• No results found

VERANTWOORDING OVER BESTEDING VAN HULPGELDEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "VERANTWOORDING OVER BESTEDING VAN HULPGELDEN"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2011

Rijksuniversiteit Groningen Master Accountancy & Controlling

Student: Tsjerk Postma

Begeleidend docent: prof. dr. D. M. Swagerman

VERANTWOORDING OVER BESTEDING

VAN HULPGELDEN

(2)

Voorwoord

In de afgelopen jaren zijn er diverse humanitaire rampen geweest. Voorbeelden hiervan zijn de Tsunami in Zuidoost Azië, de aardbeving in Haïti, de overstroming in Pakistan en onlangs de hongersnood in Afrika.

Naar aanleiding van deze rampen zetten goede doelen gezamenlijk hulpacties op om zo veel mogelijk geld in te zamelen voor de getroffenen. Deze acties zijn beter bekend onder de naam ‘Giro 555’.

Nederlanders staan bekend als gulle gevers als het aankomt op de donaties aan goede doelen. Ook de Nederlandse overheid draagt vaak een bedrag bij.

De media besteedt veel aandacht aan de getroffenen van humanitaire rampen en de hulpacties door goededoelenorganisaties (verder: GDO’s). Steeds vaker worden er echter kritische vragen gesteld over de effectiviteit waarop de ingezamelde gelden worden besteed door de goede doelen. Zo is er de laatste tijd steeds vaker aandacht voor de beloningen van bestuurders van GDO’s.

Deze aandacht is voor mij aanleiding geweest tot het onderzoeken van de wijze waarop goede doelen het ingezamelde geld besteden en hoe ze dit verantwoorden. Hierbij zal ik mij specifiek richten op de acties die door de Samenwerkende Hulporganisaties (verder: SHO) worden uitgevoerd.

(3)

Samenvatting

In dit rapport heb ik onderzoek gedaan naar de verantwoording van bestedingen door goede doelen. Hierbij heb ik mij specifiek gericht op de verantwoording die wordt afgelegd over de bestedingen van ingezamelde gelden door de Samenwerkende Hulporganisaties (verder: SHO).

Ik heb de probleemstelling beantwoord door mij te verdiepen in de verantwoording door goededoelenorganisaties die zijn aangesloten bij de SHO. Ik heb mij hierbij verdiept in wijze waarop een goed doel is georganiseerd en in de betrokken organisaties zoals het Centraal Bureau voor Fondsenwerving (CBF), de brancheorganisatie VFI en overige betrokkenen.

In hoofdstuk 1 beschrijf ik de opzet van mijn onderzoek. Hierin geef ik de doelstelling van mijn onderzoek, de probleemstelling en de hieruit gehanteerde deelvragen. Tevens beschrijf ik de gehanteerde methodologie voor het onderzoek de afbakening ervan.

De beschrijving van de organisatie van goededoelenorganisaties en haar betrokkenen is opgenomen in hoofdstuk 2. Tevens beschrijf ik de regelgeving die van toepassing is.

In het derde hoofdstuk schets ik het door mij geformuleerde normenkader dat ik heb gebruikt voor onderzoek naar de verantwoording van de SHO-leden. De onderzoeksresultaten hieruit zijn opgenomen in hoofdstuk 4.

De Algemene Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar de bestedingen door de SHO aan Atjeh in het kader van de Tsunamiramp. Tevens heeft zij de wijze waarop dit wordt verantwoord onderzocht. In hoofdstuk 5 zal ik door middel van een Case Study Onderzoek de bevindingen uit dit onderzoek analyseren in samenhang met mijn eigen bevindingen uit het onderzoek naar de jaarrapporten.

Tenslotte geef ik in de Conclusie (hoofdstuk 6) antwoord op de probleemstelling en deelvragen daarbij. Tevens geef ik adviezen om de verantwoording door goede doelen te verbeteren.

(4)

VOORWOORD 2 SAMENVATTING 3 1 ONDERZOEKSOPZET 7 1.1 DOELSTELLING 7 1.2 PROBLEEMSTELLING 7 1.3 DEELVRAGEN 7

1.4 METHODE VAN ONDERZOEK 7

1.5 AFBAKENING VAN HET ONDERZOEK 9

2 GOEDE DOELEN EN BETROKKEN PARTIJEN 10

2.1 GOEDE DOELEN 10

2.2 VERENIGING VOOR FONDSENWERVENDE INSTELLINGEN 10

2.3 CENTRAAL BUREAU FONDSENWERVING 11

2.4 STICHTING SAMENWERKENDE HULPORGANISATIES 11

2.5 BETROKKENEN 13

2.6 REGELGEVING 14

3 NORMENKADER 22

3.1 RICHTLIJN 650FONDSENWERVENDE INSTELLINGEN 22

3.2 CODE GOED BESTUUR VOOR GOEDE DOELEN 23

3.3 BELONING DIRECTIE 23

3.4 ‘EIGEN NORMEN’ 24

4 ONDERZOEK JAARRAPPORTEN 25

4.1 ALGEMENE GEGEVENS 25

4.2 RICHTLIJN VOOR DE JAARVERSLAGGEVING 650 27

4.3 CODE GOED BESTUUR VOOR GOEDE DOELEN 27

4.4 BELONINGEN DIRECTIE 30

4.5 EIGEN NORMEN 31

5 CASE STUDY ATJEH 34

5.1 INLEIDING 34

(5)
(6)

6 CONCLUSIE 41

7 BIBLIOGRAFIE 44

BIJLAGE 1 ADVIESREGELING BELONING DIRECTEUREN GOEDE DOELEN 46

BIJLAGE 2 LEDEN VAN DE SHO 50

BIJLAGE 3 INTERVIEW ALGEMENE REKENKAMER 58

(7)

1 Onderzoeksopzet

1.1 Doelstelling

De doelstelling van deze scriptie is het in kaart brengen van de wijze waarop bestedingen door de Samenwerkende Hulporganisaties worden verantwoord aan haar donateurs. Tevens wil ik de effectiviteit van de besteding van hulpgelden evalueren.

1.2 Probleemstelling

Op basis van de doelstelling heb ik de probleemstelling als volgt geformuleerd:

“Op welke wijze vindt verantwoording plaats over de besteding van hulpgelden door de Samenwerkende Hulporganisaties en hoe effectief is de hulpverlening?

1.3 Deelvragen

Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden heb ik een aantal deelvragen geformuleerd, die tevens dienen ter structurering van het onderzoek:

1. Wie zijn de Samenwerkende Hulporganisaties? 2. Hoe is een goed doel georganiseerd?

3. Welke regelgeving is van toepassing op goededoelenorganisaties? 4. Welke informatievoorziening vindt plaats aan donateurs?

5. Worden ontvangen gelden door de SHO efficiënt en effectief besteed?

6. Welke verwachtingen worden er bij donateurs gecreëerd door goededoelenorganisaties en wordt hieraan voldaan?

7. Hoe kan de informatievoorziening door de SHO aan donateurs verder worden verbeterd?

1.4 Methode van onderzoek

‘De methodologie’ van een onderzoek heeft ten doel het onderzoek richting te geven en te structureren. Het onderzoek kan doelgerichter worden uitgevoerd door te beschrijven welke onderzoeksmethoden ik gebruik en de wijze waarop ik hiervan gebruik maak. In de opzet van het onderzoek is rekening gehouden met de wijze waarop de geformuleerde probleemstelling en deelvragen in het de uitwerking van het rapport terugkomen.

(8)

De aard van het onderzoek zal zowel kwantitatief als kwalitatief zijn. De fasen van het onderzoek bestaan uit:

I) Literatuuronderzoek / inwinnen van informatie:

A) verzamelen van informatie over de inrichting en organisatie van goede doelen, het toezicht hierop en de betrokken partijen;

B) verzamelen van informatie over de regelgeving die op GDO’s van toepassing is.

Dit onderdeel heeft ten doel informatie in te winnen over de wijze waarop GDO’s in Nederland (specifiek de SHO) zijn georganiseerd, de wijze waarop verantwoording plaatsvindt en op hoe het toezicht op goede doelen is geregeld.

II) Beleidsevaluerend onderzoek:

C) formuleren van een normenkader voor het uitvoeren van onderzoek naar de verantwoording door de Samenwerkende Hulporganisaties;

D) uitvoeren van een onderzoek naar de verantwoording in de jaarrapporten van de SHO-leden.

Het doel van het beleidsevaluerend onderzoek is het toetsen aan een gegeven norm. In mijn onderzoek zal ik ten aanzien van ‘de norm’ gebruik maken van de betreffende wet- en regelgeving en voorschriften vanuit de branche zelf.

Aanvullend beschrijf ik een aantal ‘eigen normen’ die zijn gebaseerd op de probleemstelling en deelvragen van mijn onderzoek. Deze zullen tevens worden getoetst.

III) Case Study Onderzoek

E) uitvoeren van een Case Study aan de hand van een concrete casus.

Het Case Study Onderzoek heeft ten doel om aan de hand van een concrete casus zinvolle informatie in te winnen die kan bijdragen aan de kennis die er bestaat over de werking van bepaalde regelgeving. Anders dan bij het toetsen van de werkelijkheid aan de norm, zal tevens worden beoordeeld in hoeverre de achterliggende doelstelling achter de diverse regelgeving in de praktijk heeft gewerkt.

(9)

IV) Conclusie en advies

F) evaluatie van bevindingen uit het onderzoek naar de jaarrapporten van de SHO-leden en de Case Study.

G) advies om de verantwoording door goede doelen te verbeteren.

In dit onderdeel van het rapport zal ik de verkregen kennis uit het onderzoek naar de jaarrapporten van de SHO-leden en de bevindingen vanuit het Case Study Onderzoek gebruiken om de deelvragen en probleemstelling te beantwoorden. Waar mogelijk zal ik adviezen geven om de verantwoording door goede doelen te verbeteren in de toekomst.

1.5 Afbakening van het onderzoek

Ik heb in mijn onderzoek naar de verantwoording door GDO’s gekozen om het onderzoek af te bakenen tot het tiental vaste leden van de Samenwerkende Hulporganisaties aangezien zo organisaties worden gekozen die allen als kenmerk hebben dat zij werkzaam zijn bij internationale rampen. Dit is voor mij een belangrijk criterium voor de selectie van de organisaties. Daarnaast zijn de gekozen organisaties verenigd in een samenwerkingsverband (de SHO). Ten aanzien van de regelgeving zijn deze organisaties onderling vergelijkbaar.

Ik zal mij in het onderzoek beperken tot de informatie over het boekjaar omdat deze informatie bij de start van mijn onderzoek voor alle betrokken organisaties beschikbaar is. Ten aanzien van het Case Study Onderzoek zal ik mij richten op het onderzoek wat door de Algemene Rekenkamer is uitgevoerd naar de verantwoording door de SHO bij Atjeh, als onderdeel van de hulpverlening bij de Tsunamiramp in Zuidoost Azië.

(10)

2 Goede doelen en betrokken partijen

2.1 Goede doelen

Nederlanders staan bekend als gulle gevers aan goede doelen. Er zijn dan ook honderden goede doelen in Nederland. In dit hoofdstuk zal ik de wijze waarop goede doelen zijn georganiseerd, de betreffende regelgeving en het toezicht op goede doelen beschrijven.

Eén van de definities van een goed doel is de volgende:

“Een charitatieve instelling is een instelling die zich inspant voor een goed doel. Een goed doel is een zaak van algemeen belang waar men geld of goederen aan kan geven. Ook kan men als vrijwilliger zijn tijd besteden aan werkzaamheden ten behoeve van een goed doel. In het verlengde daarvan wordt de term 'goed doel' gebruikt voor organisaties die zich inzetten voor dergelijke doelen.” 1

2.2 Vereniging voor Fondsenwervende Instellingen

De branchevereniging van goede doelen in Nederland is de Vereniging van Fondsenwervende Instellingen (verder: VFI). Haar rol is het opkomen voor de belangen van haar 120 leden. De VFI maakt onder haar leden een nadere indeling:

Gezondheid:

• volksgezondheid; • gehandicaptenzorg; • blinden & slechtzienden.

Welzijn en Cultuur:

• maatschappelijke en sociale doelen in eigen land; • mensenrechten;

• kunst & cultuur; • sport & recreatie; • onderwijs & onderzoek; • kerk & levensbeschouwing.

(11)

Internationale hulp: • ontwikkelingswerk; • vluchtelingenhulp; • slachtofferhulp. Natuur en milieu: • milieubelangen; • natuurbehoud; • dierenbelangen. 2

2.3 Centraal Bureau Fondsenwerving

Alle bij de VFI aangesloten leden beschikken over een ‘verklaring van geen bezwaar’, die wordt verstrekt door het Centraal Bureau Fondsenwerving (verder: CBF).

Het CBF is een onafhankelijke stichting die toezicht houdt op goede doelen. Ze heeft als doelstelling om de transparantie van goede doelen te bevorderen. Als onderdeel van haar toezicht beoordeelt ze goede doelen aan een aantal kwaliteitseisen. Goede doelen die aan deze kwaliteitsvereisten voldoen krijgen een zogenaamd ‘CBF-keurmerk’. Hiermee kan de betreffende organisatie aan haar belanghebbenden zichtbaar maken dat ze aan een minimale kwaliteitsstandaard voldoet.

Naast het ‘CBF-keurmerk’ kent het CBF tevens een ‘CBF-Certificaat voor kleine goede doelen’ en een ‘Verklaring van geen bezwaar’. Deze vermeldingen stellen iets lagere eisen aan goede doelen ten opzichte van het ‘CBF-keurmerk, maar hieraan kunnen ook kleinere organisaties en organisaties in oprichting voldoen.

2.4 Stichting Samenwerkende Hulporganisaties

In deze paragraaf zal ik beschrijven wie de SHO is en welke doelstellingen zij heeft.

2.4.1 ONTSTAAN

Door een aantal GDO’s zijn er in de periode van 1984 tot 1989 gezamenlijk enkele grote inzamelingsacties georganiseerd. Deze samenwerking heeft er in de 1989 toe geleid dat een negental GDO’s de Stichting Samenwerkende Hulporganisaties hebben opgericht. De

(12)

samenwerking tussen meerdere goede doelen heeft als grootste voordeel dat gelden effectiever geworven kunnen worden. 3

2.4.2 DOELSTELLING

De Stichting heeft ten doel om bij humanitaire rampen fondsen te werven in een gezamenlijke actie. Hierbij wil zij met behulp van zogenaamde ‘Nationale Acties’ grote betrokkenheid van de Nederlandse bevolking bewerkstelligen, met als doel om zoveel mogelijk geld in te zamelen. De ingezamelde gelden worden gebruikt voor het verlenen van humanitaire hulp in het rampgebied. De SHO maakt hierbij gebruik van de eigen organisatie, maar ook van internationale koepels en partnerorganisaties. 4

De samenwerking beoogt de kwaliteit van de hulpverlening te verbeteren door gezamenlijk op te treden en van elkaar te leren.

2.4.3 DEELNEMERS

De SHO bestaan tegenwoordig uit een tiental vaste leden, aangevuld met een aantal gastorganisaties. De vaste deelnemers zijn:

1. Oxfam Novib;

2. Cordaid Mensen in Nood; 3. Nederlandse Rode Kruis; 4. ICCO & Kerk in Actie; 5. Save the Children; 6. Stichting Vluchteling; 7. Tear;

8. Terre des Hommes; 9. UNICEF Nederland; 10. World Vision. 5

2.4.4 ROL DEELNEMENDE ORGANISATIES

De leden van de SHO zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de informatieverstrekking over de ramp en de wijze waarop gelden worden geïnd. Zij stemmen de communicatie hierover onderling af.

(13)

Elk lid legt zelf verantwoording af over de wijze waarop middelen worden besteed. Tevens worden deze individuele verantwoordingen gebundeld in een gezamenlijke rapportage van de SHO.

Zo heeft de SHO bijvoorbeeld een zevental tussenrapportages en een eindrapportage over de geldbesteding in het kader van de Tsunamiramp in Zuidoost Azië.

2.4.5 VERDELING GELDEN

Volgens de statuten is er sprake van een ‘verdeelsleutel’ waarmee elk jaar een verdeling van de ingezamelde fondsen onder de hulporganisaties plaatsvindt. Specifiek wordt er in de statuten verwezen naar het zogenaamde actie- en organisatiereglement.

2.4.6 BESTUUR EN TOEZICHT

Het voorzitterschap van de SHO wijzigt elke 18 maanden. Oxfam Novib treedt momenteel op als voorzitter van de SHO. De bestuursleden van de SHO worden gevormd door de deelnemende leden. Hierbij heeft elk lid één stem in de vergaderingen.

Het toezicht op de SHO is in eerste instantie geregeld door het instellen van een Raad van Toezicht. Dit orgaan houdt toezicht op de besteding van hulpgelden. Tevens beoordeelt ze de jaarrapporten van de organisaties die aan de Nationale Actie hebben deelgenomen. Dit vindt plaats nadat accountants de jaarrekeningen hebben gecontroleerd. 6

Jaarlijks wordt er door elk lid een jaarrapport opgesteld. Deze bestaat uit een jaarverslag en een jaarrekening. Een accountant controleert de jaarrekening en geeft hierbij een verklaring af.

2.5 Betrokkenen

Naast de boven genoemde organisaties zijn de donateurs één van de belangrijkste betrokken partijen. De donateurs zijn echter niet verenigd in een organisatie die opkomt voor haar belangen. Dit maakt het voor deze groep moeilijker om eisen te stellen aan de verantwoording die door de goede doelen wordt gegeven.

De overheid is tevens een belangrijke belanghebbende, aangezien zij zelf vaak aanzienlijke donaties doet bij de inzameling van hulpgelden. Hierbij stelt zij aanvullende eisen aan de

(14)

besteding van de gedoneerde gelden en de wijze waarop hierover gerapporteerd dient te worden. De overheid hanteert hiertoe het ‘Mede Financieringsstelsel’.

2.6 Regelgeving

2.6.1 BURGERLIJK WETBOEK

In Nederland dienen organisaties, afhankelijk van de rechtsvorm, te voldoen aan de Wet- en regelgeving. Dit heeft een directe impact op de wijze waarop organisaties hun handelen verantwoorden. De Nederlandse Wet stelt bovendien aanvullende eisen aan het jaarverslag en de jaarrekening bij naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen.

Goede doelen betreffen meestal stichtingen en verenigingen en voldoen daarmee niet aan de betreffende criteria die hiervoor zijn. Zo is er geen sprake van een winstoogmerk is. Dergelijke organisaties hebben hierdoor geen wettelijke verplichting een jaarrekening en jaarverslag op te maken en in te richten volgens de vereisten van Burgerlijk Wetboek 2 titel 9.

2.6.2 RICHTLIJNEN VOOR DE JAARVERSLAGGEVING

Naast wetgeving is er sprake van regelgeving op het gebied van verslaggeving. De Raad voor de Jaarverslaggeving stelt richtlijnen op ter aanvulling op de eisen volgens de Wet of voor specifieke bedrijfstakken. De Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving worden als algemeen aanvaarde grondslagen gezien, waarbij alleen afgeweken kan worden wanneer dit leidt tot een beter inzicht voor de belanghebbenden van de betreffende organisatie. In de praktijk komt dit echter zelden voorkomen.

De Raad van de Jaarverslaggeving heeft specifieke richtlijnen voor opgesteld voor GDO’s. Dit betreft Richtlijn 650 voor Fondsenwervende instellingen (verder: RJ 650).

RJ 650 noemt in artikel 104 de informatiebehoefte van gebruikers van het jaarverslag:

“Ten aanzien van fondsenwervende instellingen kan de informatiebehoefte van gebruikers van de jaarverslaggeving betrekking hebben op het verkrijgen van inzicht in:

doelstelling, strategie en beleid van de instelling;

de inrichting en het functioneren van de organisatie, het bestuur en het toezicht; de communicatie met donateurs, vrijwilligers en andere betrokkenen;

het al dan niet bereiken van de geformuleerde doelstellingen en prestaties; het financieel beleid en de financiële verantwoording;

(15)

Artikel 105 van Richtlijn 650 beschrijft de informatiebehoefte bij gebruikers van de jaarrekening van een fondsenwervende instelling. RJ 650 artikel 105 noemt de volgende informatiebehoefte:

1. “Welk deel van de baten is besteed aan het goede doel?;

2. Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan de bij de werving aangegeven doelen?

Door de voorgeschreven verslaggeving wordt inzicht gegeven in:

a) De aard van de baten en lasten:

Door een nadere onderscheiding van de baten en lasten; Door bruto verantwoording van de baten.

b) De besteding aan het doel waarvoor de middelen zijn gevraagd:

Door het specificeren van de bestedingen in hoofdgroepen die aansluiten bij de doelen die zijn aangegeven bij de werving;

Door de verantwoording van alle kosten naar bestemming;

Door inzicht te verschaffen in de omvang en het verloop van reserves en fondsen; Door de bepaling dat in het jaarverslag een zo goed mogelijk beeld wordt gegeven

van het gevoerde beleid en de activiteiten.” 7

Deze tekst verwijst specifiek naar de ‘beloofde’ bestedingen op het moment van inzameling van gelden (zoals bekend van de diverse acties van de SHO in diverse tv-campagnes) en de af te leggen verantwoording over deze werkelijke bestedingen. Hiermee probeert de RJ aan de informatiebehoefte die er bij donateurs is te voldoen. Artikel 108 beveelt goede doelen daarnaast aan om in ruime mate te zorgen voor een verspreiding van jaarverslagen.

De verantwoording van de inkomsten en bestedingen worden opgenomen in de Staat van Baten en Lasten. Baten met een bijzondere bestemming dienen hierbij specifiek te worden toegelicht (artikel 407). Volgens artikel 406 dienen de baten te worden onderscheiden in:

• baten uit eigen fondsenwerving; • baten uit gezamenlijke acties; • baten uit acties van derden; • subsidies van overheden; • baten uit beleggingen;

(16)

• overige baten.

De lasten van goede doelen (artikel 421) worden onderscheiden in:

• bestedingen aan de doelstelling; • kosten eigen fondsenwerving; • kosten gezamenlijke acties; • kosten acties derden;

• kosten verkrijging subsidies overheden; • kosten van beleggingen;

• kosten van beheer en administratie.

2.6.3 COMMISSIE WIJFFELS

Naast de genoemde regelgeving in zijn er in Nederland door het VFI aanvullende voorwaarden gesteld. De belangrijkste hiervan betreft de Corporate Governance Code voor goede doelen. In dit hoofdstuk beschrijf ik wat hieronder wordt verstaan.

Code Goed Bestuur voor Goede Doelen Inleiding

De Commissie Code Goed Bestuur voor Goede Doelen (verder: De Commissie), ook wel Code Wijffels, presenteerde in opdracht van de VFI in juni 2005 het advies om tot goed bestuur bij GDO’s te komen. Hiermee wilde het VFI voldoen aan de vraag die er bestond een kader te scheppen voor goed ondernemerschap bij goededoelenorganisaties.

De opdracht die de VFI aan de Commissie gaf betreft:

“Ontwikkel en formuleer een stelsel van spelregels voor goed bestuur, goed toezicht en doelmatig opereren van de goededoelenorganisatie, hierbij rekening houdend met de voorkeuren, behoeften en wensen van de relevante belanghebbenden”.

De Commissie hanteert, net als de Code Tabaksblat (de Code Tabaksblat is als Corporate Governance Code van toepassing op beursgenoteerde ondernemingen in Nederland), het principe van ‘pas toe of leg uit’. Hierbij geldt als belangrijkste principe dat er openheid gegeven dient te worden over de gemaakte keuzes. Organisaties die hiervan gebruik maken dienen in principe op alle hierin genoemde punten te voldoen, maar hebben de mogelijkheid om hiervan af te wijken, mits wordt toegelicht waarom er van de Code is afgeweken.

(17)

De Commissie noemt een zestal onderscheidende kenmerken van goede doelen die afwijken van ‘reguliere’ organisaties. Deze onderscheidende kenmerken betreffen:

1. “De organisatie heeft een externe doelstelling. Zij voorziet in maatschappelijke behoeften of helpt maatschappelijke vraagstukken op te lossen;

2. De begunstigden hebben veelal geen mogelijkheid om substantiële invloed uit te oefenen en zijn afhankelijk van de belangenafweging van degene die de organisatie bestuurt en de interne toezichthouders. Soms zijn begunstigden georganiseerd en hebben zo - al dan niet via vaste structuren – invloed;

3. De middelen van de organisatie zijn grotendeels afkomstig van vele donateurs, de overheid en loterijen. Zij gaan ervan uit dat de organisatie de gegeven middelen goed besteedt aan het beoogde goede doel;

4. De overheid en loterijen beschikken over instrumenten om de besteding van middelen te bewaken. De individuele donateur heeft die doorgaans niet. Hij is afhankelijk van de openheid van de organisatie. De individuele donateur kan wel kiezen of en zo ja aan wie hij middelen ter beschikking stelt. In dat opzicht opereert de fondsenwervende goededoelenorganisatie in een open markt. Soms zijn donateurs in de gelegenheid om via een algemene ledenvergaderinginvloed uit te oefenen;

5. Bij fondsenwervende goededoelenorganisaties bestaat een paradoxale relatie tussen vertrouwen en professionaliteit. Vertrouwen vraagt kwaliteit. Kwaliteit vraagt professionaliteit. Investeren in professionele uitvoering, management en bestuur wordt door de buitenwereld nogal eens met argusogen bekeken omdat het geld kost en extra inzet van mensen vraagt;

6. Vrijwilligers leveren een belangrijke bijdrage aan de organisatie: in de uitvoering of als bestuurder dan wel toezichthouder.”

Deze kenmerken worden door de Commissie omschreven als “beperkte structurele externe beïnvloedings- en bewakingselementen” en dragen het risico in zich mee dat falend bestuur niet tijdig word onderkend en gecorrigeerd. Bij falend bestuur zou dit voor de GDO zelf, maar ook voor de sector als geheel, negatieve gevolgen kunnen hebben. Vanuit dit oogpunt noemt de Commissie het belang van het stellen van hoge eisen aan:

“besturen van de organisatie; toezicht houden hierop;

openheid en duidelijkheid van de organisatie richting belanghebbenden (zoals leden, vrijwilligers, begunstigden en gevers) en de samenleving als geheel ;

het zelfreflecterend en zelfcorrigerend vermogen van bestuurders en toezichthouders van de organisatie.”

(18)

In de Code worden deze eisen verder uitgewerkt. Hieronder zal ik de belangrijkste zaken die de Commissie noemt kort beschrijven.

Doelstelling

In de doelstelling komt onder meer aan de orde dat de organisatie in overeenstemming met de in de statuten geformuleerde doelstelling moet handelen. Deze wordt vertaald in activiteiten, visie, beleid, strategie, begroting en resultaten.

Besteding van middelen

Bij de besteding van middelen wordt genoemd dat middelen worden besteed aan concrete doelen in overeenstemming met de aangegeven inzet hiervan bij de werving van middelen. Hiermee wordt bedoeld dat de inzet van middelen in overeenstemming dient te zijn met de gecreëerde verwachting bij de belanghebbenden. Daarnaast moet de inzet van middelen zo effectief en zo efficiënt mogelijk zijn, waarbij het maatschappelijk rendement zo groot mogelijk is.

Functioneren van de organisatie

In het kader van het functioneren van de organisatie worden zaken genoemd als “het inbedden van voorzieningen”, die er voor moeten zorgen dat de organisatie adequaat beheersd kan worden en risico’s tijdig gesignaleerd en gemanagt kunnen worden. Hierbij noemt ze:

“een systeem voor planning, monitoring en rapportage, inclusief een analyse van risico’s voor de organisatie en haar doelstelling;

richtlijnen voor de inrichting en procedures voor de financiële verslaggeving;

richtlijnen voor financiële handelingen en rechtshandelingen: wie is waartoe bevoegd en hoe zijn de interne controles geregeld.”

Toezicht

Het belangrijkste aspect van goed toezicht is het feit dat het toezichthoudend orgaan onafhankelijk opereert van het bestuur en dat zij toegang krijgt tot alle voor haar wenselijke informatie. De Code maakt onderscheid tussen het preventief en repressief uitvoeren van toezicht. Op een aantal terreinen noemt de Commissie een aantal zaken waarbij vaststelling of goedkeuring door het toezichthoudend orgaan plaats dient te vinden. Tevens gaat zij kort in op de rol van de accountant bij de controle van de externe verslaggeving.

(19)

Volgens de Commissie dient de GDO een beleid te hebben waarbij dat voorziet in de communicatie met alle belanghebbenden. Hierin moet in ieder geval aandacht worden besteedt aan:

“wie de belanghebbenden van de organisatie zijn; de aan de belanghebbenden te verstrekken informatie; de wijze waarop de informatie wordt verstrekt.”

De informatie aan belanghebbenden dient in elk geval de volgende te bevatten:

• doelstelling organisatie;

• vertaling van doelstelling naar visie, strategie e.d.;

• jaarplan met hierin opgenomen de verwachtingen voor het komende jaar en veronderstellingen hierbij;

• daadwerkelijke resultaten in afgelopen jaar; • ingezette methoden voor de werving van fondsen; • welk gedeelte hiervan wordt ingezet voor het doel;

• verhouding tussen kosten en opbrengsten over afgelopen periode; • het beleid en realisatie aangaande de inzet van vrijwilligers;

• de gehanteerde voorzieningen en resultaten van het (risico) management van de organisatie.

De Commissie noemt daarnaast een aantal zaken die aan de belanghebbenden gecommuniceerd dienen te worden op het gebied van het bestuur, het toezicht en over de communicatie hiervan zelf:

“de bezoldiging van de individuele directeuren conform de VFI-Richtlijn Beloning van Directeuren;

de vergoedingsregeling voor de leden van het bestuur en de raad van toezicht en de vergoeding die in het afgelopen jaar is betaald;

in hoeverre de goededoelenorganisatie voldoet aan de principes van de code voor goed bestuur en de uitleg voor eventuele afwijkingen.”

“de informatie over het functioneren en de prestaties over het afgelopen verslagjaar wordt gepresenteerd in het jaarverslag en de jaarrekening. Bij de verslaggeving wordt behalve bovenstaande principes ook de Richtlijn Jaarverslaggeving Fondsenwervende Instellingen gevolgd. Jaarverslag en jaarrekening worden op de website geplaatst en zijn opvraagbaar;

(20)

de organisatie zorgt voor een regeling die het belanghebbenden mogelijk maakt om hun ideeën, opmerkingen, wensen en klachten kenbaar te maken en om met de organisatie in gesprek te komen wanneer de belanghebbende van mening is dat onvoldoende naar hem wordt geluisterd. De organisatie zorgt ervoor dat deze regeling bij belanghebbenden bekend kan zijn en toegankelijk is.”

(21)

Beloningsbeleid directie

Naast het advies van de Commissie Wijffels betreffende goed bestuur bij GDO’s is er door de Commissie tevens een advies gepresenteerd betreffende de beloning van directeuren bij GDO’s.

“De commissie is door de VFI gevraagd om, naast 'spelregels voor goed bestuur', advies uit te brengen over de ‘grondslagen voor beloning van directeuren van instellingen’.”

De Commissie noemt een aantal overwegingen in haar advies:

I. “De beloning van directeuren moet aansluiten bij het ideële karakter van de instelling; II. De instellingen moeten inzicht geven in de beloning van individuele directieleden;

III. Het publiek moet in de gelegenheid worden gesteld de hoogte van de beloning aan een norm te toetsen.”

De Commissie noemt het ideële karater van het goede doel als belangrijk uitgangspunt. Daarnaast noemt ze de verwachting van de donateurs, dat de middelen zo veel als mogelijk aan het goede doel worden besteed, als belangrijk uitgangspunt..

Daarnaast noemt de Commissie dat in het kader van de professionaliteit van de directeur ‘een zekere hoogte’ van het salaris mogelijk moet maken. De Commissie duidt dit als “een combinatie van idealisme en professionaliteit”.

Bovenstaande overwegingen zijn de belangrijkste reden om af te wijken van de hoogte van de beloningen en beloningsstructuur in het bedrijfsleven. De Commissie kiest ervoor om het maximum van het salaris in overeenstemming te brengen met het beloningsgebouw van de Rijksoverheid. Het hier gehanteerde uitgangspunt is gebaseerd op de stelling dat GDO’s net als de Rijksoverheid maatschappelijke doelstellingen hebben en voor een groot deel werken met middelen die afkomstig zijn van derden. Daarnaast noemt de Commissie dat zij er vanuit gaat dat in het beloningsbeleid bij de Rijksoverheid sprake is van een combinatie van idealisme en professionaliteit. Iets waarvan bij goede doelen ook sprake is.

De Commissie adviseert om de beloning af te laten hangen op de zwaarte en complexiteit van vergelijkbare functies bij de Rijksoverheid. Ze beschrijft het belang van een goede verantwoording van de beloning van de directie. 8

(22)

3 Normenkader

Op basis van de informatie in de voorgaande hoofdstukken zal ik in dit hoofdstuk het normenkader schetsen wat gebruikt zal worden voor het uitvoeren van het onderzoek naar de verantwoording door de bij de SHO aangesloten goede doelen. Hierbij zal ik gebruik maken van Richtlijn 650 voor Fondsenwervende instellingen aangezien dit het verslaggevingskader is wat door de betrokken organisaties wordt gebruikt. Vanuit de branchevereniging VFI en het CBF is er veel aandacht voor de implementatie van de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen alsmede de specifieke eisen die worden gesteld aan de hoogte van de beloningen van directieleden. Deze zal ik tevens voor het onderzoek gebruiken. Daarnaast zal ik zogenoemde ‘eigen normen’ schetsen die zullen ingaan op een aantal zelf geformuleerde normen.

3.1 Richtlijn 650 Fondsenwervende instellingen

Hieronder is een selectie opgenomen van de belangrijkste stellige aanbevelingen, zoals die zijn opgenomen in Richtlijn 650 voor fondsenwervende instellingen.

A) Artikel 103 ‘onderdelen jaarverslag’; B) Artikel 105 ‘indeling jaarverslag’; C) Artikel 108 ‘openbaarheid’; D) Artikel 202 ‘inhoud jaarverslag’;

E) Artikel 204 ‘informatie over activiteiten’;

F) Artikel 401 ‘inrichting staat van baten en lasten’; G) Artikel 404 ‘opname begroting en analyse verschillen’; H) Artikel 406 ‘onderscheid soorten baten’;

I) Artikel 416 ‘vermelding gezamenlijke baten’; J) Artikel 421 ‘onderscheid soorten kosten’;

K) Artikel 422 ‘omvang en samenstelling kosten organisatie’; L) Artikel 423 ‘bestedingen ten behoeve van de doelstelling’; M) Artikel 428 ‘kosten fondsenwervende organisatie’;

N) Artikel 431 ‘algemene kosten beheer en administratie’; O) Artikel 432 ‘bezoldiging bestuurders’.

Deze onderwerpen zijn al behandeld in hoofdstuk 3.2. In bijlage 4 is een verdere toelichting per artikel opgenomen. In algemeenheid schrijft de RJ een aantal zaken voor die bij de inrichting van het jaarverslag (inclusief jaarrekening) gehanteerd dienen te worden. Bovenstaande zaken zullen als norm worden gebruik en in het onderzoek naar de jaarverslagen worden getoetst.

(23)

3.2 Code Goed Bestuur voor Goede Doelen

De belangrijkste punten die door de Commissie Wijffels in de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen worden genoemd, zullen als norm gehanteerd worden. De belangrijkste betreffen naar mijn mening de volgende:

A) Doelstelling

• Vermelding doelstelling organisatie; B) Verwachtingen belanghebbenden

• besteding van gelden dient in overeenstemming met de aangegeven inzet, zoals gecommuniceerd op het moment van werving plaats te vinden (in overeenstemming met de gecreëerde verwachting van belanghebbenden); C) Effectiviteit en Efficiency

• de inzet van middelen dient effectief te gebeuren; • de inzet van middelen dient efficiënt te gebeuren; • communicatie werkelijke inzet van middelen voor doel; D) Risicomanagement

• het door de organisatie gehanteerde risicomanagement dient in het jaarverslag te worden vermeld.

3.3 Beloning directie

De VFI hanteert een beloningsregeling ten aanzien van de hoogte van de salariëring van directieleden bij goede doelen organisaties. Zij noemt tevens een aantal zaken die vermeld dienen te worden in het jaarverslag hierover. Één en ander is beschreven in hoofdstuk 3.3.2 en aanvullend bijlage 2. Het door de VFI gegeven advies over het maximale salaris zal ik hierbij als norm gebruiken voor mijn onderzoek. Daarom zal als normen gehanteerd worden:

A) Beloning directie

• in het jaarrapport dient vermeld te worden wat de beloning aan de directie is geweest;

(24)

3.4 ‘Eigen normen’

Naast de hierboven gehanteerde normen, die zijn gebaseerd op regelgeving van derden, zal ik aanvullend een aantal ‘eigen normen’ hanteren voor het onderzoek. Dit betreffen:

A) nieuwe (vaste) donateurs • vermelding van aantal;

• hiermee verkregen inkomsten; • kosten van de werving hiervan;

• voldoet aan CBF norm (max. 25% aan kosten); • voldoet aan ‘eigen norm’ (max. 10% kosten).

Ik heb hier voor een lagere eigen norm gekozen, omdat de norm die door het CBF wordt gehanteerd mijns inziens aan de hoge kant is.

B) Bestedingsnorm

• er dient minimaal 90% van de baten besteedt te worden aan de feitelijke doelstelling.

Hierbij zullen kosten van personeel, overhead e.d. van de Nederlandse organisatie gezien worden als niet besteedt ten behoeve van de doelstelling.

C) Bereiken doelstelling

• de organisatie dient inzichtelijk te maken wat hoe de doelstelling is bereikt; • kwantificeren van bereikte resultaten in relatie met bestede gelden.

D) Niet bereikte resultaten

• de organisatie dient inzicht te geven in de niet, of niet geheel bereikte resultaten; • er dient vermeldt te worden wat de oorzaken hiervan zijn;

• er dient gekwantificeerd (schatting) opgenomen te worden van het hierdoor niet effectief en efficiënt ingezette gelden;

• er dient vermeld te worden hoe hier in de toekomst op een effectievere wijze mee om te gaan.

E) Informatiebehoefte donateurs

• de organisatie dient te evalueren of er aan de informatiebehoefte van de donateurs is voldaan.

(25)

4 Onderzoek Jaarrapporten

In dit hoofdstuk beschrijf ik de belangrijkste bevindingen die ik heb gedaan naar aanleiding van het onderzoek naar de jaarrapporten van de GDO’s die lid zijn van de SHO.

In dit hoofdstuk heb ik de in het voorgaande hoofdstuk beschreven ‘normen’ gebruikt voor het doen van onderzoek.

4.1 Algemene gegevens Omzet

Uit onderstaande grafiek blijkt dat de verschillen in omvang van de verschillende SHO-leden sterk afwijken. Oxfam Novib is met een omzet van € 193,5 miljoen bijna 30 maal groter dan World Vision, die met € 6,6 miljoen de kleinste omzet heeft (Grafiek 1).

Grafiek 1 – Omzet van SHO-leden in boekjaar 2009

Werknemers

Ook de verschillen in aantallen werknemers wijken onderling sterk af, blijkt uit onderstaande grafiek. Oxfam Novib heeft met 456 het grootste aantal werknemers, tegenover 12 werknemers bij Stichting Vluchteling. Er moet overigens opgemerkt worden dat veel goede doelen in meer of mindere mate gebruik maken van vrijwilligers. Hierdoor geeft het aantal werknemers een

(26)

onvolledig beeld van het totaal aantal werkzame personen bij een organisatie. Het aantal vrijwilligers wordt in het jaarrapport veelal niet vermeld (Grafiek 2).

Grafiek 2 - Aantal werknemers van SHO-leden in boekjaar 2009

Wijze van verantwoording

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat alle, bij de SHO aangesloten, goede doelen verantwoording afleggen in een jaarrapport, bestaande uit een jaarverslag en een jaarrekening. In het jaarverslag zijn gegevens opgenomen over:

• doelstelling, strategie en beleid;

• inrichting en functioneren van de organisatie, het bestuur en het toezicht; • communicatie met donateurs, vrijwilligers en andere betrokkenen;

• het al dan niet bereiken van de geformuleerde doelstellingen en prestatie; • het financieel beleid en de financiële verantwoording;

• plannen voor de toekomst. 9

De opbouw van jaarverslagen en de diepgang van de informatie hierin verschild onderling sterk, waardoor er moeilijk een waardeoordeel over gegeven worden. De jaarverslagen zijn naar mijn mening vrij uitgebreid en vergelijkbaar met jaarverslagen van grotere commerciële organisaties.

Naast verantwoording in het jaarrapport geven de onderzochte organisaties daarnaast nog

(27)

allerlei informatie via hun eigen website. Daar wordt onder meer informatie aangeboden over de uitvoering van projecten. Enkele organisaties publiceren hiernaast afzonderlijke rapportages; bijvoorbeeld een maatschappelijk jaarverslag.

4.2 Richtlijn voor de Jaarverslaggeving 650

De beoordeelde jaarrekeningen voldoen aan de aanbevelingen volgens de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving 650 (verder: RJ 650). Echter aangezien sommige artikelen hierin ruim zijn omschreven worden er tussen de SHO-leden onderling wel degelijk verschillen onderkend. Deze verschillen hebben met name betrekking op de hoeveelheid en inhoud van de verstrekte informatie.

De ’kosten van gezamenlijke acties’, zoals die bijvoorbeeld ten uitvoer worden gebracht als onder deel van de SHO worden veelal niet afzonderlijk vermeld. Door het ontbreken van deze categorie in de jaarrekening is het niet mogelijk om de aansluiting te leggen met de baten inzake de SHO acties en de besteding van gelden hiervan. De kosten van bestedingen zijn opgenomen als onderdeel van de ‘kosten aan doelstellingen,’ waaronder ook de overige projecten zijn ondergebracht die door een organisatie worden uitgevoerd. Hierdoor is de informatie over besteding ten behoeve van de SHO-acties geen inzicht in de bestedingen. Vanuit de informatiebehoefte die er bij donateurs aan deze acties kan bestaan, zie ik dat als een gemis.

In de jaarverslagen wordt in ingegaan op de door de organisatie uitgevoerde projecten. Echter de projecten waarvan de fondsenwerving in gezamenlijk verband heeft plaatsgevonden (waaronder de SHO-gelden), komen mijns inziens onvoldoende tot uitdrukking. Deze projecten zijn onvoldoende identificeerbaar binnen het geheel van uitgevoerde projecten door een organisatie.

Overigens wordt een dergelijke specifieke vermelding vanuit RJ 650 niet vereist. De huidige opzet is dusdanig, dat de individuele SHO leden zelf de verantwoording van baten en lasten verantwoorden in de jaarverslagen.

4.3 Code Goed Bestuur voor Goede Doelen

4.3.1 VERMELDING DOELSTELLING

Ten aanzien van de doelstelling kan worden vastgesteld dat deze bij alle organisaties wordt vermeld in het jaarverslag. In de meeste gevallen is deze doelstelling aangevuld met de verwelding van de waarden die voor de betreffende organisatie belangrijk zijn.

(28)

4.3.2 VERWACHTINGEN BELANGHEBBENDEN

De vraag of bestedingen in overeenstemming zijn met de gecreëerde verwachting kan niet worden beantwoord aangezien de ‘verwachting’ door de organisaties niet wordt vermeld in haar jaarverslag. Overigens kan mijns inziens de vraag gesteld worden in hoeverre ‘de verwachting’ van de donateurs bekend is bij de organisaties. Dit zou er voor pleiten meer onderzoek te doen naar de bestaande verwachtingen onder de donateurs, danwel opname hiervan in het jaarverslag voor zover deze bekend zijn.

4.3.3 EFFECTIVITEIT EN EFFICIENCY BESTEDINGEN

Het jaarrapport bestaat uit een jaarverslag en een jaarrekening. Hierbij bevat de eerste onder meer een tekstuele toelichting op de doelstelling, de inrichting van de organisatie, de projecten waaraan wordt gewerkt en de bereikte resultaten. De jaarrekening daarnaast bevat onder meer de financiële verantwoording van de baten en lasten over het boekjaar, ingedeeld op basis van de richtlijnen die hiervoor gelden.

Uit de analyse van de jaarrapporten op het gebied van de effectiviteit en efficiency van de bestedingen zijn mijn bevindingen als volgt:

1. er zijn in alle gevallen onvoldoende meetbare gegevens beschikbaar aangaande de bereikte resultaten;

2. de informatie in de jaarrapporten van de organisaties verschilt onderling sterk waardoor deze onderling niet vergeleken kan worden;

3. er is geen benchmark beschikbaar op basis waarvan organisaties onderling vergeleken kunnen worden;

4. een relatie tussen resultaten (in jaarverslag) en de hiertoe ingezette gelden (in jaarrekening) niet is te leggen.

Op basis van bovenstaande trek ik de conclusie dat de huidige verantwoording door SHO-leden te wensen overlaat als het aankomt op de verantwoording op het gebied van de effectiviteit en efficiency van de bestedingen.

De vraag of de verantwoording in het jaarverslag inhoudelijk juist is kan op basis van een goedkeurende accountantsverklaring overigens niet worden beantwoord. De accountantscontrole richt zich namelijk op de vraag in hoeverre de wijze waarop de organisatie een en ander verantwoord in de jaarrekening, maar niet op de inhoudelijke verantwoording in het jaarverslag.

(29)

Het gehanteerde risicomanagement wordt in de jaarverslag toegelicht, al gebeurt dit veelal in algemene bewoordingen. Het gehanteerde risicomodel wordt meestal genoemd en de wijze waarop hiermee wordt gewerkt, of in hoeverre aanpassingen hebben plaatsgevonden in dit model. Echter inhoudelijke bevindingen of overwegingen worden hier niet genoemd.

Er wordt geconstateerd dat er onderling grote verschillen bestaan in de openheid over het gevoerde beleid in risicomanagement. Enkele organisaties gaan uitgebreid in op het gehanteerde risicobeleid, door bijvoorbeeld ook de omgang met fraude(risico’s) te beschrijven. Een dergelijke toelichting in het jaarverslag leidt tot meer openheid en kan mogelijke ‘discussie’ in de media voorkomen.

(30)

Grafiek 4 – Kosten beheer en administratie van SHO-leden in boekjaar 2009

4.4 Beloningen directie

In alle gevallen worden de beloningen aan de directie vermeld in de jaarrekening. Daarbij worden ook alle componenten die volgens de RJ benoemd dienen te worden opgenomen.

De hoogte van de beloningen aan individuele directieleden blijven in het boekjaar 2009 in alle gevallen onder de door het VFI gestelde norm.

(31)

Grafiek 5 - Hoogte van beloningen directieleden bij SHO-leden in boekjaar 2009

4.5 Eigen normen

4.5.1 AANTAL NIEUWE (VASTE) DONATEURS

Het nieuwe aantal donateurs wordt niet in alle jaarrapporten vermeld. In een zestal jaarrapporten wordt dit wel vermeld, echter de opbrengsen hiervan worden in geen enkel geval vermeld. Alle leden vermelden overigens het totale aantal donateurs..

4.5.2 BESTEDINGSNORM

De ‘eigen norm’ qua bestedingen ten behoeve van doelstellingen van 90% wordt slechts in een de helft van de SHO-leden gehaald. Ook hier zien we onderling sterke verschillen tussen de organisaties. In onderstaande grafiek (Grafiek 6) is inzichtelijk gemaakt hoe de bestedingen van de leden zich tot elkaar en de door mij genoemde norm van 90% verhouden.

(32)

Grafiek 6 – Bestedingspercentage ‘aan doelstelling’ van SHO-leden in boekjaar 2009

4.5.3 DOELSTELLING

De vraag of de doelstellingen van de SHO-leden worden bereikt kan moeilijk eenduidig worden beantwoord. In alle gevallen beschrijven de goede doelen in haar jaarverslagen de projecten waaraan is gewerkt. Echter de diepgang hiervan wijkt onderling sterk af. Ook is onduidelijk of de vermelding hierover voorbeelden betreffen of dat dit alle projecten zijn waar door de organisatie in het verslagjaar aan is gewerkt. Geconcludeerd kan worden dat geen van de organisaties al haar resultaten meetbaar weergeeft. Een aantal organisaties vallen hierbij positief op door het vermelden van bijvoorbeeld het aantal geholpen gezinnen, het aantal kinderen dat lessen volgt na inmenging van de GDO. Echter over het algemeen zijn deze doelen onvoldoende meetbaar en specifiek. Het niet-bereiken van resultaten komt bij de meeste organisaties in het geheel niet terug in de verslagen. Wel worden de doelstellingen voor het komende jaar (of jaren) in de meeste gevallen vermeld.

4.5.4 INFORMATIEBEHOEFTE DONATEURS

In een beperkt aantal jaarverslagen wordt de informatiebehoefte van donateurs, in algemene zin, wel genoemd. Zo wordt er in een aantal gevallen gerefereerd aan onderzoeken die zijn

(33)

enkel jaarverslag komt dit echter concreet tot uitdrukking. De toelichting op dit gebied, die de betreffende organisatie in haar jaarverslag opneemt is mijns inziens weinig concreet gaat onvoldoende in op de vraag in hoeverre de verslaggeving voorziet in de behoefte die er bij donateurs bestaat.

4.5.5 ACCOUNTANTSVERKLARING

Alle onderzochte jaarrekeningen zijn voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring (thans controleverklaring).

(34)

5 Case Study Atjeh

5.1 Inleiding

Een van de doelstellingen in mijn onderzoek is het beantwoorden van de vraag hoeverre er sprake is van rechtmatige, efficiënte en effectieve inzet van de gelden door GDO’s. Op basis van de verkregen informatie uit het onderzoek naar de jaarverslagen (Hoofdstuk 4) kan alleen de vraag worden beantwoord in hoeverre de SHO-leden aan de diverse regelgeving voldoen. Hoe efficiënt en effectief het gebeurt kan op basis van de daar verkregen informatie echter niet worden benantwoord. Dit is dan ook de reden van het uitvoeren van een Case Study Onderzoek.

5.2 Case Study Onderzoek

Een Case Study Onderzoek kan in combinatie met andere onderzoeksmethoden relevante en betrouwbare informatie toevoegen aan een onderzoek. In dit hoofdstuk zal ik in samenhang met de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek naar de jaarverslagen de informatie die ik uit het Case Study Onderzoek verkrijg herevalueren. Deze bevindingen zullen aanvullende informatie opleveren die gebruikt worden ter beantwoording probleemstelling van dit onderzoek.

De onderzoeksmethode Case Study kenmerkt zich door onderzoek naar een praktijkvoorbeeld. Een dergelijk onderzoek kan op zichzelf niet dienen om wetenschappelijk bewijs te verkrijgen, want er worden slechts één of een beperkt aantal gegevens onderzocht. De toegevoegde waarde van een Case Study Onderzoek ligt in het feit dat op deze wijze complexe zaken onderzocht kunnen worden. De wijze waarop ontwikkelingssamenwerking plaatsvindt, evenals waarop hierover gerapporteerd wordt kan volgens mij als zodanig worden gezien.

5.3 Onderzoek Algemene Rekenkamer

De casus die ik heb onderzocht betreffen de het onderzoek naar de inhoudelijke verantwoording naar de bestedingen door Nederlandse hulporganisaties in het kader van de Tsunamiramp in Zuidoost Azië, specifiek gericht op Atjeh zoals uitgevoerd door de AR. Dit heeft geleid tot het rapport “Lessen van de Tsunami - Verantwoording over, controle van en transparantie in Nederlandse Hulp”. 10 De Algemene Rekenkamer heeft het onderzoek uitgevoerd naar aanleiding

van kritische vragen over de besteding van de ingezamelde gelden, evenals de behoefte bij de Rijksoverheid naar betere informatie over de besteding van hulpgelden.

(35)

De opdrachten die de AR kreeg voor dit onderzoek betroffen de volgende:

1. ontwikkeling van een kader voor informatie-uitwisseling; 2. opzetten van een online communicatieforum;

3. opstellen van richtlijnen betreffende controle van rampenhulp;

4. uitwerking van ‘beste praktijken’ en aanbevelingen ter verbetering van de transparantie en verantwoording rond rampenhulp.

5.3.1 ONDERZOEKSVRAGEN

De AR noemt in haar rapport een aantal belangrijke ‘vragen’ die door zowel donors als ontvangers gesteld worden. Deze onderzoeksvragen komen grotendeels overeen met de door mij geformuleerde vragen in het onderzoek. De vragen die de AR noemt betreffen:

“zijn de toegezegde hulpgelden daadwerkelijk verstrekt? zijn de verstrekte hulpgelden besteed voor het beoogde doel? zijn de verstrekte hulpgelden op de meest doelmatige wijze besteed? zijn de verstrekte hulpgelden op de meest effectieve wijze besteed?”

5.3.2 BESCHRIJVING RAMPENHULP

Het proces van rampenhulp ziet er vereenvoudigd als volgt uit:

Middelen

Informatie

De betrokken partijen worden hiermee ingedeeld in twee groepen. De Bron bestaat uit de donateurs. De Bestemming betreft de getroffen partijen, in dit specifieke geval de inwoners van Atjeh.

5.3.3 AUDIT-TRAIL

De AR stelt dat er een ‘audit-trail’ dient te zijn om de door haar geformuleerde vragen te beantwoorden. Deze ziet er als volgt uit:

(36)

De AR trekt de conclusie dat het ‘lastig’ is om een audit-trail te construeren, wat wordt veroorzaakt door het internationale karakter en complexiteit van de humanitaire hulpverlening. De AR heeft van 67 betrokken organisaties openbare verantwoordingsinformatie onderzocht. Hierbij kreeg zij van 43 organisaties specifieke gegevens over hun betrokkenheid hierbij. De belangrijkste informatiebronnen waren jaarverslagen en jaarrekeningen voorzien van een accountantsverklaring. Naast deze gegevens heeft de AR informatie geput uit diverse andere documenten betreffende rampenhulp, evenals door het houden van interviews met betrokken partijen.

5.3.4 STAKEHOLDERS

De AR constateert dat er een groot aantal ‘Stakeholders’ zijn bij de hulpverlening op het gebied van de Tsunami en maakt een onderscheidt in een zestal hoofdcategorieën:

• Rijksoverheid; • lagere overheden; • NGO’s;

• bedrijfsleven;

• religieuze organisaties;

• particuliere instellingen, loterijen, enz.

De AR stelt dat zij de hulpstromen van de Rijksoverheid slechts kunnen volgen tot de ‘drempel’. Oorsprong van de hulp Hulpkanaal Bestemming van de hulp Project Output (prestaties) Outcome (effecten) Rechtmatigheid Effectiviteit Doelmatigheid Verantwoording:

Informatie over besteding

van hulp, inclusief

(37)

zijn overgedragen, maar niet op de vraag wat er met deze gelden na overdracht gebeurt. Hiermee wordt geconcludeerd dat de benodigde informatie om te komen tot een antwoord op de vragen over de effectiviteit en efficiency van de bestedingen van de gelden niet of slechts deels kan worden beantwoord.

De hulporganisaties die zich bezig houden met humanitaire hulp hebben in 2005 volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek een bedrag van bijna € 1,5 miljard ingezameld. Voor de Tsunamiramp is er door het SHO een bedrag van € 205 miljoen ingezameld.

5.3.5 VERANTWOORDING

De AR constateert dat er verschillende eisen voor verantwoording en controle:

• richtlijnen voor de jaarverslaggeving (specifiek Richtlijn 650 voor Fondsenwervende instellingen);

• voorschriften van financierders; • voorschriften van de overheid;

• voorschriften van accreditatie-instellingen (bijvoorbeeld het CBF);

• vrijwillige deelname eigen regels (zelfregulatie; bijvoorbeeld richtlijnen VFI).

Bovenstaande eisen zijn in overeenstemming met de door mij beschreven ‘eigen normen’. In mijn onderzoek ga ik echter niet specifiek in op de normen die worden gesteld door de overheid en financierders.

De AR gaat kort in op RJ 650 en noemt hier specifiek dat de hierin genoemde criteria gericht zijn op transparantie in ‘ruim gedefinieerde categorieën’ en dat deze criteria zich niet lenen voor het vaststellen van een audit-trail voor het volgen van de hulpstromen van oorsprong tot bestemming. Hiermee stelt ze feitelijk dat deze richtlijn niet gebruik kan worden op antwoord te geven op de genoemde vragen. Dit sluit aan bij mijn conclusie in het onderzoek naar de jaarverslagen.

De Nederlandse overheid gebruikt voor haar financiering van goede doelen veelal het instrument Medefinancieringsstelsel (MFS). Dit instrument heeft ten doel om resultaatgericht te werk te gaan, ondersteund met rapportageverplichtingen (bijvoorbeeld jaarplannen en -verslagen). Hiermee wordt direct gestuurd op de inzet van middelen en het bereiken van output. Een dergelijk middel heeft mijns inziens, naast de overige regelgeving die zich vooral richt op de wijze van verantwoording, een voordeel voor de betreffende donateur, in dit geval de overheid. Een groot nadeel hiervan is echter dat deze afspraken tussen overheid en GDO’s slechts gelden voor de overheidsgelden. Deze afspraken worden niet of slechts beperkt gepubliceerd.

(38)

De AR concludeert dat hulporganisaties aan de gestelde voorschriften op het gebied van verslaggeving voldoen. De AR geeft hierbij specifiek aan dat de SHO in de periode 2005-2007 aanvullend een zevental tussenrapportages en een eindrapportage heeft opgesteld en gepubliceerd over de verleende Tsunamihulp. Hierin is informatie opgenomen over welke hulp er is verleend door de SHO-leden en gastorganisaties, informatie over ingezamelde, toegezegde en uitbetaalde middelen. Tevens wordt er informatie verstrekt over ‘geleerde lessen’ door de SHO en haar leden.

Qua verslaggeving lijken de betreffende organisaties hiermee aan de regelgeving te voldoen. Dit sluit aan met mijn eigen conclusie naar de verantwoording door de SHO-leden.

5.3.6 BEVINDINGEN AUDIT-TRAIL

De AR stelt dat op basis van de voor hun beschikbare informatie geen audit-trail vastgesteld kan worden. Dit heeft tot gevolg dat de beschikbare informatie niet toetsbaar is. De AR stuit hierbij op de volgende problemen:

• NGO’s rapporteren op uiteenlopende wijze;

• jaarverslagen en jaarrekeningen verschillen van wijze van rapportage en presentatie van financiële cijfers; hierdoor is:

o geen onderlinge vergelijking mogelijk; o onderlinge doorgifte niet inzichtelijk.

• onvoldoende verschaffing van informatie over de opvolgende organisaties in de keten; • onvoldoende verschaffing van informatie over de doorgegeven bedragen in de verdere

keten.

De AR schrijft: “Een bedrag van ongeveer € 68 miljoen kan niet voorbij het eerste niveau in de keten gevolgd worden.”

De AR vervolgt haar bevindingen met: “Op het tweede niveau in de keten stuitten we op nog grotere problemen bij sommige van de publieke middelen.” Omdat deze middelen via de Verenigde Naties of andere specifieke organisaties zijn doorgegeven. Vervolgens ontstaat hier een probleem aangezien deze organisaties onvoldoende gedetailleerde informatie over de bestemming van deze middelen verstrekken.

Ditzelfde geld voor de informatieverstrekking door lokale partners, aangezien deze groep veelal niet verplicht is verantwoordingsinformatie te publiceren.

(39)

hulpgelden leidt tot de conclusie dat dit praktisch vrijwel niet onderzocht kan worden, door het ontbreken van voldoende gespecificeerde informatie in de jaarverslagen en jaarrekeningen.

Ondanks dat geconcludeerd wordt dat de GDO’s voldoen aan de diverse eisen die worden gesteld aan de verslaggeving blijkt dit blijkbaar onvoldoende om tot een gefundeerd oordeel te komen over de effectiviteit of efficiency van de bestedingen.

5.3.7 ACCOUNTANTSCONTROLE

Uit het onderzoek naar de uitgevoerde accountantscontroles blijkt dat alle jaarrekeningen zijn voorzien van een accountantsverklaring, echter niet alle instanties hebben deze gepubliceerd. Tevens werd in elf gevallen (25%) geen verwijzing naar de gehanteerde criteria opgenomen. De AR concludeert hiermee dat de financiële verantwoording door goede doelen in de vorm van een jaarverslag en jaarrekening, voldoet aan de eis van het laten uitvoeren van een accountantscontrole.

Ondanks dat er aan bovenstaande eis wordt voldaan trekt de AR over de huidige verslaggeving bij goede doelen en de accountantsverklaring hierbij de volgende conclusie: “ze zijn niet bedoeld om informatie te verschaffen over doelmatigheid en doeltreffendheid van hulpgelden, maar over het feit of de gelden goed geadministreerd zijn.”

5.3.8 CONCLUSIE AR

Aangezien de AR geen antwoord heeft kunnen krijgen op de door haar geformuleerde vragen, kan op basis hiervan worden gesteld dat de relevantie van de huidige verantwoording door GDO’s te wensen over laat.

5.4 Bevindingen Case Study Onderzoek

Het doel van het onderzoek door de AR sluit grotendeels aan bij de door mij zelf geformuleerde probleemstelling en deelvragen. De conclusies die zij trekt op basis van de verslaggevingseisen sluiten aan met de bevindingen naar aanleiding van het onderzoek naar de jaarrapporten van de SHO-leden. Er blijkt dat de organisaties voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving.

In hoeverre de bestedingen door GDO’s op een efficiënte en effectieve wijze plaatsvinden, kan echter niet worden beantwoord. De AR noemt hiervoor als belangrijkste oorzaak dat de Audit-trail zeer complex is en over een (te) groot aantal betrokken ‘schijven’ bestaat. Tevens ontbreekt de benodigde informatie om hierover een conclusie te kunnen trekken. De accountantscontrole voegt uit het oogpunt van de effectiviteit en efficiëncy van de bestedingen niets toe, aangezien de

(40)

de accountant zich niet richt op deze zaken.

Ondanks de huidige regelgeving voor GDO’s kan daarom ten aanzien van de effectiviteit en efficiency van de bestedingen geen oordeel worden gegeven op basis van de huidige informatie.

(41)

6 Conclusie

In dit onderzoek heb ik de jaarrapporten van de SHO-leden geanalyseerd en een Case Study Onderzoek uitgevoerd om hiermee antwoord te krijgen op volgende probleemstelling:

“Op welke wijze vindt verantwoording plaats over de besteding van hulpgelden door de Samenwerkende Hulporganisaties en hoe effectief is de hulpverlening?

Uit de analyse van de jaarrapporten van de betrokken SHO-leden blijkt dat alle organisaties aan de verslaggevingseisen van RJ 650 voldoen. Tevens voldoen de organisaties aan de aanbevelingen die door Commissie Wijffels worden gedaan in de ‘Code Goed Bestuur voor Goede Doelen’ en de ‘adviesregeling beloning directeuren van goede doelen’.

Of aan de verwachtingen van donateurs wordt voldaan komt naar mijn mening onvoldoende terug in de rapportages van de SHO-leden. Uit de verslaggeving blijkt namelijk niet welke informatiebehoefte donateurs hebben en of hieraan wordt voldaan met de huidige verantwoording. Ten aanzien van dit punt kan hierdoor moeilijk een conclusie worden getrokken.

Hetzelfde geldt voor de effectiviteit en efficiency van de besteding van hulpgelden. Een aantal normen, zoals de normen van het CBF betreffende ‘de bestedingsnorm’ en de ‘kosten van eigen fondsenwerving’ spelen wel op deze vraag, maar dit blijft zeer beperkt. Hierdoor kan er ten aanzien van GDO’s geen oordeel worden gevormd over de effectiviteit van de besteding van hulpgelden.

Naar aanleiding van deze bevinding heb ik aanvullend een Case Study Onderzoek gedaan naar de besteding van de gelden door GDO’s. Hiertoe heb ik het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2008, betreffende de analyse van de hulpverlening naar aanleiding van de Tsunamiramp eind 2004, geanalyseerd.

Een belangrijke bevinding die uit het Case Study Onderzoek naar voren komt is dat financiële verantwoording aan de verslaggevingseisen voldoet. Dit is in overeenstemming met mijn bevindingen uit het onderzoek naar de jaarrapporten van de SHO-leden.

Al hoewel de jaarrekening is voorzien van een accountantsverklaring kan hiermee nog geen antwoord worden gegeven op vragen over de rechtmatigheid, effectiviteit, vertrouwen en doelmatigheid van de bestedingen van hulpgelden, aangezien het doel van de accountantsverklaring zich richt op de getrouwheid van de verslaggeving zelf.

(42)

Tevens komt uit het Case Study Onderzoek naar voren dat er bij de besteding van gelden veelal sprake is van een zeer complexe stroom van gelden. De AR heeft in haar onderzoek naar een van de projecten (Atjeh) dan ook niet vast kunnen stellen hoe en waaraan de gelden zijn besteed. Hieruit trek ik de conclusie dat de inrichting en werkwijze bij de bestedingen te complex is.

In tegenstelling tot de jaarrapporten van de individuele organisaties verantwoordt de SHO sinds korte tijd ook zelf over de door haar ingezamelde gelden en besteding hiervan. Zo brengt zij tussen- en eindrapportages uit bij de hulpverlening aan Haïti. Dit zijn meer gedetailleerde rapportages, waarbij specifiek wordt ingegaan op de besteding van gelden door de SHO en de hiermee bereikte doelstellingen voor één project. Tevens geeft zij hierin ook inzicht in niet bereikte doelen en de oorzaken hiervan.

Advies

Hoewel de verantwoording van GDO’s de afgelopen jaren zichtbaar is verbeterd, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de wijze waarop de SHO thans informatie verstrekt over de voortgang van de hulpverlening aan Haïti zijn er mijns inziens nog verdere verbetering mogelijk. Hierbij kan worden gedacht aan de volgende punten:

• Informatiebehoefte van donateurs verbeteren

• betrouwbaar systeem ontwikkelen voor het meten van de effectiviteit van de hulpverlening

• vereenvoudiging van de structuren

Ten aanzien van de informatiebehoefte van donateurs kan gedacht worden aan aanvullend onderzoek naar de informatiebehoefte die er bij donateurs en overige belanghebbenden bestaat. Hierbij zou onder meer de eisen die de overheid in haar MFS rapportages hieraan stelt als aanknopingspunt gebruikt kunnen worden. Tevens bestaat mijns inziens de behoefde deze informatiebehoefte duidelijker terug te laten komen in de verantwoording in de jaarrapporten.

Uit mijn onderzoek concludeer ik dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om de effectiviteit van GDO’s te meten. Dit geldt zowel voor individuele goede doelen, als ook voor de sector als geheel. Hier ligt mijns inziens een kans om de effectiviteit van GDO’s verder te verbeteren. Er dient mijns inziens een raamwerk ontwikkeld te worden waarmee organisaties onderling vergeleken kunnen worden zodat er een duidelijkere relatie zichtbaar wordt tussen besteding van gelden en de hiermee behaalde resultaten. Voor donateurs kan dit tevens tot een meer

(43)

tot onderlinge ‘concurrentie’ wat mijns inziens ten goede komt aan de sector als geheel.

Uit het Case Study Onderzoek komt naar voren dat de AR veel moeite heeft met het volgen van geldstromen. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door de complexe structuren die er bij veel GDO’s en haar partners zijn. Door het verminderen van het aantal ‘lagen’ in de structuur kan er mijns inziens een verbetering in de hulpverlening plaatsvinden doordat er directere lijnen onstaan tussen de organisatie in Nederland die het geld ontvangt en de partij die verantwoordelijk is voor de daadwerkelijke besteding hiervan. Tevens kan een vermindering van het aantal ‘lagen’ leiden tot minder administratieve kosten, wat uiteindelijk ten goede komt aan de belangrijkste doelstelling waarvoor het goede doel is opgericht.

(44)

7 Bibliografie

Rekenkamer, A. (2008). Lessen van de Tsunami - Verantwoording over, controle van en transparantie in Nederlandse Hulp. Den Haag.

RJ 650, F. I. (jaareditie 2009). Fondsenwervende Instellingen. Raad voor de jaarverslaggeving.

Wijffels, H. e. (2005). Advies van de Commissie Code Goed Bestuur voor Goede Doelen. Amsterdam: Lenthe Publishers.

www.samenwerkendehulporganisaties.nl - deelnemers. (2010). Opgeroepen op juli 2010, van Samenwerkende Hulporganisaties:

http://www.samenwerkendehulporganisaties.nl/nl-NL/Content.aspx?type=members&id=29

www.samenwerkendehulporganisaties.nl - historie. (2010). Opgeroepen op juli 2010, van Samenwerkende Hulporganisaties: http://www.samenwerkendehulporganisaties.nl/nl-NL/Content.aspx?type=content&id=30

www.samenwerkendehulporganisaties.nl - Raad van Toezicht. (2010). Opgeroepen op augustus 25, 2010, van Samenwerkende Hulporganisaties:

http://www.samenwerkendehulporganisaties.nl/nl-NL/Content.aspx?type=content&id=593

www.samenwerkendehulporganisaties.nl - statuten. (2010). Opgeroepen op juli 2010, van Samenwerkende Hulporganisaties:

http://www.samenwerkendehulporganisaties.nl/Documents/statuten%20sho%202010.pdf

www.vfi.nl - beloning directeuren. (sd). Opgeroepen op augustus 27, 2010, van VFI: http://www.vfi.nl/website/branche-informatie/codes-en-richtlijnen/richtlijnen/vfi-richtlijnen

www.wikipedia.nl - Goed doel. (2010, juli 19). Opgeroepen op augustus 25, 2010, van Wikipedia - De vrije encyclopedie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Goed_doel

(45)

Ik heb in mijn onderzoek gebruik gemaakt van de jaarrapporten van het verslagjaar 2009 van de volgende instellingen:

• Oxfam Novib;

• Cordaid Mensen in Nood; • Nederlandse Rode Kruis; • ICCO & Kerk in Actie; • Save the Children; • Stichting Vluchteling; • Tear;

• Terre des Hommes; • UNICEF Nederland; • World Vision.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er wordt in de resultaten namelijk een versterkend effect gevonden voor de mate waardoor een goede doelen organisatie gefinancierd wordt door de overheid op de relatie tussen de

De gemiddelde transparantie die gevonden wordt op basis van de in dit onderzoek toegepaste onderzoekscriteria is bijna 80%.De goede doelen sector met CBF-keur is dus

Het is niet mogelijk om een totaaloverzicht te geven van het aantal gebouwde klasloka- len en hoeveel leerlingen hiervan gebruik kunnen maken omdat organisaties verschil-

Bij de hierna volgende beantwoording van de vraag of het algemeen bestuur zich terecht op het stand punt heeft gesteld dat de vereniging niet heeft voldaan aan de verplichting, zal

En vervolgens: in het geval waarin men ook voor deze niet-ondernemers van een be- lastingdruk spreekt, moet men aannemen, dat de totale belasting- druk door de belastingvermijding

Volgens de informatie waarover het INBO beschikt, werd op deze percelen in het verleden klei ontgonnen. Na de ontginning werd de ontginningsput opgevuld met

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Er is weinig onderzoek gedaan naar de houdingen en verwachtingen van leidinggevenden ten aanzien van uitzendkrachten (ten opzichte van vaste krachten), dus als de