Jacob van Nuys Klinkenberg
Wall, E.G.E. van der
Citation
Wall, E. G. E. van der. (2006). Jacob van Nuys Klinkenberg. Biografisch Lexicon
Voor De Geschiedenis Van Het Nederlandse Protestantisme, 6, 207-210.
Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/12145
Version:
Not Applicable (or Unknown)
License:
Leiden University Non-exclusive license
Downloaded from:
https://hdl.handle.net/1887/12145
Note: To cite this publication please use the final published version (if
R E D A C T I E
Prof. dr. C. Houtman, voorzitter
Dr. J.H. van de Bank
Dr. A.J. van den Berg
Dr. A. de Groot
Prof. dr. O.J. de Jong
Prof. dr. F.R.J. Knetsch
Prof. dr. G.H.M. Posthumus Meyjes
BIOGRAFISCH LEXICON
VOOR DE GESCHIEDENIS
VAN HET
NEDERLANDSE
PROTESTANTISME
DEEL 6
Uitgegeven met steun van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)
® 2006, Uitgeverij Kok - Kampen Bandontwerp Han Prins
ISBN 90 435 1279 4 NUR 700
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder vooraf-gaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUD
van W.A. van Hengel moest eerder het woord-gebruik dan de gedachtegang worden ontleed en mocht pas daarna de vraag naar datering en auteurschap worden gesteld. Met dit 'Leids' werkstuk won N. aan gezag: het tijdschrift G nodigde hem uit om theol. publicaties te bespre-ken. Eigen artikelen plaatste hij doorgaans in de
Nieuwe bijdragen. Het viel op dat hij bij
exege-se ook de patristiek en de vroege dogmenge-schiedenis betrok; dat was bij n.t. ici nog onge-woon. De latere delen van het tijdschrift stonden o.r.v. Dresselhuis. Deze maakte in 1849 met N. een nieuwe opzet. Bij dezelfde uitgever te Schoonhoven zou gaan verschijnen het Magazijn
voor Kritiek en Exegetiek des Nieuwen Testaments, met hen beiden als redacteuren. De
titel was een program. De eerste aflevering ver-scheen in 1850.
Dat jaar bracht opnieuw een bekroning uit Den Haag voor N., ditmaal voor zijn De echtheid
der Johanneïsche geschriften. Verrassend volgde
kort hierop een Leids eredoctoraat. Zijn eigen faculteit achtte N. dus professorabel. In de vaca-ture, die ontstond doordat Van Hengel in de cur-sus 1849-1850 de leeftijdsgrens had bereikt, was nog niet voorzien. Het was namelijk onzeker of als consequentie van de in 1848 gewijzigde grondwet de theol. faculteiten nog wel zouden worden gehandhaafd; minister Thorbecke gaf daarover geen uitsluitsel. Op verzoek van curato-ren gaf Van Hengel daarom nog enig onderwijs. Voor de vervulling van de vacature noemden herv. groepen J.J. van Oosterzee, terwijl bestuurlijke instanties H.J. Spijker naar voren schoven. Een beslissing bleef uit. Blijkbaar had N. zelf geen verwachtingen dienaangaande; hij verbond zich begin nov. 1852 aan Wemeldinge.
Maar vijf weken later stierf plotseling J.F. van Oordt, waardoor de Leidse faculteit geredu-ceerd werd tot N.C. Kist en J.H. Schol ten. Thorbecke handelde nu snel: eind dec. nog ver-scheen een KB waarin N. tot gewoon en A. Kuenen tot buitengewoon hoogleraar werden benoemd. Kuenen hield zijn oratie op 12 mrt. 1853. Omdat de 'aprilbeweging' leidde tot het ontslag van de regering-Thorbecke medio april, kreeg de oratie van N. op 28 mei minder aan-dacht. Hoewel ook benoemd voor exegese N.T., beperkte hij die oratie tot een pleidooi dat stu-denten zich voortaan ook in de praktische theo-logie zouden verdiepen. Zelf besefte hij, dat hij met predikantservaring uit slechts één dorpsge-meente zich verder in dat vak moest inwerken. Voor exegese wilde N. zich speciaal richten op
onderzoek van de Apocalyps, over het auteur-schap waarvan de discussie met de Tübingers in volle gang was. Maar N. heeft daaraan hooguit drie semesters kunnen werken. Wat hij bij zijn dood naliet, rechtvaardigde geen publicatie. Kuenen bezorgde de uitgave van zes Nagelaten
leerredenen uit die korte Leidse tijd. Toen
Scholten zich in zijn studie over Het Evangelie
naar Johannes in 1864 geheel aansloot bij de
Tübingse visie, werd N. later alleen nog geme-moreerd om het onverwachte en korte van zijn professoraat.
G e s c h r. : Bijbelsche karakterkunde, dl. II, nieuwe uitg. Leyden 1832. - Feestlied op 's konings verjaardag, den 24
augustus 1834, Schiedam 1834. - Proeve eener navolging van Salomo's Hooglied, 's-Grav. 1837. - Verhandeling over het booze wezen in het bijgeloof onzer natie. Eene bijdrage tot de kennis onzer voorvaderlijke mythologie, Rott. 1840. -Verhandeling over de echtheid van den Brief van Paulus aan deEJeziërs, 's-Grav. 1847 (Verh. H.G., VIII, 1). - De kritiek der Tübinger School, inzonderheid ten aanzien van den Brief aan de Efeziërs, beoordeeld, met eene bijlage, 's-Grav. 1848.
- Waarin verschillen van elkander de schriften des N.T.s?, 's-Grav. 1850 (Verh. H.G., XIII). - Bijdrage ter verdediging van
de echtheid der Johanneïsche schriften. Schoonhoven 1852 (Bijdragen ter inleiding in, en uitlegging van de schriften des N.T.s, 1). - Afscheidsrede gehouden te 's-Heer Arendskerke 31 oct. 1852, 's-Grav. 1853. - Oratio de theologiaepracticae studio, futuro Euangelii ministro prorsus necessario. Leiden
1853 (inaug.). - Zes nagelaten leerredenen. Bez. door A. Kuenen, Leiden 1855.
Hij vertaalde: G.L. Hahn, Het hedendaagsche standpunt
van de kritiek des Nieuwen Testaments. Eene voorlezing. Met
eene voorrede, aantekeningen en een bijvoegsel betreffende het werkje van dr. Van Vloten, De Tübinger School (...), Amersf. 1849.
Iets over de opschriften der algemeene zendbrieven van Paulus met betrekking tot derzelver echtheid. Tegelijk toetsing van het bewijs door dr. Doedes daaruit voor de echtheid dier brieven afgeleid. In: JWT, V (1847), 88-123. - I. da Costa's Voorlezingen beoordeeld. In: G, II (1848), 393 vlg. - Open brief aan den vertaler. In: A. Vinet, Homiletiek. Vert, door E.
Moll, Tiel 1854. - Voorts artikelen in (Nieuwe) Bijdragen tot
Bevordering van Bijbelsche Uitlegkunde, Magazijn voor Kritiek en Exegetiek des N.T.s, G en JWT.
H s s.: Brieven [UB UvA, UB Leiden, KB Den Haag]. L i t . : N.C. Kist, 'De Heer heeft meer dan dit om u te
geven'. Leerrede, na het afsterven van A.N. [preek over 2
Krön. 25:9b], Leiden 1853. - J. ab Utrecht Dresselhuis, A.N. In: Levensberichten MNL, 1855, 147-160. - J.H. Scholten,
A.N. In: De Morgenster, 9 mei 1855, 215-222. - H. Bouman, Woord ter aandenking. In: JWT, XIII (1856), 243256.
-Sepp, Pragm. gesch., reg. in v. - Dez., Bibl. Ned.
Kerkgesch., reg. in v. - Bouman, Godgeleerdheid, reg. in v.
Groen van Prinsterer, Briefwisseling, V, reg. in v. -Otterspeer, Wiekslag, 59, 247. - NNBW, V. - BWPGN, II, 73 (s.v. 'J. Clarisse'); II, 585 (s.v. 'J. ab Utrecht Dresselhuis').
O.J. DE JONG
NUYS KLINKENBERG, JACOB VAN, * West-Graftdijk 20 febr. 1744, t Amsterdam 14 sept. 1817. Zn. van Henricus Jansen
berg, pred., en Magdalena van Nuys. Stud. Harderwijk o.m. wis- en natuurkunde 1761, theol. Leiden 1763; dr. filos. 1764; dr. theol. 1784. Geref. pred. Eemnes-Buiten 1766, Overschie 1773, Oudewater 1775, Deventer 1777, Amsterdam 1778. Hoogl. Atheneum Illustre Amsterdam 1784-1796, 1804-1817 (theol. en kerkgesch.). Hij huwde op 28 mrt. 1766 met Maria Elizabeth Merkman (t 1788).
Na de Latijnse school te Haarlem te hebben bezocht, studeerde Van N.K. achtereenvolgens te Harderwijk en Leiden. In aansluiting bij zijn natuurwetenschappelijke interesse volgde hij te Leiden de lessen van vooraanstaande Newtonianen als J. Lulofs en J.N.S. Allamand. Fysicotheologie zou in zijn latere werk een rol van betekenis spelen. Voor zijn theol. vorming was m.n. E. Hollebeek van belang. Tijdens zijn predikantsjaren maakte Van N.K. naam met een uitvoerige apologetische studie, getiteld De
voordeelen van den godsdienst (1770-1776). Een
oorspronkelijke bijdrage aan de apologetiek leverde hij met een (anoniem gepubliceerde) anti-deïstische spectator De Christen, die van 1772 tot 1778 verscheen. Hij was zeer belezen en beijverde zich zijn hele leven om nationale en internationale publicaties op het gebied van Verlichting en apologetiek bij te houden, zoals niet alleen zijn gedrukte werken maar ook zijn nagelaten handschriften laten zien. Hij vertaalde en annoteerde A. Campbells weerlegging van J. Tindals Christianity as old as the creation, en G.C. von Baumgarten Crusius' verhandeling over de drie-éénheid.
Na in nov. 1783 een Leids professoraat in de godgeleerdheid te hebben geweigerd, op aan-drang van zijn Amsterdamse gemeente en ook van de curatoren van het Athenaeum, ontving Van N.K. weldra een benoeming tot hoogleraar theologie en kerkgeschiedenis aan de Amster-damse universiteit. In zijn inaug. (29 mrt. 1784) stelde hij de verderfelijke invloed van het "hedendaags ongeloof" op de samenleving aan de orde, zich verzettend tegen de populariteit van Voltaire, Tindal, J.C. Edelmann en andere verlichten. Het grootste succes behaalde hij met zijn kleinste boekje, de Waerschouwing in de
allerbelangrijkste zaek (1798), waarin niet alleen
Voltaire het opnieuw moest ontgelden, maar vooral Th. Paine met zijn Age of Reason. Dit boekje beleefde binnen zes maanden 9 drukken; een Franse editie zag het licht (deze beleefde ook enkele herdrukken), en het schijnt ook in het Duits vertaald te zijn. Ter bevordering van de
verbreiding ervan was de prijs opzettelijk laag gehouden; aan de armen werd het gratis ver-strekt. Hoeveel schadelijke de "valse" verlich-ting met het propageren van een "verfijnd hei-dendom" ook mocht aanrichten, zij was volgens Van N.K. toch te beschouwen als een bewijs van goddelijke providentie, vooral voor de theologie zeer nuttig: deïsten en neologen dwongen theo-logen hun standpunten scherper te doordenken. De verlichte notie van 'nut' was ook Van N.K. niet vreemd.
Lagen Van N.K.s verdiensten vooral op het gebied van de apologetiek en de popularisatie van de theologie, ook als docent werd hij zeer gewaardeerd. Toehoorders roemden zijn gave om de moeilijkste kwesties op een eenvoudige manier te kunnen uitleggen. De hernieuwde bloei van de Amsterdamse predikantsopleiding, die enigszins in het slop was geraakt, werd door tijdgenoten op het conto van Van N.K. geschre-ven. Tal van theologen werden door hem opge-leid - onder wie IJ. Dermout en W. Broes -, voor wie hij als een geliefd leraar gold. Van dezelfde drang om in begrijpelijke termen chr. geloofszaken uit te leggen getuigt zijn 11-delige
Onderwijs in den godsdienst (1780-1794), door
A. Ypey gekwalificeerd als een uitnemend hand-boek voor theologen en aanstaande predikanten. Van N.K.s belangstelling voor de zending blijkt uit zijn (in 1775 met zilver bekroonde) prijsverhandeling voor de Hollandsche Maat-schappij der Wetenschappen, waarin hij o.a. voorstelde om zendingsscholen overzee op te richten, waar inheemse leraren de lessen zouden verzorgen. In 1815 werd hij corresponderend lid van de Prov. Commissie voor de zaken der Herv. Kerken in Ned. Oost- en West-Indië.
Zijn uitgangspunt nemend in een gematigde orthodoxie pleitte Van N.K. voor vrije en zelf-standige beoefening van de theologie. Hij loofde de vooruitgang die tekstkritiek en exegese te zien gaven; de laatste diende het fundament van de theologie te vormen. In algemene zin stemden wetenschappelijke vorderingen hem optimistisch over hetgeen de wetenschap in de toekomst zou brengen. De goddelijke openbaring was nodig om de gebrekkige natuurlijke godsdienst aan te vullen. Het christendom was een noodzakelijke waarborg voor de cohesie van de samenleving, vandaar zijn oppositie tegen het "oprukkend ongeloof". Verbreiding van kennis van het chr. geloof was in zijn ogen van het grootste belang om het verlichte tij te keren. Die overtuiging inspireerde hem tot zijn populariserende arbeid
en later, in 1815, ook tot bemoeienis met de oprichting van zondagsscholen.
Van N.K.s gematigde positie blijkt o.m. ook uit zijn 27-delige bijbelverklaring, die tot ver in de 19e eeuw een bekend en geliefd werk was. Het bracht een vernieuwing t.o.v. voorgaande, overwegend dorre en scholastische bijbelverkla-ringen. Van N.K. wist zich nauw verbonden met de geref. kerk, maar wilde tegelijkertijd de gren-zen tussen de prot. denominaties doorbreken en opkomen voor een algemeen prot. christendom. Al verschenen verscheidene van zijn werken bij de bekende patriotse Amsterdamse uitgever J. Allart, zelf was Van N.K. overtuigd aanhan-ger van de stadhouderlijke partij. Wegens zijn weigering in 1796 de eed op het nieuwe provi-sionele regime af te leggen verloor hij, samen met 14 Amsterdamse collega's, zijn predikambt en werd hij bovendien als hoogleraar ontslagen. Tot 1804 was hij ambteloos burger - een perio-de waarin hij o.a. zijn Zondagsblad voor perio-de
gereformeerden het licht deed zien.
Werd Van N.K. geprezen om zijn grote wetenschappelijke kennis, zijn beheersing van het Latijn was echter voorwerp van kritiek. Hoewel hij die taal tijdens zijn colleges vlot schijnt te hebben gesproken, viel op zijn schrif-telijke uitdrukkingsvaardigheid volgens sommi-gen het nodige aan te merken. Zijn lijkrede op zijn collega P. Curtenius werd om die reden het onderwerp van een bijtende beoordeling in De
Recensent.
Zijn kleinzoon B. Glasius, op het pad van de theologie gezet door een wilsbeschikking in Van N.K.s testament, baseerde enkele van zijn publi-caties op handschriften van zijn grootvader. Tevens schreef hij in 1825 een ongepubliceerd, zeer beknopt levensbericht van Van N.K. in het Latijn, dat in de UB UvA bewaard wordt.
G e s c h r. : Oratio in doctrinae laudem, 1760 (z.p.).
-Dissertatie physico-philosophica de aere ejusque proprietati-bus et usu, Lugd. Bat. 1764. - De voordeden van den gods-dienst in tegenstelling van de dwaesheid, onvoorzichtigheid, gevaerlykheid en schadelykheid van 't hedendaegsch ongeloov voorgesteld en aangedrongen, 2 dln., Utr. 17701776.
-[Anoniem], De Christen, 7 dln., Utr. 1772-1778. -Antwoord
op de vraag, voorgesteld door de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem: Welke zyn de beste middelen om de ware en zuivere leer van het Evangelie onder de bewo-ners der colonien van den staat meer te bevestigen, en in die landstreken voort te planten? In: Verhandelingen, uitg. door de Hollandsche Maatschappye der Weetenschappen te Haarlem, XVII/1 (1776), 257-323. - Onderwijs in den gods-dienst, 12 dln., Amst. 1780-1804 (met portret; reg.-dl. 12
uitg. door W. Chevallerau). - De bijbel door beknopte
uit-breidingen en ophelderende aanmerkingen verklaerd, 27 dln.,
Amst. 1780-1795 (dln. 1-3 met G.J. Nahuys; dln. 26-27 ook
afz. gepubliceerd o.d.t. Proeven eener verklaring van
Johannes Openbaring, Amst. 1796). - Oratio de incredulorum machinationibus reipublicae admodum perniciosis, Amst.
1784; Ned. vert, door W. Chevallerau, Inwyings-redevoering
over den verderflyken invloed van het ongeloof op het gemee-nebest, Amst, 1784. - Oratio funebris in obitum (...) Petri Curtenii, Amst. 1790; Ned. vert, door M. Jongeneel, Lijk- en lovreden ter gedachtenis van (...) Petrus Curtenius (...) door J. v. N., Amst. 1790. - De geschiedenis van 's Heilands lij-den, voor ongeoeffenlij-den, Amst. 1791. - Dankadres van de Oranje-predikanten om te presenteeren aan de municipaalen der stad Amsterdam, 1795 (z.p.). - Kort begrip der geschie-denis van 's Heilands lijden, Amst. (z.j.). - Zondagsblad voor de gereformeerden, 5 dln., Amst. 1797-1803. Waerschouwing in de allerbelangrijkste zaek, aan mingeoef-fenden en jongelieden, Amst. 1798; Franse vert. Avertissement sur l'affaire la plus importante aux personnes peu instruites et aux jeunes gens, Amst.-Leyde 1799. - De gereformeerde godsdienst voor mingeoefenden en jongelieden,
Amst. (z.j.). - Schets van den christelyken godsdienst, voor
een vader des huisgezins, om zyne kinderen het noodige onder-wys te geven, Amst. (z.j.).
Hij vertaalde en annoteerde: A. Campbell, De
noodzaeke-lykheid der openbaering, of een onderzoek naer de uytge-strektheid der menschelyke vermoogens in 't stuk van gods-dienst, en wel bepaaldelyk ten aenzien van deeze twee grond-artikelen: 't bestaen van God en de onstervelykheid van de ziel, 2 dln., Utr. 1774-1777. - O.A. von Baumgarten Crusius, De leer der drieëenheid tegen de zogenoemde nieuwe hervor-mers verdeedigd. Naar het Hoogduitsch, Amst. 1797.
Hij is de opsteller van E.M. Dorper, Dissertatio
exegeti-co-theologica de notione formularum, Amst, 1806. Tevens
van J. van Aaken en W. Stroes Jansen, Dissertatio
hermeneu-tico-lheologica depeccato in Spiritum Sanctum, Amst. 1815.
Ook verzorgde hij de uitg. van G.J. Nahuys, Leerredenen
overJesaia LUI, LIV, en LV, 3 din., Amst. 1783-1785.
Mogelijk is hij de auteur van Brieven van Christianus
Sincerus, waarin gevonden wordt: eene volledige en nauwkeu-rige opgaaf van alle de stukken relatief tot de suspensie en demissie van de meerderheid der Amsterdamsche predicanten,
Leiden (z.j.) [Knuttel, Pamfl. KB, nr. 22979].
H s s.: collegedictaten, annotaties, historische, kritische en exegetische bijdragen, hss. ter voorbereiding van publica-ties [UB UvA]. - Brief aan D.U. Heinemeyer (1800) [UB Leiden].
L i t. : Brief van Dicaiophilus aan de heeren schrijveren
van den Recensent, of, van de Bijdragen tot de letterkundige geschiedenis van onzen tijd, wegens hun stoute recensie van de lijk-redevoering van (...) J. v. N. op het overlijden van (...) P. Curtenius gedaan in den Recensent, 1790 (z.p.). - C. van den
Broek, Salomo 's Hooglied, naar letterlijke opheldering van J.
v. N.K., op eene beknopte wijze verheerlijkt, Utr. 1790. -Antwoord der schryvers van den Recensent aan den zöge-naamden Dicaiophilus op zynen brief betreff ende hunne beoor-deling der latynsche lykreden van (...) J. v. N. op (...) P. Curtenius, Amst. 1791. - Acte van berouw (...) van burge-meesteren goedgekeurt en door prof. V. N. ter teekening (...) gelegt, Amst 1795 [Knuttel, Pamfl. KB, nr. 22689]. - W.
Chevallerau, Bladwijzer van verklaarde en verdedigde
bijbel-plaatzen (...) voorkomende in het Onderwijs in den godsdienst (...) strekkende tot een Xllde deel van hetzelve, Amst. 1804. ~
[Anoniem], De coetu reformato ac patria optime meritorum
doctissimorum ac plurimum reverendorum virorum (...) J. v. N., Lugd. Bat. [1817]; Ned. vert. Treurige en dankbare her-innering aan de bij de hervormde kerk en het vaderland ver-dienstelijke zeer geleerde en wei-eerwaarde heeren (...) J. v. N., Leyden 1818. - [Een Geleerde], Hulde aan den hoogle-raar J. v. N., benevens iets over deszelfs leven en begrafenis,
Amst. 1817 [Knuttel, Pamfl. KB, nr. 24669]. - W. v.d. P. en
H.O. Brouwer, Lijkzang op het afsterven van (...) J. v. N., (z.p. en j.) [Knuttel, Pamfl. KB, nr. 24670], - W.A. van Hengel, Gedachtenis aan de verdiensten van J. v. N. In:
Christelijk maandschrift voor den beschaafden stand, I (1822),
89-112. - [Anoniem], Iets nopens de zondagsscholen, bij de
Nederduitsche Hervormde Gemeente te Amsterdam. In: Christelijk maandschrift voor den beschaafden stand, I ( 1822),
118-123. - B. Glasius, [ongepubliceerd beknopt levensbericht in het Latijn], 1825 [UB UvA, sign. VI C 27J. - Sepp, Pragm.
gesch., reg. in v. - J.J. van Oosterzee, Geschiedenis onzer theologie. In: NwJWT, IV/2 (1861), 202. - F.J. Los, Grepen uit de geschiedenis van Hervormd Amsterdam, Amst. 1929,
80-115. - Gedenkb. Univ. Amsterdam, 112. - Evenhuis,
Amsterdam, IV, passim. - B. Meijering, "J. v. N.", 1982
(ongepubliceerde doctoraalscriptie RU Utrecht). - O.J. de Jong, Om een verstaanbare bijbel. Historisch overzicht. In: Jaakke, Tuinstra, Om een verstaanbare Bijbel, 17 vlg. -E.G.E. van der Wall, Verlicht christendom of verfijnd
heiden-dom? J. v. N.K. en de Verlichting, Leiden 1994. - Ώιeologen in ondertal. Godgeleerdheid, godsdienstwetenschap, het Athenaeum Illustre en de Universiteit van Amsterdam, o.r.v.
P.J. Knegtmans en P. van Rooden, Zoetermeer 2003, reg. in v. - NNBW, IX. - BWPGN.
E.G.E. VAN DER WALL
OBBINK, HENDRIK WILLEM, * Smilde 20 mrt. 1898, t Zwolle 14 sept. 1979. Zn. van Herman Theodorus Obbink, pred. en later hoogl. theologie, en Jantine Gerardine ten Kate. Stud, theol. Utrecht 1916, Groningen 1920; dr. theol. Utrecht 1925 (promotor: H.Th. Obbink). Herv. pred. Ootmarsum 1923, Geldermalsen 1926, Middelburg 1929, Utrecht 1932; tevens privaatdocent aldaar (Hebreeuws, Aramees en Syrisch). Hoogl. Utrecht 1939-1968 (gesch. der godsdiensten in het algemeen en de Egyptische taal- en letterkunde). Hij huwde op 18 jan. 1923 te Utrecht met Johanna Magdalena Elizabeth Baljon (1897-1985), d. van J.M.S. Baljon, hoogl. N.T. te Utrecht.
Van huis uit raakte O. vertrouwd met theolo-gie en wetenschap. De gang van zijn leven en werken was nauw verweven met die van zijn vader. Met een onderbreking van slechts één
jaar voor studie te Groningen bij G. van der Leeuw (1920-1921), volgde O. zijn opleiding in Utrecht, waar zijn vader sinds 1913 hoogleraar was. Vervolgens promoveerde hij bij zijn vader en later volgde hij hem als hoogleraar op. In Utrecht woonden zij zelfs als buren in de Dillenburgstraat. Net als zijn vader combineerde O. godsdiensthistorisch onderzoek met theol. beschouwingen, al publiceerde hij beduidend minder. Zijn dissertatie handelt over het magi-sche gebruik van de naam in Egypte. Hierin bespreekt hij epigrafisch en literair materiaal uit Egypte en analyseert hij de rol van de naam in dergelijke bronnen.
Met dit proefschrift ging O. definitief voort
op de weg van de egyptologie en de bestudering van het oude Nabije Oosten. Zijn onderzoek toont verwantschap met dat van Van der Leeuw. Reeds bij zijn dissertatie is zichtbaar dat O. in de eerste plaats een historische en vergelijkende interesse had. Deze bleef evenwel niet los staan van een theol. waardering. In zijn inaug. (1940) sprak O. over canonisatie van teksten in diverse godsdiensten en vergeleek hij de verschillende processen met elkaar. Eerder had hij al over de theol. betekenis van het O.T. geschreven in een verhandeling voor zijn oude studentendispuut (1937). Later, als rector magnificus, verdedigde hij in zijn rectorale oratie (1957) rel. wtoleran-tie als teken van hogere religie. Deze godsdien-stige intolerantie diende volgens O. echter wel gepaard te gaan met een humanitaire verdraag-zaamheid. Uit deze positiebepaling blijkt duide-lijk het onderscheid dat O. maakte tussen 'hoge-re 'hoge-religie' en 'primitieve godsdiensten'. Een hogere godsdienst moest volgens hem ipso facto intolerant zijn, omdat zij anders de eigen waar-heid niet serieus nam. Zijn laatste monografie (1965) handelt over de cultussen van Cybele, Isis en Mithras, drie invloedrijke oosterse gods-diensten die in heel het Romeinse rijk popula-riteit genoten.
In zijn wetenschappelijke werk stelde O. zich zo neutraal mogelijk op, maar daarbuiten was hij een pastoraal bewogen theoloog. Langdurig was hij betrokken bij de totstandkoming van de ver-taling-1951 van het Ned. Bijbelgenootschap. In theol. opzicht kan O. gerekend worden tot de uitlopers van de ethische richting. Deze houding kwam tot uitdrukking in zijn waardering voor de historische kritiek en de godsdienstwetenschap, maar eveneens in een duidelijke theol. betrok-kenheid. Als bestuurder in de Utrechtse faculteit was O. na de oorlog oprichter en vervolgens hoogleraar-directeur van het Theol. Instituut. Daarnaast is hij lange tijd actief geweest als ouderling-kerkvoogd in de herv. gemeente van Utrecht.
Het aantal van O.s publicaties is relatief gering, vooral doordat hij zich een hoge mate van zelfkritiek oplegde. De kwaliteit was echter hoog. Zijn boek over Cybele, Isis en Mithras is nog steeds waardevol. De commentaar op Dan. is weliswaar gedateerd, maar ook helder en degelijk. Hij meed grote theol. conflicten en spraakmakende standpunten en bleef zich hou-den aan de godsdiensthistorische methode zoals reeds zijn vader en Van der Leeuw deze hadden geïntroduceerd.