Rangschik de getallen van groot naar klein.
62 420 – 21 426 – 64 240 – 21 624 – 21 640
> > > >
2
Noteer de waarde van de onderstreepte cijfers.
Kijk naar het voorbeeld.
23 860 à 3 D of 3 000
69 835 à of
41 361 à of
36 472 à of
3
Vul de zinnen correct aan.
2 TD meer dan 33 455 is . 6 E meer dan 21 344 is .
34 999 ligt precies tussen en .
Precies in het midden tussen 20 000 en 30 000 staat . 37 400 ligt tussen de tienduizendtallen en . 4
Tel met sprongen van 10 000.
0 – 10 000 – 20 000 – – –
100 000 – 90 000 – 80 000 – – – 1
30 000 40 000 50 000
70 000 60 000 50 000
53 455 21 350
34 998 35 000
25 000
30 000 40 000
3 T 30
3 H 300
3 TD 30 000
64 240 62 420 21 640 21 624 21 426
Markeer de getallen.
Noteer de functie van het getal naast elke zin.
Kies: maatgetal, hoeveelheid, rangorde of code.
Jelle heeft 3 broers.
Tanja woont in huis nummer 36.
Papa heeft 5 kilogram aardappelen gekocht.
016 73 21 90 is het telefoonnummer van Peter Selie.
Dries drinkt elke dag 25 cl fruitsap.
Het is de derde keer dat ik die film zie.
5
Tip!
■ Maatgetal
• Geeft een verhouding weer.
• Je moet meten om het te weten.
Bijvoorbeeld: 90 minuten, 4 kg, 80 cm
■ Hoeveelheid
• Geeft een aantal weer.
Bijvoorbeeld: 8 snoepjes, 20 leerlingen
■ Rangorde
• Geeft een plaats in een rij weer.
Bijvoorbeeld: de eerste auto, de derde straat
■ Code
• Combinatie van cijfers, letters of beide.
• Heeft een bepaalde betekenis.
Bijvoorbeeld: telefoonnummer, pincode, postcode
Functie van een getal
G/B 17
Vul in het lege hokje een getal in, zodat de som van de 4 getallen juist 1 000 is.
250 150 700 120 900 50
350 80 40
6
250 100 10
3
36 5
016 73 21 90
25 derde
hoeveelheid rangorde maatgetal code maatgetal rangorde
Tip!
Onderstreep in elk getal het tiental.
Welk tiental komt net voor en net na de gegeven getallen? Vul in.
Omkring het dichtstbijzijnde tiental.
69 27 51 1
Rond de getallen af tot op een H, D of TD.
Omkring het dichtstbijzijnde getal.
H 4 145
H 5 730
D 6 200
D 33 720
TD 56 300
TD 25 553
2
0, 1, 2, 3, 4 s 5, 6, 7, 8, 9 i
■ Afronden tot op een tiental
12 p 10 75 p 80
453 p 450 137 p 140
■ Afronden tot op een honderdtal 340 p 300 560 p 600 2 715 p 2 700 6 170 p 6 200
■ Afronden tot op een duizendtal 1 209 p 1 000 2 890 p 3 000 18 350 p 18 000 36 910 p 37 000
■ Afronden tot op een tienduizendtal 11 600 p 10 000 35 600 p 40 000 70 980 p 70 000 79 092 p 80 000 Natuurlijke getallen afronden
G/B 7
4 100 4 200
5 700 5 800
6 000 7 000
33 000 34 000
50 000 60 000
20 000 30 000
60 70
20 30
50 60
Maak de optellingen.
Je mag tussenstappen noteren. Kijk goed naar het voorbeeld.
16 140 + 1 500 = (16 140 + 1 000) + 500 = 17 140 + 500 = 17 640 25 600 + 4 300 =
33 320 + 440 = 11 100 + 52 000 = 42 000 + 40 234 = 3
Maak de optellingen.
Je mag tussenstappen noteren. Kijk goed naar het voorbeeld.
15 300 + 1 700 = (15 300 + 1 000) + 700 = 16 300 + 700 = 17 000 42 500 + 600 =
37 300 + 820 = 9 200 + 4 600 = 78 000 + 7 500 = 4
Vul de roosters aan.
× 2 3 4 5 6 7 : 2 3 4 5 6
7 18
6 24
4 5
14 21 28 35 42 49 9 6 3
12 18 24 30 36 42 12 8 6 4
8 12 16 20 24 28
(42 500 + 500) + 100 = 43 000 + 100 = 43 100 (37 300 + 700) + 120 = 38 000 + 120 = 38 120 (9 200 + 4 000) + 600 = 13 200 + 600 = 13 800
(78 000 + 2 000) + 5 500 = 80 000 + 5 500 = 85 500 (25 600 + 4 000) + 300 = 29 600 + 300 = 29 900 (33 320 + 400) + 40 = 33 720 + 40 = 33 760
(11 100 + 50 000) + 2 000 = 61 100 + 2 000 = 63 100 (42 000 + 40 000) + 234 = 82 000 + 234 = 82 234
Kruis aan wat bij de tekening past.
Gebruik je geodriehoek om te controleren.
Noteer de symbolen // en ⊥.
b
a c
d
e f
evenwijdige lijnen loodrechte lijnen snijdende lijnen De rechte b is een horizontale rechte.
De rechte a is een verticale rechte.
a b
evenwijdige lijnen loodrechte lijnen snijdende lijnen De rechte c is een horizontale rechte.
De rechte d is een verticale rechte.
c d
evenwijdige lijnen loodrechte lijnen snijdende lijnen De rechte f is een horizontale rechte.
De rechte e is een verticale rechte.
d f
1
Lees de opdracht.
Teken.
Noteer de symbolen // of ⊥.
Teken een rechte g evenwijdig aan de rechte h door het punt I.
Teken een rechte j loodrecht op de rechte k door het punt L.
h I k
L
h g j k
2 x
x
x x
x x
x
⊥
//
//
⊥ g
j
Dit is een plattegrond van de dierentuin.
Bij het hok van de apen (F) staat Sanne, die dringend naar het toilet moet.
Leg haar de kortste weg uit naar het dichtstbijzijnde toilet.
3
Los cijferend op.
Noteer eerst de schatting.
145 + 307 = s:
D H T E
749 – 472 = s:
D H T E
250 + 494 = s:
D H T E
806 – 375 = s:
D H T E 4
F
Teken de weg op de plattegrond.
+
1
1 4 5 3 0 7 4 5 2
. 10
7 4 4 7 2
– 2 7 7 +
1
2 5 0 4 9 4 7 4 4
. 10
8 0 6
– 3 7 5
4 3 1 9
452 150 + 300 = 450
277 750 – 500 = 250
744 250 + 500 = 750
431 800 – 400 = 400 Ga hier rechtdoor langs het hok van de apen. Neem de eerste weg rechts. Ga voor- bij de speeltuin en het restaurant. Aan het einde van het weggetje zijn er toiletten.
Reken uit.
Noteer tussenstappen. Kijk goed naar het voorbeeld.
8 900 – 1 300 = (8 900 – 1 000) – 300 = 7 900 – 300 = 7 600 8 800 – 2 500 =
3 540 – 340 = 7 364 – 3 022 = 1
Maak de aftrekkingen.
Je mag tussenstappen noteren. Kijk goed naar het voorbeeld.
96 700 – 2 400 = (96 700 – 2 000) – 400 = 94 700 – 400 = 94 300 66 400 – 3 100 =
85 600 – 10 500 = 27 300 – 700 = 51 400 – 4 300 = 2
Tip!
■ Met ronde getallen werken (= getallen aanvullen) 530 + 190 = (530 + 200) − 10 = 730 − 10 = 720
■ Termen splitsen
530 + 190 = (530 + 170) + 20 = 700 + 20 = 720
■ Termen van plaats wisselen
23 + 285 = 285 + 23 = (285 + 15) + 8 = 300 + 8 = 308
■ Schakelen
240 + 370 + 260 = (240 + 260) + 370 = 500 + 370 = 870
■ Termen samennemen
150 + 60 + 250 + 40 = (150 + 250) + (60 + 40) = 400 + 100 = 500
■ Optellingswip
530 + 190 = (530 − 10) + (190 + 10) = 520 + 200 = 720 (één term 10 minder en één term 10 meer)
Natuurlijke getallen handig optellen
G/B 9
(66 400 – 3 000) – 100 = 63 400 – 100 = 63 300 (85 600 – 10 000) – 500 = 75 600 – 500 = 75 100 (27 300 – 300) – 400 = 27 000 – 400 = 26 600
(51 400 – 4 000) – 300 = (51 400 – 1 000) – 3 000 – 300
= 50 400 – 3 000 – 300 = 47 400 – 300 = 47 100
(8 800 – 2 000) – 500 = 6 800 – 500 = 6 300 (3 540 – 300) – 40 = 3 240 – 40 = 3 200
(7 364 – 3 000) – 22 = 4 364 – 22 = 4 342
Werk de optellingen uit op een handige manier.
Je mag tussenstappen noteren.
1 000 + 1 400 + 19 000 = (1 000 + 19 000) + 1 400 = 20 000 + 1 400 = 21 400 5 900 + 2 800 =
65 000 + 8 888 =
35 000 + 28 000 + 5 000 = 3
Tip!
■ Met ronde getallen werken (= getallen aanvullen) 430 − 290 = (430 − 300) + 10 = 130 + 10 = 140
■ Termen splitsen
430 − 290 = (430 − 30) − 260 = 400 − 200 − 60 = 200 − 60 = 140
■ Aftrekkingshalter
430 − 290 = (430 + 10) − (290 + 10) = 440 − 300 = 140 (beide termen vermeerderen met 10)
■ Doortellen (overbruggen)
610 − 580 = via 580 + 20 + 10 à verschil = 30
(ik tel door tot 600 (+ 20) en vervolgens tot 610 (+ 10), geeft samen 30)
Doortellen, ook overbruggen genoemd, is erg handig bij aftrekkingen als de getallen dicht bij elkaar liggen.
Winkeliers gebruiken dat vaak wanneer ze geld teruggeven.
Natuurlijke getallen handig aftrekken
G/B 10
Los de aftrekkingen handig op.
Je mag tussenstappen noteren.
5 900 – 2 800 = (5 900 + 100) – (2 800 + 100) = 6 000 – 2 900 = 4 000 – 900 = 3 100 56 000 – 29 950 =
37 230 – 25 000 – 7 230 = 85 900 – 36 500 =
9 500 – (7 800 – 2 400) = 4
(56 000 + 50) – (29 950 + 50) = 56 050 – 30 000 = 26 050 (37 230 – 7 230) – 25 000 = 30 000 – 25 000 = 5 000 (85 900 + 100) – (36 500 + 100) = 86 000 – 36 600
= 50 000 – 600 = 49 400
9 500 – 5 400 = 4 100
(5 900 + 100) + (2 800 – 100) = 6 000 + 2 700 = 8 700 (65 000 + 5 000) + 3 888 = 70 000 + 3 888 = 73 888
(35 000 + 5 000) + 28 000 = 40 000 + 28 000 = 68 000
Verbind de hoekpunten tot een vierhoek.
Noteer de passende naam.
Kruis de juiste eigenschappen aan.
4 rechte hoeken
overstaande of tegenoverliggende hoeken gelijk
4 gelijke zijden
overstaande of tegenoverliggende zijden gelijk
2 paar evenwijdige zijden 1 paar evenwijdige zijden
4 rechte hoeken
overstaande of tegenoverliggende hoeken gelijk
4 gelijke zijden
overstaande of tegenoverliggende zijden gelijk
2 paar evenwijdige zijden 1 paar evenwijdige zijden
4 rechte hoeken
overstaande of tegenoverliggende hoeken gelijk
4 gelijke zijden
overstaande of tegenoverliggende zijden gelijk
2 paar evenwijdige zijden 1 paar evenwijdige zijden
4 rechte hoeken
overstaande of tegenoverliggende hoeken gelijk
4 gelijke zijden
overstaande of tegenoverliggende zijden gelijk
2 paar evenwijdige zijden 1 paar evenwijdige zijden 1
ruit rechthoek
x x x x x
x x
x x x
parallellogram trapezium
x
x x
x x
Geef de juiste naam aan de figuren.
Ik heb 4 gelijke zijden en 4 rechte hoeken.
Ik heb 4 gelijke zijden en 2 scherpe en 2 stompe hoeken.
Ik heb 2 aan 2 gelijke zijden en 4 rechte hoeken.
Ik heb 2 aan 2 gelijke zijden en 2 scherpe en 2 stompe hoeken.
Ik heb minstens 1 paar evenwijdige zijden.
2
Los op. Noteer eerst de schatting.
3 × 73 = s:
4 × 212 = s:
2 × 423 = s:
D H T E D H T E D H T E
3 × 317 = s:
4 × 82 = s:
4 × 232 = s:
D H T E D H T E D H T E
3
×
7 3 3 9 1 2
2 1 2
× 4
8 4 8
4 2 3
× 2
8 4 6
3 2 1
3 1 7
× 9 5 1 ×
8 2 4
3 2 8 ×
2 3 2 4 9 2 8 219
3 × 70 = 210
848 4 × 200 = 800
846 2 × 400 = 800
951 3 × 300 = 900
328 4 × 80 = 320
928 4 × 250 = 1 000
vierkant ruit
rechthoek parallellogram trapezium
Bereken het tijdsverschil tussen de twee klokken.
15:26:00 16:23:00
Tijdsverschil:
1
Hoeveel tijd zit er tussen deze tijdstippen?
Tijdsverschil:
2
Tel telkens hoeveel nachten je nog moet slapen.
van tot aantal nachten
7 januari 20 januari
16 maart 5 april
1 juli 15 september
14 februari 18 februari
20 juli 2 augustus
3
13 nachten 20 nachten 76 nachten 4 nachten 13 nachten 3 minuten voor 7 p 7 uur = 3 minuten
7 uur p 28 minuten voor 8 uur = 32 minuten 3 minuten + 32 minuten = 35 minuten
15:26 p 16:00 = 34 minuten 16:00 p 16:23 = 23 minuten 34 minuten + 23 minuten = 57 minuten
Rangschik van licht naar zwaar.
3 700 kg 37 ton 200 kg 3 750 g 7 730 kg 737 kg
48 ton 600 kg 844 kg 4 840 g 4 800 kg 8 440 kg 4
Reken uit.
Noteer een antwoordzin.
Robin heeft 3 ton zand gekocht. Hij moet het zand zelf afhalen.
Met zijn zware aanhangwagen mag hij 500 kg vervoeren.
Hoeveel keer moet hij rijden?
Bewerking:
Antwoordzin:
5
Los op.
Je mag tussenstappen noteren.
3 × 50 = 4 × 45 =
7 × 100 = 6 × 60 =
8 × 51 = 5 × 70 =
9 × 7 = 6 × 22 =
11 × 30 = 3 × 208 =
6
150 (4 × 50) – (4 × 5) = 180
700 360
(8 × 50) + (8 × 1) = 408 350
63 (6 × 20) + (6 × 2) = 132
(10 × 30) + (1 × 30) = 330 (3 × 200) + (3 × 8) = 624 3 ton = 3 000 kg à 3 000 : 500 = 6
Robin moet 6 keer rijden.
3 750 g < 737 kg < 3 700 kg < 7 730 kg < 37 ton 200 kg
4 840 g < 844 kg < 4 800 kg < 8 440 kg < 48 ton 600 kg
Vul de schatting in.
Reken uit.
Vergelijk de som of het verschil met de schatting.
33 458 + 64 048 = s:
23 621 + 61 978 = s:
TD D H T E TD D H T E
De som ligt in de buurt van de schatting. ja nee
De som ligt in de buurt van de schatting. ja nee 1
86 213 – 65 128 = s:
77 270 – 21 764 = s:
TD D H T E TD D H T E
Het verschil ligt in de buurt van de schatting. ja nee
Het verschil ligt in de buurt van de schatting. ja nee
1 1
3 3 4 5 8 6 4 0 4 8
+ 9 7 5 0 6
1
2 3 6 2 1 6 1 9 7 8
+ 8 5 5 9 9
. 10
. 10 . 10 . 10
8 6 2 1 3 6 5 1 2 8
– 2 1 0 8 5 –
7 7 2 7 0 2 1 7 6 4 5 5 5 0 6 21 085
86 000 – 65 000 = 21 000
55 506 77 000 – 22 000 = 55 000 97 506
33 000 + 64 000 = 97 000
85 599 24 000 + 62 000 = 86 000
meerdere schattingen mogelijk
Vul de schatting in.
Reken uit.
Vergelijk het product of het quotiënt met de schatting.
30 × 939 = s:
TD D H T E
Het product ligt in de buurt van de schatting. ja nee 2
20 × 1 128 = s:
TD D H T E
Het product ligt in de buurt van de schatting. ja nee
72 586 : 3 = s:
TD D H T E
TD D H T E
Het quotiënt ligt in de buurt van de schatting. ja nee
3 7 2 5 8 6 – 6 ¦
¦ ¦
¦ ¦
¦ ¦
¦ 2 4 1 9 5 1 2 ¦
¦ ¦
¦ ¦
¦ – 1 2 ¦
¦ ¦
¦ ¦
¦ 0 5 ¦
¦ ¦
¦
– 3 ¦
¦ ¦
¦ 2 8 ¦
¦ – 2 7 ¦
¦ 1 6 – 1 5 1 9 3 9
3 0 2 1 0 7 1 8
× 2
1 1 2 8
2 1
0 6 5 2
× 2 0
24 195 rest 1 E 72 000 : 3 = 24 000
22 560 20 × 1 000 = 20 000
28 170 30 × 1 000 = 30 000
meerdere schattingen mogelijk
Hoeveel hemden liggen er in dit rek?
Bewerking:
Antwoordzin:
1
Bereken hoe ver ik in werkelijkheid moet fietsen van het huis naar de kerk.
1 cm op de kaart komt overeen met in de werkelijkheid.
2
lengte op de kaart lengte in werkelijkheid
Antwoordzin:
4 cm
1 km
Tip!
Op schaal zoveel keer groter of kleiner dan in werkelijkheid Schaal 1 op 2
Breukschaal 1/2 of 1:2 Lijnschaal = 2 cm
1 cm op schaal is 2 cm in de werkelijkheid Schaal
T 2
4 ×
4 × Van het huis naar de kerk moet ik 4 km fietsen.
1 cm 4 cm
1 km 4 km
1 km
7 lagen / 4 hemden per laag 7 × 4 = 28
Er liggen 28 hemden in dit rek.
Een auto verbruikt 28 liter benzine voor een rit van 400 km.
Hoeveel benzine zou dezelfde wagen verbruiken voor een rit van 300 km?
afstand benzine
Antwoordzin:
3
100 gram hagelslag bevat 60 gram suiker.
Hoeveel suiker bevat een pakje van 250 gram hagelslag?
hagelslag suiker
Antwoordzin:
4
Welke getallen zitten er onder de vlekken?
Schrijf de volledige bewerking eronder.
10 × 84 = 5 × 65 = 400 : = 4
5
10 × 84 = 840 5 × 65 = 325 400 : 100 = 4
: 2 5 ×
: 2 5 ×
Een pakje van 250 gram hagelslag bevat 150 gram suiker.
100 gram 50 gram 250 gram
60 gram 30 gram 150 gram
: 4 3 ×
: 4 3 ×
Die wagen verbruikt 21 liter voor een rit van 300 km.
400 km 100 km 300 km
28 l 7 l 21 l