• No results found

Bakens voor de transformatie van

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bakens voor de transformatie van "

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stelselwijziging Jeugd

Jeugdbakens

Bakens voor de transformatie van

het jeugdbeleid

(2)

Colofon

Den Haag, april 2014

De Jeugdbakens zijn ontwikkeld in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Rijk. En zijn met dank aan Yvonne van Westering, Marian De Kleermaeker en vele anderen tot stand gekomen, waaronder de leden van het Algemeen Afstemmingsoverleg Veldpartijen.

De verhalen bij de jeugdbakens zijn gevangen door K2 Next Generation met behulp van: Save Teams Utrecht, CJG Breda, Bureau Jeugdzorg Rotterdam, MEE Gelderse Poort, Radboud Universiteit Nijmegen (onderzoekers Emerging Body Language), Openbare Basisschool De Heerd en diverse ouders, vrijwilligers en professionals.

(3)

Inleiding

De VNG en het Rijk zijn in de zomer van 2013 gestart met het ontwikkelen van de inhoudelijke bakens voor de transformatie van het brede jeugdbeleid, kortweg de Jeugdbakens. Ze zijn bedoeld om alle betrokken partijen inhoudelijk meer houvast te geven voor de transformatie en hen te stimuleren dit proces voort te zetten.

De Jeugdbakens zijn geen doel op zich, maar een middel om de lokale en regionale dialoog over de transformatie te ondersteunen. Ze zijn gebaseerd op verschillende wettelijke kaders die van toepassing zijn op de brede jeugdsector: de Jeugdwet, de Wet passend onderwijs, de Bakens Welzijn Nieuwe Stijl bij de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Wet publieke gezondheid en het Internationaal verdrag inzake de Rechten van het Kind. De Jeugdbakens worden inmiddels op diverse plekken gebruikt als basis voor de dialoog tussen gemeenten en hun samenwerkingspartners over hun visie en transformatieambities.

Met behulp van de Jeugdbakens zijn in september en oktober 2013 gesprekken gevoerd met landelijke en lokale partijen: gemeenten, professionals uit het veld, vertegenwoordigers van jongeren en ouders. Dit had niet alleen als doel om de jeugdbakens te toetsen, maar ook om te verkennen op welke onderdelen de verschillende partners (mede)verantwoordelijkheid willen nemen voor het transformatieproces. Voor het transformatieproces geldt immers dat de verant- woordelijkheid primair bij gemeenten en hun samenwerkingspartners op lokaal en regionaal niveau ligt. Samen geven zij invulling aan de nieuwe doelen, taken en verantwoordelijkheden en zullen zij de beoogde inhoudelijke effecten van de decentralisatie van de jeugdhulp realiseren. De VNG, het Rijk en landelijke organisaties stimuleren en faciliteren dit transformatieproces.

(4)

Jeugdbakens

Kinderen doen mee en groeien gezond en veilig op

1. Ik mag zijn wie ik ben.

2. Ik doe mee en krijg de ruimte en steun om mijn talenten te ontwikkelen.

De eigen kracht van kinderen, gezinnen en hun netwerk is de leidraad

3. Mijn ouders kennen mij het beste en zijn ook samen met mij verantwoordelijk voor mijn ontwikkeling en opvoeding.

4. Mijn ouders en ik gaan zelf de dagelijkse uitdagingen aan die horen bij het opgroeien en opvoeden.

De professional als onderdeel van het netwerk

5. Als ik of mijn ouders het niet met de mensen om ons heen kunnen oplossen, zijn er hulpverleners die ons ondersteunen zodat wij het (weer) zelf kunnen. Deze mensen zorgen dat hun hulp goed past bij mij, ons gezin en onze omgeving.

6. Een hulpverlener die mij of ons gezin helpt of ondersteunt, neemt onze inbreng serieus, houdt altijd rekening met mijn hele ontwikkeling en kijkt goed naar alles wat er speelt in ons gezin en om ons heen.

7. De hulpverlener is respectvol, goed in haar/zijn werk en mag daarom doen wat nodig is om mij of ons zo goed mogelijk te helpen of steunen.

De juiste zorg op de juiste plek en de juiste tijd

8. Mijn ouders en ik krijgen de hulp die we nodig hebben, op het moment dat het nodig is en op de plek die handig is voor ons.

9. Ik ben veilig: thuis, op school, in de buurt, in de zorg en op het internet.

10. Alle mensen om mij heen werken goed samen - met mij en mijn gezin en met elkaar en daardoor kan ik zijn wie ik ben en

later worden wie ik wil.

(5)

Kinderen doen mee en groeien gezond en veilig op

1. Ik mag zijn wie ik ben.

We willen dat alle kinderen een optimale start krijgen in veilige, geborgen omstandigheden.

Zo kunnen ze het beste opgroeien tot zelfstandige, betrokken volwassenen. Maar ze kunnen vooral ook volop kind zijn. Met name de eerste vijf levensjaren zijn cruciaal.

Als in die jaren aan de basisbehoeften (zoals veiligheid, geborgenheid, liefde, warmte, zorg en verbintenis) van het kind tegemoet wordt gekomen, zal het over het algemeen een goede mentale gezondheid en zelfvertrouwen ontwikkelen. Het zal ervaren dat het er mag zijn en ook zichzelf mag zijn.

De realiteit is dat niet alle kinderen zo’n optimale start krijgen en dat zij belemmeringen en beperkingen moeten overwinnen die voortkomen uit hun leefsituatie, opvoeding en/

of fysieke of geestelijke gesteldheid. Juist in die eerste levensjaren is dan ook met preventie nog veel winst te behalen.

Bij het opgroeien wordt de leefwereld van kinderen steeds groter en zal de nadruk steeds meer komen te liggen op het vergroten van vaardigheden en leren meedoen in de maatschappij. Daarbij is een leefbare en uitdagende omgeving van groot belang. Bepaalde waarden die het kind van huis uit meekrijgt gaan ook een steeds belangrijkere rol spelen:

rekening houden met anderen en de eisen van de maatschappij. De volwassenen om hen heen zullen ze aanmoedigen de normale uitdagingen van het leven aan te gaan en ze steunen, bijsturen en helpen om te ontdekken wie zij zelf zijn.

<< terug naar de Jeugdbakens

(6)

2. Ik doe mee en krijg de ruimte en steun om mijn talenten te ontwikkelen.

Volwassenen benaderen elk kind op een positieve manier, met oog voor diens mogelijkheden en kansen. Zo krijgt een kind de ruimte om mee te doen en talenten te ontwikkelen. In ons sociale systeem (onderwijs, JGZ, sport, vrije tijd) is het uitgangspunt dat we kinderen die kansen op ontwikkeling bieden, zodat ze naar hun beste vermogen mee kunnen doen in de samenleving. Ze krijgen positieve steun en een positieve benadering in een warme, veilige, stimulerende omgeving. Een omgeving die ook duidelijke grenzen, hoge verwachtingen en gedeelde waarden heeft. En die de kinderen zodoende de beste mogelijkheden voor een goede ontwikkeling geeft en hun veerkracht bevordert.

Dit gebeurt in het gezin en op school, maar ook daarbuiten. Als kinderen wat ouder worden speelt het leren meedoen een steeds belangrijkere rol. Het gaat erom dat zij steeds volwaardiger gaan participeren in allerlei vormen van samen leven, leren en werken.

Daarin worden ze gestimuleerd, gesteund en gestuurd door volwassenen en leeftijds- genoten. Zij moeten de kans krijgen om concrete en betekenisvolle bijdragen te leveren aan de sociale verbanden waarvan zij onderdeel zijn. De beroepsopvoeders en eventuele hulpverleners die in dit proces een rol spelen hebben goede pedagogische kennis en vaardigheden, zodat zij de kinderen en jongeren optimaal kunnen begeleiden in

hun ontwikkeling. Dit vraagt bij alle betrokken partijen om een benadering die actief de focus legt op mogelijkheden, kansen en eigen kracht. Samenwerken en kennis hebben van het bredere veld is hierbij essentieel. Het participeren in de samenleving heeft niet alleen een functie voor (het ontwikkelproces van) kinderen en jongeren, het is ook van grote waarde voor de samenleving zelf. Denk bijvoorbeeld aan de waardevolle bijdrage van jongeren aan het verenigingsleven.

<< terug naar de Jeugdbakens

(7)

3 Mijn ouders kennen mij het beste en zijn ook samen met mij verantwoordelijk voor mijn ontwikkeling en opvoeding.

Dat ouders verantwoordelijk zijn voor het opvoeden en opgroeien van hun kinderen, is niets nieuws. Het ouderschap is een belangrijke opgave en als maatschappij hebben we hoge verwachtingen van ouders. Zij zijn niet alleen primair verantwoordelijk voor de opvoeding, zij mogen er ook op worden aangesproken en zijn ook het meest deskundig.

Ouders hebben (in principe) altijd het beste voor met hun kinderen en zijn door hun ervaring met het kind en hun onderlinge emotionele band ook meestal experts als het om hun eigen kinderen gaat. Dat wil niet zeggen dat zij er helemaal alleen voor staan; er zijn immers tal van ‘supportive’ volwassenen. Maar wel dat zij in principe altijd aan het stuur zouden moeten staan, ook als de ontwikkeling of veiligheid van het kind in het geding is.

Zij krijgen de ruimte om de barrières die tot de normale opvoedopgaven behoren zelf te overwinnen. Het is van belang dat ze het gevoel ervaren - of zo nodig ontwikkelen - dat zij verantwoordelijkheid dragen en invloed hebben op de lichamelijke en psychische gezondheid en het welbevinden van hun kind. Ouders zouden bij het gewone opvoeden gesteund en versterkt moeten worden door mensen uit hun eigen sociale netwerk, door beroepsopvoeders en zo nodig door hulpverleners.

<< terug naar de Jeugdbakens

De eigen kracht van kinderen,

gezinnen en

hun netwerk

is de leidraad

(8)

4. Mijn ouders en ik gaan zelf de dagelijkse uitdagingen aan die horen bij het opgroeien en opvoeden. Als we dat niet alleen kunnen, doen we het samen met de mensen om ons heen.

Alle ouders hebben wel eens vragen over hun kinderen en de opvoeding. Hoe kan ik het beste reageren op bepaald gedrag? Hoe bied ik mijn kind optimale kansen? Hoe vind ik de balans tussen uitdagen en beschermen? Hoe doen andere ouders dat? Ouders moeten voor deze vragen gemakkelijk terecht kunnen bij hun netwerk. Dit netwerk bestaat uit familie, vrienden en kennissen, maar zeker ook uit de beroepsopvoeders in het (in)formele netwerk van bijvoorbeeld jeugdwelzijnswerk, vrijetijdsbesteding en onderwijs. Het moet de normaalste zaak van de wereld zijn om elkaar bij opvoed- en opgroeivraagstukken te helpen en te steunen. De genoemde partners in het ‘gewone’ leven van het kind en gezin, spelen een belangrijke rol in de ondersteuning van de eigen kracht van het gezin. Zij zorgen samen voor een sterk opvoedkundig klimaat, wat ook resulteert in het demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren van opvoedvragen. Dit vraagt onder meer om een stevige infrastructuur van kwalitatief goede algemene jeugdvoorzieningen voor alle kinderen en jongeren.

<< terug naar de Jeugdbakens

(9)

5. Als ik of mijn ouders het niet met de mensen om ons heen kunnen oplossen, zijn er hulpverleners die ons ondersteunen zodat wij het (weer) zelf kunnen.

Deze mensen zorgen dat hun hulp goed past bij mij, ons gezin en onze omgeving.

Het informele netwerk van vrienden, kennissen en de (in)formele netwerken van onderwijs en vrijetijdsbesteding, die het gezin tot zijn beschikking heeft voor hulp en ondersteuning, zijn nauw verbonden met het meer formele (zorg)netwerk van onderwijsondersteuning, (huis)arts, JGZ en CJG. Gemeenten en professionals faciliteren zo nodig en desgewenst via deze verbindingen de initiatieven en acties van ouders en kinderen om hun eigen vragen en problemen aan te pakken en op te lossen. Deze ondersteuning is makkelijk te vinden en laagdrempelig. De ondersteuning is altijd gericht op dialoog, waarbij expliciete aandacht wordt geschonken aan de beleving van het kind. Daarnaast heeft tot doel het zelfredzame vermogen van het gezin en het netwerk te versterken. De hulpverleners verbinden de individuele vragen waar mogelijk aan ondersteuning of voorzieningen op collectief niveau.

<< terug naar de Jeugdbakens

De professional als onderdeel

van het netwerk

(10)

6. Een hulpverlener die mij of ons gezin helpt of ondersteunt, neemt onze inbreng serieus, houdt altijd rekening met mijn hele ontwikkeling en kijkt goed naar alles wat er speelt in ons gezin en om ons heen.

De professional ondersteunt een gezin vanuit een specifieke expertise. Tegelijkertijd is deze ondersteuning onderdeel van het bredere verhaal van het kind en het gezin. Het is van wezenlijk belang dat de hulpverlener die in het gezin aanwezig is dit brede verhaal kent.

Naast de ouders of de jongere gaan staan, hen serieus nemen, weten wat er verder speelt, wat de wensen en behoeftes van kind en gezin zijn: dat is allemaal essentieel om de juiste ondersteuning te kunnen geven. Daarbij houdt zij rekening met de verschillende aspecten in de ontwikkeling van het kind (lichamelijk, psychisch, sociaal en cognitief). Zij zal de nadruk leggen op de dingen die wél goed gaan en daarom kansen en mogelijkheden bieden voor het kind of het gezin. Het doel van de ondersteuning is immers het versterken of herstellen van het zelfredzame vermogen van het kind en gezin.

Het uitgangspunt is dat de jeugdigen en hun gezin zelf de regie hebben over de hulpverlening of ondersteuning. Zij krijgen daartoe alle relevante informatie over bijvoorbeeld de verschillende hulpverleningsmogelijkheden en de effecten die daarvan verwacht worden. In die situaties waarbij ouders niet in staat zijn goede beslissingen te nemen, wordt er gehandeld vanuit het belang van het kind of de jongere.

Het is van belang dat de hulpverlening of ondersteuning afgestemd is en in samenspraak met andere beroepsopvoeders en hulpverleners uitgevoerd wordt. Ouders en jeugd hebben het liefst één vertrouwd gezicht waarmee zij contact houden volgens het uitgangspunt

‘één gezin, één plan, één regisseur’. Verbinding met en kennis van het omliggende veld zijn wezenlijk om de juiste ondersteuning te kunnen leveren. Hierbij gaat het over kennis van en relatie met professionals uit alle domeinen: de professionals uit het ‘gewone’

leven zoals (voor)school en sport, de professionals in het domein van de zorg en welzijn, maar ook de professionals met meer specialistische expertise als jeugd-GGZ of

Jeugdreclassering.

<< terug naar de Jeugdbakens

(11)

7. De hulpverlener is respectvol, goed in haar/zijn werk en mag daarom doen wat nodig is om mij of ons zo goed mogelijk te helpen of steunen.

Centraal staat dat het kind en gezin primair deskundig en verantwoordelijk zijn voor de opvoeding. Als zij hierbij ondersteuning nodig hebben van professionals, is die ondersteuning erop gericht om het zelfredzame vermogen van het gezin te maximaliseren.

Om deze ondersteuning zo in te zetten, moet een professional dialooggericht aan de slag kunnen gaan: met inzet van collectieve en preventieve instrumenten waar mogelijk, met ruimte voor maatwerk en in samenwerking met andere professionals.

Om maatwerk voor kind, gezin - en waar mogelijk - voor hun omgeving, te kunnen leveren, heeft een professional ruimte nodig bij het ‘hoe’ van zijn/haar werk. Ruimte om de doelen die vastgesteld zijn zo effectief mogelijk te bereiken. Hiervoor is er vertrouwen nodig tussen de professional en de instelling waarvoor zij werkt. Het sturen op output en maatschappelijke effecten vergroot de ruimte die er is om dit vertrouwen te genereren:

zo lang de professional in redelijke vrijheid haar doelen kan bereiken, kan de instelling haar instellingsdoelen bereiken en kan de gemeente deze doelen gebruiken bij de sturing en controle.

Naast duidelijkheid en ruimte in de aansturing en controle van het werk van de

professional, is het ook van belang dat de professional de geboden ruimte ook daadwerkelijk neemt: vrijheidsgraden in het werk leveren ook onzekerheid op. Hiermee moet een professional (leren) omgaan. Bijscholing, training on the job, maar vooral ook ruimte voor evaluatie en intervisie zijn hierbij essentieel.

<< terug naar de Jeugdbakens

(12)

De juiste zorg op de juiste

plek en de juiste tijd

8. Mijn ouders en ik krijgen de hulp die we nodig hebben, op het moment dat het nodig is en op de plek die handig is voor ons.

In het jeugdstelsel is het uitgangspunt dat de zorg getransformeerd moeten worden:

ouders en kinderen gebruiken meer hun eigen kracht en hun netwerk, en professionals ondersteunen slechts waar nodig. Tegelijkertijd is het van wezenlijk belang dat kinderen en ouders die zorg nodig hebben, deze zonder onnodig verlies van tijd en geld krijgen.

Deze zorg is zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig en wordt niet langer geboden dan nodig is. Door goed te schakelen en te verbinden, en door kennis uit te wisselen, wordt al vroegtijdig (in de ‘toegang’) bekeken wat het integrale beeld van het gezin is. Zo wordt snel duidelijk welke hulp en expertise van belang zijn voor het kind en gezin. Deze hulp of expertise wordt zo mogelijk ingevlogen. De hulp aan het gezin dient immers zo dicht bij het gezin als mogelijk plaats te vinden, met zo min mogelijk ‘stappen’ in het proces waar het gezin doorheen moet voor het hulp krijgt. Als aansluiten bij de gewone leefomgeving niet mogelijk is, wordt het gezin snel, goed en efficiënt geholpen om op de juiste plek te komen waar de ondersteuning of hulp wel kan worden geboden.

<< terug naar de Jeugdbakens

(13)

9. Ik ben veilig: thuis, op school, in de buurt, in de zorg en op het internet.

Het gaat hierbij niet alleen om veiligheid binnen het gezin, maar ook om veiligheid in de buurt en wijken, op scholen, in de kinderopvang, en veiligheid binnen instellingen voor jeugdigen en/of kinderen met een verstandelijke beperking. Het ontbreken van veiligheid en geborgenheid is een grote bedreiging voor de ontwikkeling van een kind of jongere. Die kan leiden tot lichamelijk letsel of aandoeningen en diverse psychische stoornissen. Daarnaast wordt het vertrouwen van het kind in zichzelf en het vertrouwen in anderen ondermijnd.

Wanneer een kind veiligheid ontbeert, is het vaak van volwassenen afhankelijk om iets aan de situatie te doen. Iedereen heeft hierin een verantwoordelijkheid, met de ouders voorop.

En beroepsopvoeders en professionals die met gezinnen of kinderen werken, moeten in het bijzonder alert zijn op signalen. Zodra zij deze herkennen moeten zij snel en op gepaste wijze handelen om de veiligheid te herstellen of het kind te beschermen.

<< terug naar de Jeugdbakens

(14)

10. Alle mensen om mij heen werken goed samen - met mij en mijn gezin en met elkaar en daardoor kan ik zijn wie ik ben en later worden wie ik wil.

De transformatie van het werken voor de jeugd is niet eenvoudig: we willen meer vanuit kansen en mogelijkheden naar het kind kijken; kinderen en gezinnen worden geacht hun eigen kracht meer aan te boren en meer zelf in actie te zetten. Professionals moeten deze actie ondersteunen en versterken waar nodig, altijd afgestemd op de situatie van het kind en het gezin en in onderlinge samenhang. Dit vergt soms een omschakeling in houding, in werken en in samenwerken. Hiervoor is het noodzakelijk dat er tussen professionals, instellingen en gemeenten verbindingen gelegd en geïntensiveerd worden en dat zij bouwen aan onderling vertrouwen. Hetzelfde geldt voor de verbindingen en het vertrouwen tussen informele netwerken (waaronder ook verenigingen, vrijwilligers, wijk- en buurtbewoners) en formele netwerken rond gezinnen. Zorg vanuit de diverse organisaties en vanuit de diverse (wettelijke) kaders zou meer op elkaar aan moeten sluiten.

Dit brengt een verschuiving in de taken van organisaties en gemeenten met zich mee: de afstemming onderling (zowel tussen gemeenten en instellingen, als tussen gemeenten onderling en instellingen onderling) wordt essentieel voor het garanderen van de juiste zorg, op de juiste tijd, op de juiste plek. Deze verschuiving gaat gepaard met een omslag in de aansturing en controle, van procesgestuurd naar resultaatgestuurd. Daarnaast is er veel aandacht voor kwalitatief goede zorg, binnen verantwoorde budgettaire kaders.

<< terug naar de Jeugdbakens

(15)

Verhalen over de

bakens

(16)

Gewoon kind

Een ouder op het voetbalveld vertelt:

Bij ons in het G-team voetballen ook chronisch zieke kinderen. Er is er één die iets met zijn stofwisseling heeft, een energiestofwisselingsziekte. Veel van deze kinderen worden niet ouder dan tien jaar en maar een kwart van de kinderen haalt de volwassen leeftijd. Die jongen zit in een rolstoel met orthopedische schoenen. Hij is hier nu één jaar en mag inmiddels van de dokter gewone voetbalschoenen aan.

Hij komt dan in zijn rolstoel naar de training. Je ziet gewoon aan dat mannetje dat als we trainen of tijdens de wedstrijd, dat hij geniet. Dat hij zichzelf even voelt als een gewoon kind: ‘Ik ben niet ziek, ik heb geen beperkingen, ik heb gewone voetbalkleren en voetbalschoenen aan.’ Daar doe je het voor. Daar geniet ik ontzettend van. Dat hij anderhalf uur in de week helemaal gewoon is.

Wij voetballen twee keer in de maand, één keer uit en één keer thuis, en dan mankeert hij even niets.

<< keer terug

(17)

Ik kan dit

Een schooldirectrice van een basisschool vertelt:

Op school zit er nu een meisje in groep acht die met rekenen en taal op een wat lager niveau functioneert. Daar zijn de leerkracht en de onderwijsassistent intensief mee bezig geweest door veel met haar in gesprek te gaan, omdat we signlareerden dat het niet zo lekker ging. Ze twijfelde erg van: ‘Naar welke school ga ik zodadelijk?

Wat kan ik gaan doen? Waar ben ik nu eigenlijk wel goed in? Andere kinderen kunnen heel goed rekenen, maar ik niet.’

Zij wordt heel erg in haar kracht gezet door de leraar die tegen haar zegt: ‘Waar ben je nu wel goed in? Jij bent heel goed in het organiseren van dingen.’ Zij doet nu de coördinatie van de schoolfuif, dat heeft ze zelf opgepakt. Je ziet dat ze in die praktische dingen heel goed is, daar is ze van hele grote waarde. En zo had ze laatst ook iets gemaakt.

Er wordt momenteel heel veel gedaan met mindfulness in de groep, dan gaan ze bijvoorbeeld stilzitten als een kikker. En toen heeft ze daar een muurkrant over gemaakt. Dat was voor ons het ultieme bewijs dat kinderen met minder bagage op CITO-gebied, heel goed zijn in andere dingen. Wij werken sinds dit jaar bij groep vijf

tot en met groep acht met een soort werkoriëntatie, het Atelier noemen wij het, waarbij kinderen muurkranten maken, presentaties geven en met thema’s aan de slag gaan. En zij heeft nu een muurkrant gemaakt, zomaar uit zichzelf. Ze had plaatjes gezocht en dingetjes erbij geschreven.

Ik had het er met de rector nog over dat dit nou precies is waar het over gaat. Dat zo’n meisje dingen oppakt waar ze in zo’n Atelier mee bezig is en het integreert met wat ze doet in de klas. Dit is nou zoiets waar zij blij van wordt en dat op die manier aan de leerkracht kenbaar maakt van: ‘Alsjeblieft, ik heb een nieuwe muurkrant gemaakt.’ Dat zijn dingen waar ik ook heel blij van word, als kinderen dat thuis in hun eigen tijd gaan doen. Dat ze bezig zijn met wat er hier gebeurt en dat meenemen, zonder dat het verplicht is. Dat ze ervaren dat het fijn en leuk is op school. Zeker bij zo’n meisje dat eerst niet lekker in haar vel zat, doordat ze zich realiseerde dat ze minder goed is in rekenen en taal. Maar dat ze nu blij is met zichzelf en aan de buitenwereld kan laten zien: ‘Ik kan dit, ookal heb ik een slechte CITO.’ Daar gaat het om.

<< keer terug

(18)

Fles gewoon naar binnen

Een pedagoge gespecialiseerd in hechtingsproblemen vertelt:

het naartoe ging. Het enige advies wat ik toen heb gegeven is: ‘Noem eens alles wat je ziet aan je kindje, dan vertraagt jou tempo.’ Dus: ‘Oh, wat lig jij lekker in de wieg.

Nou jou oogjes zijn nog bijna dicht.

Doe ze maar eens open. Kijk ik heb hier een rammelaartje, vind jij die ook leuk?’

Dan ben je heel langzaam, want je moet alles zeggen en opnoemen wat je ziet.

En vervolgens kon dat kindje mee in het ritme van moeder: ‘O ja, daar is mijn moeder. O ja, we gaan eruit.’ Eerst een lachje, dan gaat er een handje omhoog en dan gaat een voetje omhoog. En dan haalt moeder hem uit de wieg en vervolgens gaat die fles gewoon naar binnen. Klaar.

<< keer terug Bij een ouder en een kind kijk ik altijd naar hoeveel er in de relatie gemeen schappe-

lijk is en hoeveel ze verschillen. Er was een moeder en haar baby at niet. Hij was inmiddels al tien maanden. In het ziekenhuis hadden ze de moeder een training gegeven hoe ze de baby moest voeren, maar dat werkte niet. Dat was altijd een drama. Eigenlijk waren die ouders de hele dag bezig met zo’n flesje. Dus op een gegeven moment werd er in het ziekenhuis gezegd: ‘Mevrouw, u moet er maar rekening mee houden dat uw kind verstandelijk gehandicapt is. We gaan dat traject in, want het kind reageert niet op prikkels.’

Terwijl moeder als zeer sensitief en responsief werd gezien; ze had ook een ander zoontje en daar ging alles goed mee. Moeder was super lief. Ze praatte lief, had een vriendelijke stem en intonatie. Dat was allemaal oké. Toen zei de arts in het ziekenhuis: ‘Ik ken een pedagoge en ik wil dat zij er ook nog eens naar kijkt.’

En zo kwam ik bij dat gezin thuis en zag dat de moeder een veel hoger tempo had dan dat baby’tje. Moeder was bij de wieg, praatte heel lief, pakte het baby’tje eruit, zette het op schoot en hup met de fles. Voordat het kindje nog maar door had waar

(19)

Verkeerd plankje

Een trainer van zelfverdediging- en weerbaarheidscurssussen voor kinderen met een beperking vertelt:

Aan het einde van een training laten we kinderen een plankje doorslaan met hun handen, maar laatst was er een meisje en die kreeg het niet voor elkaar. Ze was heel gemotiveerd, maar haar pijndrempel zat op een hele andere plek. Sommige kinderen hebben dat. Als je hun een keer streng aankijkt of een keer hard tegen ze schreeuwt, dan komt dat als een donderslag bij ze binnen. En zij had dat zo met pijn. Hard tegen een kussen slaan deed al zeer. Dan zeiden de andere kinderen: ‘Dat moeten wij ook hoor.’

Zij ging dus ook een plankje doorslaan. Ze had er een goede wens op geschreven en ze wilde als een van de eerste. Maar ze kreeg hem niet doorgeslagen. Ze remde natuurlijk meteen met haar hand af, want het zou pijn gaan doen. Toen probeerde ze nog een keer en kreeg ze een rode rand op haar pols. ‘Nou geeft niks’, zei ik. Maar ze vond het wel vervelend dat het niet lukte.

Een ander meisje bij wie het wel lukte, ging bij haar zitten en op haar inpraten. Dat is die samenwerking, zo mooi. Zegt dat meisje: ‘Je moet gewoon kwaad worden.

Want als je kwaad wordt, heb je heel veel kracht. Dan let je niet meer op wat je doet

en dan kun je het.’ Ze kende dat meisje veel beter dan ik. Toen zei de meester op een gegeven moment: ‘Misschien is dat plankje niet goed?’ Ik dacht: ‘Dat is hem!’ Ik zei:

‘Dat zou goed kunnen, er zit wel eens een verkeerd plankje bij.’ Ik had nog een plankje over en die pakte ik. Ze sloeg opnieuw en ze sloeg er zo doorheen. Nieuwe kans. Zo super, die samenwerking en dan die meester die zegt dat het aan het plankje kan liggen.

<< keer terug

(20)

Dobbelsteen

Een ouder vertelt:

Mijn jongste van zeven zit in een nieuw groepje in de klas en hij zit heel erg in dubio:

‘Ga ik me op het leren concentreren of ga ik met mijn groepje mee kletsen?’ Laatst had hij straf gekregen. Toen kwam hij meteen tussen de middag van: ‘Uuh, ik heb straf gehad.’ Ik vraag: ‘Wat had je dan gedaan?’ ‘Ja, zitten kletsen.’ Ik zeg: ‘Dat is ook niet de bedoeling, maar laten we eerst naar huis gaan, even eten.’ Zaten we aan tafel en toen was het ook meteen weer van: ‘Ik vind het niet leuk. Ik zat te kletsen en toen kwam mijn naam op het bord.’

Toen kwam hij ’s middags uit school en zei hij meteen: ‘Mijn naam is van het bord af, want ik zat in de luisterhouding.’ Dus hij had al meteen zelf actie ondernomen.

Maar omdat het groepje toch wel vaak kletste en hij wat extra nodig had om zich te kunnen concentreren, heeft hij nou een dobbelsteen gekregen met een rood vlakje, een groen vlakje en een vraagteken-vlakje. Dan kan hij zelf als hij wil leren, zijn dobbelsteen op rood zetten. Dan mogen de andere kinderen hem niet storen. Ik vind het wel heel leuk dat er op school op zo’n manier iets aan gedaan is. Fijn dat hij toch iets makkelijker kan aangeven van: dit wil ik wel en dit wil ik niet.

<< keer terug

(21)

Aardbeien schreeuwen

Een groepsopvoeder uit de residentiële jeugdzorg vertelt:

Op de groep was een kind dat altijd schreeuwde. Je kunt dan zeggen: dat kind heeft vervelend gedrag, want hij schreeuwt altijd. Je kunt honderd keer zeggen dat hij stil moet zijn, maar dat doet hij niet. Daardoor krijgt zo’n kind een enorm stempel: ‘Hij luistert niet, het is een lastig kind, hij is druk en hij schreeuwt.’ Maar bij alles wat iedereen lastig vindt, vraag ik altijd: waar is het handig voor? Schreeuwen, dat is een mooie kwaliteit, maar het is ook handig als je zachtjes kunt praten. Dus er moet iets aan toegevoegd worden, een extra beweging. Je gaat het kind iets anders leren, namelijk zachtjes praten.

Die jongen die schreeuwde dus altijd. En op de groep wist niemand daar op een gegeven moment nog raad mee. Een begeleider had connecties met een aardbeien- boer op de markt en had gevraagd: ‘Mag die jongen op zaterdag lekker bij jou achter de kraam aardbeien verkopen? Want hij kan heel goed schreeuwen. Hij kan over de hele markt roepen, “Drie pond aardbeien voor vijf euro!”’ Nou dat mocht en dat was geweldig. Die jongen kon zijn ei daar helemaal in kwijt.

Op de groep moest hij altijd stil op een stoel zitten. Nu mocht hij afrekenen en met klanten praten. Er ging een hele wereld voor hem open omdat hij mocht schreeuwen.

Het werd als prettig gezien. Daarnaast leerde hij dat hij tegen de aardbeienboer en de klanten niet kon schreeuwen. Met die mensen ging hij rustig praten: ‘Hoeveel kost dat?’ ‘Vijf euro.’ Hij ging daardoor vanzelf voelen: ‘aardbeien schreeuwen doe je van: héé!!!’ Maar ‘mag ik nog een bakkie koffie?’ heeft een andere toonsterkte.

Op die manier leerde hij er iets bij en deed hij dat vervolgens ook op de groep.

<< keer terug

(22)

Verantwoordelijkheid

Een jonge vrijwilliger van het jongerencentrum vertelt:

Ik word veel gevraagd door het jongerenwerk om wat te komen doen. Bijvoorbeeld, een tijd terug hadden ze iets georganiseerd en toen vroegen ze: ‘Zou jij de mensen die komen en die dat graag willen, zou jij die niet een soort van cursus kunnen geven ofzo?’ Ze deden ook graffiti spuiten. ‘Zou jij daar niet bij kunnen staan? Dan kun je zelf je graffiti maken, maar help je ook anderen.’ Dat zijn dingen die mij interesse- ren, dingen die ik leuk vind. Dan kan ik ook anderen helpen en ondersteunen en krijg ik bepaalde verantwoordelijkheid.

Ik heb van huis uit vrij veel verantwoordelijkheid op jonge leeftijd gekregen, want mijn vader heb ik al tien jaar niet gezien. Mijn moeder is alleenstaand met vier kinderen, dat is wel moeilijk. Ze is een tijd depressief geweest en sliep tweeëntwintig uur van de dag. Maar ik had een broertje en twee zusjes en die moesten eten. Af en toe moest ik boterhammen maken, boodschappen doen, het huis opruimen en dat soort verantwoordelijkheden. Op jonge leeftijd al. Dus ik vond het wel fijn om die

verantwoordelijkheid te krijgen, en dit keer was het op een plezierige manier.

Met dingen die ik zelf leuk vind, graffiti, hip-hop, rapmuziek. Om daarbij te onder- steunen. Daar hebben ze mij ook een keer een cursus van aangeboden. Dat vind ik kei leuk, dat interesseert mij en dan kan ik er makkelijker mee uit de voeten.

<< keer terug

(23)

Prullenbak pimpen

Een wijkagent uit de stad vertelt:

In deze wijk is veel overlastgevende jeugd. Soms doet het jongerenwerk er wat aan, dan halen ze die jeugd naar binnen en vragen ze: ‘Wat willen jullie nou samen doen?’

De overlast die in de afgelopen jaren in de wijk plaatsvonden, waren vooral vernie- lingen aan prullenbakken. Die werden met Nieuwjaar opgeblazen en dat soort dingen. Het idee was om met graffiti een aantal prullenbakken te pimpen. Om dan de prullenbakken aan de jeugd te geven en te zeggen: ‘Jullie adopteren een prullen- bak en pimpen hem, dan wordt die teruggehangen en blijft die van jullie. Het is jullie prullenbak.’ Je geeft iets uit de openbare ruimte om overlast te verminderen. Als het van hen is, dan zorgen ze ervoor dat het zo blijft. Dus samen met een ervaren grafittispuiter die prullenbakken pimpen. Hij is ook in deze wijk ontdekt en inmid- dels doorgegroeid tot professional met mooie werken op zijn naam. Hij kwam en heeft samen met de jeugd een ontwerp gemaakt voor de skateramp, die gingen ze ook pimpen.

Dat zijn allerlei acties waar ik van denk: ‘Je dekt én de interesse voor de jeugd, én je maakt iets van de jeugd, én je zet het in de wijk neer en laat het van de jeugd zijn.’

Waardoor de jeugd ook denkt: ‘Dat is van ons en daar blijven we van af.’ Ik denk dat dit soort acties heel positief zijn, en dat het goed is om het samen met jong en oud op te pakken en uit te voeren. Om de wijk letterlijk iets mooier te maken en dat soort dingen.

<< keer terug

(24)

Op eigen benen staan

Een coördinator van het Centrum voor Jeugd en Gezin vertelt:

Het jongerenwerk hier werkt vooral themagericht. Ze kijken wat de behoeftes of de talenten zijn. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een groep een talent heeft dat onbenut blijft. Ik hoorde bijvoorbeeld over een groep hier in het dorp. Die jongeren zorgden voor veel overlast, maar ze hadden ook een goed gevoel voor muziek.

Daarom heeft de jongerenwerker een band gevormd. Dus het klassieke jongeren- werk met een soos of een accommodatie waar jongeren leuke dingen kunnen doen en waar je ze van de straat probeert te houden, dat is er niet meer bij. Dat is niet meer de doelstelling van het jongerenwerk. De jongerenwerkers pakken het op als het nodig is en dan doen ze gelijk een stap terug. Ze verhogen de participatie van de jongeren, die het zelf moeten gaan doen. De jongerenwerkers vermaken ze niet meer, ze bedenken geen dingen voor ze. Nee, ze moeten het allemaal zelf doen.

Om die band als voorbeeld te nemen, de jongerenwerker vraagt: ‘Wat zou je eigenlijk willen?’ ‘Ja, we zouden muziek willen maken.’ ‘Nou, kom maar met plannen.’ Ze moeten dan zelf voor instrumenten zorgen, ze moeten zelf een ruimte regelen. Alles moeten ze zelf doen. Oké, een ruimte was moeilijk om meteen te

krijgen, daar heeft het jongerenwerk ze in gefaciliteerd. Maar op een gegeven moment moeten ze op eigen benen gaan staan. En dat is die verandering. Dat je mensen niet afhankelijk maakt.

<< keer terug

(25)

Op een podium met driehonderd mensen

Een vrijwilliger van het jongerencentrum dat hulp biedt aan thuisloze jongeren:

Er kwam hier ooit een meisje dat ik al langer kende van de straat. Ze was gestopt met school en had een tijdje in een kliniek gezeten. Het ging helemaal niet goed.

Na een jaar was ze daar weggegaan en toen kwam ze eigenlijk gewoon op straat te staan, zonder enig doel in haar leven. Ik kende haar en heb haar toen meegenomen omdat ik wel mogelijkheden zag. Ik vroeg toen ‘Wat is jouw droom? Wat doe je nou het liefst?’ Ze zei: ‘Ik hou van fotograferen. Dat vind ik leuk, maar ik kan het niet goed.’ En toen vroeg ik: ‘Lijkt het jou niet leuk om daar een keer iets mee te doen?’

‘Ja, maar wat dan?’ Daar heb ik toen over nagedacht.

Ze was ook graag met modellen bezig en uiteindelijk kwam ik op een modeshow.

‘Vind je het niet leuk om een modeshow te organiseren?’ ‘Ja, ja dat kan ik niet’ zei ze. Wanneer je in zo’n situatie zit als zij, als je het gevoel hebt dat je weinig kunt, dan is dat een hele grote verandering.

Maar we zijn eraan begonnen. We hebben geld aangevraagd bij de gemeente en het is gegroeid. We zijn nu zes shows verder. En ondertussen is zij voorzitter van haar

eigen vereniging. Het is een project op zich geworden, met een eigen samenwerking met de gemeente en een theaterproductie. Het is veel groter geworden dan we eigenlijk hadden verwacht. Het is echt een succesverhaal. Uiteindelijk heeft zij haar verhaal, over wat zij heeft meegemaakt en hoe dat voor haar is geweest, verteld bij TedX op het provinciehuis. Toen heeft ze op een podium gestaan voor driehonderd mensen of weet ik veel hoeveel mensen er waren. Dat is wel de omgekeerde wereld.

Uiteindelijk kon zij vertellen over haar succes en zag je andere mensen denken: ‘Dat wil ik ook bereiken!’ Ze had nooit verwacht dat zoiets ooit zou kunnen gebeuren.

Een mooi succesverhaal!

<< keer terug

(26)

Supermarkt in de wijk

Een wijkagent uit de stad vertelt:

Twee jaar geleden kwam hier een supermarkt in de wijk, op het Kerkplein. Op het Kerkplein was altijd heel veel jeugdoverlast. Wij dachten: ‘Nou dat moeten we gaan zien.’ In de supermarkt kwam een manager uit een andere stad. Die had daar geleerd hoe hij dat moest doen. Hij zei tegen ons: ‘Don’t beat them, join them!’

Hij heeft de hele groep die overlast veroorzaakte een baan aangeboden. Weg overlast. Dat vind ik een geweldig voorbeeld. Hij zei: ‘Ik haal ze naar binnen.

Jongens, kom maar vakkenvullen, daar verdien je nog wat mee.’ En toen was het ook opgelost. Die jongens gaan niet meer op dat plein voor hun eigen winkel staan kloten. Die staan misschien nu hier of weet ik waar, maar daar was het afgelopen.

Ik vind het nog altijd een mooi voorbeeld. Hij snapt hoe het werkt.

<< keer terug

(27)

Positieve pad

Een jeugdreclasseerder vertelt:

Ik heb niet zo lang geleden een kernkwaliteitenspel gedaan met een van de jongens.

Dan mag zo’n jongere zijn eigen kaarten neerleggen waar hij zelf van denkt dat hij goed in is en dan leg ik ook kaarten neer waar ik van denk dat hij goed in is.

En dan gaan we samen kijken: ‘Hoe kan je die nou positief inzetten in je leven?’

Tijdens het spel waren zijn moeder, zijn oom en twee vrienden aanwezig. En het opvallende wat er gebeurde tijdens het leggen van de kaarten, was dat die jongen heel veel kaarten trok die hij zelf negatief interpreteerde.

Op een gegeven moment gaf zijn moeder hem een kaart die zei dat hij een leider was. Dat hij een leidersrol opnam en hij legde hem in het daglicht van: ‘Nou dat klopt, want ik ben degene die mijn vrienden heeft meegetrokken in het criminele pad.’ Of ‘Ik was diegene die bedacht wat we gingen doen en dan voerden we het zo uit.’ Waarop zijn vrienden en zijn moeder aangaven van: ‘Daar zitten ook positieve dingen aan, want doordat jij een leider bent en nu anders in het leven staat en het beter doet, volgen jouw vrienden je ook weer op dat pad.’ Het positieve pad.

Dus het spel gaf die jongen veel inzicht in dingen die hij zelf als negatief zag, maar voor zijn omgeving als postief werden ervaren. Zij zagen een hele grote positieve groei bij hem.

<< keer terug

(28)

Jongen groeit

Een jeugdreclasseerder vertelt:

Ik werk nu samen met een jongen die heel jong vader is geworden. Zestien geloof ik.

Een tienervader. Zijn dossier is geloof ik al een jaar of vijf geleden bij ons afgesloten.

En nu zijn we een project aan het opzetten voor tienervaders en hebben we hem gevraagd om workshops te geven aan andere tienervaders. Dat is zo mooi.

Die jongen dacht altijd: ‘De maatschappij kijkt mij aan van: jij bent op je zestiende vader geworden.’ Jeugdzorg, Raad voor de Kinderbescherming: iedereen heeft zich er destijds tegenaan bemoeid. ‘Maar nu kan je dat wat jij allemaal hebt meegemaakt gebruiken om andere jongeren te helpen.’ En zo’n jongen groeit daarvan. Een beter cadeau kon je hem eigenlijk niet geven voor zijn eigenwaarde.

<< keer terug

(29)

Keukenkastjes schoonmaken

Een groepsopvoeder uit de residentiële jeugdzorg vertelt:

Ik kwam wel eens op groepen waar de kinderen als straf ’s avonds niet mochten douchen. ‘Ja maar ik vind douchen zo fijn en ik ben vies en ik heb gewerkt en…’

‘Nee, er is vanavond geen douche, ga maar naar de kraan en pak een washandje, er wordt niet gedoucht’. Nou dat wil ik dus echt never nooit horen.

Ik zit op een groep waar ook sancties worden gegeven, dat is nou eenmaal zo.

Je krijgt straf als je iets fout gedaan hebt. Maar straf is altijd ontwikkelingsgericht.

Er zitten wat jongens die over een paar jaar zelfstandig willen gaan wonen. Maar ze hadden nog nooit iets schoongemaakt, want daar komt de poets voor en de groepsleiding die verzorgt altijd alles. Dus toen zei ik: ‘Straf is ontwikkelingsgericht.’

Ik geloof dat die jongens een kwartier te laat uit de stad kwamen en dan krijg je dus straf.

Toen ging de groepsleiding iets bedenken. Nou waar ze mee kwamen: ‘Op je kamer zitten, morgen niet naar de stad.’ Allemaal van die zinloze straffen. Dus ik zei:

‘Nou dat gaan we niet doen, we gaan ontwikkelingsgericht straf geven. Die jongens willen op kamers wonen. Wat is daar allemaal voor nodig?’ Dus is de groepsleiding gaan denken. Uiteindelijk kwamen ze er uit. De keukenkastjes die moeten ook wel eens schoongemaakt worden, dat doet de groepsleiding normaal in het weekend.

‘Dus wat gaan we doen? Je leert ze dat een keuken schoon moet zijn. Zet die jongens in de keuken, keukenkastjes moeten schoon. En doe dat samen. Dus ga eens samen keukenkastjes schoonmaken.’

<< keer terug

(30)

In het vrijwillig kader

Een AMK-onderzoeker uit het generalistenteam vertelt:

Er kwam laatst een telefoontje binnen over een gezin. Een particulier meldde anoniem zich zorgen te maken over een opvoedsituatie waarin een jong kind zat van één jaar en een schoolgaand kind. Een ernstige vervuilde leefomgeving, en moeder zou het kind ook regelmatig alleen laten. Die zorgen waren heel fysiek en direct waarneembaar. We hebben toen als eerste de inschatting gemaakt van: moeten we daar nu iets mee? Nou, als het over een heel jong kind gaat, dan is dat een van de redenen om ‘ja’ te zeggen. Zeker omdat het kind ook nog wel eens alleen gelaten zou worden. Daar moeten we meteen naartoe. Toen ging ik samen met een van de collega’s uit ons team, een voormalig jeugdbeschermer, op huisbezoek om eens even te kijken.

We stonden voor de deur, maar de deur werd niet opengedaan. We konden al aan de voor- en achtertuin zien dat het een grote bende was. En toen hoorde we een kind huilen in de woning, een jong kind. Dus nog wat harder op de deur gebonsd en geroepen door de brievenbus. Dat kind hoorden we heel goed, dus toen hebben we de politie gebeld: ‘Kom maar deze kant op. Wij willen die woning in, want er is een kind in die woning en wij weten niet of moeder thuis is of misschien dronken of

onder invloed van andere middelen.’ Toen is de politie gekomen en uiteindelijk net voor het moment dat de deur open-gebroken werd, deed moeder de deur open.

Goed, toen zijn we naar binnen gegaan. Het was een ernstig vervuilde woning. In de koelkast was niks behalve een plasje water met wat schimmel. Dus totaal geen eten in huis en boven was het heel vies, vieze bedjes enzo.

Op dat moment hebben ik tegen mijn collega gezegd: ‘We gaan als AMK-

onderzoekers meteen stelling nemen.’ Ik zei tegen de moeder: ‘Eén ding kan ik nu al zeggen, het kind kan hier in ieder geval niet blijven. De woning moet echt beter, dit kan niet. Dus wat voor oplossing heb je?’ We hebben de vrouw zelf een oplossing laten bedenken. Toen zie ik: ‘Mijn collega kan jou helpen.’ Maar mijn boodschap was: ‘Werk je mee of werk je niet mee?’ Heel duidelijk zwart wit, wel of niet. Die moeder wist hoe dat werkte, haar andere kind had eerder al onder toezicht gestaan.

Ze werkte inderdaad mee. We hebben toen tegen moeder gezegd: ‘Ga het zelf maar doen.’ Ze had wat vriendinnen gebeld en die waren inmiddels gearriveerd. Dus hebben we tegen die moeder en die vriendinnen gezegd: ‘Wij komen om vier uur

(31)

terug en dan is er een plan. En als we dat goed vinden, dan gaan we dat zo uitvoeren. Maar de stelregel is dat het baby’tje niet hier is voorlopig.’

Dat oudste kind ging sowieso naar zijn vader toe, dat was geen probleem. Maar van het jongste kind was het niet duidelijk wie de vader was. Moeder is gaan bellen en toen bleek er een vriendin in de buurt te wonen en bleek moeder een volwassen dochter te hebben.

Beiden wilden ze een rol spelen.

Toen zijn we uiteindelijk om vier of vijf uur teruggegaan en ze had een plan. Het baby’tje zou gaan slapen bij een vriendin uit de buurt. Moeder had keurig een tasje gepakt voor het dochtertje en toen zijn we met zijn vieren naar het opvangadres gegaan en hebben we daar gepraat met die vriendin. Moeder heeft zelf verteld van hoe, wat en waarom. Toen is het kind in ieder geval de eerste week daar gebleven. Uiteindelijk is ze bij een pleeggezin geplaatst omdat die vriendin het baby’tje niet voor lange tijd kon opvangen. Maar het is allemaal in het vrijwillig kader opgelost. Die maatregel is er nog steeds niet.

<< keer terug

(32)

Alleen voor staan

Een schoolverpleegkundige van het Centrum voor Jeugd en Gezin vertelt:

Ik heb wel eens een gescheiden Turkse moeder gehad. Scheiden is echt een no-go in die gemeenschap, dan hou je vaak niemand over. ‘Heb je familie dan?’ Heeft ze alleen familie van haar mans kant en die spreekt ze niet meer, want ze is van hem weggegaan. ‘Heb je dan andere vriendinnen of kennissen?’

Nee, echt helemaal niemand. En die voedt dan gewoon drie kinderen op. Daar heb ik dan diep respect voor. Hoe krijg je dat voor elkaar? Zo iemand bel ik dan daarna nog even op. Ik belde haar en zei: ‘Weet je wel dat er zo’n buurthuis is bij jou in de buurt? Daar is een speciale vrouwenclub.’ Ze woont dan toevallig in een andere buurt, maar dat maakt niet uit. Toen vroeg ik: ‘Weet je dat dat er is in Zuid-Oost?’

En toen zei ze: ‘Grappig dat je belt, want inderdaad heeft iemand me er laatst op gewezen en ik ga daar een keer naartoe.’ ‘Dat moet je zeker doen, misschien ontmoet je daar wel iemand bij wie je wat steun kunt vinden.’ Zo sterk je ouders ook in hun leven, gewoon als mens, als vrouw, als alles. Voor het kind hadden we allang wat bedacht. Maar je zult er maar zo alleen voor staan.

<< keer terug

(33)

Verder met het plan

Een jeugdbeschermer uit het generalistenteam vertelt:

Er was een zorgmelding via het AMK bij mij gekomen. Dat ging over een gezin met een kindje van net vijf jaar, waar heel veel zorgen over waren. Moeder had een suicidepoging gedaan. Nou niet echt een poging om zichzelf van het leven te beroven, maar soms wordt het leven haar te veel. Dan neemt ze een overdosis pillen en drinkt ze teveel en dan belt ze 112: ‘Kom mijn maag maar leeg pompen.’ Dan moet ze er even uit. Er was dus een AMK-melding gedaan door het ziekenhuis. Ook omdat er sprake was van relatieproblemen en een vader met agressieproblemen.

Die zaak heb ik opgepakt met het wijkteam en samen hebben we gekeken naar de veiligheid. Ik ben vanuit het drang- en dwang- kader betrokken bij deze casus en heb minimale voorwaarden aan de veiligheid gesteld. Ik heb een aantal gesprekken gehad met de ouders en het wijkteam en die voorwaarden besproken. ‘Dit is wat jullie kind nodig heeft om veilig en goed op te kunnen groeien, hoe gaan jullie dat vormgeven? Wat ik daarin belangrijk vind is dat jullie afspraken maken met de GGZ-instelling en het wijkteam en door middel van dit en dat blijft er zicht op de ontwikkeling van jullie kind. Dat er geen geweld meer plaatsvindt, niet fysiek en niet verbaal. Dat moeder niet meer een overdosis pillen neemt, maar dat ze met de GGZ

gaat zoeken naar een andere oplossing als het leven haar even te veel wordt.’

We hebben het plan van aanpak gemaakt met die voorwaarden erin en dat afgeslo- ten. En tegen het wijkteam en de ouders gezegd: ‘Ga maar verder met dat plan, het is jullie plan. Wij hebben geholpen om het op te stellen. Je mag daarin werken, je kan daar dingen in aanpassen, spreek met elkaar een evaluatiedatum af en laat maar weten als je wilt dat ik erbij ben. En als er weer zorgsignalen komen bel je mij.

Dan kom ik voor een gesprek. Misschien is dan één gesprek voldoende, maar misschien open ik het dossier wel weer op Bureau Jeugdzorg. En als er zorgen blijven, gaan we toch een melding doen bij de Raad voor de Kinderbescherming.

Maar als het zo ver komt, dan zal ik de gezinsvoogd worden.’ Dan halen die ouders toch wel opgelucht adem van: ‘Nou dat scheelt dan weer, als jij het dan bent.’

<< keer terug

(34)

Niet klakkeloos doorgeven

Een schoolverpleegkundige van het Centrum voor Jeugd en Gezin vertelt:

Zo gauw ik weet dat er mensen betrokken zijn bij een familie, ik spreek meestal met de moeder, dan vraag ik haar: ‘Is het goed als ik daar even contact mee opneem?’

Om dan die lijntjes te sluiten. Dan heb ik een soort spilfunctie zodat iedereen weet wie er allemaal bij betrokken zijn. Dat is dan bijvoorbeeld de leerplichtambtenaar, of als er ooit iets aan de hand is geweest iemand van Bureau Jeugdzorg of de

Jeugdreclassering. Soms is dat gewoon een extra hulpverlener, een psycholoog, een psychiater of de arts van de GGD.

In zo’n situaties zorg ik ervoor dat iedereen weet dat dat zo is. Dat meld ik dan bijvoorbeeld tijdens het zorgoverleg, maar dat is er maar een paar keer per jaar. Het mooie van mijn functie is ervoor zorgen dat mensen niet meer wachten op de vergaderingen en zeggen: ‘Oh, jij kent ze ook, oh wat grappig.’ Dus als er mensen betrokken zijn in een gezin, om ervoor te zorgen dat iedereen dat zo snel mogelijk weet van elkaar. Of eigenlijk beweeg ik dan de ouders om dat te doen. Dan zeg ik:

‘Heb je die al gebeld? Heb je dat al gedaan?’ ‘Nee, nee’ zeggen ze dan. Mensen verwachten vaak wanneer er andere hulpverleners in het gezin betrokken zijn, dat jij

dat dan wel regelt. Vorige week nog, toen belde ik een ouder na. Ik had coaching geregeld voor het gezin en ik wil dan weten of het is gelukt. Want niet alle ouders bellen als het niet is gelukt. Dan hoor je bijvoorbeeld maanden later: ‘Nee, nooit meer iets van gehoord.’ Dus dan bel ik na: ‘Is het gelukt?’ ‘O ja, nou dat is goed gekomen.’ ‘Heeft u ook aan school verteld dat die coach er nu is?’ ‘Nee, moet ik dat doen?’ ‘Dat zou ik wel even doen, je wilt als ouder toch de regie hebben over wat school weet en wat je wel en niet vertelt?’ Ik ga dat niet zonder meer klakkeloos doorgeven. Ik vind dat mensen moeten leren dat zij zelf de regie hebben over hun kind.

<< keer terug

(35)

Heen loodsen

Een vrijwillige opvoedondersteuner vertelt:

In een gezin waar ik vorig jaar kwam, deed ik vooral dingen van praktische aard.

De vader was daar de verzorger. Moeder werkte. Althans als ik kwam, was vader er altijd. Hij werkte aan huis als zzp’er. En hij kon dat huishouden gewoon niet georganiseerd krijgen. Daar kwam ik vooral voor wat ondersteuning. Ik ging even met de kinderen wandelen, dan waren zij even buiten en kon hij even de badkamer doen. Hij werd helemaal gelukkig als hij een keer de was in de wasmachine kon doen.

Hij kreeg steeds meer het gevoel: ‘Hé, het lukt’ en na een maand of tien begon het te lopen. Hij kreeg een ritme. Ook doordat ik dan wel eens zei: ‘Als je het nou op die manier doet, is het misschien handiger, want dan kun je die tijd daaraan besteden.’

Of dan vroeg hij: ‘Heb je nog tips voor hoe ik dat zou kunnen doen?’ Ik zag dat hij daarin groeide.

Dus soms zet je gezinnen niet zozeer in hun kracht, maar help je ze door een bepaalde periode heen. Als jij geen kinderen hebt en je komt dan ineens thuis met

een tweeling die flesjes moeten krijgen, dat is nogal wat. Die mensen hebben me wel eens verteld dat oma dan een dagje oppaste en dan gingen zij samen naar de sauna.

En dan niet voor de sauna, maar alleen om bij te slapen. Dan gingen ze daar liggen en sliepen ze. Zo’n tweeling kost zoveel energie en om ze dan door zo›n periode even heen te helpen, dat is vaak al voldoende. Die mensen hadden genoeg in hun mars om dat te regelen, maar je moet ze even door die eerste anderhalf, twee jaar heen loodsen. En dan is het goed.

<< keer terug

(36)

Draait er niet omheen

Een bezoeker van het jongerencentrum vertelt:

Er werkte een man bij het jongerencentrum, François heet hij. Dat is een volwassen man die drie jaar bij het jongerencentrum heeft gewerkt. Ik spreek hem nog steeds dagelijks. Thuis heb ik de nodige dingen meegemaakt en op school ook. Ik heb drie jaar hier in het dorp op de middelbare school gezeten. Door cijfers en gedrag ben ik daar toen vanaf gemoeten. De schoolmaatschappelijk werker wilde niet al naar jeugdzorg omdat hij zag dat ik het wel kon. Ik had gewoon bepaalde sturing nodig.

Dat heeft François toen deels met mij opgepakt. Wij zijn eigenlijk gewoon vrienden geworden. Ik spreek hem nu nog steeds dagelijks en ga af en toe met hem aan tafel zitten, gewoon bij hem of bij mij thuis, of bij mij op stage. En dan praten we over van alles: over mijn leven, over zijn leven, over voetbal, over politiek, echt alles. Wel op een bepaald niveau. Het is met hem anders dan hoe ik met mijn vrienden praat, omdat hij een slimme man is. Dan kan ik niet achterblijven. Ik moet mijn best doen om bij hem te horen, om het zo maar te zeggen. Hij helpt mij qua intelligentieni- veau, om dat omhoog te brengen. Het is een super fijne man.

Mensen zeggen dat ik goed kan praten. Als iemand mij wat vragen stelt die mij niet zinnen, of dat ik denk ‘dat gaat je niets aan’, dan stel ik een paar vragen terug zodat ik het hele onderwerp verander. Daar ben ik heel goed in. François prikt daar doorheen. Hij prikt overal doorheen en durft de vinger op de zere plek te leggen. Dat helpt wel. Vrienden zeggen vaak: ‘Ja, komt wel goed.’ Maar hij zegt gewoon: ‘Nee, bam!’ Die klapt er gewoon op. Dat helpt. Hij draait er niet omheen. Hij zegt waar het op staat. Want als je iedere keer een probleem hebt en mensen zeggen ‘komt wel goed’, daar heb je er niks aan. Misschien komt het niet goed, misschien wel. François geeft me opdrachten, zoals een plan schrijven. ‘Zet in stappen neer wat je wilt gaan doen om jou probleem te verbeteren en uiteindelijk uit de weg te helpen.’ En zo doet hij dat dan in plaats van: ‘komt wel goed’ en dan een ander onderwerp.

<< keer terug

(37)

Om mee te sparren

Een schoolmaatschappelijk werker van het Centrum voor Jeugd en Gezin vertelt:

Op een van mijn scholen heb ik laatst een gesprek gehad met ouders die een dochter hebben die Asperger heeft. Thuis gaat het niet goed. Er zijn veel conflicten die erg escaleren. Nou zij komen dan naar mij en ik heb met ze gepraat. Op school is er ook al wel een rugzakje enzo, dat is er wel. Maar die ouders hebben zoiets van: ‘We merken dat het voor onszelf heel moeilijk is. Vanuit onze ouderrol escaleert het en die meid krijgt elke keer haar zin. Zij wint elke keer op die manier. En wij zoeken eigenlijk iemand om mee te sparren, die ons tips kan geven voor hoe we dat aan kunnen pakken.’ Op alle scholen zijn er coaches en een van die coaches weet heel veel van autisme. Die heb ik dan met elkaar in contaxct gebracht.

<< keer terug

(38)

Zien jullie dat thuis ook?

Een vrijwilliger van de scouting vertelt:

We zijn ooit een keer op huisbezoek geweest bij de ouders van een kindje. Dat was een jongetje met iets in het autisme-achtig iets. Die ouders waren daar vanaf het begin heel open over, maar ook wel voorzichtig. Scouting was de eerste hobby waar dat kind heen ging. En ook met overnachtingen vroegen ze: ‘Hoe zit dat nou?’

Zij kwamen toen naar ons toe van: ‘Er is dit en dat, maar we weten niet zo goed hoe we dat nou moeten aanpakken.’ En toen hebben we voorgesteld van: ‘Zullen we dan een keer in gesprek gaan? Gewoon een keer thuis, een avond langskomen?’ Dus toen zijn we daar een avond op de koffie gegaan en hebben we eerst een tijdje zitten praten over het jochie. Hoe het bij hem op school ging en wat de ouders al geleerd hadden. Dat heeft er denk ik daarna wel voor gezorgd dat zij veel makkelijker met vragen naar ons toe kwamen. Of met tips. En wij ook makkelijker naar hen toe gingen: ‘We zien dit en dat, zien jullie dat thuis ook?’

<< keer terug

(39)

Je doet het heel goed

Een vrijwillige opvoedondersteuner vertelt:

Gezinnen worden vaak door een consultatiebureau gewezen op onze vrijwilligers- organisatie. Wij zoeken dan maatjes voor deze gezinnen. In principe blijf je daar een jaar, soms iets langer, dat ligt een beetje aan de situatie. Soms ook iets korter als het niet lukt, als je merkt van: dit gaat niet werken.

De doelstelling van onze organisatie is om ouders een steuntje in de rug te geven waardoor ze weer zelfredzaam worden. Ik vind dat, wat ik tot nu toe gedaan heb, heel goed. Dat is heel duidelijk. In een gezin waar ik kwam was een alleenstaande moeder met een kindje van net één jaar. Die had gewoon een keer iemand nodig waar ze tegenaan kon praten, want ze had zelf een vervelende jeugd gehad met veel agressie. Ze was heel erg bang dat ze geen goede moeder zou zijn, zó bang, zó overbezorgd, dat was bijna beknellend voor dat kind. Ze moest gewoon zelf- vertrouwen krijgen en even voelen dat ze het wel goed deed. Dat is dan een situatie

waarin ik ondersteuning bied. Dan geef ik haar een beetje zelfvertrouwen en laat ik haar zien van: ‘Je doet het heel goed. Ik vind dat je dat goed doet, moet je eens kijken wat je nu al kan.’

<< keer terug

(40)

Tweeëndertig moeders in de koffiekamer

Een bassischoolleerkracht vertelt:

Er zijn heel veel leuke dingen hier in de wijk gebeurd. Er was een grote doelgroep Marokkaanse vrouwen, die hadden niks met elkaar. Maar ze hadden wel allemaal de angst van: ‘Help mijn kind wordt groter, wat moet ik ermee? Ze luisteren niet en straks zitten ze ook in het winkelcentrum en breekt de pleuris uit. Dan komt de politie voor de deur en hebben we het niet meer onder controle.’

Er was een aantal van dat soort dingen die ouders opnoemden, maar ze kwamen elkaar nooit tegen om erover te praten. Er is toen veel gedaan om die groep te vormen en op een gegeven moment zaten er tweeëndertig moeders in de koffie- kamer. Toen had de schooldirecteur echt zoiets van: ‘Wauw, wat is dit?’ Dat was onvoorstelbaar.

Men heeft toen een moedercomité opgezet. Men vond het belangrijk dat de moeders in de wijk samen leuke dingen gingen doen, zoals iets organiseren voor de kinderen.

Er is toen aan de directeur gevraagd: ‘Mogen we dat op school organiseren?’ ‘Oh

prima’, zei die, want die vond het al mooi als er vijf moeders kwamen. Later zei hij:

‘Het leek een beetje op de wedstrijd Turkije-Nederland. Wat daar voor een geluid uit kwam, dat hoorde ik zelfs bij mij in de hal!’

Ik dacht eerst ook van: ‘Ach doe maar, die komen toch niet.’ Maar zoveel vrouwen!

En veel vrouwen betekent veel lawaai. Grappig, dat hij het vergeleek met een wedstrijd Turkije-Nederland. Dus de opkomst was heel groot. Ik wil niet zeggen dat alle vrouwen betrokken zijn gebleven, maar er is zeker wel een harde kern overgebleven die zich inzet voor leuke activiteiten in de wijk. Zoals een overblijfoma.

Een Marokkaanse oma in de wijk die ineens op school leuke dingen wilde gaan doen. Zij helpt nu met overblijven op school. En het moedercomité bestaat nog.

Zij komen nog steeds bij elkaar, bedenken nog steeds leuke activiteiten. Dat is heel leuk om te zien.

<< keer terug

(41)

Van elkaar aannemen

Een jeugdreclasseerder vertelt:

We gaan wel eens met alle jeugdreclasseerders en hun jongeren om tafel van: ‘Oké, jullie hebben allemaal begeleiding, hoe gaan we elkaar helpen? Hoe gaan we ervoor zorgen dat jullie allemaal uit de problemen blijven? Jullie zijn nou eenmaal een vriendengroep en we gaan jullie niet uit elkaar halen, want dat werkt toch niet. Jullie komen uit dezelfde wijk, dat heeft geen zin. Maar we gaan ervoor zorgen dat jullie leren elkaar positief aan te spreken en jullie niet meer samen in de problemen komen.’ We zijn toen met zijn allen om de tafel gaan zitten en hebben in kaart gebracht wie bij wie hoort en wie wat heeft gedaan. ‘Zijn er lijntjes in de delicten die jullie hebben gepleegd? Zijn die samen gepleegd?’ Dat soort dingen in kaart brengen en dan vervolgens kijken van: ‘Wat missen jullie?’

We hebben bijvoorbeeld wat overlastgevende groepen hier in de stad. Als je zo’n groep in kaart brengt en met ze gaat zitten en niet alleen maar zegt: ‘Jullie plegen overlast en mensen hebben last van jullie’, maar meer vraagt van: ‘Wat missen jullie?’, dan merk je dat die jongens geen plek hebben om met elkaar samen te zijn, want dan is het meteen samenscholing. En sporten kunnen ze niet omdat ze geen geld hebben of omdat ze niet gemotiveerd zijn.

Dan is het leuk om daar het jongerenwerk bij te betrekken. Lokaal kijken we samen van: ‘Goh, jullie wilden zo graag voetballen, nou dan gaan we dat toch doen? Jullie kunnen iedere zaterdag voetballen en dan zorgen wij voor wat drankjes en een bal.

Gaan we voetballen.’ Dat soort kleine dingetjes die ertoe doen.

Of er was er één die wilde heel graag werken, maar die was heel slecht in het schrijven van een sollicitatiebrief, terwijl een ander dat wel kon. ‘Dan gaan jullie hier samen achter de computer zitten en dan gaan jullie samen een sollicitatiebrief schrijven. Samen een cv opstellen.’ En dat doen ze dan uiteindelijk, dan helpen ze elkaar. Ik denk dat de jongeren ook veel meer van elkaar aannemen dan van ons hulpverleners.

<< keer terug

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We zien hierin ook een plus in de bevoegdheden van de gemeente om omwonenden die zelf minder mondig zijn te kunnen beschermen tegen dit soort overlast en andere soorten overlast

Op een dag vraagt Jezus aan zijn leerlingen: „Wie zeggen de mensen dat Ik ben?” Ze antwoorden: „Sommigen zeggen dat U Johannes de Doper bent, anderen Elia en weer anderen Jer-

Kleur alle voorwerpen en woorden in, die we nodig hebben om een huis te

An implication of encouraging learning organisaqions is that the SMS will be constantly changing. \Øe know rhat change is che opportuniry For improvernenc, bur we

Dingen waar men vaak niet bij stil staat, maar die zo belangrijk zijn voor kinderen en jongeren om aan de slag te kunnen gaan met de rugzak die ze dagelijks moeten dragen..

Dat betekent dat er goed moet worden samengewerkt tussen school en ouders en dat kinderen moet worden geleerd hoe zijn kunnen aangeven dat zij zich gepest voelen, of merken dat er

Toen Marco 17 of 18 was ging hij met zijn oom Maffeo en zijn vader Niccolo op reis, naar China.. Het zou heel lang duren voordat hij weer

• Patrick krijgt s’ochtends sederende medicatie.. • Ook op de dagen dat hij naar dagbehandeling gaat en daar hout gaat