• No results found

NOTA VAN UITGANGSPUNTEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "NOTA VAN UITGANGSPUNTEN"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NOTA VAN UITGANGSPUNTEN

LANDELIJK GEBIED

WOERDEN, KAMERIK EN ZEGVELD

6 oktober 2003

(2)

Gemeente Woerden afdeling R.O.

vastgesteld in de raad van 30 oktober 2003

(3)

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding 3

1.1 Aanleiding

1.2 Opzet nota van uitgangspunten 1.3 Beleidskader

2. Bodem en water 5

2.1 ontstaansgeschiedenis 2.2 huidige situatie

2.2.1 bodem 2.2.2 water

2.3 verwachte ontwikkelingen

2.4 gemeentelijke beleidsuitgangspunten

3. Landschap 9

3.1 ontginningsgeschiedenis 3.2 huidige situatie

3.3 verwachte ontwikkelingen

3.4 gemeentelijke beleidsuitgangspunten

4. Cultuurhistorie en archeologie 14

4.1 huidige situatie

4.2 verwachte ontwikkelingen

4.3 gemeentelijke beleidsuitgangspunten

5. Natuur 17

5.1 huidige situatie

5.2 verwachte ontwikkelingen

5.3 gemeentelijke beleidsuitgangspunten

6. Landbouw 22

6.1 huidige situatie

6.2 verwachte ontwikkelingen

6.3 gemeentelijke beleidsuitgangspunten

7. Recreatie 32

7.1 huidige situatie

7.2 verwachte ontwikkelingen

7.3 gemeentelijke beleidsuitgangspunten

8. Wonen en niet-agrarische bedrijven 36

8.1 huidige situatie

8.2 verwachte ontwikkelingen

8.3 gemeentelijke beleidsuitgangspunten

9. Gebiedsvisie 39

9.1 inleiding

9.2 visie landelijk gebied

9.3 uitwerking voor het bestemmingsplan

Bijlagen: 43

1. Geraadpleegde literatuur Figuren:

1. Begrenzing plangebied 2. Bodem

3. Water 4. Landschap

5. Cultuurhistorie en archeologie 6. Ecologie

7. Recreatie 8. Gebiedsvisie

(4)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 26 maart 1998 nam de gemeenteraad bij de bespreking van de Structuurvisie Woerden 2005 –2015 het besluit om eerst vijf aspecten uit te werken in deelplannen, namelijk huisvesting, bedrijventerreinen, randwegen, agrarisch gebied en stadsranden. Inmiddels was besloten het deelplan stadsranden en het deelplan agrarisch gebied samen te voegen tot het deelplan landelijk gebied. Het opstellen van de vier deelplannen liep niet gelijk op, zodat integratie van de verschillende deelplannen nog niet mogelijk was. Daarna werd het door de gemeentelijke herindeling met Harmelen per 1 januari 2001 niet zinvol geacht de deelplannen voor Woerden (zonder Harmelen) nog af te maken.

De volgende stappen zijn toen gezet:

- Voor de standpuntbepaling over de 5e Nota Ruimtelijke Ordening en voor het nieuwe streekplan van de provincie Utrecht is de Nota Rode contouren van de gemeente Woerden vastgesteld, waarin de woningbouwlocaties en bedrijventerreinen voor de periode tot 2020 zijn aangegeven.

- In de tracéstudie randwegen zijn alle randwegen rond de kernen opgenomen.

Er was in 2000 al een concept-deelplan landelijk gebied opgesteld, maar door de genoemde redenen wordt dit geen uitwerking van de structuurvisie meer, maar aangepast tot een Nota van Uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan voor het landelijk gebied van Woerden, Kamerik en Zegveld. Recent is het bestemmingsplan Buitengebied van Harmelen vastgesteld en de beleidslijnen daaruit zullen ook in de Nota van Uitgangspunten worden overgenomen.

1.2 Opzet Nota van Uitgangspunten

Het doel van de Nota van Uitgangspunten is om een visie voor het landelijk gebied te ontwikkelen, dat als basis kan dienen voor het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied. Tevens zal de inbreng vanuit het

bestemmingsplan Buitengebied van Harmelen geïntegreerd worden in deze Nota van Uitgangspunten.

Opzet

Om een goed beeld te krijgen van het overkoepelende ruimtelijke beleid voor het landelijk gebied van Woerden, gaat aan de thematische analyse een paragraaf over het ruimtelijk beleidskader vooraf.

Vervolgens zijn de volgende thema’s geanalyseerd:

- bodem en water - landschap

- cultuurhistorie en archeologie - natuur

- landbouw - recreatie

- wonen en niet agrarische bedrijven

Per thema wordt de huidige situatie beschreven en een beeld geschetst van de toekomstige ontwikkelingen voor het betreffende thema. Op die manier ontstaat niet alleen inzicht in de huidige kwaliteiten van de betreffende functies of thema’s, maar tevens een toekomstbeeld. Elk thema wordt besloten met beleidsuitgangspunten voor het gemeentelijk beleid, waarin een voorschot wordt genomen op het bestemmingsplan. Enkele onderwerpen, zoals milieu en infrastructuur, zijn verweven met andere thema’s, zodat ze niet afzonderlijk zijn benoemd. In het bestemmingsplan zullen deze onderwerpen wel terugkomen.

Plangebied

Het plangebied van de Nota van Uitgangspunten beslaat de huidige bestemmingsplannen Landelijk gebied Woerden (1993), Buitengebied Kamerik (1986), Buitengebied Zegveld (1984), ’s-Gravesloot (1972), Natuurgebied Kamerik (1976), delen van de bestemmingsplannen Buitengebied Linschoten (1982) en Natuurgebied Linschoten (1971) en kleinere bestemmingsplannen in het landelijk gebied voor specifieke locaties of soms oudere

bestemmingsplannen, doordat niet volledig goedkeuring is verleend aan de huidige bestemmingsplannen. De kernen Woerden, Kamerik, Zegveld en Kanis zijn buiten het plangebied gelaten evenals het gebied Cattenbroek in het bestemmingsplan Snel en Polanen.

Het plangebied is aangegeven in figuur 1.

Overleg en procedure

Na overleg over de concept-nota van Uitgangspunten met de klankbordgroep, waarin diverse belangenorganisaties deelnemen, zal de ontwerp-nota van Uitgangspunten in de inspraak worden gebracht. Na vaststelling door de raad zal de nota als basis dienen voor het nieuwe bestemmingsplan voor het landelijk gebied van Woerden, Kamerik en Zegveld. Doordat de beleidslijnen worden vastgesteld door de raad, kan daarmee op vragen over bijvoorbeeld plattelandsvernieuwing rekening worden gehouden.

(5)

1.3 Ruimtelijk beleidskader

In deze paragraaf wordt kort beschreven wat de relevante landelijke, provinciale en regionale ruimtelijke beleidslijnen voor het Landelijk gebied van Woerden, Kamerik en Zegveld zijn. Het ruimtelijk beleid is continu in verandering, zodat beschreven beleidsnota’s op termijn al weer gedateerd kunnen zijn.

Voor wat betreft het ruimtelijk beleid op rijksniveau is met name de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening (Extra) van belang. Hierin is aangegeven dat voor het Landelijk gebied van Woerden, Kamerik en Zegveld de groene (ten noorden van Woerden) en de blauwe koers (overig deel van het plangebied) van toepassing is. De groene koers staat voor het herstellen van natuurlijke ecologische relaties. Nieuwe vormen van verstedelijking, intensieve recreatie, grootschalige infrastructuur en intensieve vormen van landbouw die leiden tot aantasting van de natuur dienen in gebieden met een groene koers vermeden te worden. De blauwe koers staat voor verbrede plattelandsontwikkeling. Het gaat hier om een integratie van verschillende functies, waarbij de specifieke regionale kwaliteiten richtinggevend zijn. De nadruk ligt hierbij op economisch interessante combinaties van agrarische productie met bepaalde vormen als recreatie en toerisme, natuurbeheer, landschapsbeheer of waterbeheer.

Van de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening is deel 3 (PKB) uitgebracht, maar niet vastgesteld. De hoofdlijnen in deze nota richten zich op de rode contouren als begrenzing van stedelijk gebied en de groene contouren voor begrensde natuurgebieden. Er is een ‘nee, tenzij’-beleid in groene contourgebieden voorgesteld. In de voorgestelde

begrenzing van groene contourgebieden lag ook het gehele Belvedere-gebied Nieuwkoop-Harmelen. In de

Stellingnamebrief van de minister van VROM wordt voorgesteld de groene contourgebieden terug te brengen tot de begrensde natuurgebieden, Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden. Nog niet bekend is hoe de 5e Nota

aangepast zal worden aan nieuw kabinetsbeleid.

In het Structuurschema Groene Ruimte is het landelijk gebied van Woerden, Kamerik en Zegveld ten noorden van de Oude Rijn als onderdeel van het Strategisch Groen Project De Venen aangegeven. In het SGR-2, dat in de inspraak is geweest, maar nog niet is beantwoord of vastgesteld, worden met name de aanpak van bodemdaling in veenweidegebieden en de groene diensten als belangrijke punten genoemd. In de Stellingnamebrief van de minister van VROM wordt de Nota Ruimte als samenvoeging van SGR-2 en 5e Nota R.O. aangegeven.

Een belangrijk deel van het beleid wordt bepaald door de ligging van het plangebied in het Groene Hart. Het open karakter hiervan dient behouden te blijven. Voor het Groene Hart is dan ook het restrictief beleid van kracht.

Belangrijkste uitgangspunt daarvan is het tegengaan van verdere verstedelijking in het Groene Hart. Buiten de kernen dient alleen ruimte te worden geboden aan functies die een binding hebben met het landelijk gebied.

In het Plan van Aanpak De Venen is als hoofddoel aangegeven het tot stand brengen van een samenhangend gebied voor natuur- en recreatieontwikkeling, waarbij in de blijvende landbouwgebieden wordt gestreefd naar handhaving en versterking van een duurzame landbouw, en het bereiken van een water- en milieukwaliteit behorend bij de aanwezige of te realiseren functies. Het grootste deel van het landelijk gebied van Woerden, Kamerik en Zegveld is aangemerkt als een gebied met verbrede landbouw. De Grecht zal een schakel gaan vormen in de recreatieve en ecologische structuren. Ook door middel van het landinrichtingsproject Bodegraven- Noord wordt bijgedragen aan de doelstellingen van het Plan van Aanpak de Venen. De polders Rietveld en de Bree maken deel uit van deze herinrichting.

Binnen het provinciaal beleid is het landelijk gebied in het huidige Streekplan van de provincie Utrecht verdeeld in een aantal zones. Deze zonering geeft een geleidelijke overgang van intensieve (categorie 1) naar extensieve functies (categorie 5). Ten oosten, westen en zuiden van Woerden is landelijk gebied categorie 2 van toepassing.

Dit staat voor landelijk gebied met een intensief landbouwkundig gebruik. Ten noorden van Woerden geldt

merendeels categorie 3. Hier betreft het landelijk gebied waar primair de grondgebonden landbouw richtinggevend is. De voormalige beheersgebieden in de polders Kamerik-Mijzijde en Teckop zijn aangeduid als landelijk gebied categorie 4. Hier dient de bestaande agrarische bedrijvigheid te worden verweven met natuurwaarden. Categorie 5 is van toepassing op de schraallanden van de Meije. De hoofdfunctie is hier natuur. Voor het

veen(weide)landschap van Woerden wordt een duurzaam landbouwkundig gebruik nagestreefd, ook in delen waar landbouw en natuurwaarden verweven zijn. In gebiedsdelen waar natuur de hoofdfunctie is, wordt gestreefd naar aankoop en/of bedrijfsverplaatsing naar gebieden met een primair landbouwkundige functie. Er worden prioriteiten gelegd bij behoud en ontwikkeling van de weidevogelpopulatie en het verbeteren van de belevingswaarde en gebruiksmogelijkheden van het recreatievaarwegennet.

In de provinciale Koepelnotitie Fysieke leefomgeving wordt ingegaan op verschillende trends, ontwikkelingen en beleidslijnen voor diverse sectoren. Voor het landelijk gebied is met name het volgende van belang. In de notitie wordt uitgegaan van een afname van het aantal agrarische bedrijven in de komende decennia. Door

schaalvergroting en herverkaveling zal het areaal landbouwgrond echter niet afnemen. De verstedelijkingsdruk op het landelijk gebied zal toenemen, mede door de ontwikkeling van stedelijke activiteiten in vrijkomende agrarische opstallen. Water zal als ordenend principe een belangrijke rol gaan spelen bij de beleidsvorming van de provincie Utrecht.

(6)

In de nota Ruimtelijke Keuzes op Hoofdlijnen, als voorzet voor het nieuwe streekplan, is voor het landelijk gebied ten noorden van Woerden de gebiedstypologie ‘Copen, niet te koop’ aangegeven, waarbij dit gebied als

cultuurhistorisch zeer waardevol is aangegeven met daarbij de problematiek van bodemdaling en complexe waterhuishouding, de landbouw staat onder druk en het is een te waardevol gebied voor een ‘uitverkoop’. Voor de zone Vecht en Oude Rijn is de gebiedstypologie Groene stroom aangegeven, waarbij de stroomruggen van de Oude Rijn en de Vecht de oudste bewoningsassen in het Groene Hart zijn en in deze verbindingszones tussen deelgebieden wordt ingezet op meer (groene) allure.

In het voorlopig standpunt van GS voor het ontwerp-streekplan 2005-2015 zijn in plaats van de huidige 5 categorieën nu 4 categorieën voor het landelijk gebied voorgesteld. Voor het landelijk gebied van Woerden, Kamerik en Zegveld is dat in hoofdzaak categorie 2, landelijk gebied met hoofdfunctie agrarisch. Alleen voor de stroomruggronden langs de Oude Rijn, het eerste deel van Breeveld en aan aansluitend de natuurplas en het voormalig beheersgebied in Kamerik Mijzijde wordt landelijk gebied 3 voorgesteld als landelijk gebied met een verweving van functies. Het voormalig beheersgebied in Kamerik-Mijzijde wordt tot de ecologische hoofdstructuur gerekend. Het gebied Kromwijk en het gebied Cattenbroek hebben de aanduiding categorie 1 als landelijk gebied functionerend als stedelijk uitloopgebied. Dat is onder andere zoekgebied voor nieuwe landgoederen en

buitenplaatsen met recreatief gebruik en voor stadsrandzone functies. In de reactie op dit voorlopig standpunt van GS is bezwaar gemaakt tegen de aanduiding van Kromwijk als landelijk gebied 1 en van Kamerik-Mijzijde als ecologische hoofdstructuur.

2. Bodem en water

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien (200.000-160.000 v. Chr.), reikte het landijs in ons land tot de lijn Haarlem-Nijmegen. Veel water was in de ijsmassa's vastgelegd, waardoor de zeespiegel zo ver daalde dat het Noordzeebekken droog viel. Doordat het warmer werd, ongeveer 10.000 jaar v. Chr., begonnen de ijskappen te smelten. Het smeltwater deed de zeespiegel rijzen. De werking van het water en de aanvoer van sedimenten zorgden voor het vormen van een strandwal aan de Hollandse kustlijn. Toen deze gesloten was, vormde zich daarachter een zoetwatergebied door wateraanvoer van de rivieren. Vanaf het Atlanticum (circa 5000-1500 v. Chr.) tot in de middeleeuwen, is in het voedselrijke rivierwater veen ontstaan in West-Nederland.

Aanvankelijk werd dit rietveen en zegge-rietveen gevolgd door de vorming van bosveen en eutroof (= voedselrijk) broekveen. Het plangebied ligt in dit uitgestrekte voormalige veengebied. Als gevolg van de verdergaande stijging van de zeespiegel zijn veelvuldig overstromingen opgetreden. Langs de Oude Rijn vormden zich door

overstromingen en afzetting van rivierklei oeverwallen. Langs deze oeverwallen groeiden bossen. Na verlanding van de Rijnmonding zijn veel zijtakken dichtgeslibd of overgroeid met veen. Grotere veenstromen, zoals de Meije, blijven uit hoogliggende venen water naar de rivier afvoeren. De Meije was aanvankelijk meer dan wat er nu nog is.

Op de plaats waar de huidige Grecht ligt, liep vroeger een zijtak van de Meije.

2.2 Huidige situatie 2.2.1. Bodem

Bodemopbouw

Het huidige landschap rondom Woerden is ontstaan onder invloed van: overstroming door de zee, aanvoer van sedimenten door de rivieren, veenvorming en menselijk ingrijpen. Het gebied bestaat uit relatief hooggelegen oeverwallen en laaggelegen veenweidegebieden. In Woerden bevinden zich de hoger gelegen oeverwallen langs de Oude Rijn en langs de oorspronkelijke Linschotenstroom. Achter de oeverwallen van de Oude Rijn en de Linschotenstroom bevindt zich een rivierkomachtige vlakte die overgaat in een ontgonnen veenvlakte.

De bodemsamenstelling is direct gerelateerd aan de geomorfologie (zie figuur 2, bodem). De oeverwallen langs de Oude Rijn en de Linschotenstroom bestaan uit lichte tot zware rivierkleigronden met een humusrijke bovengrond.

Naarmate de afstand tot de rivier groter is, neemt de dikte van de kleilaag af (klei op veen gebieden) en wordt veen in de bovengrond aangetroffen. Het veenweidegebied bestaat voor het grootste deel uit voedselrijk veen. De dikte van de veenlaag varieert van 4 tot 7 meter.

De maaiveldhoogte in het zuidoostelijk deel van het plangebied ligt op 1 à 1,5 meter onder NAP in de rest van het plangebied ligt het maaiveld iets lager (1,5 tot 2,0 m –NAP).

Bodemkundige waarden

In delen van de polders Zegveld en Zegvelderbroek zijn nog aanwezige sporen van oude getijdenkreken en de oorspronkelijke loop van de vroegere Meije te herkennen. Deze kleiruggen zijn door inversie (omdraaiing: de zandige en kleiige geulen zijn minder ingeklonken dan het omliggende land) als een rug in het landschap herkenbaar. Ook bij Kamerik is door inversie een kleirug aanwezig. In de polders Breeveld, Kromwijk en Barwoutswaarder zijn tevens nog een aantal smalle kleiruggen herkenbaar.

(7)

Aardkundig waardevolle gebieden zijn die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van een gebied (geomorfologie), zonder dat dit door mensenhanden is beïnvloed. De

oorspronkelijke veenmoerassen zijn allen door mensen ontgonnen. De oeverwallen langs de Oude Rijn zijn voor de steenfabrieken en pannenbakkerijen bijna geheel afgegraven voor de klei- en zandwinning. In het landschap zijn de oeverwallen nog wel herkenbaar aan bijvoorbeeld het grondgebruik (fruitteelt). De kleiruggen komen veelvuldig langs de rivieren voor. Alleen het gebied ten zuiden van de Meije tussen de Hazekade en de Bosweg was door de provincie als aardkundig waardevol gebied aangemerkt, maar uit nader provinciaal onderzoek is gebleken dat een nadrukkelijke aardkundige bescherming in dit gebied niet zinvol is.

De situering van de huidige kleiruggen in het veengebied zullen op de lange termijn herkenbaar blijven, omdat de inklinking van de omringende veengronden sneller zal verlopen dan van de kleiruggen, zodat de kleiruggen hoger zullen komen te liggen. Echter door afgraven zijn nu vaak de zichtbare hoogteverschillen verdwenen. In het kader van het stimuleringsproject Belvedere zal een pilot opgestart worden om de nog aanwezige kleiruggen beter zichtbaar te maken, te behouden en/of te versterken. Door bewustwording en stimulering zal meer van de aardkundig waardevolle elementen behouden en versterkt kunnen worden, dan alleen door regelgeving.

Bodemkwaliteit

Vanaf de middeleeuwen is de vruchtbaarheid van de veengronden verbeterd door er bagger, stalmest, compost en huisvuil op te storten. Tevens werd hiermee de draagkracht van veengronden verbeterd. Hierdoor zijn zogenaamde toemaakdekken (zie figuur 2, bodem) ontstaan (15 tot 50 centimeter dik). Zij kennen hoge concentraties aan zware metalen (koper, lood, zink en kwik). De gehalten aan de verschillende zware metalen in de toemaakdekken liggen tussen streefwaarde en interventiewaarde en plaatselijk zelf boven de interventiewaarde. In de wet

Bodembescherming wordt bij gehalten boven de streefwaarde de bodem als verontreinigd aangemerkt. Locaties waar de interventiewaarde wordt overschreden (ernstig verontreinigd) worden aangemerkt als

bodemsaneringlocaties. In het algemeen wordt alleen tot sanering overgegaan wanneer er op de betreffende locaties nieuwe functies worden ontwikkeld of wanneer de volksgezondheid wordt bedreigd. De gemeente voert een actief bodembeleid met betrekking tot bodemsaneringen en streeft ernaar om locaties met vervuilde bodems zoveel mogelijk te saneren. De meest vervuilde locaties of locaties in gebieden met natuurwaarden hebben hierbij de prioriteit. Daarnaast zal met bodemsaneringen zoveel mogelijk worden aangesloten bij ontwikkelingen in het gebied. Dat houdt in dat op plaatsen waar de functie van gronden verandert gekeken zal worden naar de bodemkwaliteitseisen van de nieuwe functie. Indien noodzakelijk zal vervolgens bodemsanering plaatsvinden.

Bij bouwen en bij aan- en verkoop van gronden komt deze problematiek naar voren, omdat dan vaak

bodemonderzoeken worden verricht. Er zijn echter nog niet veel locaties in het landelijk gebied van Woerden, Kamerik en Zegveld bekend waar de bodem gesaneerd zou moeten worden ten gevolge van het aanwezige toemaakdek.

2.2.2. Water

Waterbeheer

Zowel het waterkwaliteitsbeheer als -kwantiteitsbeheer in het plangebied is in handen van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Zij stemmen het waterbeheer zoveel mogelijk af op de functies die aan het gebied zijn

toegekend, waarbij de laatste tijd tevens steeds meer aandacht wordt geschonken aan de duurzaamheid van het watersysteem. Dit is ook verankerd in het Waterbeheersplan van het hoogheemraadschap. In het

waterhuishoudingsplan van de provincie Utrecht zijn diverse functies – landbouw; landbouw met waternatuur;

natuur - aan het gebied toegekend (zie figuur 3, water). Daarnaast heeft een gebied ten noorden van Woerden de functie waterwingebied. Voorts hebben de Grecht en de Oude Rijn een functie voor de (recreatie)scheepvaart en hebben de Meije, de Rietveldse kade en de Grecht een functie als ecologische verbindingszone.

Grondwater

Om het waterwingebied is ter bescherming van de waterkwaliteit een grondwaterbeschermingsgebied

aangewezen. In zowel het waterwingebied als in het grondwaterbeschermingsgebied gelden op grond van de provinciale milieuverordening restricties voor bepaalde activiteiten. Hierbij moet gedacht worden aan activiteiten die verontreiniging van het grondwater kunnen veroorzaken (zoals opslag van brandstoffen en vestiging van risicovolle bedrijven) of bodemactiviteiten op een diepte van 10 tot 40 meter beneden maaiveld, die de slecht

waterdoorlatende laag aantasten (zoals heien en boorputten).

In een groot deel van het plangebied vindt infiltratie van oppervlaktewater naar het grondwater plaats. Volgens het grondwaterplan van de provincie Utrecht is in een brede strook ten noorden van de Oude Rijn nog een groot kwelgebied aanwezig. In de relatief hoog gelegen kleigebieden is de infiltratie-intensiteit 0,5 tot 1 mm per dag in de lager gelegen veengebieden gaat het om 0 tot 0,5 mm per dag. Als gevolg van grondwaterwinning is de infiltratie- intensiteit nabij het waterwingebied tot 5 maal zo hoog, de grondwaterstand is lager dan in de rest van het gebied.

Dit heeft tot gevolg dat het areaal aan grondwaterafhankelijke natuur nabij het waterwingebied is afgenomen. Het betreft hier met name slootkant vegetaties. De 100-jaars zone rondom het grondwaterbeschermingsgebied is aangegeven, waarin bij functiewijzigingen of belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met het grondwaterbelang.

(8)

Peilbeheer oppervlaktewater

Ondanks de diversiteit aan functies is het oppervlaktewatersysteem van oudsher voornamelijk gericht op het afvoeren van overtollig water, aanvoer van water in droge perioden en doorspoeling van het polderwater. Het gevoerde peilbeheer is vooral gericht op de agrarische sector, waar een drooglegging van gemiddeld 60 cm nagestreefd wordt in de veenweidegebieden. De huidige peilbesluiten in de veenweidegebieden variëren tussen 35 en 60 cm onder het maaiveld. In de praktijk is er in een deel van de veenweidegebieden een achterstand bij de peilbesluiten in het volgen van de maaivelddaling. Deze achterstand is onder meer het gevolg van eventuele schade die een peilaanpassing kan veroorzaken aan cultuurhistorisch waardevolle boerderijen.

Hoewel een drooglegging van 60 cm niet optimaal is voor de landbouw staat het provinciaal beleid in de veenweidegebieden, in verband met bodemdaling, geen verdere drooglegging toe. In het Plan van Aanpak De Venen is afgesproken de achterstand in de peilbesluiten in te halen en een compensatie toe te kennen wanneer dat vanwege andere functies niet mogelijk is, zoals de problematiek van de cultuurhistorisch waardevolle boerderijen.

Voor natte natuur is een kleinere drooglegging gewenst afhankelijk van natuurdoeltype en seizoenen.

Waterkwantiteit

Het areaal open water in het landelijk gebied van Woerden, Kamerik en Zegveld is ca. 12%, overeenkomstig de percentages genoemd in het beheersplan van het voormalig Grootwaterschap van Woerden. Bij een oppervlakte van ca. 4650 ha cultuurgrond in het plangebied is dat ca. 500 ha water.

Het waterschap de Stichtse Rijnlanden heeft in de beleidsnota Dempingen ten aanzien van het dempen van sloten aangegeven dat de huidige oppervlakte waterberging niet verminderd mag worden als gevolg van dempingen en dat iedere demping dus gecompenseerd dient te worden.

Ook is aangegeven dat er geen vergunning voor het dempen van sloten in klei op veen en veengronden verleend zal worden als dit zal leiden tot een perceelsbreedte van meer dan 50 tot 60 m.

Waterkwaliteit

Ondanks dat de water(bodem)kwaliteit de laatste jaren door allerlei maatregelen is verbeterd, wordt net als in veel andere buitengebieden in het algemeen niet voldaan aan de minimale kwaliteitsnormen zoals geformuleerd in de Vierde Nota Waterhuishouding1. Grootste knelpunten zijn de voedingsstoffen fosfaat en stikstof. Daarnaast wordt op een aantal locaties ook niet voldaan aan de normen voor zware metalen en microverontreinigingen. Als gevolg hiervan kunnen onder andere algenbloei, vissterfte en ecologische verarming optreden. De vervuilende stoffen zijn onder meer afkomstig van zuiveringsinstallaties, riooloverstorten, wegverkeer en afspoeling van meststoffen van landbouwgrond.

Daarnaast wordt de waterkwaliteit negatief beïnvloed door het inlaten van (vervuild) water dat van buiten het gebied afkomstig is. Dit inlaatwater heeft in het algemeen een andere chemische samenstelling dan het

gebiedseigen water. Een andere reden voor de hoge concentraties aan voedingsstoffen in het water is de oxidatie van veen. Naast bodemdaling (in het plangebied van 0,1 tot maximaal 1 cm per jaar) leidt dit ook tot het vrijkomen van fosfaten en nitraten die deels in het oppervlaktewater terechtkomen.

Door het vigerende en het toekomstige milieubeleid (onder andere de mestwetgeving, wet verontreiniging oppervlakte wateren en het rioleringsbeleid) en een aantal gebiedsgerichte maatregelen is de verwachting dat de waterkwaliteit in de toekomst verder zal verbeteren. Specifieke gegevens over de waterkwaliteit voor het

grondgebied van Woerden zijn vermeld in het beheersplan van het voormalige Grootwaterschap van Woerden. Er wordt nu door het Hoogheemraadschap een nieuw waterbeheersplan ontwikkeld. Alle woningen en bedrijven in het landelijk gebied zijn aangesloten op de riolering. De aanwezige riooloverstorten zijn vergund door het waterschap en er is beleid om het aantal overstortingen te verminderen. Echter niet alleen de bekende riooloverstorten, maar ook de afvoer van het regenwater uit het stedelijk gebied en van de wegen en een aantal overlooppunten in het rioolstelsel zorgen nog voor verontreinigingen in het landelijk gebied.

De agrarische bedrijven hebben zich alle bij het waterschap gemeld in het kader van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Door bepaalde maatregelen wordt lozing en afspoeling vanuit de inrichtingen op het

oppervlaktewater voorkomen. Door mest-, teelt- en spuitvrije zones langs slootkanten wordt afspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen naar het oppervlaktewater sterk beperkt.

2.3 Verwachte ontwikkelingen

Anticiperen op toekomstige ontwikkelingen

Net als in de rest van het Groene Hart zal in het landelijke gebied van Woerden met het waterbeheer geanticipeerd moeten worden op processen als klimaatsverandering (meer neerslag in de winter, minder neerslag maar wel hevigere buien in de zomer), zeespiegelstijging en bodemdaling. Duidelijk is dat de grenzen van de

“maakbaarheid” van het watersysteem in zicht zijn. Het water zal naar verwachting voor de toekomst meer ruimte opeisen. Dit besef heeft ertoe geleid dat in het beleid op rijks-, provinciaal en waterschapsniveau wordt gepleit voor een meer sturende werking van water binnen ruimtelijke ordening en ruimtelijke ontwikkelingen.

1 In de Vierde Nota Waterhuishouding zijn minimale waterkwaliteitsnormen, de zogenaamde MTR-normen (maximaal toelaatbaar risiconormen) opgenomen.

(9)

Door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is de Waterstructuurvisie opgesteld. Hierin is de visie van het waterschap voor de middellange en lange termijn verwoord. De trits vasthouden-bergen-afvoeren is door het rijk en de waterschappen afgesproken in de overeenkomst Waterbeheer 21e eeuw. De groene strategie is gericht op vasthouden in een natuurlijk watersysteem. Met name stoppen van bodemdaling door hogere waterpeilen is hier van belang. De blauwe strategie is gericht op bergen, waarbij bijvoorbeeld de recreatie- en natuurplas bij Snel en Polanen tevens een bergingsfunctie krijgt. Ook is er in de omgeving van Woerden meer bergingsgebied nodig voor de beperkte afvoermogelijkheden van de Oude Rijn. De gele strategie is gericht op afvoeren. Voor de lange termijn is rondom de Oude Rijn een combinatie van blauwe en gele strategie voorgesteld en ten noorden van Woerden een combinatie van groene en blauwe strategie.

De stroomgebiedvisie Amstelland is door provincie en waterschappen opgesteld, om de noodzakelijke inbreng vanuit water voor ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe streekplan) duidelijk te maken. Daarin is voor Woerden op basis van de Waterstructuurvisie ingezet op verruiming van de boezem van de Oude Rijn, maalstopgebieden in de omgeving van Woerden, een waterbergingsfunctie in de recreatie- en natuurplas bij Snel en Polanen en

vermindering bodemdaling voor de lange termijn.

In het voorlopig standpunt van GS voor het ontwerp-streekplan 2005-2015 is aangegeven dat het omploegen en scheuren van grasland in de veenweidegebieden niet aanvaardbaar is vanwege de versnelde bodemdaling.

Hierdoor zou het herinzaaien van grasland ook niet meer mogelijk zijn en voor een duurzame melkveehouderij zijn goede grassen onmisbaar. Maïsteelt in veenweidegebieden komt zeer sporadisch voor. De inspanning voor naleving, controle en handhaving op het verbod op omploegen en scheuren van grasland weegt niet op tegen de resultaten, want bij het enkele perceel met maïs is de eigenaar zelf de dupe als het maaiveld sneller daalt dan de omringende percelen en bij herinzaai met gras zal de extra bodemdaling zeer klein zijn.

Een sturende inbreng van water dient zich in beginsel zowel te richten op de beleidsuitgangspunten (ruimtelijk beleid) als op de ruimtelijke ordening. In de praktijk blijkt echter dat water het meest sturend is in het ruimtelijke beleid (gemeentelijke structuurvisies e.d.). De sturende inbreng van water in bestemmingsplannen is beperkt, doordat met voorschriften slechts een afweging is te maken met bepaalde aspecten van water. De watertoets is daarnaast ontwikkeld om in een vroeg stadium met de waterbeheerder te overleggen of nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn.

Peilbeheer

Voor het realiseren van een duurzaam watersysteem zal gekeken moeten worden of de huidige

grondgebruikfuncties aansluiten bij de kenmerken van het watersysteem. Op plaatsen waar dit niet het geval is moet worden overwogen of functieaanpassing/-verandering mogelijk en/of noodzakelijk is. Het voor De Venen geformuleerde beleid, waarin voor het grondgebied van Woerden wordt ingezet op ontwikkelingen in de richting van verbrede landbouw en uitbreiding van het agrarisch natuurbeheer, sluiten hier goed op aan. Zo zullen bij een duurzaam agrarisch grondgebruik hogere natuurwaarden ontstaan. Hogere waterpeilen in het veenweidegebied zullen echter nadelige gevolgen hebben voor het agrarisch gebruik. De inkomstenderving door een kleinere drooglegging dan 60 cm kan mogelijk worden gecompenseerd met waterproductiebetalingen en/of

bergboerenregelingen (zie ook hoofdstuk 6, landbouw). Voor het behoud van de agrarische functie zal het volgen van de maaivelddaling noodzakelijk blijven. Op dit moment zal het beleid van het gebiedsgerichte project De Venen zoveel mogelijk worden geïmplementeerd (volgen maaivelddaling).

Het volgen van de maaivelddaling kan echter nadelige gevolgen hebben voor de cultuurhistorisch waardevolle boerderijen midden in de polder. Daar zal op termijn gedacht moeten worden aan een plaatselijke verhoging van het waterpeil rondom de bebouwing.

Waterberging

Het landelijk gebied zal in de huidige situatie bij hevige neerslag veel water moet kunnen bergen omdat de bergingsmogelijkheden in het stedelijk gebied en de lozingscapaciteit via de Oude Rijn onvoldoende zijn. De bemalingscapaciteit is voldoende. De verwachting is dat als gevolg van klimaatveranderingen de

neerslagintensiteiten zullen toenemen. Tegelijkertijd zullen ook de duur van droge perioden toenemen. Om in de toekomst regenwater te kunnen bergen, water te conserveren voor droge perioden en minder (vervuilend) gebiedsvreemd water te hoeven inlaten streeft de waterbeheerder ernaar de bergingscapaciteit te vergroten. Het beleid voor Woerden en omringende gebieden zal dan ook gericht zijn op het handhaven van bestaand open water en waar mogelijk het vergroten van het percentage open water.

Voor het garanderen van de veiligheid bij extreme neerslag zal de afvoercapaciteit minimaal gelijk moeten blijven.

Het is echter de vraag of dit voldoende is. Om de kans op wateroverlast in de toekomst zoveel mogelijk te vermijden kan overwogen worden om zogenaamde bergingsgebieden aan te wijzen (met een

compensatieregeling). Er zijn verschillende mogelijkheden van bergingsgebieden, zoals retentiegebieden (grote oppervlakten met maximaal 50 cm water boven het maaiveld) tot inlaatpolders met enkele meters waterberging. In dergelijke gebieden wordt bij extreme neerslag water opgevangen om wateroverlast elders te voorkomen. Het zou goed zijn als in potentiële bergingsgebieden functies die strijdig zijn met een waterbergingsfunctie worden

geweerd, zoals intensief agrarisch grondgebruik (bijv. boomkwekerij) en bebouwing. Bij kortdurende inundatie kunnen de bergingsgebieden landbouwgebied blijven met een bepaalde vergoedingsregeling. Inlaatgebieden, waarin met behulp van kaden enkele meters diepe waterberging kan ontstaan, zullen dichtbij de boezem gesitueerd zijn en afhankelijk van het aantal inlaatperioden soms een natuur en/of recreatiefunctie krijgen.

(10)

In eerdere periodes zijn waterkansenkaarten opgesteld voor De Venen en voor het Groene Hart. Deze zijn meegenomen in de stroomgebiedsvisie Amstelland en in de waterstructuurvisie van het Hoogheemraadschap.

Daarin wordt voor Woerden een verruiming van de boezem van de Oude Rijn voorgesteld, maalstopgebieden en een waterbergingsfunctie in de plassen bij Snel en Polanen.

2.4 Gemeentelijke beleidsuitgangspunten

Bodem

De volgende uitgangspunten zijn voor de bodem van belang:

- In het kader van het Belvedere project wordt een pilot gestart om de nog aanwezige kleiruggen beter zichtbaar te maken, te behouden en/of te versterken.

- Locaties met vervuilde bodems zoveel mogelijk saneren.

Water

Voor wat betreft water zijn de uitgangspunten:

- In samenwerking met de waterbeheerders en andere partijen zal onderzocht worden hoeveel extra waterberging gerealiseerd moet worden en waar dit het best gerealiseerd kan worden;

- In samenwerking met de waterbeheerders en andere partijen zal onderzocht worden hoe de problematiek van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in relatie tot waterpeilen opgelost kan worden.

- Het nieuwe bestemmingsplan wordt onderworpen aan de watertoets.

3. Landschap

3.1 Ontginningsgeschiedenis

In het eerste millennium was het veengebied direct ten noorden van Woerden hoofdzakelijk moeras. Over de kleiruggen die er doorheen liepen, heeft zich wellicht enig verkeer een weg gebaand, maar pas in de loop van de tiende eeuw ontstond belangstelling voor het in cultuur brengen van de streek.

Wanneer met het gebied rond Zegveld en Kamerik Mijzijde, dat bekend stond als Miland2, is begonnen, is niet zeker, maar waarschijnlijk tussen de 10e en de 12e eeuw.

In het Utrechts-Hollands veengebied is de ontginning zeer systematisch verlopen. Tegen een vaste koopsom of periodieke betalingen werden stukken veenwildernis aan kolonisten ter ontginning uitgegeven. Deze wijze van overdracht staat bekend onder het begrip “cope”. Zowel Kamerik als Zegveld zijn ontgonnen volgens het cope principe. In de regel werd een natuurlijk water als ontginningsbasis genomen. Voor het Miland was de Meije waarschijnlijk de basis. In het gebied Zegveld en Kamerik-Mijzijde werden vanuit de ontginningsbasis met een tussenruimte van dertig roeden (110 meter) evenwijdig sloten gegraven met een lengte van zes voorling (1250 meter).

De toenmalige Meije had een andere loop dan de huidige. Wat nu bekend is als de Oude Meije en voor een deel vergraven met de Grecht, hoorde er ook bij. De afstand tussen de Meije/Grecht en de nog altijd bestaande boerderijstrook in de polder Kamerik Mijzijde is ongeveer 1250 meter. Mogelijk is een deel van Miland ontgonnen vanuit deze boerderijstrook.

Niet duidelijk is waar de eerste bewoners van het gebied zich hebben gevestigd. Een van de veronderstellingen gaat uit van Sint Maartenskerkhof, dat aan de Achtienhovense kant van de Oude Meije was gelegen. Ook is het mogelijk dat Kamerik-Mijzijde de kern van de ontginning is geweest.

Het oostelijk deel van Kamerik kent een andere ontginningsgeschiedenis. Hier is de Vecht de ontginningsbasis geweest. Van daaraf zijn regelmatige zesvoorlinggebieden te herkennen, onder meer in Gerverscop, Kockengen en Spengen. Het tegenwoordige Kamerik Teylingen sluit daar naadloos op aan. Teckop was een restgebied, dat vermoedelijk als laatste is ontgonnen. De polders Barwoutswaarder, Rietveld, ’s-Gravensloot, Breeveld en de beide Houtdijken zijn vanaf de Oude Rijn ontgonnen, waarbij het opvallend is dat de lengte van de percelen van de polder Rietveld ongeveer even lang is als van de polder Zegveld (van de Grecht tot de Rietveldse kade). Dit duidt op een gelijktijdige ontginning. Ten zuiden van Woerden werd vanuit de Linschotenstroom de zes-voorlinggebieden Kromwijk, Wulverhorst, Polanen en Rapijnen ontgonnen en later Cattenbroek als veenontginning.

Werden de veenpolders in de middeleeuwen gebruikt voor het telen van akkerbouwgewassen, door ontwatering en inklinking leenden de veengebieden zich daar vanaf de 15e eeuw niet meer voor. Rond de 15e eeuw was de veeteelt de belangrijkste bestaansbron. Op de lichtere gronden langs de Oude Rijn kwam ook fruit- en groenteteelt voor. In de eerste helft van de 20e eeuw was er zelfs een groente-, fruit- en eierveiling in Woerden.

In het begin van de ontginningen vormden de waterwegen de belangrijkste infrastructuur. Zo werd voor de handel met Amsterdam een nieuw kanaal gegraven omdat de Kamerikse wetering niet langer voldeed (te ondiep en

2 Bij het Miland gaat het om de streek begrensd door de Meije, de Meijekade, de Rietveldse kade, de Lignekade en de Houtkade, waarbij de oostelijke grens onduidelijk is, maar waarschijnlijk ergens ten hoogte van de huidige Kamerikse wetering moet hebben gelegen.

(11)

tolheffing). Betreffend kanaal, toen de Grecht genaamd (de huidige Middelwetering), doorsneed de

landbouwpercelen van de boerderijen van Kamerik-Mijzijde. Bovendien deed de golfslag veroorzaakt door de scheepvaart de oevers afkalven. Op initiatief van de boeren is in 1494 een nieuw kanaal gegraven, de huidige Grecht. Het bochtige verloop van dit gegraven kanaal is te danken aan het feit dat de boeren aan het eind van hun percelen de oorspronkelijke loop van het veenriviertje de Oude Meije gebruikten als basis voor hun

graafwerkzaamheden.

3.2 Huidige situatie

Landschapstypen

Landschap kan gedefinieerd worden als het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van bodemreliëf, klimaat, flora, fauna en de mens. De wisselwerking tussen het natuurlijk gegeven enerzijds en het bodemgebruik door de mens anderzijds leidt tot een voortdurende verandering van het landschap.

De huidige verschijningsvorm van het landschap wordt in deze paragraaf beschreven aan de hand van de twee voorkomende landschapstypen, te weten rivierenlandschap en het veenontginningslandschap (zie figuur 4, landschap). Per landschapstype wordt concreter ingegaan op de opbouw van het landschap door per deelgebied de specifieke kenmerken te beschrijven.

Rivierenlandschap Kenmerken

In het algemeen worden in rivierenlandschappen stroomrugontginningen (hoger gelegen afzettingen direct langs de rivier) en komgrondontginningen (lager gelegen uitgestrekte gebieden daarachter) onderscheiden.

De stroomrugontginningen zijn in de gemeente te vinden langs de Oude Rijn en de Linschotenstroom (zie figuur 4, landschap). De stroomrugontginningen hebben als basis een rivier of een uitloper daarvan en zijn hoger gelegen dan de omringende veenontginningen. De ontginning van de achterliggende komgronden langs de Oude Rijn en veengebieden in het overige plangebied is begonnen vanuit de hoger gelegen oeverwallen.

De Oude Rijn is een al vroeg afgedamde en bedijkte rivier. Op de noordelijke dijk ligt de vroegere straatweg tussen Utrecht en Leiden, thans een provinciale weg. De Houtdijk heeft een tijdlang onderdeel uitgemaakt van deze straatweg. Op de zuidoever bevindt zich het jaagpad. De zuidelijke dijk is nu een doorgaande weg. Tussen de dijk en het water zijn met name op de noordoever oeverlandjes te vinden.

Ter weerszijden van het water van de Oude Rijn bevindt zich de agrarische bebouwing van waaruit het landschap is ontgonnen. Naast agrarische bebouwing vestigden zich buitenplaatsen, verspreide woonbebouwing en vormde zich woonkernen zoals Woerden. De langwerpige stroomruggen zorgen met hun ruimtelijke variatie (diverse bebouwing met erfbeplanting) voor een ruimtelijke geleding van de aangrenzende open komgrondenontginning.

Enkele voor de oeverwallen kenmerkende elementen zijn karakteristieke boerderijen en woningen, boomgaarden (zowel hoog- als laagstam), rijkelijk beplante erven en op een enkele plek kleine bossages. Tussen bebouwing en beplanting door is slechts een beperkt zicht mogelijk op het achterliggende open komgrondengebied.

Medio 19e eeuw was er een duidelijk verschil waarneembaar in het landschap ten westen en ten oosten van Woerden. Ten westen van Woerden kwamen op de oeverwallen veel boomgaarden voor, maar nauwelijks

bospercelen, terwijl ten oosten van Woerden in Breeveld en Geestdorp naast boomgaarden meerdere bospercelen en een landgoed voorkwamen. De restanten van het landgoed Boschlust zijn nog in Geestdorp aanwezig. In Breeveld bevindt zich een karakteristiek convergerend verkavelingspatroon door het volgen van de kromming van de Oude Rijn.

Voor de kleiwinning zijn vanaf de 17e eeuw tot de 20e eeuw vele percelen langs de Oude Rijn afgegraven.

Ten noorden van ’s-Gravensloot en de Houtdijk zijn de komgrondontginningen meer open gebleven, omdat de zware klei dichtbij de bebouwing minder geschikt was voor boomgaarden.

Uitzonderingen op het kenmerkende patroon van bebouwing dat direct de rivier volgt worden aangetroffen ten westen van Woerden in Rietveld en Barwoutswaarder . Op deze plaatsen zijn de boerderijstroken op ca. 300 meter uit de rivier gesitueerd, omdat de dichtbij de Oude Rijn gelegen sloten door de aanwezige zandlagen in de bodem dichtslibden en er niet tot de boerderij gevaren zou kunnen worden.

Kenmerkend voor het uitgestrekte open komgrondenlandschap ten noorden en zuiden van de oeverwallen van de Oude Rijn is de langgerekte (cope)verkaveling met smalle sloten in gebruik voor de veehouderij en de afwezigheid van bebouwing en beplanting. Met name aan de noordzijde van de Oude Rijn presenteert dit gebied zich als zeer uitgestrekt door het ontbreken van volledig beplante kaden en door het aangrenzende open

veenontginningslandschap. Aan de zuidzijde van de Oude Rijn wordt de openheid doorsneden door de rijksweg A12 en de spoorlijn.

De Linschotenstroom mondde uit in de Rijn bij Woerden en op dit kruispunt van rivieren is Woerden ontstaan. Het laatste restant van de oeverwal van de Linschotenstroom is tussen de stad Woerden en de A12 nog duidelijk aanwezig in de vorm van de Kromwijkerwetering en de Kromwijkerdijk. Door de hogere ligging van de dijk en de wetering zijn de voor oeverwallen kenmerkende elementen, zoals karakteristieke boerderijen en woningen,

(12)

boomgaarden, rijkelijk beplante erven en doorzichten op de achterliggende percelen goed te ervaren. Vanwege de doorsnijding door de A12 heeft dit gebied een meer besloten karakter gekregen.

Kwetsbaarheid

Het rivierenlandschap is kwetsbaar voor ontwikkelingen die buiten de bestaande patronen plaatsvinden zoals bebouwing buiten het kenmerkende bebouwingspatroon van de oeverwallen in de komgebieden. Maar ook is het landschap van de oeverwallen kwetsbaar voor bebouwing met een afwijkende maat en schaal van de historische bebouwing. Het aanbrengen van beplantingen bij dergelijke ontwikkelingen, bijvoorbeeld van grootschalige bedrijven, kunnen deze verstorende invloed verzachten. Door verdere verdichting van de bebouwingslinten gaan de uitzichten naar het achterliggende open landschap verloren.

Veenontginningslandschap Kenmerken

Het veenontginningslandschap beslaat het grootste deel van de gemeente (zie figuur 4, landschap). De ontginning van het veen vond plaats in stroken met een vooraf vastgelegde breedte (ca. 110 m) en diepte (ca. 1250 m) (copeverkaveling) of een vrij opstrekkende verkaveling. Kenmerkend voor de veenontginningen is de systematische opzet, met de bebouwingslinten als voorkant en de kaden en weteringen als achterkant. Van oudsher kennen de voorkanten, dicht bij de boerderij, een intensiever agrarisch gebruik dan de achterkanten van de kavels. Dit komt ook tot uiting in de bredere sloten dichtbij de boerderijen, omdat de bagger uit de sloten vroeger als meststof werd gebruikt.

Het landschapstype wordt gekenmerkt door deze herkenbaarheid van de oorspronkelijke ontginning met bebouwingslinten, beplante kaden, brede sloten en een lineair en wijdmazig wegenpatroon.

In het landschap komen geriefhoutbosjes en houtkaden voor waardoor het gebied plaatselijk iets is verdicht. Verder komen in het gebied windsingels, bomenrijen en een eendenkooi voor.

De Meije is een veenstroom geweest die zowel bij Bodegraven als bij Woerden in de Oude Rijn uitkwam. Alleen in het Bodegraafse deel van de Meije is een bredere stroomrug met kleigronden herkenbaar. De komkleigronden bevinden zich aansluitend ook in het Zegveldse deel van de Meije in een smalle strook tot ongeveer de huidige schraalgraslanden. Het oorspronkelijke verloop van de Meije is verder herkenbaar als een zeer smalle rug in het landschap. De veenontginning vanuit de Meije wordt gekenmerkt door een dicht lint van boerderijen, vooral langs de zuidoever. Hier bevindt zich ook de smalle ontsluitingsweg die het sterk kronkelige verloop van de Meije volgt.

Kenmerkend is de beslotenheid als gevolg van de grote hoeveelheid beplantingen op de smalle zuidoever van de Meije, bestaande uit oever- en wegbeplantingen, erfbeplantingen en kleine boomgaarden.

De Grecht is in 1494 gegraven op een deel van de vroegere loop van de Meije vanaf Woerden. Langs de

oostoever werd in 1664 een jaagpad (thans openbaar wandelpad) aangelegd. In de loop van de 16e eeuw ontstond een klein buurtschap op de oostelijke oever van de Grecht om van het drukke vaarwater gebruik te maken, zoals een korenmolen, bakker, herbergier etc. Alleen de molen heeft het tot 1921 volgehouden. Er was een kwakelbrug over de Grecht, zodat de Zegvelders de molen makkelijker konden bereiken via het voetpad over het Armenland en via de Korensloot. In de kavelstructuur is deze plaats nog te herkennen mede door twee resterende kleine

gebouwen. De smalle ruggen aan vooral de westzijde van de Grecht, die de oorspronkelijke loop van de Meije aanduiden, zijn nog in het landschap en in het verkavelingspatroon herkenbaar.

Het veenontginningsgebied is weliswaar in een bepaald stramien ontgonnen, maar dit betekent niet dat het geheel eenvormig is. Als gevolg van de aangrenzende rivier en veenstromen en de bodemgesteldheid, zijn bij de

ontginningen verschillende oplossingen gekozen die zich thans als bijzondere variatie in het landschap presenteren.

De belangrijkste voorbeelden zijn de volgende:

- In de polder Zegvelderbroek is de ontginningsbasis van Lagebroek niet recht zoals de andere

veenontginningsbasis in het plangebied. Lagebroek is de "tweede slag" in dit slagenlandschap van de veenontginningen achter de "eerste slag" langs de Meije. Dit is het gevolg van de vaste lengte van de cope ontginningen waardoor de tweede slag de kromming van de eerste volgt. Door de aanwezige kromming in de Meije is tevens een convergerende verkaveling ontstaan. De Dwarsweg is in het kader van de landinrichting aangelegd, hierlangs zijn eenzijdig nieuwe boerderijen gebouwd die afwijken van het historisch karakter van het veenweidegebied. De weg is beplant met populieren die eveneens afwijken van de overige beplantingen.

In de hele polder, behoudens het westelijke deel, komen verspreide bossages voor.

- In de polder Kamerik Mijzijde en de polder Kamerik-Teylingen doet zich de bijzondere situatie voor waarbij, ter weerszijde van de Kamerikse Wetering, de bebouwing zich niet alleen langs de Wetering bevindt, maar eveneens op een afstand van 500-800 meter in respectievelijk westelijke en oostelijke richting. Waarschijnlijk is deze situatie veroorzaakt door de mogelijke cope ontginning vanuit de vroegere loop van de Meije (nu Grecht) en de situering  in eerste instantie  van boerderijen op kleiruggen (draagkracht) in de ondergrond van het veengebied en de latere aanleg van de Kamerikse Wetering. In de polder Kamerik-Teylingen komt ten zuiden van het Oortjespad geen boerderijstrook in het land voor. Als gevolg van de bebouwing met beplanting in drie

(13)

zones is deze veenweideontginning aanzienlijk beslotener van karakter dan de overige veenweideontginningen in het plangebied.

- De polder Teckop is de meest recente ontginning en bestaat uit een restgebied waardoor een deel uit een convergerende verkaveling bestaat (ruimtegebrek).

Kwetsbaarheid

Het veenontginningslandschap is kwetsbaar voor ontwikkelingen buiten de bestaande patronen, zoals demping van sloten (percelen breder dan 110 m) en bebouwing buiten de ontginningsbasis (landinrichting). Maar ook het verdwijnen van de kleine landschapselementen in het weidegebied en andere teelten (boomkwekerij, fruitteelt) dan voor veehouderij tast het kenmerkende karakter aan. Verdichting van bebouwing langs de ontginningsbasis doet het uitzicht op de achterliggende open weiden verloren gaan. Realiseren van bebouwing die afwijkt in maat en schaal van de historische bebouwing draagt bij aan de verrommeling van het kenmerkende landschap. Inpassing van dergelijke bebouwing met streekeigen beplanting kan de verrommeling beperken.

Huidig beleid

In het Structuurschema Groene Ruimte wordt voor (delen van) Woerden en omgeving ingezet op behoud en herstel van de bestaande landschapskwaliteit. In het beleidsplan Natuur en landschap van de provincie Utrecht zijn verschillende strategieën beschreven betreffende de landschappelijke hoofdstructuur, deze zijn gericht op

instandhouding dan wel ontwikkeling. Voor het veenontginningslandschap en het komontginningslandschap geldt een strategie die gericht is op de instandhouding van dit landschapstype bepaald door de cultuurhistorische identiteit. Voor de stroomrugontginningen langs de Oude Rijn geldt een strategie gericht op landschapsontwikkeling in verband met de hoogdynamische veranderingsprocessen. Uitgangspunt is het creëren van nieuwe

landschappelijke identiteit. In de recent verschenen Landschapsvisie van de provincie Utrecht zijn voor De Venen de karakteristieke open veenweidegebieden heel waardevol en voor het gebied van de Oude Rijn en Hollandse IJssel zijn dit de groene linten. Het plan van aanpak De Venen, waarvan het grondgebied van Woerden deel uitmaakt, heeft geen specifiek op landschap geformuleerd beleid. Echter het beleid dat hierin wordt aangegeven voor landbouw en recreatie kan echter wel gevolgen hebben voor het landschap. Het betreft met name de ontwikkelingsstrategieën voor de landbouw gericht op ontwikkeling waarbij schaalvergroting aan de orde is (ook wat betreft agrarische bebouwing) en ontwikkeling van verbrede landbouw waarbij recreatie (kleinschalig kamperen, recreatief medegebruik, verkoop van producten enz.) mogelijk wordt gemaakt.

Het Landschapsbeleidsplan van de gemeente Woerden streeft er wat betreft ruimtelijke verschijningsvorm naar om de reeds min of meer besloten zones en gebieden verder te verdichten met beplantingen. Het betreft de

oeverwalontginning langs de Oude Rijn en het kleinschalige veenweidelandschap in de polder Kamerik (ter weerszijden van de Kamerikse Wetering). In alle ontginningsbases in het veenweidegebied worden erfbeplantingen gestimuleerd. Overigens is het beleidsplan gericht op het behoud van de bestaande landschapselementen. Via het convenant ‘nieuw groen is vrij groen’ wordt nieuwe beplanting gestimuleerd zonder verdere beperkingen. Met middelen uit de regeling Kleine Landschapselementen en uit Programma Beheer kunnen landschapselementen worden aangelegd en onderhouden. De gemeente financiert dit mee door de uitvoering te laten stimuleren en begeleiden door de landschapscoördinator.

De gemeente wil de regelgeving ten aanzien van de bescherming van natuur- en landschapswaarden slechts tot de hoofdzaken beperken om excessen te voorkomen, want het heeft veel meer effect dat de uitvoering van het landschapsbeleid door de landschapscoördinator wordt gestimuleerd. Voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer is de agrarische natuur- en landschapsvereniging "De Utrechtse Venen" een grote stimulans.

De beperkingen, die het landschapsbeleid oplegt aan de ontwikkeling van bebouwing en beplanting, betreft het volgende. In zijn algemeenheid is nieuwe bebouwing in het landelijke gebied alleen binnen bestaande

bouwpercelen toegestaan. Nieuwe bouwpercelen zijn in de open gebieden van de veenontginningen en de komontginningen niet toegestaan en kunnen in of aansluitende aan de ontginningslinten en op de oeverwallen overwogen worden. Eventuele nieuwe bebouwing en bosaanplant in de vorm van nieuwe landgoederen kan onder voorwaarden op de oeverwallen worden overwogen. Beplanting bij bebouwing wordt bevorderd. Herstel en aanleg van geriefhoutbosjes wordt in het gehele landelijk gebied gestimuleerd.

3.3 Verwachte ontwikkelingen

Planmatige ontwikkelingen

In algemene zin is het ruimtelijke beleid gericht op: de verdere verdichting van het landschap op de oeverwallen en het behoud van het kenmerkende veenweide- en komgrondontginningslandschap.

De in uitvoering zijnde stedelijke ontwikkelingen van de gemeente in aansluiting op de bebouwing van Woerden hebben ingrijpende gevolgen voor de betreffende gebieden: het landschappelijke karakter gaat verloren en het zal niet eenvoudig zijn de kenmerkende landschapspatronen te handhaven en herkenbaar te houden. Ook de

stedelijke invloed op het omringende landschap zal groter worden. In de welstandsnota zal aandacht worden besteed aan de karakteristieken van de verschillende typen bebouwingslinten in het landelijk gebied.

Het specifieke landschapsbeleid is daarnaast gericht op het aanbrengen van beplantingen in of aansluitend aan de ontginningslinten en van landschapselementen passend in de structuur van het gebied. De mogelijke ontwikkeling

(14)

van landgoederen op een deel van de oeverwallen van de Oude Rijn zal een bijdrage kunnen leveren aan de bevordering van de herkenbaarheid en versterking van de samenhang van dit landschap.

Het natuurbeleid is gericht op de ontwikkeling van samenhangende natuurgebieden in het veenweidegebied en de komgronden, het gaat hierbij vooral om schraalgraslanden en extensieve weiden. De ruimtelijke gevolgen voor de openheid van het landschap zullen beperkt zijn, als gevolg van het ontbreken van opgaande beplantingen.

Trendmatige ontwikkelingen

De trendmatige ontwikkelingen hebben vooral betrekking op de ruimtelijke gevolgen van enerzijds de voortdurende aanpassingen van de agrarische bedrijven aan de eisen en mogelijkheden van de tijd en anderzijds de

functieveranderingen van de agrarische bedrijven als gevolg van het verlies van de agrarische functie (zie ook hoofdstuk landbouw). Deze ontwikkelingen hebben zowel betrekking op de bebouwing als op de inrichting van de omgeving en het agrarische gebied.

Voor de klassieke landbouw wordt verwacht dat er meer en nieuwe bebouwing binnen het bouwvlak nodig is. De gevolgen van een dergelijke ontwikkeling zijn nu reeds in het landschap zichtbaar, met name in de polder Zegveld waar meer nieuwe agrarische bebouwing is gerealiseerd dan rond Kamerik. In de polder Zegveld heeft het landschap hierdoor zijn oorspronkelijke en historische karakter enigszins verloren hoewel de landschapspatronen vrijwel onaangetast zijn. Dit wordt veroorzaakt door het wijzigen van de bebouwingsmassa en de erfbeplantingen.

Dergelijke ontwikkelingen kunnen gespreid over het hele landelijke gebied plaatsvinden.

Ten behoeve van de verbetering van de bereikbaarheid en het gebruik van percelen zijn in sommige gevallen slootdempingen gewenst. De aanleg van dammen of de volledige demping van sloten tast met name in het

veenweidegebied het kenmerkende landschapspatroon van de sloten aan. Dit geldt in het bijzonder als de percelen breder zullen worden dan 110 m (oorspronkelijke copeverkaveling) of als het oorspronkelijke verkavelingspatroon wordt doorsneden.

De agrarische bedrijven wensen ten behoeve ven de bedrijfsvoering vrij te zijn in het grondgebruik van de percelen, met name als de gronden hiervoor geschikt zijn, zoals op de oeverwallen. In veel gevallen zal het gaan om de wenselijkheid van het telen van maïs. Deze teelt heeft vooral in de nazomerperiode een sterke invloed op het landschap aangezien maïs een veel hoger gewas is dan gras: de kenmerkende openheid wordt hierdoor in de maanden augustus en september aangetast.

Ook de zogenoemde verbrede landbouw heeft specifieke eisen met betrekking tot de bedrijfsvoering. Zo is aanpassing van de bebouwing gewenst voor de nevenfuncties naast het agrarische bedrijf. Dit kan eveneens leiden tot van de oorspronkelijke bouwmassa afwijkende bebouwing en verwijderen van beplanting. Als gevolg van de variatie in bebouwing en activiteiten rond de bebouwing bestaat het risico dat het landschapsbeeld verrommelt.

De geschetste ontwikkeling van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing houdt eveneens in dat verwacht mag worden dat de verschijningsvorm van de oorspronkelijk agrarische bebouwing aanzienlijk kan veranderen. Het risico bestaat bijvoorbeeld dat er geen functies gevonden kunnen worden voor de agrarische schuren en dat alleen het woonhuis gehandhaafd blijft. De activiteiten rond de bebouwing zijn niet langer agrarisch en er bestaat niet langer een directe relatie met het omringende agrarische gebied. Deze ontwikkeling houdt sterk het risico in van verrommeling van het landschap door bijvoorbeeld paardrijbak en tennisbanen bij burgerwoningen in het landelijk gebied.

3.4 Gemeentelijke beleidsuitgangspunten

Het gemeentelijk beleid zal zich wat betreft het aspect landschap vooral moeten richten op het voorkomen van de aantasting van de verschijningsvorm van het landschap. Vanuit landschappelijk oogmerk kan het volgende beleid per landschappelijke eenheid geformuleerd worden.

Oeverwallen: een verdichting van de oeverwallen van de Oude Rijn met nieuwe bouwpercelen of landgoederen is onder voorwaarden mogelijk; met name in of aansluitend aan de kernrandzone bij Geestdorp en Breeveld passen nieuwe landgoederen meer in de gegroeide historische structuur.

Komgronden en veenontginningslandschap:

- behoud van de openheid van de grootschalige gebieden;

- behoud van het karakteristieke verkavelingspatroon;

- behoud van het patroon van kades;

- concentratie van bebouwing in de ontginningslinten, waarbij nieuwe bebouwing op de agrarische bouwpercelen zo veel mogelijk achter de bestaande bebouwing wordt gesitueerd en adequaat van landschappelijke inpassing wordt voorzien; behoud van de doorzichten naar het achterliggende landschap;

- versterking van de beplanting en onder voorwaarden zijn er nieuwe agrarische bouwpercelen mogelijk in de bestaande weg- en lintstructuur.

In zijn algemeenheid geldt voor de ontwikkeling van de oorspronkelijke agrarische bebouwing en nieuwe

bebouwing met verschillende functies een beleid dat gericht is op het zoveel mogelijk aansluiten op de kenmerken van de oorspronkelijke bebouwingsmassa en het bevorderen van streekeigen erfbeplanting. De afstemming met de welstandsnota en het landschapsbeleidsplan is hierbij van belang.

(15)

4. Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorische waarden bestaan uit historisch-geografische waarden en cultuurhistorisch waardevolle

bebouwing. Onder historisch-geografische waarden worden de oorspronkelijke patronen in het landschap verstaan die de ontginningsgeschiedenis weergeven. De cultuurhistorisch waardevolle bebouwing bestaat uit monumentale, beeldbepalende en beeldondersteunende bebouwing. Archeologische waarden betreffen niet zichtbare, in de bodem verborgen sporen van oude bewoning.

4.1 Huidige situatie

Historisch-geografische waarden

Uit de beschrijving van de ontginningsgeschiedenis en de kenmerken van het landschap (zie hoofdstuk 3, landschap) blijkt dat zowel in het rivieroeverlandschap en het veenontginningslandschap vrijwel alle patronen (wegenpatroon, bebouwingspatroon, slotenpatroon en verkavelingspatroon) nog vrijwel geheel volgens de oorspronkelijke vroeg middeleeuwse ontginning in takt zijn. Uitzondering hierop vormt de wegenstructuur rond Zegveld, dat door de ruilverkaveling is veranderd en de weg Veldwijk in de polder Breeveld door de landinrichting Driebruggen. Het verkavelingspatroon rond Zegveld is wel grotendeels in stand gebleven. Het landelijk gebied van Woerden, Kamerik en Zegveld is derhalve in zijn geheel van cultuurhistorische waarde. De waarden naar gebieden en elementen zijn in figuur 5 weergegeven.

De oorspronkelijke houtkaden, die een ontginningsgebied begrensden, zoals de Hollandse kade, Houtkade, Gemeenlandskade, Hazekade, Rietveldse kade en Potterskade zijn een historisch landschappelijk waardevolle lijn.

Op een deel van de Hollandse kade en de voormalige Zwarte Dijk is de Ir. Enschedeweg aangelegd. De Lignekade is een niet beplante kade.

Er zijn ook diverse watergangen die een ontginningsgebied begrensden en herkenbaar zijn als een historische lijn in het landschap, namelijk de oorspronkelijke loop van de Meije, Haakwetering, Broekerwetering, Molentocht, Duivenvliet, Teckopse molenvliet, Langewieker molenvliet, Kromwijkerwetering, Broeker molenvliet, Haanwijker molenvliet en de watergang tussen de polder Barwoutswaarder en Kerverland in Waarder.

Daarnaast is de locatie van het fort Kruipin in het landschap nog te herkennen, namelijk vanwege het afwijkende relief en slotenpatroon van het terrein in de hoek van Geestdorp en de Kruipin.

Cultuurhistorische waardevolle bebouwing

Er komt in het plangebied zeer veel bebouwing met historische betekenis voor (in meer of mindere mate monumentaal, beeldbepalend of -ondersteunend). Het betreft verschillende typen bebouwing:

- verschillende typen boerderijen (langhuis-, krukhuis-, dwarshuisboederijen);

- arbeiderswoningen - villa’s en herenhuizen - gemalen

De gemeentelijke en rijksmonumenten zijn op basis van de Monumentenwet beschermd. Van de overige

cultuurhistorische waardevolle panden is in het kader van het Belvedere project een inventarisatie en waardering gemaakt om bij het zoeken naar nieuwe functies voor cultuurhistorisch waardevolle bijgebouwen een

afwegingskader te hebben. Voor een overzicht wordt verwezen naar de bijlage met cultuurhistorische waardevolle bebouwing. Voor de niet-monumenten wordt in het kader van het Belvedere project geen aparte

beschermingsregeling voorgestaan, maar juist een ruimere gebruiksmogelijkheid, zodat gestimuleerd wordt dat deze panden in stand blijven met een passende functie.

Monumentale bomen

De bomenstichting heeft in het gebied van Woerden een inventarisatie opgesteld van monumentale bomen of boomgroepen. Veelal gaat het om zeer oude bomen bij historisch waardevolle boerderijen (zie figuur 5,

cultuurhistorie en archeologie). In de algemene plaatselijke verordening is voor wat betreft de kapvergunning geen extra afwegingskader voor monumentale bomen of boomgroepen. Er zijn voor zover bekend geen monumentale bomen of boomgroepen via het bestemmingsplan beschermd. Dit is wel voor de karakteristieke geriefhoutbosjes gedaan.

Archeologie

De archeologische monumenten in het plangebied zijn geïnventariseerd met behulp van de Archeologische Monumenten Kaart. Dit is een gezamenlijk product van provincie en Rijksdienst van Oudheidkundig

Bodemonderzoek (ROB).

Onderscheiden worden:

- wettelijk te beschermen waarden;

- archeologische waarden;

- archeologische verwachtingswaarden.

(16)

De volgende archeologisch waardevolle gebieden zijn in het landelijk gebied gesitueerd (zie figuur 5, cultuurhistorie en archeologie):

- aan Geestdorp ten oosten van het landgoed Boschlust en de Duivenvliet liggen de resten van het

middeleeuwse versterkte huis Woudenberg. Een deel van de grachten is nog intact. Op dit moment staat er de boerderij Woudenberg. Waarschijnlijk werd het versterkte huis Woudenberg aan het eind van de 14e eeuw gebouwd. Het is niet bekend wanneer het gesloopt werd. Het terrein is van hoge archeologische waarde.

- aan Geestdorp dichtbij de begraafplaats Rijnhof liggen de resten van het middeleeuwse versterkte huis Rijneveld. Het was een complex met binnen- en buitengracht. De binnengracht is nog intact, de buitengracht slechts gedeeltelijk. Op dit moment staat er de 17e eeuwse dwarshuisboerderij Rijneveld op het binnenste terrein. Het is niet duidelijk hoeveel van het middeleeuwse huis over is. De eerste vermelding in de historische bronnen dateert uit 1367. Rond 1500 werd het huis zwaar beschadigd en is daarna niet meer opgebouwd. Het terrein is van archeologische betekenis.

- aan de zuidzijde van de Oude Meije liggen de resten van de ontginningskern Miland, van waaruit vanaf de 12e eeuw de polder Zegvelderbroek in cultuur is gebracht. Waarschijnlijk zijn diverse afzonderlijke huisplaatsen te onderscheiden. Het terrein is van hoge archeologische waarde.

- ten zuidoosten van eerste boerderij aan de Oude Meije heeft het terrein een onregelmatig relief en een ten opzichte van de omgeving afwijkende verkaveling. Er liggen resten van een middeleeuwse kerk en kerkhof (St.

Maartens kerkhof). Het is niet bekend op welke plaats precies de kerk heeft gelegen. Wel is bekend dat in de noordwesthoek een vijver lag. Tot nu toe zijn bij onderzoek geen funderingen gevonden, wel is een laag klei met houtskool aangetroffen (mogelijk ophogingslaag). Deze laag ligt tussen 25 en 60 cm onder het maaiveld.

Het terrein is van hoge archeologische waarde.

- aan de Kromwijkerdijk tegenover het buurtschap Polanen bevindt zich de boerderij Wulverhorst, nu een onderdeel van het Landgoed Linschoten. Op dit terrein heeft het middeleeuwse kasteel Wulverhorst gestaan en nadat dit vervallen is een grote boerderij. Vanaf de 17e eeuw stond er een herenhuis, mogelijk op de plaats van de voorburcht. Dit herenhuis is in 1837 gesloopt en de huidige boerderij is van het materiaal gebouwd. Er naast stond een boerderij van de pachter uit het begin van de 18e eeuw, die door de bouw van de huidige boerderij tot zomerhuis is bestempeld en daardoor goed in tact is gebleven. In het terrein is een deel van de aanleg van het kasteel bewaard gebleven. Naast de bebouwing, die als rijksmonument is aangewezen, is het terrein van zeer hoge archeologische waarde en als rijksmonument beschermd.

Beleid

In alle beleidskaders, zowel op rijks, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau wordt behoud van de

cultuurhistorische en archeologische waarden bepleit. In de Nota Belvedere wordt specifiek aandacht besteed aan het historische sloten-, afwaterings- en vaarwegenpatroon en de karakteristieke boerderijenstroken in het

Belvedere-gebied Nieuwkoop-Harmelen. Bijna het gehele landelijk gebied van Woerden, Kamerik en Zegveld ligt in het Belvedere gebied. De voorgestelde beleidsstrategie is het instandhouden van de cultuurhistorische identiteit op grond van streek- en bestemmingsplannen en het ontwikkelen van deze identiteit door aan te sluiten bij bestaande initiatieven.

Er is een tijdelijke subsidieregeling Belvedere opgezet om projecten in de Belevedere-gebieden te stimuleren, die bijdragen aan het versterken van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ontwikkeling. In dit kader is het Belvedere project “Stimulering cultuurhistorische waarden in het landelijk gebied van Woerden” opgezet. Gestreefd wordt naar meer stimulering en minder regelgeving.

4.2 Verwachte ontwikkelingen

Archeologie

Archeologische waarden zijn kwetsbaar voor veranderingen in de bodem. Nieuwe bebouwing gaat op de veen- en kleibodems in het gebied vrijwel altijd gepaard met heiwerkzaamheden waardoor archeologische waarden kunnen worden aangetast. Concreet gaat het bij de archeologische waarden om de archeologisch waardevolle gebieden ten zuiden van de Oude Meije, in Geestdorp en in Kromwijk. Ook diepe grondbewerkingen kunnen de

archeologische waarden aantasten. Bij graaf- en heiwerkzaamheden ter plaatse van archeologisch waardevolle gebieden zal vooraf een verkennend archeologisch onderzoek moeten plaatsvinden. Afhankelijk van de

aangetroffen waarden zullen bouwplannen moeten worden aangepast of uitgesteld voor nader onderzoek en zo mogelijk behoud.

In het verdrag van Valetta (Malta) wordt het belang van archeologie nogmaals benadrukt. Voor het beleid houdt dit in dat niet alleen archeologisch waardevolle gebieden beschermd dienen te worden, maar ook gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dat houdt in dat op grond van historische gegevens het vermoeden bestaat dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, en deze gebieden ook beschermd dienen te worden tegen bijvoorbeeld diepe grondbewerkingen.

Voor het landelijk gebied van Woerden zou het kunnen gaan om een mogelijke kasteelplaats in Breeveld en de zuidoever van de Rijn, de Romeinse Limes.

Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en beplanting

Nieuwe bebouwing voor de agrarische bedrijven in de cultuurhistorisch waardevolle bebouwingslinten zal niet de structuur van deze ontginningslinten aan mogen tasten. Bijvoorbeeld zal bebouwing gesitueerd moeten blijven

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onderstaand treft u in de eerste kolom het nummer van de categorie aan zoals die voorkomt in Taal actief 3, in de tweede kolom de omschrijving, in de derde kolom het

Onderstaand treft u in de eerste kolom het nummer van de categorie aan zoals die voorkomt in Taal actief 3, in de tweede kolom de omschrijving, in de derde kolom het

Stokvis (1979:vii) beweer tereg dat sport soveel nuanses vertoon dat daar dikwels groat verskille in die omskrywing daarvan voorkom. Dit is 'n w1keldwoord wat in

Door middel van statistische toetsen om de twee groepen met elkaar vergelijken kan een idee verkregen worden van hoe consistent/uniform de gegevens zijn.

Uitgangspunt 1: De concessiehouders als partner in de ontwikkeling en als uitvoerder van vervoer 24 Uitgangspunt 2: Een flexibele concessie met transitie, groei en

Bij de introductie van een landelijk examen zal de systematiek voor de erkenning van opleidingen door de Minister van IenW worden losgelaten, gezien aan de hand van de

Employees in excellent companies will give prompt service to

Zoals in vraag 1c al aangegeven zijn er twee belangrijke aspecten die in rekening moeten worden gebracht voor het inschatten van ecologische verliezen en bijhorende compensaties