• No results found

Michiel van Kempen, De Surinaamse literatuur 1970-1985 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Michiel van Kempen, De Surinaamse literatuur 1970-1985 · dbnl"

Copied!
792
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Michiel van Kempen

bron

Michiel van Kempen, De Surinaamse literatuur 1970-1985. De Volksboekwinkel, Paramaribo 1987 (bijgew. druk)

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/kemp009suri07_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Inleiding

Dit boek is geen geschiedenis van de Surinaamse literatuur 1970-1985. Een dergelijke geschiedenis zou aan andere eisen beantwoorden dan dit boek doet, afgezien nog van de vraag of één persoon ooit in staat zou zijn een Surinaamse literatuurhistorie te schrijven. Deze studie bevat geen analyses van individuele werken of oeuvres en geeft ook geen biografische informatie over individuele auteurs. Wat dit boek wil zijn, is een materiaalverzameling waarmee zij die de weg zoeken in de Surinaamse letteren hun voordeel kunnen doen. Het boek is geen literatuurgeschiedenis, maar een documentatie die wèl dienstbaar wil zijn aan hen die zich ooit aan de taak zullen zetten zo'n letterkundige geschiedenis te schrijven.

Deze documentatie valt uiteen in twee delen: het eerste deel behandelt een aantal voor de literatuurgeschiedenis preliminaire zaken (het begrip Surinaamse literatuur, het literatuurbedrijf) en beschrijft tendensen in de Surinaamse literatuur 1970-1985;

het tweede deel geeft twee bibliografieën: één van secundaire literatuur over de Surinaamse letteren, gerangschikt per auteur en één van alle als afzonderlijke uitgave verschenen publikaties aangaande de Surinaamse literatuur 1970-1985. Aan een bibliografie van alle publikaties (dus ook: alle verspreide publikaties zoals tijdschrift- en kranteartikelen, bijdragen in bloemlezingen) hebben we ons niet gewaagd; zij zou een onderzoek van ettelijke jaren vergen, verricht door een full-time team.

1.)

Het beschrijven van tendensen in de Surinaamse literatuur stelde ons voor een aantal methodologische problemen. Allereerst: als we uitgaan van wat Surinaamse auteurs gemeenschappelijk hebben, doen we dan recht aan het (groeps)karakter van alle literaire uitingen? Is er m.a.w. sprake van een Surinaamse literatuur of een verzameling Surinaamse literaturen? Vervolgens is er het probleem van het corpus van materiaal waarop wij ons dienen te baseren. Dat impliceert dus de vraag: wat is Surinaamse literatuur? Niet moeilijk was de vraag hoe verantwoording af te leggen over onze periodisering (1970-1985); wel: hoe te laten uitkomen dat er ook altijd continuïteit bestaan heeft? Tenslotte ligt er de vraag of onze wijze van benaderen, onze analysemodellen recht doen aan de eigen aard van het Surinaamse literaire werk; in het verlengde daarvan ligt de kwestie van de herijking van het literaire waarde-oordeel.

In kringen van historici en sociologen gold jarenlang het beeld dat Rudolf van Lier in 1949 van Suriname schetste als een plurale samenleving

2.)

voor

1.) In een enkel geval, voorzover ons bekend, is een bibliografie van de verspreide publikaties van een auteur in voorbereiding: mevr. Wonny Raveles-Resida bereidt er een voor van wijlen haar man, R. Dobru.

2.) Van Lier omschrijft de plurale samenleving als volgt: ‘In de plurale maatschappij ontbreekt de eenheid van ras en taal en bestaat typologisch verschil tussen godsdiensten; de groepen leven ook in verschillende economische sferen. De verschillen ontstaan niet door variaties binnen één cultuur, maar door de herkomst van de groepen uit volkeren met verschillende culturen. De sociale lagen vallen vaak voor het grootste gedeelte samen met de groepen, die door raciale, culturele en economische factoren verschillen.’ Rudolf van Lier, Samenleving in een grensgebied (S. Emmering, Amsterdam 19773, p. 8).

(3)

toonaangevend. Op dat beeld is een correctie aangebracht door m.n. Sandew Hira die in Van Lier c.s. kritiseerde een inconsistente theorie te bieden die niet in staat bleek de Surinaamse maatschappij adequaat te analyseren; in plaats van de sociaal-psychologische aard van de rassen en de verhouding tussen de etnische blokken, gaat Hira uit van de klassenverhoudingen van waaruit de segmentering en ontwikkeling van de Surinaamse maatschappij begrepen moet worden.

3.)

Het is niet aan ons om in deze discussie een uitspraak te doen, maar we kunnen ons wel afvragen wat voor consequenties een standpuntbepaling in dezen heeft voor onze wijze van beschrijven van tendensen in de Surinaamse literatuur. Het zal duidelijk zijn, dat we, wanneer we het plurale model het meest geëigende vinden om de Surinaamse maatschappij te beschrijven, de beschrijving moeten afstemmen op de etnische groepen. Consequent moeten we dan ook spreken van een creoolse literatuur, een hindustaanse literatuur enz. Wij geloven niet dat dat de juiste benadering is voor de beschrijving van tendensen die ons voor ogen staat. De produktie- en

consumptieverhoudingen waaronder de Surinaamse schrijver zijn werk uitbrengt, zoals door ons te beschrijven in hoofdstuk: 3 Het literatuurbedrijf, zijn voor alle schrijvers gelijk. Ook de neerslag in literair werk van de voornaamste gebeurtenissen in de vijftien jaren 1970-1985, die aan de orde komen in het vierde hoofdstuk Literatuur en maatschappij, doet zich niet aan ons voor als primair etnisch bepaald (al is het etnische element er niet geheel uit weg te denken). Daaruit volgt dat veel auteurs,ongeacht hun origine, zich bezig hebben gehouden met dezelfde themata, waarvan een inventarisatie wordt gemaakt in het vijfde hoofdstuk.

Het afwijzen van het plurale concept betekent intussen nog niet dat Sandew Hira's benadering ons een analysemodel aan de hand doet dat zonder problemen kan worden toegepast. Wij gaan uit van het bestaan van gemeenschappelijke elementen binnen de Surinaamse literaire uitingen en spreken daarom van de Surinaamse literatuur en niet: literaturen. De Surinaamse auteur staat binnen de Surinaamse traditie (hoe oud of jong deze ook mag zijn), werkt mee aan de bepaling van de Surinaamse identiteit (strijdt mee, om met Fanon te spreken) en heeft zijn plaats in het historisch proces, ongeacht of dat proces zich expliciet aan zijn werk laat aflezen of niet. Zijn literaire werk (en dus ook de kwaliteit van dat werk) is niet los te zien van alle omstandigheden die wij tezamen het literatuurbedrijf noemen (hoofdstuk 3). In hoeverre zijn

klasse-bepaaldheid meespeelt, wordt aangeroerd in § 3.1 De schrijver. Hier kan reeds opgemerkt worden dat de sociale gelaagdheid van de Surinaamse maatschappij zich niet direct in de literatuur weerspiegelt: literatuur is daarvoor teveel, hoewel niet uitsluitend, een bezigheid van midden- en hogere klassen.

Doet dit alles recht aan de etnische invloeden die onmiskenbaar in de Surinaamse literatuur aanwezig zijn (iets wat Hira niet zal ontkennen

4.)

)? Niettegenstaande het feit dat een breed scala van problematieken en themata

3.) Verg. Sandew Hira, Van Priary tot en met De Kom. De geschiedenis van het verzet in Suriname 1630-1940 (Futile, Rotterdam 19822). M.n. ‘1.1. Een marxistische kritiek op R.A.J.

van Lier’, pp. 1-5.

4.) Hij beseft dat het raciaal karakter van het klassebewustzijn historisch gegroeid is en zal blijven bestaan zolang niet in het leerproces van een strijdsituatie de oude vooroordelen overwonnen worden. Hira a.w. pp. 17-18.

(4)

door auteurs van uiteenlopende origine aan de orde werd gesteld, is er een tendens geweest van een zich heroriënteren op de identiteit van de etnische groep. Deze heroriëntatie bleek het meest manifest bij het hindustaanse bevolkingsdeel. In 1963 moest J.H. Adhin vaststellen dat de Surinaamse literatuur zich voornamelijk in haar creoolse aspect aandiende.

‘Het is om deze reden, dat eerder werd geconstateerd, dat vooralsnog de Surinaamse letterkunde niet een spiegel van de multiculturele Surinaamse samenleving is.’

5.)

Hoewel er nog geen sprake is van een ‘evenredige vertegenwoordiging’ van de verschillende segmenten van de Surinaamse samenleving in de literatuur, kan wel vastgesteld worden dat in het anderhalf decennium 1970-1985 de letterkunde duidelijk beter die spiegel is gaan vormen, zij het een spiegel met wat vertekeningen. Wie kennis wil nemen van de Surinaamse literatuur, zal kennis moeten nemen van de literaire uitingen van al die groepen die zich zijn gaan manifesteren: óf met vastleggingen van wat als orale literatuur reeds bestond, óf met een schriftelijke letterkunde. Hierop willen we ingaan in § 5.1.5 waar de trots op de groepsidentiteit aan de orde wordt gesteld. Dit thema onderscheidt zich van de andere themata doordat het zich niet enkel openbaart in het expliciet aan de orde stellen ervan in literaire uitingen, maar ook door een houding, een benaderingswijze, een speuren naar specifieke aandachtsvelden van de auteurs in kwestie, met als richtpunt de etnische groep.

Uitgaande van het postulaat ‘de Surinaamse literatuur’ is het van direct belang voor het corpus literaire uitingen waarop wij ons dienen te baseren, om dat begrip nader te formuleren. De terminologische verwarring in dezen is groot. § 1.2 wil hierin enig licht brengen door verschillende criteria te toetsen, om uiteindelijk te komen tot een tentatieve definitie (§ 1.2.4). Zoveel aandacht voor de vraag naar wat Surinaamse literatuur is, is mogelijk typerend voor de fase van dekolonisatie en zoeken naar eigenheid waarin Suriname en de Surinaamse cultuur verkeren. Op de gevaren van verabsolutering van het element ‘Surinaams’ in de definitie wordt nog ingegaan in de paragraaf over kwaliteit en het literaire waarde-oordeel (§ 3.11), waar begrippen als ‘eigenheid’ en ‘oorspronkelijkheid’ van een relativerende noot worden voorzien. Intussen wil hiermee geen relativering van het zoeken naar eigenheid gegeven zijn. Integendeel is onze definitie in zo'n termen gesteld dat de

identiteitsbepalende kracht van elke Surinaamse literaire uiting wordt benadrukt;

elke nieuwe, oorspronkelijke uiting moet een herijking van het begrip identiteit opleveren. Frantz Fanon gaat bij het benaderen van het begrip cultuur ervan uit dat een georganiseerde en bewuste strijd voor de soevereiniteit van een natie de meest volledige culturele manifestatie is die denkbaar is voor een gekoloniseerd volk. Hij zegt: ‘het nationale bewustzijn (is) de meest uitgewerkte vorm van cultuur’

6.)

. In essentie keert hetzelfde terug in onze definitie wanneer we het begrip bewustzijn centraal stellen in het krachtenveld van enerzijds historisch-gefundeerd-zijn en

5.) J.H. Adhin, ‘Beginnend Surinaams-Hindostaanse literatuur’; in: Soela 4/5 (maart/juni) 1963, pp. 32-36. Verg. p. 32.

6.) Frantz Fanon, De verworpenen der aarde (Van Gennep/Novib, Amsterdam 19843, verg. pp.

187-188).

(5)

wordt ingegaan op de status van de Surinaamse

(6)

literatuur in Nederland.

Onder invloed van de (marxistische) literatuursociologie en de receptieesthetica, zijn er in de laatste decennia stemmen opgegaan om onder het begrip literatuur ook de zgn. ‘contraliteraturen’ te laten vallen: lectuur, strips, beeldromans e.d.

‘Contraliteraturen’ van Surinaamse origine hebben zich eerst recentelijk in het leesaanbod aangediend; in § 3.3 zal aan het kwantitatief aspect van deze ontwikkeling enige aandacht geschonken worden. Het schaarse tot op heden verschenen werk is echter buiten beschouwing gelaten bij de analyse van de relatie maatschappij-literatuur en van de themata. De (nog steeds) overvloedig geïmporteerde buitenlandse lectuur komt in dit boek niet aan de orde. Wel is (uiteraard) afzonderlijk aandacht besteed aan de Surinaamse jeugdliteratuur (hoofdstuk 6).

De afbakening van de periode 1970-1985 komt ter sprake in § 1.3. We zullen daar stellen dat, hoewel er goede redenen zijn om 1970 als een zinvolle periodiseringsgrens te zien, er ontwikkelingen zijn die over dat jaar heen reiken. Om dat te laten uitkomen beschrijven we in hoofdstuk 2 ‘Van '60 naar '70 en verder’ continuïteit en

discontinuïteit in de uitbouw van de oeuvres van verschillende auteurs. In de latere hoofdstukken is zoveel mogelijk getracht aan te geven waar ontwikkelingen die in de periode 1970-1985 manifest werden. vóór die periode zijn ingezet. Hopelijk is op deze wijze vermeden dat de lezer blijft zitten met een al te fragmentarisch, historisch weinig inzichtelijk beeld van bepaalde ontwikkelingen.

Een kwestie die zich bij het neerschrijven van elke paragraaf van dit boek telkens weer aandiende, was: geeft het geschetste beeld de zaken in redelijk juiste proporties weer, in hoeverre beantwoordt de benaderingswijze aan de eisen die de Surinaamse literatuur stelt en met welke normen moeten de Surinaamse letteren benaderd worden?

In het algemeen zijn we geen voorstander van een al te strikte scheiding van bestudering en waardering van literatuur, maar de aard van dit boek is niet die van een (evaluerende) literaire analyse of literatuurgeschiedenis. Het eerste doel van een documentatie is zoveel mogelijk materiaal aandragen; zij die met dit materiaal gaan werken kunnen dat materiaal analyseren, van commentaar voorzien en beoordelen.

Wij hebben dan ook getracht ons zoveel mogelijk aan de feiten te houden en ons te onthouden van waarde-oordelen; enkel in § 3.11 komen die om de hoek kijken ter adstructie van bepaalde beweringen met betrekking tot het Surinaamse literaire waarde-oordeel en het begrip ‘kwaliteit’.

We realiseren ons echter dat waarde-oordelen altijd, zelfs in de meest uitgebreide, systematische en intersubjectieve materiaalverzamelingen binnensluipen. Alleen al om in de terminologische verwarring rond begrippen als ‘literatuur’, ‘Surinaamse literatuur’, ‘literair waarde-oordeel’ enige helderheid te scheppen, moeten bepaalde zaken tegen elkaar afgewogen en keuzes gemaakt worden. Alles herijken naar Surinaamse maatstaven is onmogelijk. We zijn niet in staat een volstrekt nieuw begrippenkader voor de verzameling literaire uitingen die we de Surinaamse literatuur noemen, te ontwikkelen. De vraag is ook of dat noodzakelijk is. De

literatuurwetenschap biedt aardig wat instrumenten die zeer goed bruikbaar zijn. We zullen er dan wel voor moeten waken begrippen als ‘blijvende waardevastheid’

(Wellek) en ‘universele waarde’ met de nodige scepsis te bezien, want:

‘Het ligt voor de hand dat de opvatting volgens welke “het literaire” overal

en altijd hetzelfde zou betekenen en dus in

(7)

een universele definitie zou kunnen worden vastgelegd, vooral in het eurocentrisch denkend kamp de meeste aanhang heeft (gehad).’

7.)

We zullen er, met andere woorden, voor moeten waken de Surinaamse literatuur te beoordelen in cultureel evolutionistische termen, waarbij we die literatuur zien opklimmen tot een eindniveau dat gelijk is aan het niveau van het beste van de westerse literatuur. Het is in deze zin dat we kunnen stellen dat de Derde

Wereld-literatuur haar eigen normen stelt en dat dus ook het literaire waarde-oordeel voor Suriname de poging tot herijking verdient die we in § 3.11 zullen ondernemen.

Als we ons er maar voor hoeden die Surinaamse norm te verabsoluteren. Het lijkt ons goed hier te wijzen op de conclusie van een in 1976 in Leiden gehouden seminar, waar wetenschappers uit Afrika, Amerika en Europa debatteerden over de vraag of dezelfde methoden gebruikt kunnen worden voor literatuurwetenschappelijk onderzoek van westerse en andere literaturen. Unaniem onderschreef men de conclusie dat methoden op zich niet cultuurgebonden hoeven te zijn, als de respectieve wetenschappers zich maar bewust zijn van de beperkingen die hun eigen historische en culturele situatie met zich meebrengt.

8.)

Dit boek kent ook zijn beperkingen. We zullen in hoofdstuk 4 zien dat de tijd na 1970 bij uitstek een periode van de expansie van schriftelijke literaire communicatie is geworden. Dit boek baseert zich op gepubliceerd materiaal, wat betekent dat het niet de totale literaire produktie bestrijkt en kan bestrijken. Thea Doelwijt heeft met haar bloemlezingen Kri, kra! (1972) en Geen geraas of getier (1974) laten zien hoezeer wij de werkelijkheid geweld aan doen door het vele dat nog maar enkel in manuscriptvorm bestaat, buiten beschouwing te laten. Stellen we ons eens voor dat er geen Jan Voorhoeve was geweest die Trefossa ertoe overhaalde de verzameling poëzie te publiceren die we nu kennen als Trotji (1957)! Ook al is er na 1970 veel gepubliceerd (soms ook: teveel), de literaire produktie van een bepaalde tijdsspanne in een land met beperkte uitgeversmogelijkheden is altijd veelzijdiger dan wat er in die tijdsspanne zelf van naar buiten komt.

9.)

Het literair-historische beeld van zo'n periode kan in de loop der tijd met het verdergaan van onderzoek ingrijpend gewijzigd worden.

Het spreekt voor zich dat het, gezien de omvang die het te bestrijken materiaal nu reeds heeft aangenomen, onmogelijk was om aan de orale literatuur anders aandacht te besteden dan via datgene wat er nu van op schrift is vastgelegd. Dat die

vastleggingen in alle gevallen een aantasting betekenen van de aard van het orale werk, wordt betoogd in § 1.2.3 onder punt a). Zolang geen audiovisueel materiaal beschikbaar is

10.)

, zullen we ons met schriftelijke documentatie tevreden moeten stellen. De lezer zal er begrip voor hebben, dat het voor ons ondoenlijk was, ons te begeven in het veldonderzoek van de

7.) Mineke Schipper, ‘Hoe westers is literatuurwetenschap(pelijk onderzoek)?’; in: Forum der Letteren 24 (1983) 1 (maart), pp. 44-54. Verg. p. 52.

8.) Schipper a.w., pp. 50-51.

9.) Zo bevat de bundel Nieuwe Surinaamse Verhalen (De Volksboekwinkel, Paramaribo 1986) samengesteld door Michiel van Kempen verhalen van Surinaamse schrijvers, die soms al meer dan tien jaar op uitgave lagen te wachten.

10.) Enkele banden zijn beschikbaar bij de afdeling Cultuurstudies en de afdeling Cultuur, sectie Literatuur bij het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.

(8)

orale literatuur.

Over de Surinaamse taalsituatie is aardig wat literatuur voorhanden. De talen in de letterkunde komen ter sprake in § 1.2.3 onder punt a). De paragraaf is overigens verre van uitputtend; wie zich wil verdiepen in het literaire gebruik van een specifieke taal, vindt referenties in de Bibliografische aantekeningen bij het eerste hoofdstuk.

Evenmin was het doenlijk om binnen dit kader diep in te gaan op bijvoorbeeld de interferenties tussen het Nederlands en de andere talen, zoals Ramchand dat gedaan heeft voor het Engels in het Caribisch gebied.

11.)

We willen hier niet de zoveelste treurzang aanheffen over de stand van de

Surinaamse archieven en het gebrek aan goede documentatie in Suriname. We willen volstaan met de hoop uit te spreken dat deze documentatie een richtingwijzer kan zijn voor de documentatie, ordening en archivering van het Surinaamse literaire erfgoed. Die documentatie kan in de toekomst alleen met succes geschieden, als iedereen gaat beseffen dat zelfs de kleinste aantekening onze archivische aandacht verdient (het komt nu voor, dat schrijvers niet eens de beschikking hebben over een exemplaar van hun eigen uitgaven!). Iedereen, dat betekent: schrijvers en

documentalisten voorop, en de mensen in het onderwijsveld in hun kielzog, want zij zullen de vastlegging van het Surinaamse culturele erfgoed bij leerlingen en studenten moeten propageren.

Ten bate van onderwijs en onderzoek is elk hoofdstuk voorzien van Bibliografische aantekeningen. Deze zijn niet enkel een verantwoording van gebruikte literatuur, zij willen vooral de weg wijzen in het bibliografisch materiaal. Om aan te geven dat sommige onderwerpen reeds bestudeerd zijn, is ook een aantal niet-uitgegeven doctoraal- en andere scripties behandeld (zij zijn ook in de tweede bibliografie in deel II van dit boek opgenomen). Omdat die scripties vaak uiterst moeilijk bereikbaar zijn, is getracht waar mogelijk beter bereikbare alternatieven te noemen. In de tekst van dit boek verwijzen jaartallenachter titels van werken naar het jaar van eerste druk, bij toneelstukken naar het jaar van eerste opvoering.

Als grensmarkeringen zal de lezer regelmatig op opmerkingen stuiten die aangeven dat een bepaald terrein nog niet geëxploreerd is. Werkend aan dit boek, troffen we bij voortduring zaken aan die hier geen plaats hoefden te vinden, maar die vroeg of laat eens aandacht verdienen. Het is een koud kunstje om uit die veelheid een nieuw Multatuliaans pak van Sjaalman samen te stellen:

- over de invloed van het internaatsleven op Bhai, Slory en Shrinivāsi;

- over het herhalingselement als ‘vuller’ in de poëzie;

- over de drankzucht als motief in de hindustaanse letteren;

12.)

- over de problematiek achter aangekondigde, maar nooit verschenen boeken;

- over de Nederlandse literatuur in Suriname en hoe zij zich onderscheidt van en overeenkomt met de Surinaamse literatuur in Nederland.

11.) Kenneth Ramchand, ‘The Language of the Master?’; in: The West Indian Novel and its Background (Faber and Faber, London 19743, pp. 77-114).

12.) Het is niet ongebruikelijk om, wanneer men het heeft over de etnische groep, te spreken van hindo stanen. De motivatie daarvoor luidt dan dat dé term hindustanen (of in de oude spelling:

hindoestanen) teveel de associatie met de hindu-religie en de groep der hindu's zou oproepen.

De spelling hindostanen heeft echter geen enkele taalhistorische achtergrond. Liever hanteren we de correctere spelling hindustanen, zijnde de aanduiding voor allen, ongeacht hun religie, die van Hindustan (India) afkomstig zijn.

(9)

- over de Mercedes als statussymbool in de literatuur;

- over de unieke plaats van de javanen in het Caribisch gebied en het gebrek aan weerspiegeling hiervan in de Surinaamse literatuur;

- over de plaats van de hond in het Surinaamse proza; enz. enz.

Rest mij aan het eind van deze inleiding een aantal mensen voor hun steun te bedanken - het zal de enige alinea in dit boek zijn die in de ik-vorm is gesteld. Zeer velen hebben aan de totstandkoming van deze documentatie meegewerkt: met adviezen, met het beschikbaar stellen van materiaal, met het geven van informatie, met het verlenen van toestemming tot het inzien van privécollecties en -bibliotheken. Achter in dit boek is een lijst opgenomen van alle personen die mij met hun steun behulpzaam zijn geweest. Op deze plaats wil ik allereerst diegenen noemen die de tekst van dit boek integraal hebben doorgenomen en van kritisch commentaar hebben voorzien:

mr dr drs Jnan Adhin, Michel Berchem, drs Hein Eersel, Effendi Ketwaru, Carla Lont, Paul Nijbroek, M. Phil., drs Lia van de Pas, allen in Paramaribo, en Thea Doelwijt en mr Hugo Pos in Amsterdam. Noor de Vries (Paramaribo) voorzag het hoofdstuk over jeugdliteratuur van veel kanttekeningen. Gina Koornaar verzorgde veel tikwerk. Van dezen wil ik nog speciaal naar voren halen Effendi Ketwaru van de sectie Literatuur van het Minow, Carla Lont van het Documentatiecentrum van het Minow en Lia van de Pas: maandenlang hebben zij bijna dagelijks met

aanmoedigend en kritisch commentaar mij die onontbeerlijke steun gegeven zonder welke dit boek niet was geworden wat het nu is. Aan allen, en speciaal aan deze drie, mijn bijzonder hartelijke dank.

Paramaribo, 1 mei 1986 Michiel van Kempen.

De bibliografische aantekeningen bij de hoofdstukken en de bibliografieën zijn zo goed mogelijk bijgewerkt tot medio 1987. Mijn dank gaat uit naar Frank van Dijk die vele uren heeft geïnvesteerd met zijn personal computer om te helpen een zo uitgebreid mogelijke index te maken.

Paramaribo, juli 1987

M.v.K.

(10)

Deel I Tendensen

(11)

1. Literatuur, Surinaamse literatuur, periodisering

Ye shabd bhalā kyā hain Desh hain.

Priyatam svadesh kaviyon ka Kaviyon ka prabhutva hain.

(‘Kavi aur shabd’) Wat zijn woorden eigenlijk?

Een land.

Het dierbare Vaderland van de dichters.

Zij vormen de grootheid van de dichters.

(‘De dichter en het woord’)

Shrinivāsi

(12)

1. Inleiding

Elke beschrijving van de Surinaamse literatuur stuit nog voor de eerste letter op papier staat op dezelfde, fundamentele vragen. De meest fundamentele vraag is uiteraard: wat dienen we onder literatuur te verstaan? Direct daarop volgt de vraag:

wat is dan Surinaamse literatuur? We zullen met name bij deze laatste vraag uitvoerig stilstaan: welke complicaties deze vraag met zich meebrengt, zal onmiddellijk duidelijk zijn als we denken aan de grote groep Surinaamse auteurs in Nederland, aan de vele in Suriname gebezigde talen en aan de staatkundige positie van Suriname vóór en na 1975. Als het al mogelijk is deze vraag op enigszins bevredigende wijze te beantwoorden - te behandelen is misschien een betere term -, dienen we vervolgens verantwoording af te leggen ten aanzien van het waarom van de door ons afgebakende periode 1970-1985.

1.1 Het begrip literatuur

Wie ook maar enigermate thuis is in de literatuurwetenschap weet dat het grootste probleem van deze discipline bestaat in het afbakenen van datgene wat zij bestudeert.

Het geven van een sluitende, d.w.z. universeel geldende definitie van wat literatuur nu in feite is, is tot op heden een ijdele onderneming gebleken, zozeer zelfs dat één van de meest recente studies zich niet meer aan een definitie heeft gewaagd, maar slechts een aantal factoren opsomt dat lezers ertoe brengt een tekst literair te noemen.

1.)

Bijzonder interessant is het te onderzoeken of literatuur in Suriname, of breder: in het Caribisch gebied, of nog breder: in de Derde Wereld, op andere wijze gedefinieerd zou moeten worden dan tot nu toe in de literatuurwetenschap gedaan wordt. Dat deze problematiek de grenzen van wat hier besproken wordt verre te buiten gaat, spreekt voor zich. Daar komt bij dat we met enige goede wil redelijk uit de voeten kunnen met wat tot nu toe vastgesteld is ten aanzien van het literaire werk. Zo bestaat er consensus

2.)

over dat het literaire werk (relatief) fictioneel is, dat er een zekere waarde aan toegekend moet kunnen worden, dat de materiaalbehandeling afwijkt van andere taaluitingen, dat het niet gericht is op een kortstondig of praktisch communicatief doel (zoals een telegram b.v.) en dat het vaak op meer dan één betekenisniveau gelezen kan worden. Nogmaals: er zitten heel wat haken en ogen aan elke omschrijving en dus ook aan deze, maar in de praktijk zal de vaststelling dat b.v.

Shrinivāsi's Oog in oog (1974) wel en het Groot Surinaams Kookboek (1976) van Starke en Samsin-Hewitt niet als literair werk wordt aangemerkt, weinig problemen opleveren.

In de beschrijving van tendensen richten wij ons op literatuur voor ervaren lezers.

Hoewel kinder- en jeugdliteratuur niet geheel verwaarloosd zullen worden is de analyse van b.v. thematieken niet gebaseerd op kinder- en jeugdboeken. We spreken

1.) Jan van Luxemburg, Mieke Bal & Willem G. Weststeijn, Inleiding in de literatuurwetenschap, Muiderberg 19833. Pp. 28-29.

2.) Men vergelijke het in noot 1 genoemde boek met andere, bekende handboeken, b.v. met René Wellek & Austin Warren, Theorie der Literatuur, Amsterdam 1974 en Frank C. Maatje, Literatuurwetenschap Grondslagen van een theorie van het literaire werk, Utrecht 19774.

(13)
(14)

tendensen, grote lijnen, stromingen in de Surinaamse literatuurgeschiedenis van 1970 tot 1985. Overigens zal het literatuurbedrijf (literatuurkritiek, literatuurstudie, journalistiek, uitgeverswezen, positie van de auteurs) ook de nodige aandacht krijgen.

1.2 Wat is Surinaamse literatuur?

1.2.1 Vraagstelling

De omschrijving van literatuur zoals hierboven gegeven is een algemene en doet geen recht aan specifieke kenmerken als de speciale functie die literatuur in een Derde Wereldland kan (volgens sommigen: moet) hebben, of het historisch of cultureel kader zonder hetwelk bepaalde (groepen) literaire werken niet begrepen kunnen worden. Met andere woorden: de omschrijving gaat niet uit van een pluralistische (of culturalistische) benadering. Een ideologische literatuurbenadering kan bijvoorbeeld een nationale literatuur onderverdelen in categorieën als bourgeois, liberaal, revolutionair etc. Vanuit zo'n analysemodel komt men dan tot een

literatuurgeschiedschrijving waar een prescriptieve werking vanuit gaat: het stellen van een norm waaraan datgene wat geschreven is (en nog wordt) ideologisch zou moeten voldoen.

Een beschrijving van de Surinaamse literatuur vanuit zo'n invalshoek zou

ongetwijfeld vruchtbare resultaten kunnen opleveren. Toch zal aan zo'n beschrijving een andere vraagstelling vooraf moeten gaan en wel een die zo gecompliceerd is om te beantwoorden, dat het maar de vraag is of die ooit voor een ieder bevredigend tot een oplossing zal kunnen worden gebracht, te weten: welke schrijvers of literaire werken moeten we wel en welke niet tot de Surinaamse literatuur rekenen? Als de ene Surinamer bijvoorbeeld De rancho der X mysteries (1941) van Albert Helman wel tot de Surinaamse literatuur rekent en de andere Surinamer doet dat niet, en deze twee komen ook na uitwisseling van argumenten niet tot een vergelijk, dan kunnen wij ons achter de een of de ander plaatsen en honderd keer roepen dat die ene gelijk heeft, bewijzen kunnen we het niet. M.a.w. het begrip ‘Surinaamse literatuur’ is niet los te zien van het subject dat dat begrip hanteert: de achtergrond en het

verwachtingspatroon van het subject en de tijd waarin het subject leeft, de horizon van de lezer in Gadamers termen. (In de literatuurwetenschap duidt men dit complex:

object (literaire werk) - subject ook aan met de term ‘hermeneutische cirkel’.

3.)

) Toch kan men op redelijke gronden bepaalde grenslijnen trekken. We nemen dus als hypothese dat er wel degelijk een Surinaamse literatuur onderscheiden kan worden van een Nederlandse, een Vlaamse, een Antilliaanse. De rigoreuze opvatting van Albert Helman ‘Schrijvers in het Nederlands zijn Nederlandse schrijvers’

4.)

die ook Max Nord koestert, delen wij niet. Het beantwoorden van de vraag welke literaire teksten wel en welke niet tot de Surinaamse literatuur moeten worden gerekend, mag

3.) Zie Van Luxemburg e.a., a.w., pp. 71-74.

4.) Albert Helman, ‘Over “nationale’ letterkunde”, in: Sticusa Journaal 4e jaargang no. 8, 31 december 1974, pp. 3-6. Nords opvatting in “Bestaat een Antilliaanse literatuur?”; in: Sticusa Journaal 10e jaargang, 31 oktober 1980, no. 72, p. 8.

(15)
(16)

te baseren.

Het zal duidelijk zijn: het probleem waarover we hier spreken is het probleem van de Surinaamse auteurs in Nederland: moeten zij wel of niet betrokken worden in een beschrijving van de Surinaamse literatuur? In wezen echter moet de vraag luiden:

horen (langdurig) in het buitenland woonachtige auteurs tot de Surinaamse

letterkunde? We zullen in een later hoofdstuk apart aandacht besteden aan de status van de Surinaamse literatuur in Nederland. Om tot een noodzakelijke definitie-vooraf van het begrip Surinaamse literatuur te komen, zullen we hier echter al het een en ander dienen op te merken.

1.2.2 Opvattingen

Niet weinigen hebben reeds getracht een definitie van Surinaamse literatuur te geven:

John Leefmans, Peter Potter, Robby Parabirsing, Robin Raveles

5.)

, Astrid Roemer, Wim Rutgers enz. Hun opvattingen zullen we in het navolgende tegenkomen en bespreken. Om de kwestie scherp te krijgen bekijken we eerst twee diametraal tegenover elkaar staande opvattingen: die van Parabirsing versus die van Leefmans/Roemer. Robby Parabirsing windt geen doekjes om wat hij onder Surinaamse literatuur verstaat:

‘Onder Surinaamse literatuur kunnen we verstaan de geschriften die door hier geboren, getogen en woonachtige landgenoten, geboren uit en opgevoed door hier geboren, getogen en woonachtige ouders, zijn of worden geproduceerd.’

6.)

Leefmans en Roemer hebben, uitgaande van een kosmopolitische gerichtheid, te kennen gegeven dat elke schrijver die zich Surinamer voelt, ook tot de Surinaamse literatuur gerekend moet worden.

7.)

Beide opvattingen zijn discutabel, de eerste door haar concreetheid, de tweede door het gebrek daaraan.

Parabirsing motiveert zijn stelling dat ook de ouders van een auteur in Suriname moeten zijn geboren en getogen met: ‘aangezien de doordringing van Suriname in feite pas goed merkbaar kan worden als iemand wordt opgevoed door ouders die ook hier zijn opgevoed.’ Is de waarheid van deze opvatting vanuit pedagogisch standpunt al zeer discutabel, zij reduceert bovendien een auteur al te eenzijdig tot een produkt van zijn ouderlijk milieu. Daar komt bij dat vanuit deze invalshoek de nationale integriteit van veel in Suriname geboortige Surinamers in twijfel wordt getrokken, iets waar die groep niet blij mee zal zijn. Ik rep er dan nog niet eens over dat

5.) Zeer hardnekkig wordt in literatuur de dichter R. Dobru Robin Ravales genoemd (ook in de vaak zeer slordige Encyclopedie van Suriname). Ook boven het te bespreken artikel staat Ravales. Ten onrechte: het moet zijn: Raveles.

6.) R. Parabirsing, ‘De Surinaamse literatuur’; in: Bro juni 1983 no. 1, pp. 51-56. Verg.

pp. 55-56.

7.) Deze opvatting verdedigde Astrid Roemer op een literaire avond in Theater Unique te Paramaribo in augustus 1984 en valt te destilleren uit haar lezing ‘Een karikatuur van de Surinaamse literatuur of hoe Surinaamse auteurs overleven’; in: OSO jrg. 1, nr. 1 (nieuwe serie) mei 1982, pp. 32-37 (ook in Mi Doro, oktober 1981, pp. 32 e.v ). Hoewel zij in het begin van haar betoog zegt te proberen aan te geven wie de Surinaamse auteur is, gaat iets wat op een duidelijke omschrijving had moeten lijken in het verbaal geweld ten onder.

(17)
(18)

Parabirsings omschrijving van het begrip Surinaamse literatuur trekt onverantwoord nauwe grenzen. Die demonstreert hij natuurlijk weer aan het voorbeeld van Albert Helman, een auteur die de laatste jaren een tiental publikaties in boekvorm (waarvan enkele zeer lijvige) aan Suriname wijdde, maar die door Parabirsing niet tot de Surinaamse literatuur wordt gerekend:

‘Vanuit dit standpunt geredeneerd, is het begrijpelijk dat velen de werken van Albert Helman niet zien als deel van de Surinaamse literatuur. Hij is misschien wel afkomstig uit hier geboren en getogen ouders, hij is zelfs hier geboren, maar een belangrijke (sic) deel van z'n vorming heeft onder Hollandse invloed gestaan. Al schrijft hij vaak heel deskundig over Suriname, hij doet dat duidelijk niet vanuit onze tegenwoordige bril.’

Op die bril komen we straks nog terug, het is het criterium van de optiek (zie 1.2.3f) dat een nieuw element is bij Parabirsing dat in zijn (klaarblijkelijk onbevredigend gebleken) definitie niet voorkwam. Het gaat er ons hier om aan te geven hoe onhoudbaar Parabirsings positie is: als we kijken naar een in Nederland of elders in het buitenland genoten vorming, dan moeten Trefossa en Rellum, Shrinivāsi en Slory, Ferrier en Vianen en ga-zo-maar-door uit ons bestand geschrapt worden. Een onmogelijk te verdedigen zaak dus. Piekert er iemand over T.S. Eliot anders te zien dan als een Amerikaans schrijver, omdat hij zijn licht elders ter wereld ging opsteken?

Pablo Neruda als een Chileen? Danilo Kiš als een Hongaar? Arthur van Schendel als een Nederlander? Bhai als een Surinamer dan?

Vanzelfsprekend ziet Parabirsing de uit Suriname afkomstige schrijvers die sinds de jaren zestig/zeventig in Nederland schrijven niet als Surinaamse literatoren, al zou dit naar zijn zeggen ‘bij velen kunnen stuiten op meer emotionele dan rationele bezwaren’. We hebben al laten zien dat het ‘rationele’ in de formuleringen van Parabirsing enkel kan leiden tot verregaande willekeur. Dat neemt niet weg dat het belangwekkend is om te onderzoeken of de Surinaamse schrijvers in Nederland zich al op zulke wijze geprofileerd hebben dat van een afzonderlijke groep gesproken kan worden, zoals men binnen de Duitstalige literatuur een Oostduitse, een Westduitse, een Oostenrijkse en een Zwitserse kan onderscheiden. We zullen in een later hoofdstuk (7) zien dat er termen aanwezig zijn om van een afzonderlijke literatuur te spreken.

Dit neemt niet weg dat de banden met het vaderland voor veel auteurs zo nauw zijn, dat ze zich Surinamer voelen en niet Nederlander. Dit roept de vraag op of we deze groep van auteurs niet, gezien haar beperkte ontplooiingsmogelijkheden in Suriname, als culturele ‘ballingen’ moeten zien, waarmee de legitimiteitsvraag naar hun verblijf daar impliciet gesteld is. Dat zou dan inhouden dat ze, net als de politieke bannelingen die Exilauteurs als Thomas en Heinrich Mann, Stefan Zweig, Joseph Roth waren en Alexander Solzjenitsyn is, zeker tot de literatuur van het land van herkomst gerekend moeten worden, al was het alleen maar omdat hun hart daar is, waar zij mogelijk nog eens naar terugkeren.

Een enigszins vergelijkbaar uitgangspunt kenmerkt de opvattingen van Leefmans en

Roemer. Het grootste bezwaar dat kleeft aan het definiëren van de Surinaamse

literatuur in termen van ‘affectie tot’ of ‘affiniteit met Suriname’ is natuurlijk dat

niet-Surinamers die over Suriname geschreven hebben ook binnen de definitie vallen.

(19)
(20)

sprake van een schijnoplossing: het probleem is dan verschoven van: wat is

Surinaamse literatuur, naar: wie is er Surinamer? Die vraag lijkt op het eerste gezicht in de definitie van Aldert Walrecht haar oplossing gevonden te hebben:

‘() wij zouden Surinaamse literatuur niet anders willen definiëren dan de literatuur die door kinderen van het land zelf is voortgebracht.’

8.)

Men voelt de bui al hangen: hoe verkrijgen we een sluitende omschrijving van die

‘kinderen van het land zelf’? G.W. Rutgers komt al tot een heel wat hanteerbaarder omschrijving als hij de woorden van Walrecht aanhaalt en dan stelt:

‘() dus literatuur geschreven door Surinamers ongeacht de taal waarin die literatuur geschreven is, de plaats waar die literatuur geschreven is en de plaats waar het verhaal zich afspeelt;’

9.)

Maar elders stelt hij ook: ‘De schrijvers bekijken de wereld vanuit een andere invalshoek dan het Europese moederland’ en spreekt hij van ‘het geheel andere wereldbeeld.’

10.)

Om helderheid te scheppen, zullen we kort de diverse criteria de revue laten passeren om dan tot een zo sluitend mogelijke definitie te komen.

1.2.3 Criteria a) De taal

In Suriname is het Algemeen Beschaafd Nederlands de officiële taal, het Sranan tongo voor meer dan driekwart van de bevolking de geaccepteerde lingua franca en het Sarnami Hindustani de voertaal van de grootste bevolkingsgroep. Maar er is daarnaast een breed scala van andere talen die door groepen worden gebruikt: het Surinaams-Javaans, het Chinees (Hakka-dialect), de Indiaanse talen: Karaïbisch (of Kalinya), Arowaks, Trio, Wayana, Akulyo (of Akoerio), (sporadisch ook nog: Warau en Wai Wai), de boslandcreoolse talen: Saramaccaans, Matuwari, Ndyuka en Paramaccaans. Daarnaast zijn er groepen die meer talen gebruiken; de keuze van de taal wordt dan bepaald door de taalgebruikssituatie. Zo zien we in de literatuur veelvuldig het Engels voorkomen en worden door de hindustaanse bevolkingsgroep naast Nederlands, Sranan en Sarnami verschillende Indiase talen gebezigd:

Hoog-Hindi en Urdu (als vormen van het Standaard-Hindustani),

11.)

Sanskrit en Arabisch. Het Arabisch wordt ook binnen de Libanese groep nog gebruikt, daarnaast het Libanees, als dialect van het Arabisch. In totaal dus tweeëntwintig min of meer

8.) Aldert Walrecht, Het goud van Suriname, Paramaribo 1970. P. 13.

9.) G.W. Rutgers, ‘De dichter Trefossa en de Surinaamse literatuur’; in: Ons Erfdeel 21 (1978), nr. 3 mei-juni, pp. 333-341. Verg. pp. 333-334.

10.) In een briefwisseling met Max Nord, afgedrukt als‘Bestaat Antilliaanse literatuur?’; in:

Sticusa Journaal 10e jaargang, 31 oktober 1980, no. 72, pp. 8 & 9.

11.) Zie hierover J.H. A(dhin), ‘Sibilanten in het Sarnami: drie of één’; in: Bhāsājrg. 2, no. 1, december 1984, pp. 4-11. En: Sita Kishna, ‘Language and language use of the hindustani in Suriname’; in: SWI Forum, jrg. 1, nr. 2, dec. 1984, pp. 4-11.

(21)

niet weg dat we tot de principiële vaststelling moeten komen: literaire uitingen in

elk van de talen die door groepen in Suriname beheerst worden, moeten tot de

Surinaamse literatuur gerekend worden.

(22)

Wel moeten we op deze plaats iets zeggen over het literair gebruik van de diverse talen. In de periode 1970-1985 is het Nederlands de voornaamste taal geweest die voor literaire doeleinden gebruikt werd, voor poëzie, zeer sterk voor proza, in mindere mate voor toneelwerk. Sterk Nederlands gekleurde en op het Nederlandse publiek gerichte schrijvers als Rudolf van Lier, Hugo Pos en Rabin Gangadin hielden zich strikt aan het Algemeen Beschaafd Nederlands. Bij anderen - als Ruud Mungroo en Paul Marlee - ziet men slechts marginale variaties ten opzichte van het ABN, en dan veelal op lexicaal niveau. Een behoorlijk aantal auteurs heeft gepoogd het Surinaamse taaleigen in een of andere vorm van Surinaams-Nederlands neer te leggen - we spreken dan vooral over proza. In nogal wat gevallen betekende dat, dat de

beschrijvende gedeelten in ABN worden gesteld en de dialogen in meer of minder sterk gekleurd Surinaams-Nederlands, vaak doorspekt met frasen in het Sranan tongo.

Bij Dobru zien we hoe gedeelten in Sranan het ABN afwisselen. Enkele schrijvers hebben gepoogd een geheel Surinaams-Nederlandse literaire taal te ontwikkelen. De geschiedenis van deze pogingen gaat terug op Albert Helman die in 1954 voor 't eerst Surinaams-Nederlands hanteerde in zijn bewerking van Green pastures/Grazige weiden van Mark Connelly. De meest omstreden van deze pogingen was zonder meer die van Edgar Cairo, die herhaaldelijk het verwijt kreeg te horen dat zijn taal niet het Nederlands van Suriname was en in Suriname niet herkend werd - een onterecht verwijt, daar Cairo er bij herhaling op heeft gewezen dat hij de taal van zijn achtergrond bewust met eigen vondsten tracht te verrijken.

12.)

Een andere auteur die veel van het Surinaams-Nederlandse taaieigen in zijn proza tracht weer te geven, is Rappa, die er bovendien een zeer eigenzinnige weergave van het Sranan tongo op na houdt. De voorkeur van veel auteurs om het Nederlands te hanteren, is recht evenredig aan de voorkeur van de meeste Surinaamse lezers voor die taal als leestaal;

omgekeerd geldt dat door het ontbreken van leestradities weinig van het geproduceerde in andere talen in druk verschijnt. (zie hfst. 3.4 ).

Het gebruik van het Sranan tongo als (literaire) schrijftaal is na 1970 praktisch beperkt gebleven tot de poëzie. Het ontbreken van een officiële spelling en van schoolonderricht in deze taal, is voor het hanteren van het Sranan tongo als schrijftaal een ernstige handicap geweest. Het pionierswerk van Koenders en later Bruma, Trefossa, Doorson en Cairo, heeft geen vervolg gekregen in nieuw gepubliceerd proza in het Sranan. Dat neemt niet weg dat er wel proza geschreven werd en dus nog op uitgave wacht; ons is bijvoorbeeld werk bekend van Doorson, Grot, Eddy Pinas, Slory en Sombra. In poëziebundels komen we wel geregeld werk in het Sranan tongo tegen: dichters als Slory en Sombra schrijven al hun werk in Surinames grootste volkstaal. Het creoolse volkstoneel ontleent zijn aantrekkingskracht voor een groot deel aan het gebruik van het Sranan.

Hindi en Urdu zijn van oudsher de talen die de hindustanen literair hanteren. In de loop der jaren is het Sarnami naast die twee een plaats voor zich komen opeisen.

R.M. Marhé geeft in Sarnami byākaran aan hoe het Sarnami vooral na 1975 als taal voor poëzie en proza is opgekomen, daarvóór werd het in het

12.) Zie bijvoorbeeld de stukjes ‘Het onvoltooide volk’ en ‘Predikanten-poweten & Waterige revolutionairen’ in: ‘Ik ga dood om jullie hoofd’ (1980), pp. 136-137, resp. 150-151, en

‘Kritiek op kritiek’ in Neti nanga joe!/Nacht met jou! (1978), pp. 2-3.

(23)

toneel reeds gehanteerd.

13.)

Ook voor het Sarnami geldt de handicap waaronder het Sranan tongo te lijden heeft gehad: gebrek aan spellingsvastlegging en -uniformering en onderricht en ook het Sarnami komen we vooral in poëzievorm tegen. Met Baldewsinghs Stifa (1984) is aan het Sarnami voor 't eerst in literair proza vorm gegeven. Dankzij de emancipatorische activiteiten van Adhin vanaf de zestiger jaren, later krachtig verder gestuwd door de Sarnamibeweging in Nederland, heeft het Sarnami steeds meer terrein gewonnen. Op niet altijd even subtiele wijze is daar wel eens door uit India afkomstige mensen denigrerend over gedaan. Zo heeft M.A.

Nabibaks zich op gerede gronden teweer gesteld tegen de cultuurimperialistische opvattingen van dr. Kamta Kamlesh die in het Sarnami slechts een teken van culturele stagnatie meende te kunnen bespeuren.

14.)

Zoals we nog zullen zien in hoofdstuk 5.1.5 bestaat de literatuur in andere talen praktisch geheel uit schriftelijke vastleggingen van orale literatuur, incidenteel werk in het Aucaans (Pakosie, Rudi Pinas), Saramaccaans (Dahwme, Akanamba) en Chinees uitgezonderd. Intussen betekent dat wel, dat verschillende talen na 1970 voor 't eerst een literatuur op schrift hebben gekregen: dat geldt zowel voor het Surinaams-Javaans, als voor verschillende Indiaanse en bosnegertalen, zoals we nog zullen zien. De grens tussen antropologisch (vaak: ritueel) en literair materiaal is daarbij niet altijd even scherp te trekken-maar het is zeker een hebi van de westerse mens, om die grens te willen trekken. Het is goed om hier onmiddellijk vast te stellen, dat er bij de vastlegging op schrift van oraal materiaal een ingreep plaatsvindt die het wezenlijke van het orale aantast: het wezen van de orale literatuur is immers gelegen in de presentatie, in de manifestatie van die literatuur door een of meer personen voor een publiek, een manifestatie die telkens weer anders is en die dus als een voorstadium van het drama beschouwd kan worden. Analyse van orale literatuur binnen die context vraagt dus om geheel andere methodieken, dan van de schriftelijke vastlegging van die literatuur. Het is zelfs nog maar de vraag of we überhaupt bij die op schrift vastgelegde letterkunde nog de term ‘orale literatuur’ mogen gebruiken.

Uit dit alles moeten we dus concluderen dat verschillende Surinaamse talen na 1970 een schriftelijke letterkunde hebben gekregen. Zij het langs een wat eigenaardige weg: via de documentalist of wetenschapper als notulant van een mondelinge boodschap.

In de Surinaamse literatuur neemt het Engels een speciale plaats in; nogal wat dichters hebben poëzie in het Engels geschreven. Uit deze voorliefde voor de door de meeste Surinamers best beheerste moderne wereldtaal, spreekt - naast mogelijk een zeker aftasten van de eigen mogelijkheden - een behoefte om met het Surinaamse produkt naar buiten te treden. Uiteraard ligt het dan voor de hand, dat het oog primair gericht is op het Engels als contacttaal voor het Caribisch gebied. In § 3.2 De Surinaamse schrijver in het Caribisch gebied

13.) R.M. Marhé, Sarnami byākaran. Een elementaire grammatica van het Sarnami, 's Gravenhage 1985. Verg. pp. 18-19. In een bespreking van deze grammatica stelt J.H. Adhin dat het niet juist is, dat het Sarnami vóór 1975 helemaal niet in poëzie- en prozavorm voorkwam (Bhāsā jrg. 3, no. 1, januari 1986, p. 16). Hij geeft geen voorbeelden, maar doelt waarschijnlijk op Shriniva si.

14.) Zie het artikel in De Ware Tijd van zaterdag 11 oktober 1985 ‘Sarnami Hindi of de zachte dood van een taal’ en Nabibaks' reactie in dezelfde krant (26 oktober 1985) ‘De zachte dood van een taal: De wens is de vader van de gedachte’.

(24)

komen we hierop terug.

Tenslotte zij er hier nog op gewezen hoe vaak verschillende talen naast elkaar gebruikt worden binnen één literair werk. Gaat dit op voor nogal wat proza en poëzie, het geldt wel het sterkst voor het toneel en het hoorspel waar het gebruik van een bepaalde taal (Hindi, Urdu, Sarnami, soms Nederlands bij de hindustanen; Sranan tongo, Surinaams-Nederlands en Nederlands bij de creolen) direct geassocieerd wordt met bepaalde gegevenheden uit de werkelijkheid. (Hetzelfde verschijnsel doet zich ook in het toneel elders ter wereld voor, b.v. in Afrika

15.)

. ) Verder moet erop gewezen worden dat bij de hindustanen talen vaak niet zuiver gehanteerd worden: Hindi- en Urdu-woorden bijvoorbeeld sluipen nogal eens het Sarnami binnen.

b) De nationaliteit

Indien men uitgaat van de sinds 1975 te verkrijgen Surinaamse nationaliteit als criterium voor het al of niet behoren tot de Surinaamse literatuur, zou men moeten vaststellen dat iedereen die niet geopteerd heeft voor het Surinaamse

staatsburgerschap, ook niet tot de Surinaamse literatuur behoort. Dat betekent dan dat het behoren tot een literatuur afhankelijk zou zijn van een (op een betrekkelijk willekeurig tijdstip ingesteld) juridisch document. Consequent doorredenerend zou men dan tot de absurde vaststelling moeten komen dat er vóór de totstandkoming van de republiek Suriname in 1975 geen Surinaamse literatuur bestaan heeft... Het spreekt voor zich dat nationaliteit geen juist criterium is: nationaliteit in

civielrechterlijke zin is geen juist criterium. De literatuurwetenschap geeft hiervan een demonstratie door het werk van T.S. Eliot, die Brits genaturaliseerd staatsburger was, tot de Amerikaanse literatuur te rekenen.

c) De plaats

Het zal na hetgeen in 1.2.2 werd opgemerkt geen betoog meer behoeven dat de plaats waar de schrijver zich bevindt niet van invloed is op de vraag of hij tot de Surinaamse literatuur gerekend moet worden. Graham Greene schreef zijn proza overal ter wereld, maar er is niemand die hem anders ziet dan als een Brits schrijver. Ongetwijfeld (maar niet noodzakelijk) heeft een langdurig verblijf in het buitenland invloed op het literaire werk van een persoon. Het is bijvoorbeeld in de wisselwerking van Surinaamse achtergrond en Europese omgeving dat de Surinaamse schrijvers in Nederland hun literaire produktie afleveren. Maar het is in datzelfde krachtenveld dat de Surinamers zich eeuwenlang in hun eigen land een identiteit moesten zien te scheppen. De enorme invloed van Nederland op onderwijs en vorming in Suriname is tot op de dag van vandaag voelbaar. In tien jaar zelfstandigheid is die niet

weggewerkt. Literaire kunst van H.J.M.F. Lodewick, een tot op het merg Europees leerboek, is vanaf 1947 tot nu toe het voornaamste leerboek voor literatuur op veel scholen geweest. Het heeft vormgeving én optiek van veel Surinaamse schrijvers

15.) Zie Mineke Schipper, Afrikaanse letterkunde, Utrecht/Antwerpen 1983 (Aula 696), p. 286.

(25)

is niet gebonden aan de landsgrenzen: het is tijdens zijn verblijf in Nederland, door

studie, in het contact met Indonesische nationalisten en linkse Nederlandse schrijvers,

dat Anton de Koms politieke bewustwording groeide en de basis gelegd werd voor

zijn Wij slaven van Suriname (1934).

(26)

Het is een noodzaak te beseffen dat een schrijver niet ophoudt een Surinaamse schrijver te zijn, wanneer hij (voor kortere of langere tijd) de landsgrenzen overschrijdt.

Ten overvloede zij er hier nog op gewezen dat ook het omgekeerde van het eerder gestelde waar is: de schrijver die Suriname binnenkomt (en eventueel opteert voor de Surinaamse nationaliteit) maakt nog niet per definitie deel uit van de Surinaamse literatuur. In dit verband kan bijvoorbeeld het werk van G.H. Kroes, J.E. Bazuin en B. Roelofs ter discussie worden gesteld.

d) Waarover geschreven wordt

Indien het criterium voor een Surinaams werk zou zijn dat het verhaalgegeven of het dichterlijk of toneelobject rond Suriname of rond Surinamers geconcentreerd moet zijn, zou men moeten vaststellen dat binnen het werk van zowat elke schrijver verschillende literaturen te onderscheiden zijn. Zo moet bijvoorbeeld Peter Potter in zijn overzicht van de (Nederlandstalige) Surinaamse literatuur, bij Helman komen tot een indeling in werken met ‘een specifieke, Surinaamse inhoud’ en werken die deze inhoud niet hebben.

16.)

Binnen de literatuurgeschiedschrijving kan zo natuurlijk geen recht gedaan worden aan individuele schrijverschappen. Michaël Slory's Brieven aan Ho Tsji Minh uit 1969 zou niet tot de Surinaamse literatuur behoren, zijn Den préki-wroko fu wan kamoru uit 1982 wel, zij het weer met uitzondering van een gedicht als ‘Kenkiprakseri’ dat over Greneda gaat. Het zal duidelijk zijn: het onderwerp waarover geschreven wordt te zien als criterium voor wat Surinaams is, is een heilloze weg. Een aantal stukken van Shakespeare speelt zich af in Italië, maar geen zinnig mens rekent hem anders dan tot de Engelse letterkunde. Een groot deel van het literaire werk van Jorge Luis Borges en Julio Cortázar speelt zich af buiten Argentinië, Alejo Carpentiers belangrijkste romans buiten Cuba. Toch zijn het juist deze schrijvers die de Argentijnse, respectievelijk Cubaanse literatuur op wereldniveau hebben gebracht. Een schrijver die zich aan een criterium als landsgebondenheid van het verhaalgegeven gebonden achtte, zou zich op onaanvaardbare wijze in zijn verbeeldingsvrijheid beknot weten. Gelukkig storen schrijvers zich niet aan dergelijke wensen die vaders van bekrompen gedachten zijn. Ook de werken van Albert Helmans Spaanse periode horen dus tot de Surinaamse literatuur op het moment dat is uitgemaakt dat Albert Helman bij die literatuur hoort.

e) de doelgroep

R. Raveles, beter bekend als R. Dobru, heeft twee normen gegeven voor wat Surinaamse literatuur is. Eén ervan is: datgene wat geschreven is in een Surinaamse taal - we hebben het daar onder a) reeds over gehad. De andere luidt:

16.) Peter Potter, Een overzicht van de moderne Surinaamse Literatuur, Den Haag 1982, p. 4.

(27)

moet voor ons geschreven zijn.’

17.)

.

Wat ogenschijnlijk een sluitende afbakening lijkt, valt uiteen in een drietal van elkaar te onderscheiden criteria. ‘Vanuit ons volk geschreven’ betekent dat een Surinamer de pen hanteert; ‘vanuit’ suggereert dat hij veeleer aan een Surinaamse optiek denkt, dan aan een nationaliteit (tenslotte schreef hij dit in 1973) -

17.) R. Ravales, ‘Ontwikkeling van de letterkunde’; in: J.H. Adhin (ed.), 100 Jaar Suriname, Paramaribo 1973, pp. 167-170. Verg. p. 167.

(28)

we komen daarop onder f) terug. ‘Voor ons volk geschreven’ betekent dat het criterium gelegd wordt of bij de intentie van een schrijver, óf bij de beoordeling door het publiek. Waarschijnlijk bedoelt Raveles dit laatste, want hij gaat daarop door met ‘zichzelf in een literatuur kunnen herkennen’. ‘Herkenning’ is het derde criterium in Raveles' definitie. Die herkenning vindt uiteraard plaats bij het ontvangen van een literaire uiting (lezen/horen). Niemand is gerechtigd arbitrair uit te maken of een werk voor iedereen herkenning zal opleveren (zeker niet met zo'n heterogene samenstelling als die van het Surinaamse volk). Voor een volk schrijven staat niet per definitie gelijk aan herkenning door het publiek. Omgekeerd houdt herkenning door het publiek nog niet in dat het boek specifiek voor dat publiek is geschreven.

Het weekblad Story en stripboeken moeten wel herkenning opleveren, want ze behoren tot de in Suriname veelgelezen lectuur. De roman Schöne Tage van de Oostenrijkse schrijver Franz Innerhofer, een verhaal over de wijze waarop een kweekje slaafse arbeid moet doen, kan heel wel voor een Surinaamse lezer herkenning opleveren.

Als herkenning het criterium zou zijn, dan zou ook juist degene die Raveles (evenals Parabirsing) niet tot de Surinaamse literatuur rekent, Albert Helman, er wel toe moeten behoren, want Helman is in Suriname een van de meest gelezen auteurs.

Raveles legt het criterium bij de lezers, het volk, en vooronderstelt dus een homogene groep. We hebben hier te maken met een nationalistische invalshoek die voorbijgaat aan het probleem dat er geen publiek moeilijker te definiëren is dan dat van een literair werk. Wanneer een auteur voor een volk schrijft, kan de herkenning totaal achterwege blijven doordat de structuur van zijn werk te gesloten blijft. Er voltrekt zich geen literaire communicatie omdat lezing (receptie) achterwege blijft.

De auteur heeft dan zijn publiek (de literatuurwetenschap spreekt hier van de

‘veronderstelde lezer’

18.)

) verkeerd ingeschat. Een gedicht dat - in een extreem geval - maar door één lezer volledig begrepen kan worden, kan daarom nog wel degelijk een Surinaams gedicht zijn. Het is echter zinloos om bij een produkt dat één werkelijke lezer oplevert, te spreken van ‘geschreven voor het volk’; alles wat geschreven is voor een Surinamer is dan Surinaamse literatuur en alles wat elke individuele Surinamer onder Surinaamse literatuur verstaat is dan dus ook feitelijk Surinaamse literatuur. Een onhoudbare opvatting.

Wil een schrijver schrijven voor een volk en zich aan Raveles' norm houden, dan betekent dat, dat hij ook gebonden is aan bepaalde wetten van inzichtelijkheid en eenvoud (en dus niet vrij meer is in het gebruik maken van zijn creatief vermogen).

Spreken over ‘schrijven voor een volk’ impliceert dat men (ook) een kwantitatieve grootheid voor ogen heeft, een collectiviteit, een groep veronderstelde lezers. Boeken als Ferriers Atman (1968) en Marlees Proefkonijn (1985) zullen slechts (volledige) herkenning vinden bij geoefende lezers, niet bij de vage grootheid ‘ons volk’. Het probleem van literaire uitingen is dat zij bijna altijd een beperkt publiek vinden.

Weinigen doorvorsen de poëzie van Michaël Slory en Johanna Schouten-Elsenhout.

Niemand echter beweert dat zij niet-Surinaams zijn. Spreken we van ‘ons volk’

(daarmee doelend op het lezerspubliek) dan stuiten we altijd op problemen: literatuur wordt zelden door een grote groep gelezen; houdt men vast aan het criterium dat alles

18.) Van Luxemburg e.a., a.w., p. 111.

(29)

Surinaamse literatuur is wat voor welk Surinaams individu ook herkenning oplevert, dan valt de zin van de definiëring weg. Doelgroep of publiek is dan ook niet geschikt als afbakeningscriterium. Desalniettemin zullen we hieronder zien dat Dobru's aanduiding ‘geschreven voor het volk’ intentioneel een juist element bevat.

f) De Surinaamse optiek

De eerste de beste schrijver die zegt dat hij zich niet aan de Surinaamse optiek gebonden acht, zal men gelijk moeten geven. De Surinaamse optiek bestaat niet, er is een geheel van Surinaamse optieken, een aantal. brillen om met Robby Parabirsing te spreken, een aantal invalshoeken of wereldbeelden in de woorden van Wim Rutgers.

Maar ook dit veronderstelt het gemeenschappelijke element Surinaams. Laten we niet om de hete brij heendraaien: wat houdt dat Surinaams in?

Hein Eersel heeft in 1964, dus lang vóór de staatsrechterlijke onafhankelijkheid, de stoute schoenen aangetrokken en gepoogd in enkele artikelen het wezen van de Surinamer aan te geven.

19.)

Voor hen die het ambtelijk bewijsstuk van het paspoort van minder belang achten dan de innerlijke gesteldheid van de Surinamer, bevatten de woorden van Eersel veel behartenswaardigs. Een eerste aanduiding van wie de Surinamer is:

‘Hij die de last van de gehele Surinaamse geschiedenis op zich neemt.’ Een tweede:

hij voor wie het behoren tot een Surinaamse groep iets positiefs heeft:

‘Die dan het voorrecht van het Surinamerschap bezit en dit als een voorrecht beschouwt.’

We zijn hiermee al een stap dichter bij ons doel genaderd, zij het dat hetzelfde bezwaar aangevoerd kan worden als bij de literatuuromschrijving van Leefmans en Roemer:

de definitie wordt gesteld in termen van datgene wat de schrijvers in kwestie er zelf van denken, er wordt niet uitgegaan van een (literatuurwetenschappelijke) descriptie van buiten af. Doen we dat wel, dan kunnen we komen tot een omschrijving van de Surinaamse optiek als: een wijze van het benaderen van de werkelijkheid waaruit een historisch bewustzijn spreekt, waarop voortgebouwd wordt op zo'n manier dat gesproken kan worden van een uitbouw van het culturele erfgoed van Suriname.

Een logisch gevolg van die uitbouw is dat het werk van iemand met een Surinaamse optiek impliciet of expliciet bijdraagt aan het bepalen van de Surinaamse identiteit.

Daarmee is automatisch gegeven dat het werk zich primair oriënteert op het

Surinaamse volk (vatten we Dobru's woorden ‘geschreven voor het volk’ dus op als

‘met de intentie van de auteur zich primair tot Suriname te richten’, dan zijn Dobru's woorden juist). Het is daarbij niet van belang of die optiek een strikt individuele is, of een die representatief geacht mag worden voor een groep binnen de Surinaamse gemeenschap. Het doet er ook niet toe of een schrijver zich in Suriname of in de diaspora bevindt: zijn optiek bepaalt of hij tot de Surinaamse, dan wel een andere (b.v. Surinaams-Nederlandse of Nederlandse) literatuur behoort. Evenmin is het van

19.) Drs. Hein Eersel, Wie is Surinamer?, Paramaribo 1964. De navolgende omschrijvingen zijn te vinden op pp. 7, 10 en 14.

(30)
(31)

kan langs deze weg getoetst worden, maar evenzeer Slory, Shrinivāsi, Berrenstein of Randjitsingh.

Hier doet zich natuurlijk het probleem voor op welke wijze aan een werk vastgesteld kan worden, dat het een Surinaams werk is. Met de eerdere citaten van Eersel wordt een element van buiten het literaire werk binnengehaald, een biografisch element. In de woorden van Paul Nijbroek: ‘Iemand die zijn lot heeft verbonden met dit land.’

20.)

Die omschrijving gaat zeker op voor de dichter Bhai, maar in zijn bundel Vindu (1982) zal men tevergeefs naar een element zoeken dat specifiek Surinaams mag heten. Dit heeft niet verhinderd dat Bhai voor die bundel de eerste Literatuurprijs van Suriname werd toegekend.

Het zij toegegeven: aan de definiëring kleeft een zekere vaagheid. Het was gemakkelijker geweest, wanneer we een definiëring hadden opgesteld aan de hand waarvan bij elk literair werk zonder aarzelen vastgesteld kan worden of het al dan niet tot de Surinaamse letteren behoort. De definiëring van ‘Surinaamse optiek’ zoals hierboven gegeven, biedt echter een duurzamer voordeel. Elk nieuw literair werk zal een herijking betekenen van het begrip ‘cultureel erfgoed van Suriname’. De omschrijving legt dus wel het uitgangspunt vast voor de benadering van elk nieuw literair werk. Maar zij is niet normatief en heropent dus telkens de discussie over de grenzen van de Surinaamse cultuur, i.c. literatuur, omdat elk werkelijk oorspronkelijk nieuw werk ook de grenzen van die Surinaamse literatuur aftast en herijkt. Van elk afzonderlijk literair werk zal slechts via een discussie uitgemaakt kunnen worden of we het al dan niet tot de Surinaamse literatuur moeten rekenen. Op deze problematiek zal in hoofdstuk 3 § 11 Kwaliteit, nog nader worden ingegaan.

g) De vorm

Over de vorm kunnen we kort zijn: alle geschreven literatuur en alle oraal

overgebrachte literatuur, poëzie, proza of dramatiek, of nieuw gecreëerde vormen, behoort tot de Surinaamse literatuur. Om praktische redenen zal deze schets zich moeten beperken wat de orale literatuur betreft, tot datgene wat daarvan op schrift is vastgelegd.

1.2.4 Definitie

Het voorgaande in aanmerking genomen kunnen we nu komen tot de volgende omschrijving van het begrip Surinaamse literatuur: Surinaamse literatuur omvat alle orale en geschreven literatuur voortgebracht in een of meer van de door groepen gehanteerde talen van Suriname, waaruit een (historisch gefundeerd) bewustzijn blijkt van te horen tot Suriname en bij te dragen aan de uitbouw van het Surinaamse cultuurgoed. Dus: ongeacht de vorm, het individuele karakter van de uiting, het onderwerp van de uiting, de plaats waar de voortbrenger van die literatuur zich

20.) Paul Nijbroek, ‘Literatuurontwikkeling en literatuurwaardering in Suriname tegen een bredere achtergrond (3)’; in: De West zaterdag 15 juni 1985.

(32)
(33)

1.3 Periodisering

In de regel vinden periodiseringen plaats op grond van een samenstel van

ontwikkelingen die tezamen maken dat we kunnen spreken van een nieuw tijdvak.

Het aangeven van één feit waarin men meent een historisch scharnier te ontwaren, heeft vaak iets onbevredigends, doet soms zelfs geweld aan de historische

werkelijkheid.

21.)

Als deze schets de periode 1970-1985 wil bestrijken, dan wil met die indeling zeker niet gezegd zijn dat er geen continuiteit in de letteren over het jaar 1970 heen is geweest, of zal zijn over het jaar 1985 heen. Waaruit die continuïteit rond 1970 heeft bestaan wil het volgende hoofdstuk ‘Van '60 naar '70 en verder’

schetsmatig aangeven.

Toch is er reden om bij 1970 een grens te trekken. Er is een samenstel van factoren dat het verantwoord maakt de zeventiger jaren in de Surinaamse literatuur af te scheiden van de jaren zestig. Deze factoren, die in de volgende hoofdstukken nog zullen worden toegelicht, zijn:

a) een kwantitatief explosieve groei van het aantal uitgaven;

b) de enorme expansie van de Surinaamse literatuur in Nederland;

c) het ontstaan van een Surinaamse jeugdliteratuur van enige omvang;

d) een verbreding van het tekstaanbod met Surinaamse lectuur en strips;

e) het ontstaan van een behoorlijk groot aantal oeuvres;

f) het opkomen van verschillende Surinaamse talen als geschreven literaire talen;

g) het verschuiven van het accent van de presentatie van literair werk van mondelinge naar schriftelijke vormen (zie hfst. 4);

h) de opkomst van de middenklasse-auteur;

i) het verschuiven van het accent in de problematieken die aan de orde worden gesteld van sociaal engagement naar politiek engagement/strijdcultuur en identiteitsproblematiek;

j) de herleving van het cabaret;

k) het ontstaan van een vrouwenliteratuur;

l) een sterkere mate van betrokkenheid van de Surinaamse auteur bij het Caribisch cultuurgebeuren;

m) het enige omvang aannemen van de bestudering van de Surinaamse literatuur.

Deze dertien factoren in aanmerking genomen lijkt het ons zinvol om van een gewijzigde constellatie te spreken van de literatuur na globaal 1970 ten opzichte van de literatuur vóór de zeventiger jaren. Globaal, van een echte ommekeer als gevolg van één historisch feit is geen sprake geweest, al heeft bijvoorbeeld de staking van 1973 het politiek-cultureel bewustzijn in sterke mate beinvloed.

De eindgrens van de door ons afgebakende periode, 1985, is in zoverre

21.) Zo is Raveles' opmerking dat 1957, het jaar van verschijnen van Trefossa's Trotji, het geboortejaar van de Surinaamse literatuur is, zeer dubieus, om niet direct te zeggen: fout. R.

Ravales, ‘Ontwikkeling van de letterkunde’; in: J.H. Adhin (ed), 100 jaar Suriname, Paramaribo 1973, pp. 167-170. Verg. p. 167. Werk van Kees Neer en Tj. Arkieman is nog geschreven vanuit een min of meer Europese optiek, maar dat is toch zeker niet te zeggen van het werk van Johannes King, Wim Bos Verschuur, J.G.A. Koenders en Sophie Redmond, allemaal schrijvers vóór Trefossa. De orale literatuur negeert Raveles geheel. Is hij het slachtoffer van een te sterke westerse invloed?

(34)

willekeurig dat deze de afronding van anderhalf decennium markeert, zonder dat nu al vastgesteld kan worden waar het ‘eindpunt’ ligt of zal liggen van de periode die wij met 1970 hebben laten beginnen. Bepaalde ontwikkelingen van het begin van de zeventiger jaren lijken hun kristallisatie inmiddels bereikt te hebben (de

identiteitsproblematiek), andere ontwikkelingen zijn ingezet zonder dat nu al te bepalen is wanneer zij de beginstadia voorbij zullen zijn (een Surinaamse literatuur in Nederland die zich in alle opzichten van die in Suriname onderscheidt; het aanbod van Surinaamse lectuur).

Bibliografische aantekeningen bij Literatuur, Surinaamse Literatuur, Periodisering

Algemeen

Drie bekende handboeken over literatuurwetenschap zijn:

Rene Wellek & Austin Warren, Theorie der literatuur (Athenaeum - Polak &

Van Gennep, Amsterdam 1974; oorspronkelijke titel: Theory of Literature;

vertaald door Tom Etty, T. Anbeek en J. Fontijn);

Frank C. Maatje, Literatuurwetenschap. Grondslagen van een theorie van het literaire werk (Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht 1977

4

);

Jan van Luxemburg, Mieke Bal & Willem G. Weststeijn, Inleiding in de literatuurwetenschap (Dick Coutinho, Muiderberg 1983

3

.

Alle drie geven een uitvoerige bibliografie.

Surinaamse literatuurtheorie

De Surinaamse literatuurtheorie staat nog in de kinderschoenen. Belangrijk zijn de in de noten genoemde artikelen van Astrid Roemer, Robby Parabirsing, Robin Raveles, Paul Nijbroek en Albert Helman. Daaraan kan nog toegevoegd worden:

Peter Potter, ‘B. De term: Surinaamse literatuur’ en ‘C. Verantwoording’ in zijn scriptie Een overzicht van de moderne Surinaamse literatuur, Den Haag 1982, pp.

3-5. Over de jeugdliteratuur zie men de bibliografische aantekeningen bij hfst. 6.

Surinaamse talen

Over de Surinaamse taalsituatie is nogal wat literatuur voorhanden. Als algemene werken noemen we:

- Chr. H. Eersel, De Surinaamse taalsituatie (Paramaribo 1979

2

). Op dit materiaal

is gebaseerd het gepopulariseerde artikel van dezelfde auteur ‘Suriname, een

land met vele tongen’; in: Suralco Magazine Jaargang 1980/Volume 12 nr. 1,

pp. 1-9 (met vertaling in het Engels);

(35)

- Eddy Charry, Geert Koefoed & Pieter Muysken (eds.), De Talen van Suriname (Dick Coutinho, Muiderberg 1983). Met bijdragen van verschillende

medewerkers en uitgebreide bibliografie. Het boek handelt voornamelijk over Sranan tongo, Sarnami en Surinaams-Nederlands.

Over de hindustaanse talen:

- de inleiding van Sarnami byākaran. Een elementaire grammatica van het Sarnami

(Stichting voor Surinamers, Den Haag 1985) van R.M. Marhé. Een uitvoerige,

kritische bespre-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The high temporal resolution of EEG can provide more information about time course of the spoken word production when combined with tasks that require overt speech

Similar to Barsalou’s (1999) perceptual symbols systems, the indexical hypothesis (Glenberg & Robertson, 1999; 2000) is another theoretical framework that connects the

The participants were also asked to assess their language proficiency in Frisian, the language they are actively learning; Dutch, the dominant language in Fryslân;

In this research the independent variable (use of native or foreign language), the dependent variable (attitude towards the slogan) and the effects (country of origin,

The outcome of the spectral analysis reported above showed performance on both languages to contain pink noise; interestingly, there was little difference between the languages in

Language use in texts was operationalised into four measurements: average word length, average sentence length, percentage coverage of common words and number

Schreef poëzie en toneel in het Papiaments (onder andere het bekroonde Juancho Picaflor (1954).) Ging eind jaren '50 terug naar Suriname, zat in de redactie van Tongoni (1958)

It is obvious that the rise of nationalism as a social and political ideology, and the con- comitant rise of standard language ideology in the eighteenth century (cf. the paper