• No results found

van de Historische K ring

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "van de Historische K ring "

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Alleverin::!gL..:6~ _ _ _ __ _ _ .:._N:...:o:._v.:....··=D..:.e.:.:c·....:..l9.:....5:..::2

BULLETIN

van de Historische K ring

HET LAND VAN HERLE

OPGERICHT 4 APRIL 1945

Twee-maandelijks tijdschrift ter versteviging van het contact tuuen de historie· beoefenaars en bistorie-belangllellenden, wonende in het oude Heerlener land.

öe vesttnqpooRten van heeRten

H

et tegenwoordige Heerlen vertoont vrijwel geen sporen meer, die er op wijzen. dat wij met een voormalige vesting te doen hebben.

Slechts de oude gevangentoren is naar alle waarschijnlijk·

heicl een overblijfsel van de walmuur, die de vesting omsloot. Of deze toren oorspronkelijk als gevangenis heeft gediend is niet bekend. Het behoud van dit gebouw is echter alleen te danken aan het feit, rtat dit in vroeger eeuwen als zodanig dienst heeft gedaan.

Ondanks veelvuldige en vaak ingrijpende herstellingen heeft het uiterlijk, naar men gerust kan aannemen, weinig of geen verandering ondergaan.

De laatste rest van de oude ·walmuren en grachten is een halve eeuw geleden aan de vernieuwingszucht ten offer gevallen. Evenwel, de voor·

naamste getuigen van de versterkte plaats - wij doelen hier op de poorten, waarmede de toegang tot de vesting werd afgesloten --- zijn reeds veel vroeger verdw~nen. Deze poorten hadden natuurlijk sedert lang geen betekenis meer voor verdediging of beveiliging van de plaats;

zij vormden veeleer e1~n belemmering voor het verkeer en vergden boven- dien aanzienlijke kosten van onderhoud. Het valt dan ook niet te ver- wonderen, dat, toc·n de poorten in verval geraakten, men tot sloping is overgegaan.

De ligging van deze poorten, die dienden tot afsluiting van het binnen·

plein der veste, het tegenwoordige Kerkplein, dat vroeger tot begraaf.

plaats diende en het Kerkhof werd genoemd. kan met vrij grote nauw- keurigheid worden vastgesteld.

Omtrent het tijdstip, waarop de poorten zijn gesloopt, verkeert men echter in het onzekere.

Pastoor PENNERS. die 2B

1

uni lB36, lH jaar oud. te Heerlen is over·

leden. geeft omtrent cle ligging van de poorte11 de volgende enigszins vage aanduidingen :

"Heerlen had eertijds drie poorten; de eerste stond aan het huis van Gerard SCI-llLS tegt'nover het huis van MEHKE:LBACH; voor deze poort ontlastte de grote vijver ziju overtoUig water, lopeude naar de (;a~thuis~lraat. De tweeoe poort bevond zich aan het huis van BOOSTEN 113

(2)

tegenover het huis van QUAEDVLI F-C; de derde poort was gelegen -~an het Manhuis of Keulsche leenkamer, waarvoor zich de groote VIJVer ontlast in een lossing loopende door de oude tt>rnsen tot in de. Gasthuis- straat voor de poort, van waar zij naar de Kaumerbeek leidt hij het Gasthuis, dat in deze Hle eeuw nog bestond." 1 )

Met de eerstgenoemde poort kan niets anders zijn bedoeld dan de z.g.

Kerkhofspoort.

Naast deze benaming wordt vaak de naam Veenwrktspoort aangetroffen.

Aangezien niet kan worden verondersteld, dat men één toegang met twee poorten zou hebben afgesloten, is het zeer waarschijnlijk, dat deze beide benamingen voor een en dezelfde poort wordrn gebezigd.

Uit de legger van 1779 en de notulen van de Banksvergaderingen is bekend, dat deze poort moet hebben gestaan in de tegenwoordige Kerkstraat Deze poort was ingebouwd in het gedeelte van de walmuur, dat zich vanaf de gevangentoren in noordelijke richting uitstrekte tot aan de Veemarktsgraaf. «)

Genoemde legger bevat hieromtrent de volgende gegevens : Gerardu~

SCHILS was eigenaar van het huis, gelegen aan de Veemarktspoort, rey- geuooten noord den VeemarktsgraaL een hoofd de straat; tevens be- hoorde hem toe het belendende huis, gelegeu aan de Kerkhoff-Poort, reygenooten eene sijde de Kerkhoffstraet, d'andcr de Kerkhoffmuer.

Hier worden dus in een adem genoemd de Veemarktspoort en de Kerk- hofspoort

Het eerstgenoemde huis lag ter plaatse, waar zich thans het meubel- magazijn van VHOOM & DREF.:SMANN bevindt, terwijl met het andere pand het hoekhuis Emmastraat-Kerkstraat noordzijde wordt bedoeld.

Voorts blijkt uit een resolutie van de Raad van State der vereenigde Nederlanden van 26

.J

ui i lï'14 betreffende de banaliteit van de Caumer- molen, dat de Veemarktspoort was gelegen hij het huis van de erfge- namen Paulus MEHKELBAG, bekend onder de naam van MERKEL- BAGS Panhuis (in dit pand was dus een brouwerij gevestigd) en dat tegenover dit pand het huis lag van de weduwe van Joannes CROMBAC, afkomstig van J oannes FRANSSE . :! )

Ook uit de beschrijving van de ont8treeks l7HS door de landmeter MER- TENS in kaart gebrachte temsen kan worden afgeleid, dat de Veemarkts- poort was gelegen in de buurt van het hovengenoemde destijds aan Jacobus CROMBAC toebehmcnde huis.:\)

Ter verduidelijking diene, dat met het MERKELBAGS Panhuis het bovengenoemde huis van Gerardus ::3CHILS wordt bedoeld; in dit huis was voor ettelijke jaren het Hotel CLOOT gevestigd; thans is dit pand in gebruik bij VROOM & DH EESMANN. Het huis CROMBAG is het tegenwoordige hui$ num.rner 12 aan de Eromastraat ( vro!!ger SCHILS

"Oppen Trappe").

'') D<• y,,,,markt,;~raaf is d.· IH~naming van •·en d<·r lt·aH•t·n. di•· vanaf dt' oude Bongr.rd~pot•l dwar:< ov••r "" tt•gt·nwoordig:t· Enama:<lraal ru~'l'll d!' huizen Willu•lminapl.-in 24 <'11 Enama,.lraal 12 l<·idd•· 1\lllll' d•· (;a,thuis-"lra!ll.

(3)

Hieruit blijkt duidelijk, dat d~ door pastuur PtN ERS genoemde huizeJI SCHILS en MERKELBAG een en hetzelfde pand zijn.

Opgemerkt zij, dat de families SCI:IJLS en ME1:1KELBAG aan elkander verwant waren.

De veronderstelling, dat in de Dorpstraat I thans Emmastraat) ee11 tweede poort, waarmede dan de Veemarktspoort zou zijn bedoeld, zou hebben gestaan, is derhalve, zoals reeds gezegd, in hoge mate onwaar- schijnlijk. Immers, toen de walmuur werd gebouwd, hetgeen in de dertiende eeuw moet zijn geschied, bestonden nog geen huizen aan genoemde straat. ·Een poort zou daarom ter plaatse geen doel hebben gehad, teuzij men aanneemt, dat de Veemarktsb'Taaf en de overige temsen door aarden wallen waren versterkt. Hieromtrent bestaat echter niet de minste zekerheid. Wel is uit de aante.kenitlgen van Peter VIJGEN 4 )

bekend, dat bij de belegering van de veste HEERLE door de Gulikers .in 1542 aarden wallen ter ver~terking werden opgeworpen. Blijkbaar waren deze even.wel slechts van tijdelijke aard en dienden vermoedelijk ter versterking van de walmuur om het binnenplein van de vesting.

In de notulen van de Banksvergaderingen komen omtrent de Kerkhofs- poort alias Veemarktspoort de volgende bijzonderheden voor.

1 n 1746 werd 21 gulden 1 CJ stuiver he taaie! aan de timmerman wegens werken en leverantie aan de Kerkhofspoorte. .

l11 1753 werd voor de herstelling van de Kerkhofspoort 30 gulden 17 stuiver uitgegeven.

Aan Susanna ERKELENS werd op 26 Februari 1757 3 gulden betaald voor 200 brikken "diende aan hel canael bij de Veemarktsporte" en op 3 April l7S7 aan Jacobus EJ]MAEL voor "eijke riggeldhout tot reke- ningc van den voorn. eauael en voor c;-cnen halven dag gearbeijdt"

7 gulden.

ln de Banksvcrgadering van

zg

September 1774 werd besloten de weg naar hel Kerkhof Le herstellen en de boog boven de poort af le breken

"'t een en andere publiequelijk ten overstaen van schout en commissa- rissen te besteeden ·~n sall dien acngaende door den secretaris eene affixie gedaan worden".

Een verdere aanwijzing omtnmt de ligging van de Veemarktspoort biedt de aantekening in de notulen van de Banksvergadering van B November 1793, waarin melding wordt gemaakt van de bouwvalligheid van de gevangeuluren, die dreigde in te storten. De aannemers GEUSKENS en LEMAIRJ:: ontvingen oprtracht een onderzoek in le stellen en werdeu gemachtigd galen in de muur te breken. zowel aan de kant van de kerk ab aau die van de Veemarktspoort

In de eerste helft van de vorige eeuw vermeldt het kadaster. dat .Jan Jacob N(JSTEN, eigenaar va11 eeu huis Op het Kerkhof, woouachtig was

"aau de Poort". Dit nog bestaande huis is gelegen op de hoek van de Emmastraat cu de Kerkstraal zuidzijde en was begin van deze eeuw eig1:ndorn van de slager Abraham COLD~TElN; thans is daarin ge- vestigd de winkel "Het witte huis". Einde van de achltic:JHle eeuw werd dit huis bewoond door HeiiCLrikus SCHEEPEH~.

115

(4)

Volgens de registers van de burgerlijke stand deed Jacoh NIJSTEN ~ Maria Josepha SCHEEPERS, wonende aan de Kerkhofspoort op 27 Apnl 1814 aangifte van de geboorte van zijn dochter Maria J osepha. · · Tot goed begrip zij vermeld, dat, zoals wij reeds even hebben aangestipt, ten tijde van de bouw der Kerkhofsmuur de huizen aan de westzijde van de tegenwoordige Emînastraat niet bestonden; deze huizen zijn eerst gebouwd, nadat de gracht gedeeltelijk was gedempt. . De oud-Heerlenaar M. KESSELS") zegt, dat "in het jaar 1786 de vroede mannen van het dorpsbewind het onzalige idee kregen om een gedeelte der grachten te doen dempen en op dezeu kosteloozen grond een raadhuis met school te doen zetten. De gracht werd ten oosten over een lengte van circa 200 Meter gedempt, te beginnen bij het "Mannes"

of de "Meyer". Menig Heerlenaar herinnert zich nog den "Kerkgraaf", dus de plaats waar later Alsdorf-tuin werd aangelegd, tót in den

"bongert"·noordzijde. Van de gedempte gronden werd in 't begin van het jaar 1800 doelrnatig gebruik gemaakt door, grenzende aan den

"Bongert", een paar gebouwen te zetten, waarvan het tegenwoordige hotel CLOOT nog een overblijfsel is. Weldra volgde het huis tegenover de "Kroon", bewoond door den zoo buitengewoon grooten d.w.z. langen

"SCHILS" eu nog een vijftal andere huizen, zoodat dit gedeelte der gedempte gracht bebouwd ~vas en de westelijke zijde vormde der vroegere Dorpsb·aat, thans herdoopt in Wilhelminastraat".

Hoewel KESSELS' beschouwingen geen aanspraak kunnen maken op bijzondere nauwkeurigheid, bevestigen zij t<lch onze mening, dat de huizen aan de westzijde van de Dorpstraat (Emmastraat) zijn gebouwd op de gedempte gracht.

De bewering, dat de gracht in 1786 over een lengte van 200 Meter zou zijn gedempt is minder jui&t. Feit is, dat toentertijd door de gemeente op last van de raad van State der vereenigde Nederlanden- een schoolhuis met schoolmeesterswoning werd gebouwd ter plaatse, waar thans de pastorie aan de Emmastraat is gelegen. Dit terrein behoorde toe aan Jacobus SCHILS, die aldaar een huis met koolhof had, dat op een gedeelte van de gedempte kerkgraaf was gelegen.

De gracht werd reeds veel vroeger gedempt, hetgeen o.a. blijkt uit de optekeningen van landmeter MERTENS ::), die omtrent het pand van Gerardus PENNERS, belendende aan het huis van Ja co bus SCHILS, zegt, dat "een gedeelte voortijden soude Kerckgraaf geweest zijn, dog nu niemand meer kennis daer van hebbeude". . . Dat in 1785 de herinnering aan het dempen van de gracht in vergetel·

heid was geraakt, toont wel aan, dat me11 deze reeds lang voor die tijd had gevuld.

Bij akte van 29 Augustus 1684 werd door Getruijdt SENDEN weduwe van Johannis SCHILS "dewelcke velclaerde in noot te sijn om te connen betaelen haeren verloopent~n achterstallinghe schattinghe, ende geene middelen wegens haeren soeberen staet te hebben om die te coJwen betaeleu" overgedragen aan ,,Meester Johanne~ FRANSSEN den Jongen

(5)

Overzicht von het voormalig vestingoppervlak met donjon -

+

gevangmtoren..

(KLM.-foto,

.

anno 1926.)

noch Jongman ende chirurgijn alhier seecker moeshoofken gelegen alhier - in het Dorp tegensover 't huijs_ genoemt de Croon groot omtrent vier-

thijen _ofte vijfthijen Roede voor desen toebehoordt hebbende aen Hen- rich CLINGEN sonder dat de eijdt op haer Qfte haeren man salr, is getransporteert geweest, Reijgent. eene lange sijde den gemeenen wegh, d'ander den Kirckhooffsmour een voorhooft Servaes MOENEN d'ander . meeden den gemeenen wegh loopende naer den Kirckhooff".

Bij akte van 16 Januari 1692 verklaarde "Thijs SPIEKERS in vollen Eestoel sittende met Beatrix CREUWEN tot sijnen laste te nemen seekere twee Cappuijnen soo Mr. Joannes FRANSSEN jaerlijx schuldich was aan de Domeijncn van haar Hoo.Moo. op seckeren Moesthooff gelegetJ tesens over het manhuijs groot omtrent vijfthien roeden, reyt oost den wech loepende achter het Kerckhoff snijdt den gemeijne karre- wech, west Servaes MOENEN Moesthooff, Noordt de Kerckhoff- muijr ... " 1;)

Uit deze beide beschrijvingen, die op hetzelfde perceel betrekking heb- ben, kan worden afgeleid, dat deze moestuin was gelegen op de plaats van de gracht en dat deze in 1684 reeds was gedempt.

Een overblijfsel van deze gracht, een smalle gang, bevindt zich achter de gevangentoren en belendende huizen tot aan de Kerkstraat en draagt de naam "achter de oude huizen". Deze gang was eertijds een waterloop, waarlangs het overtollige water van de Kerkgraaf werd afgevoerd naar de Veemarktsgraaf.

Landmeter MERTENS ::) zegt hieromtrent : "het waeter koomende achter de aude huysen heeft voortijden door _de bauagie (van Gerhardus SCHILS) langs de kerckhoffsmuyr naer den Kerckgraef afgelóopen".

117

(6)

Zo was de toestand voordat op het terrein langs de walmuur huizen

waren gebouwd. . .

Dat dit terrein, volgens KESSELS, eerst .in 1800 zou zijn bebouwd, is niet geheel juist. Immers, reeds begin van de achttiende eeuw lag ter plaatse de brouwerij van Paulus MERKELBAG.

Uit de gehouden besprekingen in de Banksvergadering blijkt, dat de Kerkhoffsmuur, zoals de walmuur in later tijd wordt genoemd, einde van de achttiende eeuw in desolate toestand verkeerde en dringend·

herstelling behoefde.

In de vergadering van 26 Juli 1784 werd medegedeeld, dat men aan enige metselaars had gevraagd een begroting van kosten voor de opbouw van de kerkhofsmuur in te dienen, doch dat niemand daartoe bereid was gevonden. ·

Omtrent de kerkhofsmuur vinden wij in de notulen van de Banks- vergadering van 30 Augustus 1785, waarbij "pour besoin de la cause"

de noodzakelijkheid van de herstelling enigszins wordt aangedikt, de volgende aantekening, die ook nog enige andere interessante bijzonder- heden, op de toenmalige toestanden en behoeften betrekking hebbende, bevat :

"Den Hr. Schouth draegt aen deese vergaderinge nogrnaels voor, hoe dat de klágten van de goede ingeseetenen, over en ter saecke, dat de koeien~

uiet alleen over den kerkhoff van deesen Dorpe gedreeven worden, en nu en d~m, door de graeven, naer de doode kisten invallen, maer ook de verkens, de doode beenderen, uit de grond delven, en door he't dorp brengen, het geene -eene seer schandelijke saeke, en door het rnaeken van de muere rondom denselven diende belet te worden, en daeromme in consideratie geeft, off men niet wel soude doen, van het rnaeken deeser rnuere in een en deselve entreprise van het opbouw van een schoolhuis en schoolmeesterswooninge, waer van bij deesen naeder sal gesproken worden, tot menage van kosten te besteeden.

En terwijl ook verders, door deese beestendriffte (het oude gemeen·

schappelijke beweidings· en drijfrecht), over den kerckhoff, de graeven altoos neergetreeden sijn, en waer door dikwils, tusschen de ingeseetenen, bij het begraeven van eenen dooden, groole dispuijten en question ontstaen, over den eigendom of possessie der graeven, soo geeft in consideratie, off men niet en behoorde te resolveeren,- en te ordoneeren, dat alle graeven in 't toekomende gemeen sullen weesen, en dat men naer het gebruik op andere plaatsen, in decsen Lande. selfs van die onder het Oostenrijkse territoir, de steenen kruisen, voor sooveel er no'g eenige gantsch en gaaff sijn, langs de kerk te setten en als dan beginnen de graeven, de ronde te laeten gaen, dat is acn den eenen kant van den kerkhoff beginnende, tot aen den anderen kant, en alsoo vervolgen en dat daer toe een particulier persoon, sal. behooren te worden aengestelt, onder benoeming van een graff. eu doodengraever, waer aen een ieder, die eenen dooden te he·

graeven heeft, om de aenweijsinge van het graff, sal moeten vraegen, dewelcke ook meede sal gehouden weesen, agtinge te geeven, dat de

(7)

nabuurluijden, welke de graeven maeken, deselve ter behoorl. diepte maeken, oaementlijk voor de hoofdlijken, ter diepte van ses en der kinde- ren van vier voeten, waer voor hem graffgraever, door de nabestaende

·van de dooden, voor ieder hoofdlijken, soude konnen betaelt worden 10 off 12 merk, en voor kinderen. ieder vijff of ses merk.

En bij aldien iemand, deese aenweijsinge, door armoede om godswillen soude koomei) te vraegen, sal selven deese niet moogen om de betaelinge moeijelijken, terwijl hem als dan, sulks, op verklaeren van_ den Hr.

Roomsch pastoor, dat deese Luijden waerlijk arm, en hem sulks, om godswillen gevraegt hebben, Banksweegen sa! betaelt worden.

Gelijk dan ook een gang off steenweg, soo als op den Kerckhoff van

·Voerendael, van de twee ingangen van den Kerkhoff, tot aen de twee kerkdeuren, soude behooren gemaekt te worden. W aer op gedelibereert sijnde, is goedgevonden en verstaen, den Hr. Vice Schout en Banks- commissarissen, te authoriseeren, nopens het begraeven van lijken, in voegen. te reguleeren, en eenen doodengraever op de conditien als voor- melt, meede aen te iltellen; het geene meede alsoo, met het begraeven der dooden, te Voerendael en Welten, plaets sa! hebben".

In de notulen van dezelfde vergadering wordt vermeld, dat Commissa- rissen de "costen tot opbouw der Kerkhoffsmuere alhier van Heerlen ter hoogte van vijff voeten buiten gronds, door den meester metselaer. Frans LENARTS, hebben laeten begrooten, en dat deselve opgegeeven worden omtrent de 600 gulden aen materialen en maekloon, buiten en hebalven de vragten, om alles bij Le vaeren, 't geene bij de banksingeseetenen, soude behooren te geschieden.

Het Geregte, Geërfdens e11 hurgemeesters worden gerequireert om op convocatie van den Vice Schout bij een te treeden en deesen aengaende te resolveeren als sij sullen noodig oordeelen".

Uit de rekening van uitgaven over het jaar 1788 blijkt, dat aan Gerardus MERKELBAG voor het "uitneemen der kruissen op den Kerkhof van Heerlen en applaneeren der graven" 15 gulden werd betaald.

Omtrent het gedeelte van de walmuur vanaf de gevangentoren tot aan de Kerkhofsbrug, tegenover de Geleenstraat, vermelden de notulen van de Banksvergaderingen de volgende bijzonderheden.

In 1788 werd aan Gerardus MERKELBAG betaald "voor het afbreken der kerkhofsmuur omtrent de pastorie van Heerle" 12 gulden lO stuiver.

Vermoedelijk hebben wij hier te doen met een gedeelte van de walmuur pij de destijds door pastoor MOREES bewoonde pastorie aan de kerk- . hofsbrug. Minder waarschijnlijk is, dat hier bedoeld wordt de aan de Bank toebehorende predikantswoning naast de gevangentoren,' die in 1788 onder predikant SCHULTZE een vrij omvangrijke verbouwing heeft ondergaan.

Zoals uit de rekening van uitgaven over dat jaar blijkt, ontving Hans Willem ROOSB.OOM 3 gulden "voor harriergeld en verteer tot het af·

haaien van eene driespannige karre blauwe steenen van Maestricht naar Heerlen voor te dienen aan het predikantshuis". Aan L. LEONARD, 119

(8)

koopman in blau~e steen te Maastricht, werd 79 gulden 5 stuiver betaald

"voor geleverde blauwe steenen gespannen (kozijnen)", terwijl de met·

selaar KEULARD "voor daglofmen en geleverde kalk en zand tot repa·

ratie van het predikantshuis" 40 gulden 19 stuiver ontving.

De predikantswoning, die in 1901 werd gesloopt, was met de achter·

gevel gebouwd op ·de walmuür.

De Kerkbofsbrug, evenals de aan de overzijde van de Kerkgraaf ge- legen walmuur, was in het begin van deze eeuw nog intact. Deze brug was van steen en had slechts één boog. De walmum sloot aan d~ zuid- westzijde de tuin van de pastorie af. De poort, die zich aan het einde van de brug in de walmuztr moet hebben bevonden, was toen echter

r.eeds lang verdwenen. . ·

Deze poort is de tweede, die zich, volgens pastoor PENNERS, aan het huis van BOOSTEN tegenover het huis van QUAEDVLIEG bevond .. De mening van MERCATOR HEERLENENSIS 71, dal met het huis BOOSTEN zou bedoeld zijn het tegenover de opgang van de kerkhofs·

br.ug gelegen oude huis van Emile BOOST, waar nu het kledingmagazijn WOLF & HERTZDAHL is gevestigd, en dat voorts het oude huis CANTER, dat gestaan heeft ter plaatse, waar zich thans het bij de firma SCHUNCK in gebruik zijnde pand aan het Emmaplein bevindt, aan pastoor QUAED.VLIEG zou hebben to~behoord, is niet aannemelijk.

Immers, Emile BOOST, geboren

10

October 1835, heeft bedoeld huis eerst betrokken, toen hij 26 Februari 1870 huwde met de eigenaresse van dit pand, lVIaria Elisabeth RITZEN.

Meer waarschijnlijk is, ·dat het oude huis CANTER is bewoond geweest door de familie BOOSTEN of dat dit pan'd als zodanig bekend stond.

Aanleiding tot deze veronderstelling hebben wij gevonden in het feit, dat midden van de zestiende eeuw in een bij de poort gelegen huis een zekere Jan MUNICX - waarover aanstonds --. woonde, van wie ver- moedelijk een afstammeling met name Johannes MUNICX begin van de zeventiende eeuw was gehuwd met Anna BOOST of BOOSTEN.

Het oude huis QUAEDVLIEG is zonder twijfel de ·voormalige aan de walmuur gelegen pastorie, die door pastoor QUAEDVLIEG tot 1749 is bewoond geweest.

De reden, waarom pastoor PENNERS eep van zijn voorgangers als be- woner van de pastorie vermeldt moet wel toegeschreven worden aan het feit; dat dè poort niet meer bestond toen hij de pastorie bewoonde.

De poort moet• dus nog ];lebben bestaan tijdens de bewoning van de pastorie doo1· pastoor QUAEDVLIEG. .

Hiermede is tevens verklaard, waarom de namen van de bewoners of eigenaren der bij de poorten gelegen huizen minder juist zijn. Pastoor PENNERS heeft de toestand blijkbaar willen weergeven, zoals deze was, toen de poorten nog bestonden en is daarbij op mondelinge ge- gevens afgegaan.

Omtrent deze poort komen in de Banksnotuien de volgende bijzonder- heden Voor.

120

(9)

J n 1738 werd aan 1 ohan Hendrik BLOEM voor het repareren van de poort

op de

Kerckhoffsbntgge 5 gulden betaald, terwijl aan Jaspar WETZELS een betaling "concerneerende de brugge aan . den Kerkhoff"

werd gedaan.

Verder komen in de achttiende eeuw geen betalingen meer voor ten behoeve van het onderhoud van deze poort, zodat aangenomen mag worden, dat zij kort na 1738 is gesloopt.

Daarentegen werden nadien wel verschillende uitgaven verantwoord voor het onderhoud van de kerkhofsbrug.

In 1750 werd aan de metselaar Frans LENARTS 17 gulden 10 stuiver en in 1755 aan Paulus LENNARTS 5 gulden 14 stuiver betaald voor het repareren van de Kerkhoffsbrugge.

In September 1757 werd aan Paul LENNARTS 32 gulden betaald voor

"het opmaeken· van de Kerkhoffsbrugge, voor kalck lesschen (blussen) en werken aen de gevangentoren" en in December 1757

5

gulden voor

"het beleg (bestrating) aan de Kerckhofsbrug".

In 1768 ontving de aannemer. Jacobus CEULARTS in totaal 128 gulden 10 stuiver wegens herstellingen aan de Kerkhoffsbrugge.

Zeer waarschijnlijk hebben wij hier te poen met de poort, die in 1551 wordt aangeduid als Aeckerpoort.

Hieromtrent vinden wij het volgende vermeld: 8)

fol. 5 verso : "Gabriel VAN SCHETESBORGH gilt den heere twee cappuynen van KERVEN huys was geweest dat dorp neven die gemeynte nae die Aeckerpoort van den halven huyse tegen MONFFOERT over.

Meye BRAESS gilt den lantheere eene someren terwe van hueren huyse enhoff aen die Ackerpoertz neven Jan MUNIX opt ander sijde GROLLEN erven lancx den grave. Nu Jan MUNICX.

fol. 83 recto : (Jan GROELLEN) gilt drie stuver eycx van een plaatse an die Aeckerpoort achter Meyen BRAES huys gelegen en neven Jan MUNICX".

Uit de eerstgenoemde niet zeer duidelijke tekst blijkt, dat Gabriel VAN SCIIETERBORGH twee kapoenen verschuldigd was .aan de landheer wegens het KERVEN huis, dat in de buurt van de Akerpoort was gelegen.

Meye (Maria?) BRAESS was aan de landheer een someren tarwe ver- schuldigd wegens haar huis en hof aan de Akerpoort, gelegen naast Jan MUNIX aan de eene zijde en de erven GROLLEN aan de andere zijde, langs de gracht.

Jan GROELLEN was drie stuiver Akens verschuldigd wegens een plaats aan de Akerpoort, gelegen achter het huis van Maria BRAES en naast Jan MUNICX".

In het einde zestiende eeuw opge~aakte "Register van Cappuijnen, chijnsen ende aldegrooten toustaende den Huijs tot Puts" ( Puth onder Voerendaal), waarvan zich een copie in het Gemeentearchief van Heer- len bevindt, is sprake van "Trichterpoort", hetgeen blijkt uit de volgende omschrijving van een aldaar gelegen plaats

121

(10)

"Dirck DAUVEN· als voorganger van sijne huijsvrouwe Neul KLINGEN ist laet van eene plaetze gelegen aen de Trichter poort daer die schuijr ende stelling opgebouwen staet reinende op eene sijde dat. Koetsmanhuijs d'ander sijde end een heut (hoofd) reijnt des Dorps graeff, t'ander heut stoet op den wegh door het dorp gaende, gilt jaers den Leenheer twee erff. cappuyn".

Onder de uitgaven· van de Bank komen enkele malen betalingen voor ten behoeve van de herstelling van de slijpsteen aan de Kerkhofsbrug.

Omtrent de betekenis van deze benaming is geen afdoende verklaring te geven. Dat hiermede zou zijn bedoeld een zich aan de oprit van de brug bevindende schampsteen, zoals men deze aantreft bij oprijpoorten of brugleuningen ter bescherming van de hoek tegen beschadiging door aanrijding, is moeilijk in overeenstemming te brengen met de hierna volgende omschrijving van deswege gedane uitgaven.

In 1775 werd aan Johannes LEUFKENS 32 gulden betaald wegens geleverde stenen aan de slijpsteen tot Heerlen; J oannes H. MEIJERS ontving 7 gulden ll stuiver 2 oort "voor' 67 mandelen kalk voor aan de brugge aan den slijpsteen, terwijl aan de meester metselaar Jacobus KEULARTS 22 gulden 10 stuiver werd betaald "voor dagloon aan 't canael. aan den slijp steen".

In 1789 werd aan Gerardus MERKELBAG "weegeus dagloonen aan het leggen van het canael aan den soogen. sleijpsteen binnen dezen Dorpe, item voor het hout tot vlegthout heen en weer te helpen afhouwen

(kappen) en haaien" 9 gulden 5 stuiver betaald.

Met het kanaal is hier bedoeld de ondergrondse afvoer tussen de Kerk- graaf en de Bongerdspoel, die zich tussen de tegenwoordige panden van SCHUNCK en van VROOM &. DREESMANN bevond. Aan de noord- -zijde van hét bij de Kerkhofsbrug gelegen gedeelte van de Kerkgraaf bevond zich nog einde van de vorige eeuw een tap of stop, dienende tot afvoer van het overtollige water en eventueel toL drooglegging van de Kerkgraaf. Deze tap was aangesloten op· het vorengenoemde afvoerkanaal.

Een verdere aanduiding omtrent deze steen treffen wij aan bij de betaling aan landmeter WILMAR in 1774 wegens zijn bemoeiïngen "tot het meeten en afpaelen van den grooten weg gaande van den steen tot aan het Dootleger". Met deze weg is de Geleenstraat bedoeld.

Het einde van de achttiende eeuw nog bestaande huis "A gen steen"

lag vermoedelijk bij de kerkhofsbrug.

Blijkbaar hebben wij hier ie doen met een plaatselijke benaming, waar- van de herkomst niet bekend is.

De derde poort was gelegen aan het Manhuis of Keulse leenkarner. Het Manhuis lag naast het huis De Kroon. Ter plaatse bevond zich vroeger een toegang tot de zuidzijde van het tegenwoordige Kerkplein. Evenals de beide andere poorten lag deze poort in de walmuur. De plaats, waar deze poort heeft gestaan, moeten wij dus zoeken achter de tegenwoordige bakkerij QUANJEL. Naar alle waarschijnlijkheid moet zich vóór de poort een brug heben bevonden.

(11)

Met deze poort is wel bedoeld de Keulse poort, waaromtrent wij het volgende vermeld vinden: 8)

fol. 17 recto : "Symen DEEGENS gilt den lantheere twee vat terwe van zijnen huyse en hoff geyt over den grave gelegen aen die Coleport

neven den grave". ·

In verstaanba~r Nederlands : Sirnon DEEGENS is aan de landheer twee·

vat tarwe verschuldigd wegens zijn huis en hof aan de overzijde van de gracht, gelegen aan de Keulse poort naast de gracht.

Omtrent de gevangentoren treffen wij nog de volgende bijzonderheden aan.

De notulen van de banksverg'adering van 6 Mei 1757 .vermelden :

"En belangende den gevangen Tooren, denweleken menaceert van in te storten, bij aldien het Dack immediaat niet affgenoomen, en dusdanig·

voorsien wordt, dat geen perijckel meer exteert, soo hebben wij hieraff de Heeren Commissarissen van de Leenen kennisse gegeven, dien cnver- mindert sijn wij van gevoelen, dat deese vergaaderinge Schouth en Commissarissen authoriseeren, om 't Dack te laaten affneemen, mits dat de materiaelen daarvan behoorlijck in bewaarender hand gestelt worden, en het selve Dack wederom te laaten vernieuwen, op dus- daanige maniere, als de selve tot meeste nuth der Bancke sullen oor- deelen te behooren, volgens besteek daarvan door Schouth en Commis- sarissen te formeeren, en aan de minstbiedende uijt te geeven. Zijnde bij provisie op heeden dato voorsz. tot eviteeringe van de oogenschijne- lijcke perijckel van instorten het afbreeken van het kapwerck van den gevangen Tooren uijtgegeven aan Pieter Caspar WETSELS als minst gepresenteert hebbende, voor de somme van twintig Pattacons".

Op 15 October 1757 ontving Jacobus EIJMAEL 65 gulden voor ge- leverd hout aan de gevangentoren.

Aan MOREES werd in 1757 24 gulden betaald, zijnde het "quote der laeten van een eijk voor de hoofdbalck in den gevangenthoren".

Aannemer M. PIJPERS ontving op 18 October 1757 een bedrag van 100 gulden "voor het opbouwen van den gevangentoren".

BERANGE ontving op 6 December 1757 21 gulden als inspecteur voor het opbouwen van de gevangentoren.

Hieruit blijkt, dat in 1757 een omvangrijke herstelling heeft plaats gehad.

In 1763 werd door de Bank 381 gulden 4 stuiver voorgeschoten tot betaling van "steen en leien wegens hetstelling -van de vloer en het torentje".

Aang~zien nog meer gelden voor de uitvoering van deze werkzaamheden nodig waren werd beslqten tot Hoog.Mog. het verzoek te richten tot dat doel nog 1000 gulden te mogen besteden.

Of dit verzoek werd ingewilligd is niet bekend; in elk geval blijkt niet, dat destijds een dergelijk bedrag werd uitgegeven. Waarschijnlijk heeft men de herstelling voorlopig uitgesteld.

In 17ïl eve11wel schijnt men met de restauratie niet langer te hebben kunnen wachten. In dat jaar werd een advertentie geplaatst "in dP lVIaastrichter gazette over het besteden van de gevangentoren". Jacobus 123

(12)

SCHILS ontving 15 gulden voor het "maeken van den plaan". Aan de timmerman Peter Caspar WETZELS, die het werk blijkbaar had aan- genomen. werd "voor de helfte of eenen termijn wegens maakloon van den gevangentooren" 525 gulden betaald. De laatste termijn "wegens de gevangentoren en verder noodsaekelijke werk" ad 675 gulden werd hem in 1775 uitbetaald.

In 1775 was de toren echter nog niet zo ver voltooid, dat deze tot gevangenis kon dienen. Althans in de Banksvergadering van 10 October 1775 werd op voorstel van de· Luitenant Drossaard besloten "dat het aldersnoodsakelijks is, dat den gevangentoren eenigsints geapproprieert moest worden tot bewaaring off in securiteijtstelling van delinquenten wiens processen van korten duur sijn en het Geregte en Commissarissen te authoriseeren. omme het op de menagenste wijze te laeten maeken, en hetselfde aen den minst aennemende uijt te geeven, welverstsen nog·

tans, dat hetselve geen groote costen nae sig sall sleepen en worden bij deese geleegentheijd het Geregt en Commissarissen insgelijks geautho·

riseert om den weg naer den Kerckhoff in staat te doen stellen".

Deze werkzaamheden werden opgedragen aan Peter Caspar WETZELS, die in 1776 "wegens nader werk aan den gevangen toren" 100 gulden ont- ving en voor ,,reparatie en voorsieninge aan de cachotten en gijselcaemer"

60 gulden 12 stuiver.

Als bijzonderheid zij vermeld, dat aan predikant CRENA in 1776 op last van hogerhand "eene bequaeme plaatse tot berging van sijne brand·

stoffen" moest worden ter beschikking gesteld. Besloten werd "het onderste vertrek van den gevangentooren te accordeeren, hetwelke daar·

toe geapproprieert sal worden, reserveerende de Bank sig nogtans dit

!Vertrek, so sij het nodig agt, altoos tot een ander gebruijk te mogen emploijeeren. mits geevende aan den predikant een bequaem plaatsje om sijne brandstoffen te konnen bergen".

De toren moet niet bepaald geschikt zijn geweest als gevangenis, want toen in 1780 een boosdoener moest worden opgesloten moest eerst de smid Willem WORMS daarbij te pas komen om op een der cachotten schuiven of grendels aan te brengen en kettingen en boeien te leveren.

In de rekening van uitgaven over 1783 komt een betaling voor van 59 gulden 11 stuiver aan schrijnewerker Joh. WETZELS "voor maken van sloten aan cachotten, item nog deuren in de trappen van ·-de gijselkamer".

In hetzelfde jaar ontving Theod. BOER 12 gulden wegens "dekloon op den gevangentoren'~.

Aan meester leidekker Theod. BOER werd "voor op_ den gevangentoren in de maand Mei 1784 gedekt te hebben" .13 gulden 5 stuiver betaald.

In de jaren 1786 tot 1792 komen nog verschillende kleine uitgaven voor onderhoud van de gevangentoren voor.

Wegens bouwvalligheid van de toren, waarvan hiervoren sprake is, werd in 1793 besloten de herstelling ter hand te nemen en tot aanbesteding van het werk over te gaan. Wanneer met de werkzaamheden een aan- vang is gemaakt, is niet met zekerheid vast te stellen; in de uitvoerinl!

(13)

zal wel enige vertraging zijn ontstaan ten gevolge van de politieke gebeurtenissen.

Toch moet wel enig gevaar voor instorting aanwezig zijn geweest. Im- mers, in de vergadering van 8 November 1793 "protesteert Schepen SCHAESBERG teegens alle schaede, welke aan het hu_ys waer en hij

· woont niet alleen, maar ook aen sijne meubelen sullen konnen geschie·

den door het instorten van den tooren, welk protest hij voor sig en naemens sijnen verpagter is doende". Op dit protest .werd door de vergadering "verder geen egaard genoomen".

Het doet wel enigszins zonderling aan, dat de toren in 1793 bouwvallig werd bevonden, nadat in 1775 zo grondige herstellingen daaraan waren verricht, die de voor die tijd kapitale som van meer dan duizend gl)lden

hadden gekost. .

Tot zover de geschiedenis van de gevangentoren in de achttiende eeuw.

Een belangrijk onderdeel van de veste Heerlen was voorts de toren van de St. Pancratiuskerk. Een uitvoerige beschrijving van deze toren, die omstreeks 1394 moet zijn gebouwd en bedoeld was in tijden van gevaar als toevluchtsoord voor de omwonenden te dienen, komt voor in het artikel van Drs. L. van Hommerich in deel 61, aflevering 4--5 van de Maasgouw 1947.

Ten slotte zij nog opgemerkt, dat het niet denkbeeldig moet worden geacht, dat een vage herinnering aan de kerkhofspoorten is bewaard gebleven in het tot voor enige tientallen jaren op Kermis,Maandag door de schutterij gehouden spiegelgevecht het ·z.g. stormen.

Bij de schijnbelegering van de vesting werden de heide nog bestaande

toegang~n tot het Kerkplein, ter plaatse, waar zich de poorten moeten hebben bevonden, afgesloten door middel van een uit latwerk en papier vervaardigde wand, die tijdens de bestorming werd vernield.

In 't kort samengevat komen wij tot de slotsom, dal het binnenplein der veste Heerlen was omsloten door grachten en een walmuur, waarin zich drie poorten bevonden, te weten : de VEEMARKTSPOORT aan de noord-oostzijde, de AKERPOORT of TRICIITERPOORT aan de zuid- westzijde en de KEULSE POORT aan de oostzijde.

W. LlNDELAUF

l) Jos. HABETS en Dr. W. COOSSENS. Geschiedenis van bet tegenwoordige Bisdom Rot"rmond.

2) Banksnotulenregister VUf! Heerlen.

~) Explicatie en declaratie gehoorende tot de Caarte Figuratief raekende de Temsen en water loopen door ea om het dorph Heerle. (Oud-Hollands Archief Gem.

Heerlen.

4) P. PETERS, Wandelingen in en bij Heerlen.

") M. J. H. KESSELS, Kermis, 1922.

U) Gichtrt"gister der Hoofdbank Heerle, Landen van Overmaas No. 2030 blz. 37 en 346.

7) De Nedermaas, 8ste jaargang 1930 blz. 88.

8) 'Archief Landen van Overmaas No. 203, 1551.

125

(14)

Oe caRoltnc;tsche

a~stammmc;

van

udo van tout

;J..eeer. va11 ;J.eeerlen-CVoere11daal

HEERLEN EEN CAROLINGISCH KONINGSGOED?

E

en belangrijk gegeven tot het instellen van een nader onder- zoek naar de herkomst der allodiale bezitters van het historisch gebied van H. eerle~ in d.e post-Carolingische tijd bevat de schenkingsoorkonde ddo. 1065, waarin het feit der pauselijke kerkwijding van Voerendaal mede vermeld wordt.

Hierin is immers sprake van een zekere Udo. bisschop van Toul, die zowel de grondheer als de gezagsdrager was van een gebied, waar- binnen één kerk en tenminste 2 kapellen stonden. ( 1 ). Een verantwoorde documentatie van het feit der seigneuriale bezitsvorm door een bisschop van Toul zou het historisch motief van de Xle-eeuwse relatie Heerlen- Tout (N.·Fr.) kunnen OJltvouwen. Bovendien zou wellicht de-Le kennis een licht kunnen werpen op de territoriale structuren in onze eigen streek.

De oplossing van dit vraagstuk is tot nu toe bij de grafelijke familie van Ahr blijven steken. Met zekerheid is n.l. het gegeven bekend, dat in het jaar 1121 Theodoricus van Ah1· de bezitter van Heerlen was. ( 2). Vanaf die tijd is er geen twijfel toelaatbaar aan het feit dat Heerlen een heerlijkbeid bleef, bestuurd door leden van de graven van Ahr, later van Hochstade en van Wickrade, totdat Brabant definitief in hun grond- alsook in hun gezagsrechten zou· treden. ( 3). Met de beschikking over deze gegevens lag het voor de hand een .familie- verband te leggen tussen Udo van Toul en Theodoricus van Ahr, waarmede een hinderlijke hiaat van ruim 70 jaar zou zijn overbrugd.

P.

Peters spreekt in zijn "Wandelingen in en om Heerlen" dit vermoeden I

uit ( 4), terwijl H. Hennen in zijn "Bijdrage tot de geschiedenis van Heerlen", in positieve zin deze verwantschap. formuleert. ( ii).

Met deze bibliografische. oriëntering is ons onderzoek in eerste aanleg

begrijp~lijkerwijze in de richting voortgezet van de opsporing der vroegst bekende heren van Ahr, hierin nog versterkt door het gegeven, dat Udo van Toul afkomstig was van adellijke ouders uit Ripuarië. ( n). Naar de stJ·ikt aardrijkskundige zin behoorde tot deze landstreek in elk geval de Bonnergouw, waarbinnen Ahr lag. (;). Ook het feit, dat P.aus Alexander IJ in een acte ddo. 1069-Mei-5 enige bezitsrechten van Udo van Toul bevestgt, waartoe o.m. familie-eigendom van de van Ahr's behoorde, versterkte het onderzoek in deze richting. Het staat immers 126

(15)

vast, dat Sigehodo van Ahr, die in de Eifelgouw uitgestrekte' bezittingen had, rond 925 te Steinveld een klooster stichtte voor vrouwen volgens de leefregel van St. Benedictus ( 8), welk allodium U do van Toul in 1069 door erfenis toebehoorde. ( !l).

Een onderzoek naar degenen, die bestuurs· en bezitsrechten in het Eifel- gehied tijdens de Xe-Xlle eeuw hebben uitgeoefend, leidde niet tot het gewenste resultaat. Ik kwam to't de opstelling van het volgend graven- lijstje :

l. Sigebodo - stichter abdij Steinfeld + 925. ( 9 a).

2. Hermann - 975---<978 als graaf van Eifelgouw. (10). 3. Sigebodo

+

Richwin - 992. ( 11).

4. Sigebodo van Ahr 1030, 1036, 1038. ( 1 2).

5. Theodoricus van Ahr - · 1107. ( 13).

6. Theodoricus van Ahr - 1121, heer van Heerlen ( 14).,

Alhoewel de naam van de.vader van Udo van Toul-Heerlen overeenstemt met die van Richwin, Ricuinus ( 1;;), kan hij niet zonder meer met onze Richwin ddo. 992 worden geïdentificeerd. In het algemeen moet de inpassing van deze naam in die tijden in de hem aangewezen familietak met omzichtigheid gehanteerd worden. ( 1 (;). Bovepdien wijst het gegeven, dat Udo van koninklijke afstamming zou zijn, op een andere familie- lijn dan die der Ahr's. (lila). En tenslotte treedt de vader van U do in de bronnen op als "graaf van Saintois", een gebiedsdeel, dat niet in het noordelijk Eifelgebied, maar in de bovenstroom van de Moezel is gelegen.

Het bleek na het voorafgaande gewenst de gepraesumeerde Heerlen- Ahr-traditie althans voorlopig op te schorten en het onderzoek opnieuw aan te .pakkert, nu volgens de genealogische methode in de zin van opklimming van zoon op vader. De consultering der gravenlijsten uit,de Moezelvallei en met name van Saintois was hierbij mijn eerste oogmerk.

Vertrekpunt was hier het gegeven, dat keizer Koenraad II (1024---11039) een graaf, genaamd Ricuinus en genoemd als vader van Udo, tot be- stuurder over Saintois aanstelde. Saintois lag in het zuidelijk gedeelte van het bisschoppelijk rechtsgebied van de bisschop van Toul; de Moezel stroomt door deze landstreek. ( 17 ). In het noorden, tegen dit kerkelijk territoir aan, lag voorts een graafschap, eveneens bestuurd door een "Ricuinus", "in pago Scarponensi"

=

Charpeigne. Deze Ricuinus had hierover in 1019 van zijn vader, Louis I, het bestuur in handen genomen; in 1028 spreekt. keizer Koenraad II in een charter

· bovendien van een graaf Ricuinus, die Charpeigne bestuurt. ( 18).

Dezelfde Ricuinus van 1028 zegelde in 1019 een charter, waarin zijn vader Louis I en een zoon, Louis II, mede optraden. Deze Louis II van Mousson-Bar komt in een charter van 1057 voor als een broer van Udo.

Mousson nu was de hoofdplaats van het graafschap Charpeigne. Udo van Toul-Heerlen ~~·erd in 1019 geboren. ( Ul). Uit het feit, dat Ricuinus van Saintois de vader van Udo was en dat Louis II van Charpeigne, tevens broer van Udo. Ricuinus van Charpeigne tot vader had, volgt, 127

(16)

dat Ricuinus van Saintois dezelfde personage is als Ricuinus van

Charpeigne. .

Uitgaande van de stelling, dat Ricuinus van Charpeigne-Saintois de vader was van Udo van Toul-Heerlen, staat het vast, dat Udo tot het huis van Charpeigne behoorde, hetwelk nauwe bezit-relaties met l:irnburg aan de Vesdre onderhield en bovendien aan het Carolingisch konings·

huis was geparenteerd. Zodoende kom ik tot de opstelling van een genealogie, die in opgaande lijn van Zoon op Vader in het Se geslacht zijn eindpunt heeft bij de Lotharingse en Franse Carolingers, waarmede Levens de koninklijke afstamming van Udo is gegeven.

le geslacht : Ricuinus van Charpeinge-Saintois, die in een charter ddo.

1019 met een broer, Theodoricus genaamd, figureert. Bovendien hl-ijken deze gebroeders uit anderen hoofde in 1033 voor te komen als de bezit- ters van het slot Limburg aan de Vesdre. (=~ o).

2e geslacht : Luduicus, vader van Ricuinus. In deze hoedanigheid zegelde hij tegelijk mc;t Ricuinus het charter van 1019, hiervoren ver·

meld. Ook S. P. Ernst plaatste hem in deze graad van bloedverwant- schap ( 21), terwijl

P.

C. Boeren hem Louis

II,

graaf van Chiny, tot zoon geeft. Voor zover kon worden geverifieerd, moet deze liaison op een vcrgissing of onjuistheid berusten tenzij Boeren zijn schema in ver- korte vorm heeft gepubliceerd. Het blijkt n.l., dat LouisJI een zoon was van Ricuinus. Luduicus of Louis I was graaf va11 Chiny en Verdun en werd in 1025 door Gozelo I van Ardennen vermoord. Hij was gehuwd met Adelaïde. ( 2 2) .

3e geslacht : Otto van Warcq, graaf van Chiny, van lvois en van Ver·

mandois, vader van Luduicus of Louis I van Chiny. In deze familie·

relatie noemt hem op grond der voorhanden documentatie 5.

P..

Ernst, L.. Vanderkindere en P. C. Boeren. (:2:3). Over deze Otto en zijn pene·

tratie-poliek :van het jaar 971 o.m. met het ook op het behoud van zijn allodiaal bezit Limburg aan de Vesdre leze men P. C. Boeren in zijn meer geciteerd boekwerk, .blz. 20-21.

4e geslacht : Albert van Verma.ndois, vader van Otto van W arcq. In de uitvoerig gepubliceerde en heredeneerde geslacht<slijst der konings-familie van Vermandois treft men Albert I aan, anno 943, bijgenaamd de

"Vrome", gehuwd met Gerberga. Uit dit huwelijk werd o.m. een zoon Otto, genaamd van 'W arcq, geboren ( 24), Albert I ove1;Ieed 9 Sep·

temher 987.

Se geslacht : Louis d'Outre Mer, koning van West-Francië ( 936-954)

X

Gerberga, dochter van Hendrik

I

van Oost-Francië en weduwe van hertog Giselbert van Lotharingen (915-939). Uit het le huwelijk werd o.m. Gerberga geboren, die met Alberl van Vermandois huwde (25).

De vader van Gerberga nu behoorde tot de Lotharingse tak der Caro·

lingers, terwijl haar moeder door haar tweede echtverbintenis in de franse Carolingse koningstak verschijnt. Mogen we

1.

Schoenrnaekers in zijn "Bijdragen ... geschiedenis Klimmen" (Publications 1906) geloven, dan zou Gerberga-moeder het Meerssense erfgoed als huwelijksgift van haar le man ontvangen hebben, eveneens een Carolingische telg.

128

(17)

(Tafel l )

KAROLINGISCHE AFST AMMINGSLUST VAN

UDO

VAN

TOVL-HEERLEN.

Karel de Grote, 768-814

x

v

Loclewijk de Vrome, 811-840

x

Lotharingen Frankrijk

. · - - · · - -- --

Karel II -de Kale, 843-I 8Tt

Lotharius I Loclewijk de Duitser

€Wb. :L 79~ --

· i ·

8;):5 843- 876

. x V i

lrmgard

x

· Giselbert 846 Graaf van dt Maasgo~w

v

I

Reginarcl

x

I

V

I

, Giselbert lt:. echtgen. van:

X Gerberga

I

- - - - , ,.

' I

v

Loclewijk

11,

877- 879

x I

I

I

I

V

Karel IV, 893__.929

x

V

i

Loclewijk

IV

cl'Outre Mer 2e echtgen. van:

X Gerberga

V I

Gerberga Lctharius Karel,

X Albert van Vermandois Otto van

I

W arcq

x

I

J~odewijk I

I

x

I

Ricuinus I

Loclewijk TI Udo van Toul-Heerlen

x I

Otto

X-

I

I

Een dochter

Hertog v. N. Loth.

· X Lambert van Leuven

(18)

(Tafel 2)

KAROLINGISCHE AFSTAMMINGSLIJST VAN UDO VAN TOUL-HEERLEN.

Gerberga

X

I Giselbert, Hetrog van Lotharingen

I X

Il Loclewijk d'Outremer

I

Albert V ermandois vóór 954

X

Gerberga

I I V

Otto v. Warcq, 971- 986, Graaf v. lvois, Graaf v. Chiny

x I V

Loclewijk I - 1019 -

Cf

1025) Graaf v. Verdun en Cbiny X Adelaïde

I

I

j

- V

Ricuinus Theodoricus

-

- 1019

=

1028

=

1033 Limburg Graaf van Charpeigne en Saintois

- 1002

=

1006

=

1033 "Limburg Graaf van Bar

I •

Sigebodo 1030 1036 1038

1064 St. Truiden

>.:

V i

Henri

1057

Thierry

1057

• • •

Loclewijk

11

udo van Toul Ricuinus 1057 1049 Heerlen 1044

x

1057 1052

1069 Steinfeld Graaf

I van Saintois

-

V

Theodoricus 1096 Graaf van Bar Arnold

-

Graaf van Verdun

Graaf van Chiny en W arcq

(19)

Schematisch ziet Udo's afstamming er als volgt uit (zie Tafels 1

+

2).

Van de samenstelling van het huisgezin, waarin Udo van Toul-Heerlen opgroeide, kan worden medegedeeld, dat het ouderpaar Ricuinus van Charpeigne X Matbilde tenminste zes zonen had n.l. :

1. .Louis II. Als zodanig signeerde hij met zijn vader en grootvader een charter van het jaar 1028 "s. Riquini comitis. s. Luduici comitis patris ejus. item Liduici filii ejus." (26). L. Vanderkindere plaatst deze 2e Louis in de kinderschaar van Ricuinus. Hij huwde met Sopbie van Bar. In 1044 bezat hij Montbéliard. In 1057 tekent hij met Udo van Toul, zijn broer en met de graven Hendrik en Dirik, eveneens broeders van Udo genaamd, een charter. (27).

2. Hendrik - 1057.

3. Dirik - 1057. .

4. Ricuinus de jongere. Anno 1044 : de bevestiging van de priorij van Denilly door bisschop Bruno van Toul (de latere paus Leo IX) ver·

meldt : "Segentis pagi ubi ipsa cella sita ·est comite Ricuino juniore".

En in 1052 zegelt deze Ricuinus wederom als graaf van Saintois een acte van Udo van Toul ten profijte van de abdij van Bleurville. (28).

Ricuinus de jongere van Saintois kan niemand anders zijn dan de zoon van Ricuinus de oudere, de vader van Udo.

5. Sigeboclo. Anno 1064 ging Udo van Toul een ruilovereenkomst aan van eigendommen met de abdij van Cornelimünster. Hierin trad hij tesamen op met graa-f Sigebodo, die zich zijn broer noemt. (29). 6. Udo 1019~1069, bisschop van Toul en heer vari het allodium van

Heerlen- Voerendaal. Over de bezitsrelatie van U do met Heerlen moge ik. volstaan met de verwijzing naar de bron, vermeld hij voet·

nota l.

Met deze oplossing van de herkomst der allodiale bezitters van het historisch gebied van Heerlen in de post·Carolingische tijd blijft /~et

vraagstuk ons bezig houden, op welke wijze Udo van Toul-Heerlen in 1069 langs de weg der erfenis in het bezit is geraakt van het allodium Steinfeld, dat voorheen een typische Ahr-bezitsvorm was en hoe ruim vijftig jaar later - mogelijk zelfs 38 jaar daarna - Theodoricus van Ahr als heer van Heerlen in de historiebronnen verschijnt. Dat er een familie·

relatie moet hebben bestaan tussen de geslachten van Charpeigne en van Ahr blijkt voldoende uit de factor van erfrecht, op welke titel Udo zich de bezitter van Steinfeld noemde. Anderzijds bezat de stichter der abdij Steinfeld het eigenkerkenrecht hierop, hetgeen o.m. impliceerde dat alle bezitsrechten ter uitoefening van het geslacht van Ahr zouden blijven e:o). Alhoewel men bij deze stand van het onderzoek verleid wordt tot het construeren van liaisons, die bovendien in hun formu·

leringen niet zo onwaarschijnlijk zouden lijken, begeeft men zich hier·

mede niettemin op het onzekere pad der documenten-lacunes, waarmede de historische objectiviteit niet gediend is. Orn dezelfde reden blijft thans de hiaat van 38 tol 50 jaar ter verklaring van de terugkeer van het allodium Steinfeld in het nominatieve bezit der van Ahr's onbeanhvoord.

131

(20)

(Tafel 3)

AFSTAMMINGSLIJST VAN DE GRAVEN VAN AHR EN HOCHSTADE ALS HEREN VAN HEERLEN

Theodoricus van Herle, Graaf van Ahr~ 1121-1149

x

V

Otto van Herle,

sinds 1138 Graaf van Hochstade-Wickrade X Adelbeid van Hochstade-Wickrade

!

Deling van bet gezagsgebied

I l

Dirik van Hocbstade, 1143--'1166

t

Dalhem ~ij Visé

i

I

V

D·irik van Hochstade, 1166-1195 Stichter van V al-Dieu

x I

v

I Otto van Wiekrade i' 1197

Lotharins v. Hochstade 1195- 1216

x I

V -

Koenraad Aartsbisschop

van Keulen Lotharins

x

1210-1246

-

V i

Graaf Dirik 124~1246

Tijdens zijn bestuur wordt Brabant's hoogheidsgezag te Heerlen gecon·

stateerd.

(21)

Ik volsta derhalvt: met de afdruk van een verkort ;;~,;hema der Graven van Ahr, tevt~ns hen•n van Heerlen. (Tafel :iJ.

Het feit van de Carolingiî<che afstamminl! van l:do van Toul plaatst ons

begrijpelijkerwijze voor de vraag : ·

Was hel !!:ebied van Heerlen-Voerendaal een allodiale Carolingische

bezilsvom~"!

Zo ja : maakte het wellicht oorspronkelijk deel uit

v~n

het

praeeliurn Meerssen! Teneinde deze zienswijze steun te geven op de historische feitt:n, hreng ik in herinnering. dat de koninklijke weduwe Gerberga in 96U het Meerssen-complex uit haar Carolingisch bezits·

patrimonium, afkomstig van haar eerste inan, Gisdbe.rt van Lotharingen

( :: 1), lichtte door middel van >-chenking; dat het H eerlen-co11iplex in 1049 in erfelijk bezit was van een rechtstreekse afstammeling van dezelfde koninklijke bezitster, die ongeveer horiderd jaar tevoren het patrimoniale Meerssen bezat; dat de Carolingers in de voormalige civitas Tungrorum als de rijkste grondbezitters naast de kerk van Tongeren - Maastricht - Luik optraden, zodat zij er bijna de enige meesters waren

( :::!); dat in het geval het voormalige Coriovallum binnen de civitas Coloniae Agrippinae heeft gelegen I::::), het district Heerlen niet minder op Carolingische herkomst zou kunnen wijzen ( ::4); dat in feite het historisch-hekende Heerlener land ( ::;,) zowel in het westen en noorden, alsmede in het oo!'len en zuicl<·n zoal niet met thans nog bewijsbare algeheel aangrenzende ·- dan toch stellig partieel - aangrenzende Carolingische donJeinen was ingesloten. Dit laatste punt verdient nadere bewijsvoering.

Vooreerst t.a.v. het Heer/en-complex. Het is een algemeen aanvaard be- ginsel, dat de voormalige romeinse nederzettingen van enige betekenis als rijksdomein in bezit werden g<'nomen door de Carolingers ( :n: )'.

Zolang gren tegenbewijs is geleverd, mogen we deze ontwikkeling van bezitsverwerving t.a.v. het voormalige Coriovallum blijven aanvaarden.

Ter versterking hit•rvan diene, dat Heerlen rond het midden der lle eeuw in bezit was van een Carolingische afstammeling, Udo van Toul.

ln het westen grensde Heerlen rond het jaar 1000 gedeeltelijk aan het Caroli ngisch Meerssen-complex ( :: ï J ; in het noorden was het Oirsbeek- Brunssuln-complf'x gclege11. waarvan Merkelbeek op Carolingisch-kerke- lijke oorspron~ zou teruggaan ( ::>( J. terwijl /Jrunsswn kerkelijk tot de Caroli ngische palts Gang:elt behoorde. ( ::!I).

KerkNule en Simpelvel.d I met Vijlen en V a als) zijn evenals Meersseu ontstaan uil een der talrijke koninklijke praedia. ( -lH)_

Van Wylre is hekPnd, dal de in de vakliteratuur bekende Ermengardis ( 1040- lOHOJ, bloedverwante \'1111 keizer Hendrik UT, een koninklijk praediun1 ter [>laatse en goederen in de buurt van Wylre bezat (41);

het werd e('n vrije: Bijkgheerlijkheid. 14:!).

Van W iflem kan l!'nslotte hetoogd worden, dat het i u oorsprong een allodiale hezitsvorm wa;.. van Cono van Muntaigu, vader van Thiehald van 's CravenvoriTn. die zelf weer ern kleinzoon was van de· reed!:<

genoemde Ernwnl!ardis, welke in deze streek van haar keizerlijke verwant in 1041 111ecrdere IH·ziltingen had gekregen. 1. 4::).

133

(22)

Wij mogen uit het voorgaande in het algemeen besluiten, dat gedurende de 10e en lle eeuw in deze streek een hoogconjunctuur van Carolingi- sche allodia, hetzij van Oost- hetzij van West-Francische herkomst, is aan te wijzen; dat in het bijzonder Heerlen met zodanige domeinen was vmgeven. Het vermoeden, dat Heerlen tegelijk met Meerssen één onge- deeld bezit van koningin Cerberga was, heeft een positief element in het feit, dat deze koningin dezelfde persoon was. die tijdens de 2e helft der lOe eeuw Meerssen bezat en tevens de stammoeder in de Se graad van Udo van Toul blijkt te zijn, de allodiale bezitter van Heerlen.

Ben

meer constructieve opzet in deze regionale territoriale vorming laten de mijuerzijds geraadpleegde bronnen niet toe. Ik schuif deze zienswijze derhalve met de vereiste reserve naar voren, waarbij ik ander·

1ijds overiveeg, dat deze visie niet ongegrond is en eeJI waardevol aspect als hulpmiddel bij nadere opsporingen kan helpen.

Uitgesll:ektheid van het p;rootgroll(lbezit van het Httis van Verrnandois - Chiny- Charpei{[e- Limburg - Heerl.en.

Tot besluit rnoge een aanvaardbare explical ie gegeven worde11 ten aan·

zien van de exentrische situatie, waarin Heerlen ogenschijnlijk t.o.v. zijn veraf wonende heer Udo van Toul zich bevond. Hij een nadere beschou- wing blijkt het n.l., dat, indien we P. Boeren mogen geloven, het allo- dium Heerlen aanvankelijk de meest noordelijke punt vormde van een in zuid-westelijke richting zich uitstrekkend grootgrondbezit van het Huis van Vennandois-Charpeigne, waartoe, zoals we aantoonden, Udo van Toul behoorde. Tijdens de 2e helft der 10e eeuw heeft een opdringen van Franse Opper-Lotharingers in Neder-Lotharingen plaats gehad, waarbij zich leden van hel Huis van Vermandois aansloten. Een typische repraesen- tant was Otto, de overgrootvader van Udo. Anno 971 bouwde hij bet slot Warcq aan de Maas als lrait-d'union tussen zijn Noord-Franse bezit- tingen, zijn goederen aan de Semois ( Chiny) en in het noordelijk deel der provincie Luxemburg, zijn goederen aan de Vesdre (Limburg) en - zouden we nu er nog aan toe mogen voegen -zijn allodium Heerlen.

Zó gezieu, zou het inderdaad een weloverwogen familie-politiek zijn ge- weest hun Carolingische erfenis in eell rnin of meer staatkundige eenheid samen te vatten. (

H. h

Deze territoriale aaneensluiting mislukte, toen tegen het einde der 10e eeuw het hertogelijke huis van Neder-Lotharingen de graven vau Vermandois-Chiny uit Noord-Luxentburg verdregen en op de Sen10is terugwierpen.

Heerlen, 20 Nov. 1952.

L.

VAN HOMMERlCH.

NOTE .

( ') Tesser }. : Kt>rkwijding lt' Vot·n:ndaal rlour Pau~ L .. o .IX in 10·1·9 in "Llc Maasgouw" 1949, afl. 4 nll'nlt·nking~nUtlllll<'t.)

t~) "Atlclht•rna tlt> Hc·rlt•, eun• ,.~,.•·t dt· familia Tht•otlrit:i •·ociti,; dt· Ara, eu1us Tlwodriei proprium .. ral H .. rt,.•· ... /11 (; H. SS. 16. Annalt-s Hoden~··~, Bk ?OL

(23)

(3) Ven.ne, J. M. v.d. : De -overdracht der Wickrathse bezittingen te Heerlen aan Br11bant in 1378. "De Maasgouw" 1948, afl. 6, Blz. 85- 88.

v. Negri. : Wie Heerlen an Brabant kam, in "De Maasgouw", 1935, Afl. 3, Blz .. 27-30.

U) P. Peters. : Wandelingen in en om Heerlen met geschiedkundige aanteke- ningen. Heerlen. (1917). Blz. 26. ·

(5) H. Hennc>n. : Heerlen na de romeinen, in het .Jubileumnummer der V.V.V.

Heerlen. 1936. Blz. 29, 2e kolom.

(ll) "Riquino et .Mathilde nobilibus parentibus in Ripuariorum regione natus

Udo ... ". Gallia Christiana, Prov. Tolosana et. Trevirensis. 13. Blz. 989.

( 7 ) H. Au.bin. : Kulturströmungen und Kutnrprovinzcn in den Rheinlanden. Bonn,

1926, Abh. 17, Blz. 38. .

L. V1mderkirulere. : La formation territoriale des principauté's au moyen-àge.

Brussel. 1902. Dl. JI. Blz. 248 en 428.

(S) Th. Paas. : Entstehung und Geschichte des Klosters Steinfeld als Propstei, Ann. Hist. Ver. Niederrhein. 1912. H. 93. Bh:. 3-4.

}. 8. Berg. : ,.Steinfeld". Steinf. 1928. Blz. 7.

(11) "Alexander t'piscopus servus servorum Dei . .. Udoni Tullensi episcopo

cum his supra nominalis aloeliurn tuum Steinveld ex integro cum banno . qua tibi dcvenerunt paterno et materno iuré . . . " in :

H. Beijer. : Urkundenbuch zur Geschicbte dei ... miuelrheinischenl Terri- torien. Coblen~. 1860. Bd. L Acte 368. Blz. 425.

(!la) Miiller. : Historisr,h-kritische Untersuchungen üher die Grafen und Dijnasten·

geschlechter ant Niederrhein i in elften und zwölften 1 ahrhundert in Annalen des hist. Vereins für den Niederrhein. Köln, 1872, Heft 24. Blz. 207 vlg.

( W) V anderkindere. : o.c. T. IL Blz. 250- 254.

( 11) H. Beijer. : o.c. Bd. Il. Blz. 17.

( 12) Vanderkindere. : o.c. T. H. Blz. 400_- pa) H. Beijer. : o.c. Dl. l. Blz. 475--477.

(H) MGH. SS. 16,.1\nnales Rodenses, Blz. 701.

(l") Patrologia latina. T. 157. Gesta episcoporum Tullensium. Kol. 467.

=

Pertz

MGH. Ss. t. 8, p. 631 etc. .

B. Morret. : Stand und Herkunft der Bischöfe von Metz, Toul und Verdun im Mittelalt<>r. Düsseldorf 1911,

Bli.

62-63. ·

( H>) P. C. Boeren. : De oorsprong van Limburg en Gelre. M,aastricht 1938. Blz. 18, nota 40. - De naam "Ricuinus" kwam o.a. voor in het geslacht van de graven der Ardennen. (5. P. Ernst. : Dissertation historique et critique sur

· la maison royale des comtE'-S d'Ardennes). Brussel 1858. Blz. 14-15.

( 1 Ha) " . .. ex utraque parte rega/i stemmatt' clarus "

(17) B. Morret. : o.c., Blz. 62

+

63.

Vanderkindere. o.c. Dl. li.,

BIJ.

452.

( l~) Vanderkindere. : o.c. Dl. II., Blz. 426-430.

(19) Vanderkindere. : o.c. Dl. ll., Blz. '426-430.

(20) ·-P. C. Boeren. : o.c., Blz. 16-19.

Vandrkindere. : Dl. !I., Blz. 429-430.

(21) S. P. Emst. : o.c. Blz. 94.

(22) L. Vanderkindere. : o.c., T. IJ., Blz. 345, nota 4.

P. C. Boeren. : o.c., Blz. 18.

(:!a) S. P. Emst. : o.c., Blz. 94,,

L Vanderkin.dere. : o.c., T. II., Blz. 345, nota 4.

P. C. Boeren. : o.c., Blz. 19.

(:!~j L. de Mas Latrie. : Trésor de Chronologie d'histoire et de Géographie pour

!'étude et l'emploi <les documents du moyen age. Paris, 1889. col. 1697 en 1698, nr. 154. Comtes de Vermandois.

L. V anderkindere. : o.c., T. ll., Blz. 344.

P. C. Boeren. : o.c. Blz. 19.

135

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de resultaten van deze vraag te kruisen met die van de module, kunnen we nagaan in welke mate er verschillen zijn in de verdeling van de werkgelegenheid van personen met

Lex Bosman behandelt de geschiedenis van de Neder- landse architectuurgeschiedenis wat de middeleeuwse periode aangaat, waarbij in oordelen als 'verouderd' wel af en toe

Als redenen voor zijn stelling dat de cascade niet meer werkt, voert Reijnders onder meer aan ‘dat er alleen ge- informeerd wordt, niet gecommuniceerd of een dialoog gevoerd.’

Menschen, t'welck een noodtlijck ghevolgh is van de Wedergheboorte, altijdt noch ten quaden gheneghen zijn ende blijven, om Gode ende den Naasten te haten, onrechtvaerdigh blijven

De bewoners voelen zich door hem, én door de Europese Unie in de steek gelaten doordat er maar geen uitzicht is op een oplossing voor de economische malaise en voor het

Dat het literaire beeld van de kunstenaar een andere kleuring en waardering van het kunstenaarschap heeft blijkt vooral uit twee kunstenaarsbeelden die in het proza overheersen,

Baert vaeck veel goets en veel ellent, De zee brengt winst en Ryck dom an, En maeckt oock menich arrem Man, Want Zee landt te vermelden wiet, De water-schaden daer geschiet;

De Ailsa Craig selec- tie van het Proefstation werd dus algemeen, als zijnde de enige goede selectie, gebruikt.. Volgens deze zelfde tuinders is na 1948 de Proefstation selectie