan ring Njoman Bandjar, Nëngah Pëndëm ring Pagoetan, kadi saikä padaginganipoen.

Poepoet pakajoenan idä anaké agoeng, Agoeng Gdé Ngoerah Karangasem, ngarijanang mangele sampoen madëm paolihan bangsal droewé né ring Lombok.

Rèh moelä saking rihin këbo sané rawoeh saking clangin sëgara mapak doedoekanipoen ring Lombok, né mangkin jan

(35)

De twee voornaamste bangsals zijn die te Tjëloek Kombal en te Toeban. Het beheer van de eerste is opgedragen aan I Tama Elo, die mede belast wordt met het toezicht op de andere bovenvermelde bangsals.

Komt een schip of een groote prauw aan om ruwe katoen te koopen, zoo moet dat vaartuig ankeren tegenover Tjëloek Kombal of Toeban.

Wanneer handelaren bij bewoners van Lombok: Baliërs, Sasaks, van elders afkomstige Mahomedaansche ingezetenen of Chineezen, katoen inruilen tegen kains of tegen padi, zoo moeten deze artikelen ook in een der bovenvermelde bangsals gelost worden en is er een recht van verschuldigd dat berekend wordt gelijk boven is aangegeven. Bij niet-opvolging van dit voorschrift worden de kains en de padi in beslag genomen op vorenom- schreven wijze.

Aan degenen die met het beheer van de bangsals en het innen der rechten in de verschillende bovenvermelde havens belast zijn wordt door den vorst vijf percent toegekend van het geind bedrag.

De soebandars moeten aanteekening houden van het bedrag der door hen geinde rechten, zoowel van die welke per gewicht of maat als van die welke percentsgewijze worden berekend. Van dat geschrift moeten twee gelijkluidende exemplaren worden opge- maakt, waarvan een blijft bij den soebandar van de havenplaats waar de rechten geheven zijn en een wordt ter hand gesteld aan I Tama Elo voor de afrekening met de ontvangers der belastingen. Elke drie maanden moeten de soebandars rekening en verantwoording afleggen bij Njoman Bandjar en Nëngah Pëndëm in Pagoetan.

N°. 120. Invoerrechten van vee.

Verordening van den vorst Agoeng Gdé Ngoerah Karang- asem, uitgevaardigd met het doel om te voorkomen dat de opbrengst van 's vorsten bangsal te Lombok te niet zoude gaan.

Aangezien van oudsher van alle karbouwen welke van uit het oosten over zee worden aangebracht het heffen van invoer-

(36)

wèntën parawoehan këbo saking dangin sëgara, né tan wèntën tëdoen ring Lombok, njalangsang patëdoenanipoen bilang bang- sal ring Tandjoeng Padak, Laboewadji, Pédjot, Kadomé, Tan- djoeng Loewar, sasorohanipoen, i soebandar Lombok kawasä amoengoet doedoekan këbo ikä, i paräsoebandar bilang bangsal asing karawoehang antoek këbo adolan saking dangin segara, mangdé makätawoeang ka Lombok, wèntën wakil i soebandar Lombok patjang mamoengoet bcjan këbo iki, këbo poenikä wënang kahadol ring asing pagënahan tëdoen.

Jan anä salah toenggal matjëtjolongan andoedoekin këbo poe- nikä né tan wënang doedoekang, tëka wënang kadandä kadi dandaning walat sobrah, toer ngantoekang artä doedoekan ikä, manoet kèh kidik këbo né kadoedoekin, nganoetin pawilangan pamoengoet doedoekan këbo né tëdoen ring Lombok, sapoenikä padaginganipoen.

Soerat iki mapëtjah, kapigamël bilang bangsal sané marëp kangin , woes padä malinggä tjap droewé.

Ngawit kapatiwak doek ring pananggal sasih ka 10, rah 8, tënggëk 0, isakä 1808.

Poepoet pakajoenan idä anaké. agoeng, angarjanang pamë- riksä laksanan i djanmä tjorah , antoek mahäpasoe né ilang tan këni toedtoedang, akèhan mati matampah , kasloemoer kahang- gèn makarijä.

Mangké këni i paräpoenggawä moewah prëbëkël né nggamël dangin-djoering, dadjan-goenoeng, dlod-Prèsak Koeripan, nga- wangoenang réntjangc déwèk moewah sëpangané parakanggé, patjang nampi padjati boewat adol atoekoe moewah maoeroe- pang makidihang mahäpasoe ikä.

Mangké satiban soerat iki, jan anä wong désa moewah pada- san patjang adol atoekoe maoeroepang mangidih mahäpasoe këbo sampi kambing patjang katampah kahanggc makarijä, moewah anampah mahäpasoe moelä droewènipoen, makadi

(37)

recht te Lombok verpacht is geweest, zoo wordt thans bepaald dat bijaldien zulke karbouwen niet te Lombok aan wal worden gebracht doch hier of daar bij een der bangsals te Tandjoeng Padak, Laboewadji, Pédjot, Kadomé, Tandjoeng Loewar of cene dergelijke plaats, ook van die beesten de soebandar te Lombok het invoerrecht mag heffen. De soebandars van de bangsals waar karbouwen van uit het oosten over zee ten verkoop worden aangebracht moeten daarvan kennis geven te Lombok en de soebandar aldaar zal vervolgens door een ge- machtigde het voor de karbouwen verschuldigd invoerrecht laten innen. De karbouwen kunnen daarna verkocht worden ter plaatse waar zij aan wal zijn gebracht.

Degene die, de bevoegdheid niet hebbend invoerrecht te heffen , dat heimelijk doet zal gestraft worden met de op „walat sobrah" gestelde boete en moet het geind invoerrecht terug- geven naar rato van het aantal karbouwen waarvoor hij rechten geheven heeft, overeenkomstig het bedrag dat geheven wordt van karbouwen welke te Lombok worden aan wal gebracht.

Van dit geschrift zal een van het zegel van den vorst voorzien exemplaar moeten berusten in elke bangsal aan de Oostkust.

Uitgevaardigd in de eerste helft der tiende maand van het jaar 1808.

N°. 121. Voorschriften nopens het verhandelen en slachten van vee.

Verordening van den vorst om onder controle te brengen de handelingen van slechte lieden met het oog op het verloren raken van vee dat niet opgespoord kan worden en grootendeels ter sluiks geslacht wordt voor feestelijke gelegenheden.

Bij deze wordt aan de poenggawa's en pambëkëls die gezag voeren in Dangin-Djoering, Dadjan-Goenoeng en Dlod-Prèsak Koeripan opgedragen om , ten behoeve van hunne eigen onder- hoorigen en van de sëpangans, gemachtigden aan te stellen, bij wie aangifte gedaan kan worden van koop en verkoop, ruiling en schenking van vee.

Wanneer na het uitvaardigen van dit geschrift bewoners van dorpen of gehuchten vee, zooals karbouwen, runderen of geiten, koopen en verkoopen, ruilen dan wel ten geschenke krijgen en het willen slachten bij feestelijke gelegenheden , zoo

(38)

mahäpasoe madoewé panangkä, kenä ijä madjati ring né katoe- gënah manampi padjati, kenä i prëkanggé nëtësang panangkan mahäpasoe ikä ring kang madjati.

Jan oewoes sadoe tingkahé patjang angadol ngoeroepang makidihang manampah, djati mahäpasoe saking apadang, kalih woes anggawä toelis panoegrahan klijangipoen, pilih toenggal toelis panoegrahan pambëkëlipoen, sahä tjap , i prëkanggé nampi padjati oenggoehakenä ring soerat wastä pangkoesan kang madjati, désané , pambëkëlé , moewah boeloen mahäpasoe, moe- wah loeh moewaninipoen, moewah tëkaning pëngadji, këni sami moenggoeh dèn atètèh, kang madjati wënang kenä djinah padä 12 kètèng, widjinën , patoekoen toelisé nampah 25 kètèng, makä pakolihan kang nampi padjati.

Moewah jan anä adol atoekoe maoeroepang ngidih makidih- ang mahäpasoe ikä noranä patjang tampah , kenä i paräkangge paritatas ring kang madjati, tingkah pamarginipoen kang madjati, jan woes katampi mahäpasoe ikä pitoewi sakèng apa- dang, kenä i prëkanggé akon madjati ring djadjënëng nagarä.

Jan madjati maklitjoeran, makadi katjirijan olih i prëkanggé mahäpasoe ikä palingan, kenä i prëkanggé manggamël mahä- pasoe ikä, raris mangraosang djanmä né anggawä mahäpasoe ikä, angrawoehang ring klijangipoen, pilih toenggal ring pam- bëkëlipoen , pambëkëlipoen ngërawoehang ring kantjä nagarä, këni karaosan manoet kadi ring paswarä, jan ring poepoeté karaosan, ring wënangé mahäpasoe ikä matëbas, djinah panëbas mahäpasoe ikä wënang mantoek ring i prëkanggé kang polih manjandak sakadi ngarëp.

Moewah jan anä i wong desä padasan sinalih toenggal ngadol atoekoe mahäpasoe sané patjang katampah sakadi né kotjap ring arëp, norä ijä madjati, jan mahäpasoe ikä noranä baribin boewat kaélingan, jan anä ngawëroehi kang norä madjati, wënang ijä kadandä kapisisip, ingan pakajoenan idä anaké agoeng ang-

(39)

ook als i e m a n d vee wil slachten d a t h e m van ouds t o e b e h o o r t , of dat d o o r hem op de eene of a n d e r e wijze later verkregen is, d a n m o e t d a a r v a n aangifte g e d a a n worden bij de b e v o e g d e a u t o r i t e i t , w a a r o p deze een onderzoek zal instellen bij den persoon die de aangifte doet n a a r de h e r k o m s t van dat vee.

Bijaldien alles in orde is wat betreft v e r k o o p , r u i l i n g , schen- king en s l a c h t i n g , en de h e r k o m s t van h e t vee wettig blijkt te zijn, terwijl door den b e t r o k k e n persoon ook een gezegeld vergunningsbillet wordt m e d e g e b r a c h t van zijn klijang of p a m - b ë k ë l , zoo zal de g e m a c h t i g d e bij wien de aangifte plaats heeft a a n t e e k e n i n g h o u d e n van den n a a m van d e n g e n e die de aangifte d o e t , z o o m e d e van zijn desa en p a m b ë k ë l , alsook van de kleur van het v e e , van het geslacht waartoe het b e h o o r t en van den prijs. D a t alles m o e t duidelijk w o r d e n o m s c h r e v e n . D e g e n e n die eene dergelijke aangifte doen m o e t e n elk 12 kè- p è n g s betalen en de koopprijs van een slachtbriefje is 2 5 kè- p è n g s , welk geld ten voordeele k o m t van d e n g e n e bij wien de aangifte g e d a a n wordt.

Bij k o o p en v e r k o o p , ruiling of s c h e n k i n g van vee zonder de bedoeling om het te slachten m o e t e n de g e m a c h t i g d e n o m t r e n t d e t o e d r a c h t der zaak een onderzoek instellen bij d e g e n e n die de aangifte doen. S t a a t het vast d a t het vee o p r e c h t m a t i g e wijze verkregen is, dan m o e t de g e m a c h t i g d e last geven om (mede) aangifte te d o e n bij den rijksdjëdjënëng.

W a n n e e r m e t de aangifte gefraudeerd w o r d t , dan wel het den g e m a c h t i g d e blijkt dat het gestolen vee is wat w o r d t aan- gegeven , zoo m o e t de g e m a c h t i g d e er beslag op leggen en d e n g e n e die het g e b r a c h t heeft o n d e r v r a g e n , h e m b r e n g e n bij zijn klijang of zijn p a m b ë k ë l . Deze zal h e m d a a r n a geleiden n a a r den rijkskantja o m de zaak te b e h a n d e l e n o v e r e e n k o m s t i g de b e s t a a n d e v e r o r d e n i n g e n . W o r d t bij de beslissing b e p a a l d dat h e t vee ingelost m o e t w o r d e n , zoo k o m t h e t losgeld ten voordeele van den g e m a c h t i g d e die h e t beslag als b o v e n v e r m e l d heeft gelegd.

In geval b e w o n e r s van d o r p e n of g e h u c h t e n vee willen k o o p e n en v e r k o o p e n voor de s l a c h t , als w a a r v a n boven sprake w a s , en zij doen d a a r v a n g e e n e aangifte h e t g e e n , hoewel n i e m a n d het vee als h e t zijne o p e i s c h t , t o c h aan den d a g w o r d t g e b r a c h t , zoo zullen de nalatigen n a a r g o e d v i n d e n van den vorst gestraft w o r d e n en bovendien eene som van 1000 k è p è n g s

(40)

gënahang, toer wënang ijä ngawëtoewang djinah lOOO.patja'ng pakolihan kang ngawëroehi kang norä madjati.

Moewah jan mahäpasoe ikä né djagä katampah sakadi ngarëp wëtoe kabribinan, këni mamargi karaosan antoek kantjä nagarä, kantjä nagarä wënang nganoetang kadi lingning paswarä.

Moewah jan anä manampah mahäpasoe këbo sa'tnpi kambing sabëtènan djoering, dlod-goenoeng, dadjan-Prèsak Koeripan, nampah mahäpasoe boewat kahanggé makarijä, kenä ijä madjati ring pambëkëlipoen moewah ring panggantoes, këni nampi padjati ikä angarjanang toelis padjati, toer raris mangrawoehang padjati ikä ring kantjä nagarä, manoet kadi né kotjap ring arëp.

Jan anä sinalih toenggal manampah mahäpasoe, jadin prë- ménak, noranä madjati, jadijapi mahäpasoe moelä kadroewé, loewih madoewé panangkä, kang den tampah sakadi ngarëp, noranä madjati, kenä manoet kadi né kotjap ring arëp.

Soerat iki kapëtjah, i prëpoenggawa prëbëkël panggantoes anggadoeh padä masoroh sowang.

Dinä nërat, anggarä, wagé, warä sintä, titi panglong ping 1, sasih ka 8, räh 1, tënggëk 8 , isakä 1781.

Jan nampi padjati, tan wënang nampi padjati rangkoengan ring adasä dinä.

Moewah jan anä kaoelä sinalih toenggal manampah sapi këbo kambing patjang makarijä, këni madjati oegä tingkahé manam- pah , nganoetang kadi ring paswarä, jan sampoen kapadjati, këni kang manampah sapi këbo kambing ikä mangrërëh doekoeh patjang manggorok këbo sapi kambing ikä.

• Wënang i doekoeh mriksain pisan né akon anggorok këbo sapi kambing ikä, jan woes kawilang sadoe, këbo sapi kambing ikä saking apadang, wënang i doekoeh loemakoe manggorok, toer mangambil tras këbo sapi kambing ikä né kagorok, anging këni sampoen i doekoeh ngambil kablong.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met ingang van 1 augustus 2015 is sprake van een zorgplicht voor de sociale veiligheid van leerlingen op school. Schooljaar 2015/16 was beschikbaar voor de implementatie door

Toelichting: het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) heeft opdracht gegeven voor een onderzoek naar de effecten van het?.

Toelichting: de inspectie geeft een nadere toelichting op het vernieuwde toezicht en de neerslag daarvan in de onderzoekskaders. Het overleg op 26 mei vloeit voort uit artikel 13

Daarnaast is in de implementatiefase van het nieuwe toezicht gebleken dat een paar wijzigingen leiden tot meer duidelijkheid voor het veld.. Ook is een aantal

Toelichting: de onderzoekskaders 2017 worden jaarlijks aangepast aan nieuwe wetgeving en om eventueel gebleken kleine onvolkomenheden weg te nemen?. De huidige versie van

vas~elegd en werden grenspalen geplaatst van blauwe steen (hardsteen), die aan de ene zijde de Nederlandse leeuw met zwaard en bundel aan zeven pijlen en aan

schappelijke beweidings· en drijfrecht) , over den kerckhoff, de graeven altoos neergetreeden sijn, en waer door dikwils, tusschen de ingeseetenen, bij het

Veel meer spellen om gratis te downloaden en het benodigde materiaal en