• No results found

Franz Abt, De zangvogeltjes. Deel 6 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Franz Abt, De zangvogeltjes. Deel 6 · dbnl"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De zangvogeltjes. Deel 6

Franz Abt

Vertaald door: J.P. Regeer

bron

Franz Abt, De zangvogeltjes. Deel 6 (vert. J.P. Regeer). Wenk & Birkhoff, Rotterdam 1896 (vierde druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/abt_001zang14_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

1

1. God is goed.

Opgewekt.

1. God is goed! God is goed! Spreekt de gou - den zon - ne-gloed. Maan en ster-ren, die in 't donker Lich- ten met haar hel ge - flonker, Roe - pen luid tot ons ge- moed: God is goed! God is goed!

2. God is goed! God is goed! Jûicht de blij - de len - te-groet. Veld en wei-den, vo-gels, bloemen, Al te za - men jui-chen, roemen, Als de win - ter he-nen- spoedt: God is goed! God is goed!

3. God is goed! God is goed! Schoon ook 't noodweer om ons woedt. Zij - ne goedheid en ge - na - de Schept ook goed - heid uit het kwade. Juich, o mensch! wat u ont- moet: God is goed! God is goed!

(3)

2

2. Onze Vader.

Matig.

1. Sloegt ge ooit des nachts in het rond 't Oog naar de hemelsche velden, Waar's Heeren keurbende stond-Scheen zij u dan niets te melden? Ja die on-tel - ba - re schare Ju - belt ver- 2. Blikt gij den len - te-dos aan, Bosschen en velden ge- geven - Ach, hoe ras bloesems vergaan, Kwijning ver-wis- selt met leven! Nochtans uw machti - ge Schepper Hoort u, wan- 3. Loeit ook de orkaan om u heen, Jagen de drif-ti-ge

wolken; Schoon ook het zonlicht verdween, 't Water ontsteeg uit zijn kolken-Vrees niet, wat nood u be-dreige, Weet, dat een 4. Spre - ken niet zee en ri - vier, Bergen en dalen en

meren, Tuigt niet het nie-tig-ste dier, ‘U zij, Almach-

ti-ge, de eere!’ Mensch, o vertrouw en aanbid Hem: Liefde is zijn

(4)

3

eenigd in koor:}On-ze Va-der in den Hemel!

Onze Va - der! Onze Vader in den He - mel!

neer gij dus bidt:}On-ze Va-der in den Hemel!

Onze Va - der! Onze Vader in den He - mel!

troostbron u vloeit:}On-ze Va-der in den Hemel!

Onze Va - der! Onze Vader in den He - mel!

wezen al - leen!}On-ze Va-der in den Hemel!

Onze Va - der! Onze Vader in den He - mel!

3. Het Gezang.

Krachtig en breed.

(5)

1. Klinke ons ge - zang! Klinke ons ge - zang!

Doe 't on - ze woorden op vleu-ge-len zweven! Stem 't onze 2. Zweef naar om-hoog! Zweef naar om - hoog!

Zie - le, streef opwaarts in zuivere ac-coorden! Me - lodie 3. Ju - bel den Heer! Ju - bel den Heer!

Hem, die de sprake des lieds heeft ge - geven, Hemelsche

(6)

4

harten tot e - de - ler le - ven! Klinke ons ge - zang!

klin-ke ons ge - zang! Luid als de stormen, die bruischend zingen, Moog 't in de ziel van wie 't hoo-ren

dringen! Klinke ons ge - zang! Klinke ons ge-zang!

huw zich aan elk u - wer woorden! Zweef naar om - hoog!

Zweef naar om - hoog! Werp ze ter neder, de boeien der aarde! Op, en ge - voel u - we hoo - gre

waarde! Zweef naar om - hoog! Zweef naar omhoog!

troost in 't vaak moeite - vol le - ven! Ju - bel den Heer!

Ju - bel den Heer! Hem, dien zijn schepslen er - kent - lijk prijzen, Hem moge uw lied, zij 't ook staamlend,

rijzen! Ju - bel den Heer! Ju - bel den Heer!

(7)

5

Klinke ons ge - zang! Klinke ons ge - zang!

Zweef naar om - hoog! Zweef naar om - hoog!

Ju - bel den Heer! Ju - bel den Heer!

4. Kerstnacht.

Langzaam.

1. O nacht, zoo rijk in ze-gen, Bestraald door 't glansrijkst licht! Ik wil u blij doorwa-ken, En sluit mijn

(8)

glans! Zij zien, ook zelfs in 't hutje, Slechts feestvreugd van den trans. Aan-bid - dend knielt de menschheid, Het 3. Dit is de nacht der liefde, Dit is de heil - ge

nacht! Geen som-bre schaâuw verdonkert Zijn on - be- schrijf-bre pracht. ‘In men-schen wel - be - ha - gen,’ Galmt

(9)

6

'k louter vreugd be - reid: Ja, ju - be - lend al - om - me Smaakt ie-der za - lig - heid. Ja, ju-be - lend al- om - me Smaakt ie - der za - lig - heid.

oog tot God ge - wend, Daar englen haar be - groe - ten, Die zijn ge - na haar zendt. Daar englen haar be- groeten, Die zijn ge - na haar zendt.

jublend o - ver de aard; En aarde èn he - mel bei - den Heeft God te zaam ge - paard. En aarde en he - mel beiden Heeft God te zaam ge - paard.

(10)

7

5. Gebed.

Koraalmatig.

1. God mijn Heer, mijn Schild en Gids, Bron van lief - de, bron van ze - gen, Dat ik nooit uw bijstand mis

Op des le - vens kronkel - wegen! Wees me een licht in donkren nacht, Dat ik vei - lig mo - ge wandlen!

2. Im - mer door uw hand ge - leid, Moge ik nooit van U ver - dwa-len! Moog de kracht der zin-lijk - heid Op mijn hart nooit ze - ge - pralen! Schenk mij, Heer! een ne-drig hart'. Hoed mij voor dwaas zelf - ver - blinden!

3. Zon - der U is 't le-ven bnng: Za - lig voor wie 't met U le - ven. Och, dat ik mijn le - ven lang U ten doel stel van mijn streven! Wat ik heb en wat ik ben, Dank ik aan uw lief-de en zegen:

(11)

8

Geef mij t' al - len tij - de kracht Trouw naar uw ge - boôn te han - dlen!

Leer mij, on - der vreugd en smart, Steeds in U mijn toevlucht vin - den!

Geef, dat ik dit steeds er - ken Op des le - vens kron-kel - we - gen!

6. Goeden Nacht.

Langzaam.

(12)

1. Goeden nacht! goeden nacht! 't Zonlicht daal - de in vol - le pracht: 't Ging ter ruste en lei zich ne - der, 2. Goeden nacht! goeden nacht! Starren tin - t'len klaar en zacht: De een na de ande - re ver - sche - nen, 3. Goeden nacht! goeden nacht! On - ze dag - taak is vol-bracht! Al wat le-ven heeft ont - van - gen, 4. Goeden nacht! goeden nacht! Slaapt, tot weer de mor-gen lacht! God de Heer zal u be - wa - ken,

(13)

9

Morgen groet de vlijt het we-der; 't Sluimert in den stil-len nacht. Goeden nacht! goeden nacht!

Wande - len zij rus - tig henen Door den kalmen stil-len nacht. Goeden nacht! goeden nacht!

Ademt nu het zoetst ver - langen: Zacht te slapen in den nacht. Goeden nacht! goeden nacht!

Dat geen on - heil u moog naken: Slaapt ge - rust den ganschen nacht. Goeden nacht! goeden nacht!

7. Morgenlied.

Matige beweging.

(14)

1. De scha-duw vliedt, het licht breekt door! Van goud en purpren rozen Ziet men in schit - - ter - vol-len gloor Den

2. O mocht haar glansrijk, koestrend licht In ieders harte dalen! Geen nacht, hoe duis - - ter, die niet zwicht, Waar

(15)

10

oos - ter - he - mel blozen. Der voglen vroolijk jubelkoor Begroet de Dagvorst-in-ne; Vol majesteit treedt zij te voor, Vol ma-jesteit treedt zij te voor, Des werelds Ko-nin- gin - ne. Vol ma-jes-teit treedt zij te voor- Vol ma - jes- zij haarglans doet stralen. Mocht ieder haar in't morgenuur Met stille vrede ontmoeten, Dan zou hij vroolijk, als na- tuur, Dan zou hij vroolijk als natuur, Haar heerschappij be- groe - ten! Dan zou hij vroo-lijk als natuur, Dan zou hij

(16)

11

teit treedt zij te voor - Des werelds Ko - - nin- gin - - ne.

vroo - lijk, als natuur; Haar heerschap - pij be- groe - - ten!

8. Sterretjes.

Matig.

1. Sterretjes, glanzend zoo rein en zoo klaar - Scheepjes van goud op de zil - ve-ren baar: Zegt, waar ge uw

2. Sterretjes, sla ik uw tin - te-ling ga, 'k Lees er in

(17)

rijkdom van liefde en ge - na! Als gij zoo

(18)

12

zei-len, hel - vonkelend, wendt O - ver de

vloeden, door niemand gekend! Ster-ret - jes, die ik zoo glansrijk zie staan, Weest ons een leidsman, waarheen wij eens gaan! Weest ons een leidsman, waarheen wij eens gaan!

licht aan den nachtlijken boog, Trekt gij mijn

har - te zoo zachtkens omhoog! Blikt in mijn hart, dat het duister ver-dwijn - Laat het daar binnen steeds starrenlicht zijn! Laat het daar binnen steeds star-ren-licht zijn!

(19)

13

9. Hebt goeden Moed!

Langzaam

1. Zie - le, vrees niet! Zie - le, vrees niet! Ach - ter de

wolken toeft 't schoonst verschiet! O, hoe schoon zal 't zonlicht schijnen, Als die wol - ken eens verdwijnen! Zie - le vrees niet! Ach - ter de wolken toeft 't schoonst verschiet!

2. Wees on - ver-saagd! Wees on - ver-saagd! Schoon het moog beiden, 't mor - gen - rood daagt! Spoedig is dan 't leed ver- geten, Al uw smart en jammer-kreten! Wees on-ver- saagd! Schoon het moog beiden, 't mor - gen - rood daagt!

3. Hoop steeds op God! Hoop steeds op God! Lou - te - re goedheid re - gelt uw lot! Eenmaal zal zich dit ver- klaren, Mocht ge ook nu in 't duister staren. Hoopsteeds op God! Lou - te - re goedheid re - gelt uw lot!

(20)

14

Zie - le, vrees niet! Zie - le, vrees niet!

Wees on - ver - saagd! Wees on - ver - saagd!

Hoop steeds op God! Hoop steeds op God!

10. Liefde.

Langzaam.

1. Steeds voor elk - an-der te leven, Kan ons voldoening en zie - le-vreê geven. Bloemen voor andren te strooien, Meer dan zich zelven met bloe-men te tooi-en, Dat alleen, 2. Liefde is't, die de aarde ver-engelt, Hemel en aarde onlos- maakbaar omstrengelt. Lief-de te missen is dood zijn:

Haar te be-zitten, den dood zelfs te groot zijn! 't Hart bevat,

(21)

15

Dat al - leen, Kan bij vreugd en geween,}Lief - - de, Lief-de, Lief - - - de, Lief - de!

't Hart bevat Slechts in u d'eêlstenschat,}Lief - - de, Lief-de, Lief - - - de, Lief - de!

11. Aan Nederland.

Afgestooten, matig.

1. U, dier - baar Ne-der - land! Heb ik mijn hart verpand:

Wei-ger gij 't niet! Wei-ger gij 't niet! U, klein-ste

(22)

3. Hij, die der helden bloed Prikkelt tot leeuwenmoed, Zij u na - bij! Zij u na - bij! Dat steeds uw

(23)

16

land op aard, Waar mannen, roemenswaard, Stre-den met woord en zwaard! U geldt dit lied! U, U,

U geldt dit lied!

dap - per-heid Paar zich aan kloek be - leid! Voorts Go-des hulp ver - beid: God zij ons schild! Hij, Hij,

Hij zij ons schild!

welvaart groei! Zee-vaart en han-del bloei! Vreemd blijve u el - ke boei. A - dem steeds vrij! Vrij, Vrij,

a - dem steeds vrij!

12. Mijn Vaderland.

Matige beweging.

(24)

1. Ik heb u lief, mijn Vaderland! Ik min uw vlak-te, 2. Ik heb u lief, mijn Vaderland! Gij zijt mijn hart een 3. Ik heb u lief, mijn Vaderland! Gij vult met spijs de 4. Ik heb u lief, mijn Vaderland! Uw kroost om-strengel

(25)

17

duin en strand. 'k Zie gaarne uw akkers, goudgeel graan, En staar met lust uw kud-den aan. Ik heb u lief, mijn

Vaderland! Ik min uw vlak-te, duin en strand! Ik

dier - baar pand, Een erf - nis van het voor - ge - slacht, Dat u uit slib te voorschijn bracht. Ik heb u lief, mijn

Vaderland! Gij zijt mijn hart een dier - baar pand! Ik nij - vre hand; Uw kin-dren hoeven el - ders niet Te zoe - ken, wat gij ruimschoots biedt. Ik heb u lief, mijn Vaderland! Gij vult met spijs de nij - vre hand! Ik

de eendrachtsband! Uw rust en vreê blijve on-ge-stoord, En gij een rijk ge - ze-gend oord! Ik heb u lief, mijn

Vaderland! Uw kroost omstrengel de eendrachtsband! Ik

(26)

18

heb u lief, mijn Vaderland! Ik min u vlakte, duin en strand!}of{duin en strand!

heb u lief, mijn Vaderland! Gij zijt mijn hart een dierbaar pand!}of{dier - baar pand!

heb u lief, mijn Vaderland! Gij vult met spijs de nij - vre hand!}of{nij - vre hand!

heb u lief, mijn Vaderland! Uw kroost omstrenge de eendrachts- band!}of{de eendrachtsband!

13. Zomernacht.

Gematigd.

(27)

1. Zomernacht, Zomernacht, Rus-tig naakt gij, kalm en zacht! 't Windje fluistert door de dre-ven, 2. Zomernacht, Zomernacht, On-be - schrijf - baar is uw pracht! Mil-li - oe-nen star - ren lich-ten, 3. Zomernacht, Zomernacht, Zij mijn dank u

toe - ge-bracht! 't Harte doet ge er-kent - lijk spreken:

(28)

19

'k Voel Gods a - dem om mij zwe - ven Go-des eer komt gij ver - melden, Daalt ge op akkers, bosschen, velden.

Rus-tig naakt gij, kalm en zacht, Zo-mer-nacht! Rustig naakt gij, kalm en zacht,}Zo - mer - nacht!

Waar 'k mijn oog om-hoog mag rich - ten! Sla 'k het ne - der voor mijn voeten - Dui-zend bloemen, die mij groeten.

On-beschrijfbaar is uw pracht, Zo-mer-nacht! On-be- schrijfbaar is uw pracht,}Zo - mer - nacht!

Van Gods goedheid zijt ge een tee - ken Hij, die u kon toe - be - reiden, Wil me op 't levenspad ge - leiden!

Zij mijn dank u toe - ge - bracht, Zo-mer-nacht! Zij mijn dank u toe - ge - bracht,}Zo - mer - nacht!

(29)

20

14. Lentelied.

Opgewekt.

1. De len-te is weêr ge - komen! Haar ze - gen - rijke hand Schept vreugd in veld en stroomen; De aarde is een lust - wa-rand. Wat le - ven heeft ont-van-gen, Brengt len - te - lief zijn groet: Lief-lij-ke vo - gelzangen, En 2. Gij ook smaakt vreugd, mijn harte! Want met de lente zon Ver - dween als sneeuw uw smarte, Vloeit u de rein - ste bron! Drink nu met vol - le to - gen 't Zoet, dat u len te biedt; Ras is haar schoon vervlogen - Naar

(30)

21

's menschen stil ge - moed. Lieflij - ke vo - gel-zangen, En 's mensch en stil ge - moed.

buiten - en ge - niet! Ras is haar schoon vervlogen - Naar bui - ten - en ge - niet!

15. O wat schijnt de zon nu glansrijk!

Frisch.

1. O wat schijnt de zon nu glansrijk! De aar-de is

als een schoo-ne bruid: Velden, gaarden. akkers, wei-den, 2. Ook de vo - gels zijn zoo vroo-lijk; Hoor, zij

zin-gen: kom tot mij! O, hoe lieflijk is toch de aar-de,

(31)

22

't Lokt mij al tot wandlen uit. Velden, gaarden, ak kers, wei - den, 't Lokt mij al tot wandlen uit. En hoe prij - ken thans de bloemen, O - verstrooid met klaren dauw! En hoe tooit de heldre he-mel Al - les met zijn Smaak haar schoon en zoetheid vrij! O, hoe lieflijk is toch de aar-de, Smaak haar schoon- en zoetheid vrij! Ja, de zon schijnt thans zoo glansrijk! De aarde is als een schoone bruid: Velden, gaarden, akkers, weiden, 't Lokt mij al tot

(32)

23

wolkloos blauw! En hoe tooit de heldre hemel Al - les met zijn wolkloos blauw!

wandlen uit! Velden, gaarden, akkers, weiden, 't Lokt mij al tot wandlen uit!

16. 's Morgens vroeg.

Marsch-tempo.

1. Het schemert! de morgen, De schoone, genaakt! Op!

op van uw leger: De zon is ont - waakt! Zij

2. Nog sluimert zoo me-nig In 't rond op zijn spond: Wij snellen naar buiten, Versterkt en ge - zond! Wij

3. Ver-fris-schen-de geuren Brengt 't windeke ons aan; Hoe

(33)

prachtig de boomen In 't morgen-licht staan! Hoe 4. O rijk-dom van zoetheên In 't lie-fe-lijkst uur - Wij danken en loven Den Heer der na - tuur! Hij

(34)

24

wil u be - stralen, Haar taak zich be - wust: Op, tot een nieuw le - ven, Ver-kwikt door de rust! Op, tot een nieuw le-ven, Ver - kwikt door de rust!

smaken de zoetheên Van 't lie - fe - lijkst uur. En wenschen goê morgen De ontwaak - te na - tuur! En wenschen goê morgen De ont-waak - te na - tuur!

schittren de bloemen, In hof en in veld! Hoe

glanst zelfs het beek-je, Aan 't duinzand ont - weld! Hoe glanst zelfs het beekje, Aan 't duinzand ontweld!

gaf ons de - ze aarde, Zoo heer- lijk, ter woon - Hem wij - den we ons le - ven, En ook de - zen toon! Hem wij - den we ons leven, En ook de zen toon!

(35)

25

17. O, hoe lieflijk schoon is de lentetijd!

Frisch en vroolijk.

1. Als de lente met haar milde hand Zegen strooit en leven schept op 't land; Als het eerste groen in frischheid prijkt, 't Eerste bloempjen uit het graskleed kijkt: Als der voglen toon Klinkt zoo wonderschoon: ‘'t Gu-re win-ter-we- 2. Als het beekje langs zijn oevers snelt, Langer niet door ijzren boei bekneld; Als het vee den muf - fen stal ver- laat, En naar har - te-lust weêr gra-zen gaat: Als van

's hemels trans Blij - de zon-ne - glans De aarde tooit als met

(36)

26

der is ge-vloôn!’}Roepen aarde en hemel, Jublend wijd en zijd: ‘O, hoe lieflijk schoon, O, hoe lieflijk schoon Is de len - te - tijd!’ ‘O, hoe lieflijk schoon, O, hoe lieflijk schoon Is de len - te - tijd!’

een gouden krans-}Roepen aarde en hemel, Jublend wijd en zijd: ‘O, hoe lieflijk schoon, O, hoe lieflijk schoon Is de len - te - tijd!’ ‘O, hoe lieflijk schoon, O, hoe lieflijk schoon Is de len - te - tijd!’

(37)

27

18. Meizang.

Levendig en licht.

1. Ei, ei, ei! Ei, daar is de Mei! 't Veld ontspruit

Bloem en kruid Lokt naar bui - ten uit! 't Vo - gelkoor, tot zang ont-waakt, Meldt, dat len - te thans ge - naakt;

2. Ei, ei, ei! Schoon zijt gij, o Mei! Ja, voorwaar;

'k Zeg het maar: Schoonste maand van 't jaar! Weelde en lust spreidt gij in 't rond, In de lucht en langs den grond:

3. Ei, ei, ei! Was't maar al-toos Mei! Tijd van vreugd!

Van geneugt, Hoe gij mij verheugt! 'k Stem met al wat a - demt in, Dat ik u van hart be - min;

(38)

28

Wees nu blij, min-nend hart. Vrij van zorg en smart!

Vrij van zorg en smart!

Al wat leeft smaakt uw zoet - Ook mijn blij ge - moed!

Ook mijn blij ge - moed!

'k Roep met bosch, veld en wei: Was't maar al-toos Mei!

Was 't maar al-toos Mei!

19. Een boodschap aan de Lente.

Matige beweging.

1. Geen twijgje ontspruit, of 't krijgt een blad; Dat spreidt zijn schoon ten toon! En tusschen blad en twijg ge - vat, Bloeit

(39)

2. Geen vo - gel komt, of ook een lied Heeft hij ons meê - ge-bracht; Hij fluit en zingt in veld en riet, Tot

(40)

29

knop en bloesem schoon. Geen bloempje prijkt in 't frissche groen, Of 't heeft een drop - je dauw; Dat fonkelt, als de sterren doen, Gezaaid aan 's hemels blauw. Dat fonkelt, als de ster - ren doen, Ge - zaaid aan 's hemels blauw.

laat vaak in den nacht. Is er-gens nu een treurig hart, Vol zorg en bang te moê - Ga, len-te! le - nig gij zijn smart, En lach het vriendlijk toe! Ga, lente! le-nig gij zijn smart, En lach het vriendlijk toe!

(41)

30

20. Gegroet, Heer Maart!

Matige beweging.

1. Sneeuw-klok - jes luiden In storm en wind; Dat moet be- duiden: De lent' be-gint. Schoon sneeuw en regen Zich sa - men-paart - Gij brengt ons zegen:}Gegroet, Heer Maart! -- Gegroet, -- Heer Maart! -- Gegroet, Heer Maart!

2. Schoon bui - en kruien In donk - re lucht, En uit het zui-en Geen windje zucht; Gij lacht soms zoetjes, Al roert ge uw staart, En schenkt ons groetjes:}Gegroet, Heer Maart! -- Gegroet, -- Heer Maart! -- Gegroet, Heer Maart!

3. Schoon ge ook moogt razen, En knort en bromt - Wat baat uw blazen? De len-te komt. Gij baant haar wegen In

veld en gaard - Dies klinkt u tegen:}Gegroet, Heer Maart! -- Gegroet, -- Heer Maart! -- Gegroet, Heer Maart!

(42)

31

21. Lentewandeling.

Levendig.

1. Naar buiten, in de dreven! De len - te noodt ons uit: Haar a - dem doet zij zweven Op boom en bloem en kruid! Wie zou nu zit-ten droomen,}Waar hem de stad omsluit? De vogels in de boomen Roepen luid, ja luid: Er uit, er uit!

2. Naar buiten, laat ons dwalen Door veld en bosch en wei, En met ge - zang be - ta-len Het zoet der schoo-ne Mei! Wie zou dan zit-ten droomen,}Waar hem de stad omsluit? De vogels in de boomen Roepen luid, ja luid: Er uit, er uit!

(43)

32

De vogels in de boomen roe-pen: Er uit, er uit!

22. Reislied.

Frisch en vroolijk.

1. De zo - mer is in 't land, Wij doen het werk aan kant; Wij stap - pen door de poort En gaan blij-moe-dig 2. Wij trek-ken op ons pad Door veld en dorp en stad; Wij zin - gen me - nig lied, En zorg en kom-mer 3. Al brandt de zon wat heet, Al wordt er veel ge-

zweet, Al bruint ze ons aan-ge - zicht, Dat tel - len wij toch 4. Licht dat een schaâuwrijk oord Tot rus - ten ons be- koort! - En trek - ken wij weêr heen, Ver-frischt, versterkt met 5. Maar naakt de reis haar end, Dan huiswaarts zich ge-

(44)

33

voort. Ja, blij klopt ons ge - moed, Want reizen is zoo zoet! Ja, blij klopt ons gemoed, Want reizen is zoo zoet!

vliedt. Slechts blij klopt ons ge - moed, Want reizen is zoo zoet! Slechts blij klopt ons gemoed, Want reizen is zoo zoet!

licht. Ons deert geen zon-ne - gloed; Want reizen is zoo zoet! Ons deert geen zon-negloed; Want reizen is zoo zoet!

een - Opnieuw juicht ons ge - moed: Wat is het rei - zen zoet! Opnieuw juicht ons gemoed; Wat is het rei-zen zoet!

wijd: Dat doet het har-te goed; O 't reizen is zoo zoet! Dat doet het har-te goed; O 't reizen is zoo zoet!

23. Speellied.

Marsch-tempo.

(45)

1. Speelnoots, komt, speelnoots, komt! Het speel-uur slaat - 2. Speelnoots, komt, speelnoots, komt! Wie loo - pen kan, 3. Speelnoots, komt, speelnoots, komt! Een kring ge-maakt, 4. Speelnoots, komt, speelnoots, komt! 't Sol - da - ten-spel 5. Speelnoots, komt, speelnoots, komt! Uw Hoofdman toeft.

(46)

34

Naar bui - ten heen - ge-sneld! Het dart-lend visch-je rept zich voort; De vo - gel vliegt, waar't hem be - koort.

Speelnoots, komt, speelnoots, komt! Naar bui-ten Hij zij nu rap ter been! Houdt struik en boom een vas - te steê - Wij draai-en met den aard - bol meê.

Speelnoots, komt, speelnoots, komt! Elk zij nu En blij in 't rond gezweefd! Vlug als de vlin - der in het gras: Geen slak-ken-tred komt hier te pas.

Speelnoots, komt, speelnoots, komt! Nu blij in't Wacht ons in 't o - pen veld! Wij voe - ren daar, bij trom en fluit, De kunstig-ste ex-cer - ci - ties uit.

Speelnoots, komt, speelnoots, komt! Onswacht'tsol- Hij stelt zich aan de spits. Hij voert ten marsch, ten dans u aan, Hij zal het spel recht fiksch doen gaan.

Speelnoots, komt, speelnoots, komt! Uw Hoofdman

(47)

35

heen - ge - sneld! Speelnoots, komt, speelnoots, komt!

Naar bui - ten heen - ge-sneld!}Tra la la la la Tra la la -- Tra la la la la Tra la la --{Naar bui-ten rap ter been! Speelnoots, komt, speelnoots, komt!

Elk zij nu rap ter been!}Tra la la la la

Tra la la -- Tra la la la la Tra la la --{Elk zij nu

rond - ge - zweefd! Speelnoots, komt, speelnoots, komt!

Nu blij in 't rond gezweefd!}Tra la la la la Tra la la -- Tra la la la la Tra la la --{Nu blij in 't da - ten - spel. Speelnoots, komt, speelnoots, komt!

Ons wacht 'tsol - da - ten - spel.}Tra la la la la Tra la la -- Tra la la la la Tra la la --{Ons wacht 't sol- staat ge - reed! Speelnoots, komt, speelnoots, komt!

Uw Hoofdman staat ge - reed!}Tra la la la la Tra la la -- Tra la la la la Tra la la --{Uw Hoofdman

(48)

36

heen - ge-sneld! Naar bui - ten heen - ge - sneld!

rap ter been! Elk zij nu rap ter been!

rond ge-zweefd! Nu blij in 't rond ge - zweefd!

da - ten - spel. Ons wacht 't sol-da - ten - spel.

staat ge - reed! Uw Hoofdman staat ge - reed!

24. Duinlied.

Eenigszins levendig.

1. Op 't duinzand neêrge - ze-ten, Het zeestrand aan zijn voet - Dat mag ver-rukkend heeten, Ja, on - uitspreeklijk 2. In 't duinzand om te dwalen, Met vluggen, rap - pen voet, Dat kan het lichaam stalen, En doet het har - te 3. Van 't duinzand op de baren, Die golven aan zijn voet, Be - won - de-rend te staren - Dat spreekt tot ons ge-

(49)

37

zoet! Dat mag verrukkend heeten, Ja, on - uitspreeklijk zoet! Verkwikking voert de lucht ons toe, En vroolijk is het hart te moê! Op 't duinzand, op 't duinzand, op 't duinzand Is 't zoo zoet. Op 't duinzand, op 't duinzand, op 't goed. Dat kan het lichaam stalen, En doet het har - te goed. Wij zien op veld en bosch in 't rond. En zeegnen Hollandsdierbren grond. In 't duinzand, in 't duinzand, in 't duinzand Is 't zoo zoet. In 't duinzand, in 't duinzand, in 't moed! - Be - won - derend te staren - Dat spreekt tot ons ge- moed! - De Onein - di - ge ver - kondt zijn macht, Die eens de zee te voorschijn bracht. Van 't duinzand, van 't duinzand, van 't duinzand Ons ge-moed. Van 't duinzand, van 't duinzand, van 't

(50)

38

duin - zand.

duin - zand.

duin - zand.

25. Afscheidsgroet aan den Zomer.

Matig.

1. Wees gegroet, nu gij gaat scheiden, Zo-mer - tijd, vol

pracht en gloed! Hoeveel zoets mocht ge ons be-reiden, Hoeveel dank - stof voor 't ge-moed! Ach, wat ons uw heen-gaan 2. Weest gegroet, gij bosch en bloemen, Vlugge zangers van het woud! Lang nog zal 'k uw zangen roemen, En al 't

(51)

schoon, door mij aanschouwd! Ach, hoe spoedig raakt gij 't 3. Wees gegroet, gij zo - mer - weelde! 't Najaar heeft ons reeds be-groet; Maak uit, wat uw mildheid teelde, Ons zijn guur - ste da - gen zoet! On - ze dank blijft u ge-

(52)

39

Ach, wat ons uw heengaan spijt!}Wees gegroet, wees ge- groet, wees ge-groet{gij zo-mer - tijd!}Wees ge-

groet, wees ge - groet{gij zo-mer - tijd!

Ach, hoe spoedig raakt gij 't kwijt!}Wees gegroet, wees ge- groet, wees ge-groet{gij zo-mer - tijd!}Wees ge-

groet, wees ge - groet{gij zo-mer - tijd!

On - ze dank blijft u ge - wijd!}Wees gegroet, wees ge- groet, wees ge-groet{o zo-mer - tijd!}Wees ge- groet, wees ge - groet{gij zo-mer - tijd!

26. Was ik een lustig vogelijn.

Licht en vroolijk.

(53)

1. Was ik een lus - tig vo - ge-lijn, Ik zong in gouden 2. Wij ju-bel-den in 't loof omhoog, En wiegden meê, waar 't 3. Wij zongen dan in veld en hof, In bosch en gaard des

(54)

40

zon - neschijn De vogels toe, 't zij vroeg of spâ: ‘Komt, makkers! op, en volgt mij na! Wijd, wijd, wijd, wijd, wijd, wijd! 't Is vlie - gens-tijd!’ Wijd, wijd, wijd, wijd, wijd, wijd, 't Is vlie - genstijd!’

zich bewoog, En snoven op den zoe-ten geur Der bloesems, rood en wit van kleur. Ja, ja, ja, ja, ja, ja, 't Zij vroeg of spâ! Ja,

ja, ja, ja, ja, ja, 't Zij vroeg of spâ!

Scheppers lof, En helder klonk de blij-de toon: ‘Wat is deze aarde lieflijk schoon!’ Meê, meê, meê, meê, meê, meê! 'k Vloog van deez' steê! Meê, meê, meê, meê, meê, meê, 'k Vloog van deez' stee!

(55)

41

27. Wij zijn vroolijke jongeliên

In een rustig Marsch-tempo.

1.}Wij zijn vroo-lijk-ke jongeliên, jongeliên, jongeliên! Wij zijn vroolij - ke jon ---- ge - liên!{Hup-pe - len en

springen, Blij-de lied-jes zin - gen, Dar-te-len en

stoeien, Kan ons nooit, neen nooit vermoeien! 't Voge-lijn 2.}Wij zijn vroo-lijk-ke jongeliên, jongeliên, jongeliên! Wij zijn vroolij - ke jon ---- ge - liên!{Moe-dig voorwaarts

streven Op de baan van 't le-ven; Blij genot te

smaken, Waar 't geen plicht, geen plicht kan wraken; Rap ter been

(56)

42

Moog steeds lus-tig zijn - Ons zult ge ook steeds lus-tig zien:

Wij zijn vroolij-ke jon --- ge-liên!

Wij zijn vroolijke jon-ge-liên! vroolijke jonge - liên!

Steeds naar d'arbeid heen - Kan ons 't grootst ge - noegen bien:

Wij zijn vroolij-ke jon --- ge-liên!

Wij zijn vroolijke jon-ge-liên! vroolijke jonge - liên!

28. Jagerslied.

Opgewekt.

1. Als de zon - ne-stra-len In hun eer - sten gloed 2. Als de dag gaat da-len Gaat het huiswaarts aan;

3. Wat wij on - der-von-den Hoort de huis - ge - noot,

(57)

43

Op de vel-den dalen, Rept zich on - ze voet. Dan ter jacht ge - togen, Door geen zorg be-roerd, -- En met scherpziende oogen 't Schuchter wild be - loerd!

Trara, tra - ra, trara, tra - ra, hal - loh! hal-

En zijn laatste stralen Zien ons rijk be - laân. Moesten wij ook zwoegen Om den rij - ken buit -- Door het reinst ge-noe-gen Wordt dan 't maal ge - kruid.

Trara, tra - ra, trara, tra - ra, hal - loh! hal-

En de gra-ge monden Vult het smaaklijk brood. Welver- dien - de ruste Toeft ons in den nacht, -- En met nieu-wen luste 's Morgens weer de jacht!

Trara, tra - ra, trara, tra - ra, hal - loh! hal-

(58)

44

loh! hal - loh!

29. Trommellied.

Marsch-tempo

1. Rombom, rombom! Kom, kameraad, kom! Rombom, kom, ka- meraad! kom!{Thans heengesneld Naar 't groene veld! De koekoek roept, de kwartel slaat, Kom mede, kame - raad! Kom

2. Rombom, rombom! Kom, kameraad, kom! Rombom, kom, ka- meraad! kom!{Ons trommellied Ver-veelt ons niet; Wij zingen 't als de trommel gaat, En stappen op de maat. En

(59)

45

me - de, ka-me-raad!

stappen op de maat.

}trrrrrrom trrrrrrom trrrrrrrrrrrrrr

rom, trom, trom, trrrrom, trrrrrrrrrrrrom, trom, trom, Kame- raad, naar het veld heen-ge-sneld! Naar het veld, kameraad!

naar 't veld! trrrrrrom, trom, trom, trrrrrom, trom, trom, trrrr 1. Een fik - sche

trom-mel-slag Begroe - te hen op de - zen dag!

2. Wie 't van ons

hoo-ren mag Beloont ons met een blij - den lach!

(60)

46

rom tromterom, tromterom, trom, trom, trrrrrom, trom, trom, trrrrrrom trom trom, Kameraad, kom! o kom, o kom!

30. In het Bosch.

Frisch en vroolijk.

1. Vol levensmoed Stapt onze voet Naar 't bosch, in

schoon on-vol-pre-zen! Naar 't bosch, naar 't bosch, naar 't bosch 2. Al 't jonge kruid Aêmt geuren uit! Al 't loof roept:

wel-kom hier binnen! Al 't loof, al 't loof, al 't loof,

(61)

47

in schoon on-vol - prezen! 't Hart klopt zoo vrij en blij; Lus - tig ge - nie - ten wij, Zin - gen-de zij aan zij, zij aan zij:{Hal - loh! hal - loh!

In 't bosch is 't pret-tig te wezen! te we - zen!

roept: welkom hier binnen! Wel-kom! herhaalt ons

lied; 't Oog, dat uw schoon be-spiedt; De e-cho, die antwoord biedt, antwoord biedt;{Hal - loh! hal - loh!

't Noopt ons, o bosch! u te min-nen! te min - nen!

(62)

48

Hal - loh! Hal - loh!{In 't bosch is 't pret- tig te we-zen! te we - zen! In 't bosch!

in 't bosch!

Hal - loh! Hal - loh!{'t Noopt ons, o bosch!

u te minnen! te min-nen! Naar 't bosch!

naar 't bosch!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waterschap Hollandse Delta zorgt voor 750 km veilige dijken en duinen, schoon en voldoende water in sloten en singels voor 870.000 inwoners en bedrijven in Zuid­..

Als gebruik gemaakt wordt van chemische bestrijdingsmiddelen, moet dit altijd door een professionele ongediertebestrijder worden gedaan. Bestrijdingsmiddelen mogen niet

Wij hebben vooraf de behandeling met onze EATC, en voor het ophangen van de ledlamp met de 405nm ledstrip de gehele heren toiletgroep gereinigd met een innovatief

Naast de beide systemen voor warmteterugwinning uit het afvoerwater en de afzuiglucht kan de PT in de maten M en L ook worden voorzien van »ClimatePlus« *, waarbij een

De vaststelling van beleid (binnen kaders van de wet) is allereerst de verantwoordelijkheid van de gemeente, waarbij het college van B&W beleid ter vaststelling voorlegt aan

Hanteert de gemeente een basisnorm, dan moet uit het onderzoek duidelijk worden waarom deze uren voor iemand passend

Kinderen gaan sneller roken als hun vrienden dat ook doen: zien roken, doet roken. Hoe eerder een kind begint met roken, hoe waarschijnlijker het is dat het

In deze sessie krijg je tips om duurzaam om te gaan met water in jouw tuin, want je hebt het waterbeheer voor een stuk zelf in de hand.. Zijn de planten in je tuin aangepast