• No results found

Bij de nieuwe jaargang

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bij de nieuwe jaargang "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SOCIAUSM

EN DEMOCRATIE

1

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

2 3

4

.36-1-""

Foto van de maand Dolf Toussaint

BIJ de nieuwe Jaargang

Sociaal-economische vraagstukken J. M. den Uyl

Amsterdamse school en economische politiek

Het beleid van het kabinet-Den Uyl, de invloeden die economen en de ontwikkeling van de economie erop uitoefenden en het be- leid zoals Den Uyl dat voor de toekomst wenst. Voor deskundige en leek.

Politiek

11 Bernard Delfgaauw Het fascistische gevaar

Het optreden van Glimmerveens Volksunie jaagt menigeen de ril- lingen over de rug. Elders doen zich nog veel dreigender ontwik- kelingen voor of heersen ondubbelzinnig fascistische regimes. Is fascisme racisme, de sterke man, elitedenken, dit alles samen of nog iets anders? Een inleiding tot het vraagstuk.

Essay

17 Yvonne van Baarle Feministische kunst

Sociaal-economische vraagstukken 20 Gaston Sporre

De Zweedse arbeidsverhoudingen ontdooien

Bijna een halve eeuw maakten de sociaal-democraten de dienst uit in Zweden. Heel lang bemoeide de regering zich echter nauwe- lijks met de arbeidsverhoudingen. Daarin is verandering gekomen.

De medezeggenschapsgedachte rukt op.

Documenten 26 Het bankwezen

Een verrassend hoofdstuk uit een rapport uit 1920. Het rapport: het socialisatievraagstuk. Het hoofdstuk: actueel.

Signalementen

31 Socialisme en christendom 33 Stads journaal

33 De lange golf 34 Rosa

36 WBS-mededellngen 38 Pen op papier

(2)

Toen er nog CDA- dissidenten waren leek het kernwapen een twistappel tussen Rietkerk en Lubbers.

Dat schijn bedriegt bleek nog voordat ze ter kerstreces gingen. Het blijven vrienden, de heren. Dolf Toussaint.

eoc:lallsme en democratie, nummer 1, Januari 1980

(3)

biJ de nieuwe Jaargang

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

3

Wouter Gortzak

Bij de nieuwe jaargang

Ook als niet wordt gemorreld aan de uitgangspunten van een tijdschrift heeft het zin de redactionele formule en de vormgeving ervan van tijd tot tijd te herzien. Zo werden in de afgelopen jaargang enkele nieuwe rubrie- ken geïntroduceerd, zoals de Terugblik, de Signalementen en het Docu- ment die, niet altijd met succes, tot doel hadden ons tijdschrift te verleven- digen en de inhoud ervan meer gevarieerd te doen zijn.

De jaargang 1979 was waarschijnlijk de eerste, althans sinds jaren, waarin geen zogenaamde special uitkwam, een aan één thema geWijde aflevering.

Ook voor de komende jaargang worden dergelijke specials niet voorbereid.

Meer dan voorheen echter wordt gepoogd aan een bepaald onderwerp over een langere periode aandacht te besteden. In 1979 was dat bij voor- beeld het geval met het onderwerp 'partij democratie' , in 1980 hoopt de re- dactie onder veel meer samenhangende aandacht te kunnen besteden aan ideeën over planning van de economie, aan de verhouding tussen vakbe- weging en partij, aan ontwikkelingen in de gezondheidszorg, aan de discus- sies over energie, aan de vrouwenbeweging en aan vraagstukken van vre- de en veiligheid, om slechts enkele thema's te noemen. Tussen het maken van plannen en de uitvoering ervan wil nog weleens een afstand gapen, vandaar dat redacties zich niet al te graag op de toekomst vastleggen.

Maar de ervaringen in het afgelopen jaar hebben geleerd dat meer dan de helft van de ideeën realiseerbaar is. En vast staat bij voorbeeld dat gedu- rende 1980 meer aandacht dan voorheen zal zijn voor kunst en cultuur.

SenD heeft een nieuw jasje en een nieuwe lay-out gekregen. Hopelijk bent u daarover even enthousiast als de redactie. De totale produktietijd van ons blad is, dankzij de uitgever, van ongeveer drie maanden tot minder dan twee maanden teruggebracht, hetgeen de actualiteitswaarde enigszins kan verhogen. Wel heeft een veranderd drukschema tot gevolg dat de Terug- blikken gaan vervallen. Zij worden, hopen we, vervangen door korte verha- len of poëzie. Nieuw in 1980 is een kort essay, waarvoor we vier niet tot de redactie behorende essayisten van uiteenlopende achtergrond hebben aan- getrokken. Een voorproefje is in dit nummer de bijdrage van redacteur

Yvonne van Baar/e.

Het SenD-abonneetal stijgt al jaren maar is naar ons gevoel nog lang niet optimaal. Hopelijk dragen de redactionele en vormtechnische veranderin- gen ertoe bij dat de belangstelling voor deze spreekbuis van het democra- tisch-socialisme, waarin ook aan anderen ruimte wordt geboden, nog meer zal toenemen.

De redactiesecretaris.

(4)

socIaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

J. M. den Uyl

Amsterdamse School en

economische politiek

Wat is 'de Amsterdamse school in de economie'? Den Uyl, uitgenodigd tot het houden van een lezing over dit onderwerp, denkt daarbij aan een 'Van der Zwan-achtige belangstelling voor de analyse van afzetmarkten, Drie- huis-varianten van economische modellen en Van den Doel-achtige be- schouwingen over het besluitvormingsmechanisme in onze volkshuishou- ding'. Een gelegenheidsdefinitie, noemt Den Uyl het zelf, maar er valt mee te werken. Onderstaand het resultaat daarvan. Den Uyl behandelt daarin het economisch beleid zoals dat tijdens zijn regeerperiode werd gevoerd, besteedt aandacht aan allerlei economische activiteiten die daarop hebben ingewerkt en besluit met kanttekeningen bij de huidige situatie alsmede met een uiteenzetting van het door hem gewenste economisch beleid. Het arti- kel dateert uit medio 1979 maar heeft weinig aan actualiteit ingeboet.

Het is nu zes jaar geleden dat de oliecrisis uitbrak. Ik heb in november 73 uitgesproken dat 'die tijd van de goedkope energie' nooit meer terug zou komen. (Daarvoor had ik er anders over gedacht.)

In de jaren zestig was ik, als wethouder van Economische Zaken van Am- sterdam, gefascineerd door de stabiliteit van de prijs van ruwe olie, on- danks het enorm toegenomen gebruik. De prijsstabiliteit viel alleen te ver- klaren uit de overvloedigheid van het aanbod.

In de tweede helft van de jaren zestig kwam ik sterk onder de indruk van de betogen van de ecologen over de eindigheid van de voorraden van fos- siele brandstoffen en de lasten van de economische groei.

Bijwoning van de Unctad-conferenties in New Delhi en Santiago leerden mij dat ontwikkelingslanden, waaronder olieproducerende, de keus hadden ge- maakt voor economische machtsvorming, met name door kartelvorming, om de verslechtering van de ruilvoet ten koste van de ontwikkelingslanden te doorbreken. De vorming van het Opec-kartel en de verviervoudiging van de olieprijzen in 1973 waren voor mij het teken dat een aantal geWijzigde verhoudingen zich nu concreet begon te manifesteren. De fundamentele schaarste aan fossiele brandstoffen en de gewijzigde machtsverhoudin- gen kwamen daarin tot uitdrukking. Toen ook werd duidelijk dat we, als resultante daarvan, te maken zouden krijgen met minder economische groei. Het toenmalige kabinet reageerde op de oliecrisis met een machti- gingswet, de autoloze zondag en benzinedistributie. De opzet daarvan was om een beheerste inkomensontwikkeling en ordening van de investe·· ringen te verzekeren. De machtigingswet heeft het slechts een jaar uitge- houden. Het verzet ertegen kwam zowel van de vakbeweging als van CDA en VVD. De vakbeweging verwierp de inperking van de onderhande- lingsvrijheid, rechts in de politiek vreesde voor inkomensnivellering en

overheidsdwang. >

In 1974 steeg de werkloosheid. Er tekende zich een wereld-economische crisis af. In 1975 stegen voor ons land de invoerprijzen met 35 procent, de wereldhandel daalde met drie procent. De crisis werd vooral gezien als gevolg van de vraaguitval in de geïndustrialiseerde landen, veroorzaakt

econc vraag

so<

(

JI

(5)

7d tot 'Van 'rie- )e-

"Jou- tmee

a

rin 'erd,

~bben de met It arti-

er '73 zou

I Am-

n- ver- van ln fos- jen mij en ge- ing, mden 19 van ,igde tele lin- als Ie . chti-

m

leste- litge- n

ande- n sche

mt,

en als akt

socIaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980 5

door de zestig à tachtig miljard dollar, die voor de olie extra betaald moest worden.

Het toenmalige kabinet koos als antwoord welbewust voor opvoering van de binnenlandse bestedingen. Eind 1974 werd besloten tot een aanvullend overheidsprogram van drie miljard gulden. Het effect was dat in 1975 het bruto nationaal produkt niettemin daalde met 2,5 procent, maar de over- heidsinkomens stegen met twaalf procent en het vrij besteedbaar inkomen met 3,5 procent, dankzij het anti-cyclistische beleid. De snelle reactie van het Nederlandse beleid leverde lof op van de Europese Raad. Dat was nog eens crisisbestrijding. Maar in de loop van 1975 kenterde het inzicht. Er was meer aan de hand dan hogere grondstoffen- en olieprijzen.

De stijgende werkloosheid en de toestroming naar de WAO deden de over- drachtsuitgaven van de collectieve sector snel toenemen. Het Centraal Planbureau en de Ambtelijke Centrale Economische Commissie rekenden in de zomer van 1975 voor, dat bij ongewijzigd beleid de belasting- en pre- miedruk naar 1981 toe zou oplopen met negen procent van het nationale inkomen.

De financiering van de overheidsuitgaven werd het economisch politieke kernprobleem. In september 1975 werd het één procents-beleid afgekon- digd d.W.Z. de stijging van belasting- en premiedruk gezamenlijk diende tot één procent nationaal inkomen per jaar beperkt te blijven. Onder die voor- waarde was het verantwoord het financieringstekort van de gehele overheid tijdelijk te vergroten van vier' naar zes procent dus met zo'n vijf à zes mil- jard. Die ruimte mocht mede besteed worden aan loonkostensubsidies om de arbeidskosten te drukken. De overheid vergrootte daartoe haar bijdrage aan de financiering van de sociale verzekering aanzienlijk. Het financie- ringstekort werd verder besteed voor steun aan individuele bedrijven, extra steun aan bedrijfsinvesteringen en de uitvoering van werkgelegenheidspro- grams. Om de loonstijging binnen de perken te houden werden per 1 ja- nuari en 1 juli 1976 loonmaatregelen getroffen.

In 1976 werd een program op tafel gelegd voor een beperking van de groei van de collectieve uitgaven waaronder acht miljard aan ombuigingen volle- dig te realiseren in 1980. Tegelijk werd een uitvoerig program gelanceerd voor gerichte bevordering van de werkgelegenheid in bedrijven. Dit gebeur- de in de Nota Selectieve Groei en met de WIR als instrument. In 1977 werd tussen PvdA, CDA en D'66 overeenstemming bereikt over een econo- misch beleid, dat drie belangrijke nieuwe elementen toevoegde aan het be- leid van 1976.

1. Voor de lonen zou een nullijn gaan gelden voor de modale werknemer.

Ook niet CAO-inkomens zouden onder controle worden gebracht.

2. Uit de loonmatiging zouden enkele tienduizenden arbeidsplaatsen in de quartaire sector worden gefinancierd .

3. Een plan voor herverdeling van beschikbaar werk, voornamelijk via vrij- willige vervroegde uittreding, werd aanvaard.

In 1978 heeft het nieuw opgetreden kabinet de doelstelling van de ombui- gingen opgevoerd van vier tot tien miljard, te realiseren in 1981. De indivi- duele bedrijfssteun werd ingekrompen. Arbeidsplaatsen in de quartaire sec- tor en herverdeling van werk werden op een zacht pitje gezet, zonder ge- heel geschrapt te worden. Uitgegaan werd van een groei van het vrij be- steedbare inkomen inclusief incidenteel van 1,5 procent. Het werd drie pro- cent in 1978; het zal twee à drie procent worden in 1979.

Werkloosheid en werkgelegenheid zijn sinds 1975 vrijwel gelijk gebleven, met dien verstande dat de toestroming naar de WAO en AAW is doorgelo-

(6)

socIaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

pen tot ±600 000 in totaal, terwijl het verlies van werkgelegenheid in de Nederlandse industrie is gecompenseerd door toeneming in de diensten- sector, i.h.b. de niet-marktsector. De verslechtering van het economisch beeld kwam tot uiting in een omslag van de betalingsbalans met tien mil- jard over 1977 en 1978.

Kernpunten van verschil over het thans te voeren beleid zijn:

a. .mate en vorm van inkomensbeheersing;

b. de ontkoppeling in het inkomensbeleid van actieven en niet-actieven;

c. terugdringen van te snel gestegen consumptie;

d. al of niet afdwingen sectorstructuurbeleid;

e. een hervorming van de WIR met vermindering van de basispremie;

f. al of niet maatregelen tegen de automatiseringsuitstoot;

g. het herverdelen van werk via arbeidstijdverkorting;

h. mate van uitbreiding quartaire sector en wijze van financiering daarvan;

i. al of niet verdere drukverzwaring van belastingen en sociale premies.

De beïnvloeding van de beleidsvorming

Welke invloeden hebben er op het beleid van de afgelopen jaren inge- werkt? Daarbij valt onderscheid te maken tussen institutionele invloeden in de vorming van het beleid, wetenschappelijke impulsen en het politieke krachtenveld. De institutionele invloeden zijn in zekere zin het minst inte- ressant uit het oogpunt van economische wetenschap. Ze wegen naar mijn ervaring wel zeer zwaar. In de vorming van het regeringsbeleid spelen de modellen en conclusies van het Centraal Planbureau een grote rol. Ze ko- men tot gelding via de Ambtelijke Centrale Economische Commissie en in de vergaderingen van de Raad voor Economische Aangelegenheden van de ministerraad. In deze organen is steeds ook de Nederlandse Bank ver- tegenwoordigd. Hetzelfde geldt voor de belangrijke macro-economische commissies van de Sociaal-Economische Raad.

Op de verschillende accenten in het regeringsbeleid sinds de oliecrisis van 1973 hebben CPB en Nederlandse Bank invloed uitgeoefend. Bij deze in- stellingen hebben evoluties plaatsgevonden en zijn verschuivingen opgetre- den. Ongetwijfeld heeft in de jaren 1975 en 1976 de arbeidskostentheorie met als achtergrond de studies van Tjan en Hartog over de versnelde ver- vanging van investeringen onder invloed van gestegen arbeidskosten een dominante rol gespeeld. De nadruk op de te grote omvang van de collectie- ve sector vormde een even belangrijk hoofdelement in de institutionele in- vloed op de beleidsvorming.

Het is op dit punt van de beschrijving van de ontwikkeling van het beleid, dat gewag gemaakt moet worden van een alternatieve denktrant, waarbij de namen Driehuis, Van der Zwan en Van den Doel vallen, die tot een kriti- sche heroverweging van inzichten heeft uitgenodigd. Als ik tracht de impul- sen uit deze alternatieve benaderingswijze samen te vatten, kom ik tot de volgende elementen.

In deze denktrant wordt nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de ontwikke- ling van de afzet van bedrijven, gewezen wordt op de trendbreuk in de au- tonome bestedingen in het begin van de jaren zeventig in ons land. Gewe- zen wordt op overinvesteringen in de jaren zestig en het ontstaan van over- capaciteit in staal, scheepsbouw, kunstvezels, textiel onder invloed van ver- schuivingen in het internationale produktiepatroon. (3econstateerd wordt dat de teruggang van de werkgelegenheid niet los kan worden gezien van de teruggang van de binnenlandse bestedingen in 1971 en 1972, met name door het afremmen van de bouwsector. Het doen ontstaan van onderbeste- ding in 1971 en 1972 wordt in deze optiek een belangrijke oorzaak van de

econ vraas

SOC

cl Ja

(7)

de len-

;ch mil-

ven;

ie;

larvan;

nies.

~-

len in

<e nte- lr mijn n de e ko- en in van

; ver- he s van e in- Igetre-

~orie

) ver- een lIectie- e in-

leid, ubij n kriti- mpul-

>t de likke- e au- Jewe- lover-

in ver- rdt dat n de ame 'beste- in de

socIaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

7

problemen in de daarop volgende jaren. Arbeidskosten gaan immers knel- len als de afzet terugloopt. Ik wil dat illustreren met een enkel cijfer.

In twee jaren nl. 1974 en 1975, stijgt de arbeidsinkomensquote met bijna negen punten van 84.8 en 93.6. Daarna loopt ze geleidelijk iets omlaag tot rond negentig nu. Maar wat gebeurde in 1974 en 1975? Terwijl de toena- me van de wereldinvoer in de jaren 1968 tlm 1973 gemiddeld ruim elf pro- cent bedroeg, daalde deze in 1974 tot vier en in 1975 tot min twee procent.

Anders gezegd, een produktie-apparaat ingesteld op een afzetgroei van tien procent per jaar, werd in 1974 en 1975 geconfronteerd met een groei van twee procent. Dat is minder dan de normale produktiviteitsstijging, dus onherroepelijk leidend tot uitstoot van arbeidskrachten in de volgende jaren.

Het inzicht, dat deze afzetvermindering in de marktsector in andere secto- ren diende te worden gecompenseerd, danken we mede aan beschouwin- gen van de Amsterdamse wetenschappers. Daarbij is, dunkt me, terecht gewezen op de noodzaak van de opvoering van overheidsuitgaven in de investeringssfeer: woningbouw, woningverbetering, stadsvernieuwing, mi- lieu-investeringen. Inzichten van deze aard hebben ongetwijfeld ook het re- geringsbeleid onder het vorige kabinet beïnvloed. In dat verband is de notie opgekomen van de socialisatie van de vraag: de gemeenschap moet vraag creëren, waar marktvraag wegvalt. Dat is de grondslag van de notie van de quartaire sector, waar zoveel ongedekte behoeften bestaan in welzijnszorg, gezondheidszorg en onderwijs. De grote betekenis van deze benadering is gelegen in het verdisconteren van het structurele karakter van de werkloos- heid d.W.Z. het inzicht dat op langere termijn niet gerekend mag worden met een herstel van de groei van de wereldhandel op het niveau van de ja- ren vijftig en zestig.

Ik heb in de afgelopen jaren uit een oogpunt van werkgelegenheid ook de instandhouding van een beperkte groei van de particuliere consumptie van belang geacht. Ik meen dat de groei van gemiddeld 3,5 procent in de jaren 1973-1977 gemotiveerd 'was om de binnenlandse afzet in stand te houden.

Nu de groei van de particuliere consumptie in 1978 en 1979 zich duidelijk richt op importgoederen en boven de vier procent uitkomt, acht ik een in- grijpende correctie geboden. Socialisatie van de vraag roept gigantische fi- nancieringsproblemen op. Het betekent immers uitbreiding van diensten, die de overheid in de semi-collectieve sector aan te bieden heeft. Daar komt bij dat de vergroting van de relatieve plaats van de dienstverlening de groeivoet van de economie als geheel drukt. Produktiviteitsstijgingen liggen in de dienstensector immers traditioneel lager dan in landbouw en industrie.

Ik acht het realistisch er van uit te gaan, dat voor afzienbare termijn een gemiddelde groeivoet van drie procent per jaar het maximaal bereikbare zal blijken.

Terecht hebben Van den Doel, Tinbergen en De Galan er in hun beroemde ESB-stuk van maart 1976 op gewezen, dat mindere en gekwalificeerde groei consequenties heeft voor de loonvorming en de ruimte voor het vrij besteedbare inkomen. Indien uitgegaan wordt van de mogelijkheid van eni- ge verdere daling van de arbeidsinkomensquote en enige verdere groei van de collectieve sector, reduceert dat de ruimte voor groei van het vrij besteedbare inkomen inclusief incidenteel tot vrijwel nihil.

Het zijn beschouwingen van deze aard geweest, die hebben geleid tot de keuze voor de nullijn voor de modale werknemer gedurende een aantal ja- ren, die de PvdA in de formatie 1977 heeft gedaan. Dit één procents-beleid voorzag in een groei van het vrij besteedbare inkomen met 1,5 procent. De maatschappelijke werkelijkheid heeft na 1976 een hogere groei te zien ge- geven. Daaruit vloeit een sterke druk op de collectieve sector voort. Het SER-advies over de collectieve sector van 1978 draagt daarvan de sporen.

(8)

socIaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

Een grote rol speelt daarbij de zgn. draagvlak-theorie, in de mode gekomen door de publikatie van het WRR-rapport van eind 1976 over de werkgele- genheid. Daarbij wordt de industrie en de commerciële dienstensector voor- gesteld als de kurk waarop de economie drijft. In het voetspoor daarvan is de laatste jaren bij SER en CPB de gewoonte ingeslopen om de staat van onze economie te etaleren door presentatie van het aantal werkenden in de marktsector t.o.v. het toenemend aantal dergenen, die in de niet-markt- sector werken of sociale uitkeringen genieten.

De tegenstelling is duidelijk: degenen, die in de niet-marktsector werken verdienen het brood, dat door de rest wordt opgegeten. Van den Doel heeft met zijn voorbeeld van Lilliput laten zien, dat theoretisch gesproken markt- sector en niet-marktsector in gelijke mate van elkaar afhankelijk zijn. Ik meen dat tegengas gegeven dient te worden tegen deze herleving van de fysiocratie en dat de economie van de collectieve sector nog geschreven dient te worden. Wel dienen bij een potentiële uitbreiding van de werkgele- genheid in de collectieve sector enkele kanttekeningen te worden gemaakt.

Dr. W. J. Beek heeft in een commentaar op het WRR-rapport De komende vijfentwintig jaar voorgesteld om de toekomst ook eens te verkennen vanuit het adagium dat welzijn (collectieve sector) voorwaarde is van welvaart (marktsector). Wel blijft waar, dat hoe dan ook de marktsector door afzet in het buitenland de financiering van onze invoer mogelijk zal moeten maken.

Het blijft ook waar, dat uitbreiding van de werkgelegenheid in de collectieve sector een pregnant financieringsprobleem schept met name met het oog op afwentelingseffecten. De gedachte van de levering van overheidsdien- sten tegen vergoeding naar draagkracht buiten de sfeer van de gezond- heidszorg en het onderwijs gedurende de leerplichtige leeftijd behoort in dit verband op de agenda te blijven. Ik voeg er aan toe, dat de studies van o.a. Wolfson naar de inkomenseffecten van de zgn. tertiaire inkomensver- deling van groot belang zijn. Wie profiteert eigenlijk het meest van een aan- tal overheidsuitgaven? Dat is een te beantwoorden vraag. Uiteraard geldt dat a fortiori voor tal van faciliteiten en aftrekken in het bestaande belas- tingstelsel, dat waar het ondernemingen betreft wel eens wordt aangeduid als het meest liberale van Europa.

Werkgelegenheid en economische orde

Er is, dacht ik, terecht een herleefde belangstelling voor het verband tussen werkgelegenheid en economische orde. Die orde wordt wel aangeduid als een ruilverkeershuishouding zonder een duidelijk coördinatiebeginsel.

De coördinatie van de economische beslissingen berust ten dele op bin- dende beslissingen van de overheid, daar waar het directe overheidsbeste- dingen betreft (20 procent van het nationaal inkomen). Verder werkt het budgetmechanisme t.a.v. de semi-collectieve sector. De belasting-, en in mindere mate de premieheffing kunnen tot het democratisch mechanisme gerekend worden, om termen van Van den Doel te gebruiken. Waar het Io- nen en investeringen betreft is hooguit van indirecte beïnvloeding sprake.

De grote vraag is of volledige werkgelegenheid gerealiseerd kan worden, zonder dat parlement en regering op dit punt bindende besluiten kunnen nemen. Ik moet hier kort over zijn. EI/man heeft er in zijn inaugurele oratie de aandacht op gevestigd, dat de overheid in onze economie geen investe- ringen kan afdwingen, waar de maatschappelijke rentabiliteit positief en de private rentabiliteit negatief is. Recente ervaringen met de toepassing van de WIR en met het regionale beleid over vele jaren stemmen niet hoopvol over de effecten van stimuleren en afremmen met financiële instrumenten in het regionale beleid. Het CDA-kamerlid Van Houwelingen heeft in deze kring gepleit voor de totstandkoming van een Wet op de Economische Or-

econ

vraa~

soc dl

,

Jal

(9)

omen ele-

voor- mis

van in arkt-

m

heeft arkt-

(

1 de 'en gele- laakt.

mde 'anuit 1

!et in Iken.

~tieve )og en- d-

in dit In ver-

I aan-

~Idt IS- juid

Jssen als n- este-

~t

in

;me et 10- ke.

3n,

:m

°atie 'este- n de van :>vol ten eze

1 Or-

socIaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

9

dening, die de overheid instrumenten zou verschaffen om t.a.v. het sector- structuurbeleid, de vestigingsplaats van bedrijven en de instandhouding van bedrijven met een negatief privaat-economisch rendement tot bindende be- sluiten te komen.

Daarin zou ook de basis gelegd moeten worden voor het bindend karakter van arbeidsplaatsenovereenkomsten tussen bedrijven en vakbeweging, evenals voor investeringsovereenkomsten en de overheid als mede-con- tracterende partij via de achtergestelde lening. Mijn gedachten gaan goed- deels in dezelfde richting. Het voorschrijven aan bedrijven, dat zij tenminste vijf procent werknemers in dienst zouden moeten hebben, zoals in ons land niet alleen door PvdA, maar ook door het CDA bepleit, zal een dode letter blijven, indien de overheid niet mede de financiële gevolgen van dergelijke voorstellen draagt. De invoering op grote schaal van duo-banen, door mid- del van de opvoering van de roulatie van arbeid, met eventueel vergroting van de bedrijfstijd van acht naar tien uur per dag, zal zonder wettelijke re- geling niet tot stand komen.

Waar het het zere punt van de geleide loonpolitiek betreft, was en ben ik van oordeel, dat 'government by persuasion' belangrijker blijft dan uitbouw van de institutionele structuur. Tijdens het vorige kabinet is gepleit voor een kaderwet inkomensvorming, waarbij bepaalde elementen van de loonvor- ming bindend voorgeschreven kunnen worden en waarbinnen dan contract- vrijheid blijft bestaan. Zo'n element is bijvoorbeeld aftopping van de prijs- compensatie. Ik ben voorstander van een wettelijke bindende regeling daaromtrent, maar dat is iets anders dan dwars door afgesloten contracten heenwandelen. Terecht verzet d~ vakbeweging zich daartegen.

Enige jaren geleden heb ik in Eindhoven uitgesproken, dat het kernpro- bleem voor de komende jaren zou zijn volledige werkgelegenheiq te reali- seren bij minder groei. Ik ben toen uitvoerig ingegaan op de oorzaken van de wijziging in het groeipatroon. Ik ben sindsdien in mijn overtuiging ver- sterkt. Ik heb in dat verband gesproken over de eindfase van het historisch kapitalisme, doelend op het afnemen van de motoriek van dat kapitalisme t.w. het openleggen van telkens nieuwe afzetmarkten onder de begunsti- ging van kolonialisme en ongeremde technische ontwikkeling. Ik meen dat in samenhang daarmee overcapaciteiten een grote rol spelen in het voort- duren van de werkloosheid. Het is wellicht nuttig eraan te herinneren, dat in de Europese raffinagecapaciteit een overcapaciteit bestaat van twintig à

dertig procent. De capaciteit is 950 miljoen ton, de actuele produktie 700 miljoen ton. De Europese Commissie heeft voorgesteld van die 950 miljoen ton 140 miljoen ton capaciteit af te bouwen.

Ik zou me sterk moeten vergissen als niet een vergelijkbare ontwikkeling voor de deur staat met de industriële capaciteit voor de bouw van kern- energie. Daarin is voor enkele miljarden dollars geïnvesteerd. Ze vormt de afgelopen jaren de sterkste industriële trekker, mét de auto-industrie. De bouw van kerncentrales zal worden vertraagd. Opwerkingsfabrieken en snelle kweekreactoren zullen nog nauwelijks gebouwd worden. Deze afremming kan wel eens na het geringe herstel in de industriële landen in de periode van 1974-1979 een nieuwe korte golf-recessie inluiden. Die treedt dan in bij een bestaande hoge structurele werkloosheid. Die terug- gang van de groei van het bruto nationaal produkt in de Verenigde Staten dit jaar van vier naar 2,5 procent, kan wel eens een teken aan de wand blijken. De stijging van de olieprijzen met vijftien procent heeft dezelfde ten- dens. Ze zal de groei verder afremmen.

De les daaruit te leren is dat afzet en kosten beide voortdurend in het oog gehouden moeten worden. De keus, die moet worden gemaakt, is waar die afzet gezocht wordt, in de particuliere consumptie dan wel in de diensten

(10)

socIaal- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

van de semi-collectieve sector. Hoezeer gerichte inspanningen ter verbe- tering van de werkgelegenheid in de marktsector geboden blijven, het zou onjuist zijn daar een te zware wissel op te trekken. De gevolgen van ver- minderde bevolkingsgroei werken in dezelfde richting waar het de markt- sector betreft.

Het écart tussen privaat-economische rentabiliteit en maatschappelijke ren- tabiliteit zal uit een oogpunt van werkgelegenheid in de marktsector groter worden. Er is dus behoefte aan intensivering van de besluitvorming geba- seerd op maatschappelijke kosten/batenanalyse. Vandaar een wet op de economische ordening en de behoefte om de WIR op de helling te zetten.

De verdergaande sturing van kapitaalstromen en investeringen is ook nodig om het proces van voortgaande uitstoot van arbeid door technische vooruit- gang te begeleiden en te beïnvloeden. Ik ben geen tegenstander van nieu- we technische ontwikkelingen, als de mini-computer, maar waarom geen maatschappelijke kostencalculatie van een dergelijke ontwikkeling? Van- daar dat ik de verwerping van de automatiseringsheffing te vlot en te goed- koop vind. De groei van de werkgelegenheid zal in belangrijke mate in de non-profitsector gerealiseerd moeten worden. Vandaar dat het vorige kabi- net reeds een wetsontwerp ter regeling van de arbeidsvoorwaarden in de non-profitsector in voorbereiding had.

Verkorting van de arbeidstijd zal onmisbaar zijn, maar zal wel geleidelijk, planmatig en gedifferentieerd tot stand moeten komen.

Wie bang is voor olievlekwerking moet wel bedenken, dat olievlekken voor- al ontstaan, waar geen goed afgebakende vaarroutes aanwezig zijn. Het onvermijdelijke complement van een bewuste beïnvloeding van de produk- tie, is een bewuste beïnvloeding van de consumptie.

Vrijheid van inkomensbesteding is een nogal hypocriet begrip. Er is via ge- en verboden, belastingen en accijnsheffing een ongecoördineerde beïnvloe- ding van de consumptie. Een consumptiepolitiek, die democratisch getoetst een rangorde bepaalt in de consumptieve bestedingen, is een noodzakelijk complement van een economische politiek, die bereid is een keus te doen tussen de produktie van goederen en diensten, die wel en die niet moet groeien.

J. M. den Uyl is voorzitter van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer.

so

JI

(11)

be- zou fer-

rkt-

3 ren- roter 3ba-

de tten.

nodig Joruit-

nieu- len

in-

goed-

1 de kabi-

I de lijk,

voor- -Iet

>duk-

a ge- nvloe- toetst lkelijk joen let

politiek Bernard Delfgaauw

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980 11

Het fascistische gevaar

Het valt velen onzer moeilijk het optreden van de Nationale Volksunie van Glimmerveen erg serieus te nemen. De aanhang ervan blijft vooralsnog ge- ring, en ook de van de NVV afgesplitste racistische jongerenorganisatie trekt meer aandacht in de publiciteitsorganen dan bij de bevolking. Dat be- tekent niet dat Glimmerveen en de zijnen zo alleen staan in hun opvattin- gen als op het eerste gezicht lijkt. In de extreme, bijna belachelijke vorm waarin

ze

zichzelf presenteren vinden

ze

weliswaar weinig aanhang, maar racistische gevoelens komen, helaas, wel in bredere kring voor. Zeker nu velen een weinig aanlokkelijk toekomstperspectief hebben en sommigen daarvoor een zondebok zoeken, die soms in kleurlingen en buitenlandse arbeiders gevonden wordt.

Omdat voor velen racisme onverbrekelijk verbonden is met fascisme me- nen sommigen dat een mogelijk heroplevend racisme de bodem rijp maakt voor fascistische strevingen; er zou daarom gevaar bestaan voor een ont- wikkeling naar het fascisme. Tijdens een in 1979 gehouden bijeenkomst van J'ACCVSE werd de vraag onder ogen gezien in hoeverre er sprake is van een ontwikkeling naar fascisme in de wereld en, meer in het bijzonder, in Europa. Op deze bijeenkomst werd gesproken door de Groningse filo- soof Bernard Delfgaauw, wiens betoog we hieronder afdrukken. Een eerste bijdrage in SenD gewijd aan het fascisme.

Wat is fascisme eigenlijk? Het gangbare spraakgebruik heeft het daar niet al te moeilijk mee. In eerste instantie wijst men dan naar het Italië van Mussolini. In tweede instantie wordt verwezen naar het Duitsland van Hit- Ier: het nationaal-socialisme wordt terecht gezien als de meest extreme en weerzinwekkende vorm van fascisme. In derde instantie verwijst men naar het Spanje van Franco en het Portugal van Salazar. Tenslotte - maar mis- schien heb ik een heleboel overgeslagen - naar de militaire dictaturen in Zuid-Amerika en naar de schijn-democratieën in Zuidelijk Afrika, in Indone- sië en op de Filippijnen.

De moeilijkheden beginnen, wanneer men zich gaat afvragen, wat al deze vroegere en nog bestaande regimes met elkaar gemeen hebben. Ik begin maar met de verschillen. De meest afschuwelijke kant van het nationaal-so- cialisme lag in het extreme racisme, zo ver doorgevoerd, dat joden en zi- geuners niet als mensen gezien werden. Het oorspronkelijke Italiaanse fas- cisme is echter niet racistisch. Hitier en Mussolini hadden beide een be- paalde ideologie, die hun aanhang en hun daden beheerste. Bij Salazar en Franco was van ideologie geen of bijna geen sprake. Wel hebben al deze vormen van fascisme een afwijzing van de politieke democratie gemeen. In zoverre bindt hen een negatief kenmerk.

Verschillen en overeenkomsten

Toch zijn er kenmerkende verschillen. Wezen Mussolini en Hitier de demo- cratie vanuit hun ideologie openlijk af, andere regimes handhaven de de- mocratie formeel, maar hanteren haar zo, dat een schijn-democratie ont-

(12)

politiek

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

staat: Indonesië, Zuid-Afrika, Rhodesië (al heet het dan nu Zimbabwe), de meeste Zuidamerikaanse staten. Dikwijls, in Zuidelijk Afrika en Latijns-Ame- rika, gaat deze schijnbare democratie gepaard ofwel met een openlijk bele- den racisme, zoals in Zuidelijk Afrika, of met een niet erkend, maar wel ge- praktiseerd racisme, zoals in Amerika, dikwijls ook met een bepaalde vorm van ideologie zoals de apartheid in Afrika en de theorie van de nationale veiligheid in Zuid-Amerika.

Na de verschillen drie overeenkomsten. Daar is het racisme niet bij. Bij mijn weten ontbreekt dit volledig in Indonesië.1 In Portugal is het eerst op den duur van betekenis geworden in de loop van de koloniale oorlog. Drie andere kenmerken dus, waarmee het overigens ook moeilijk staat: de ster- ke man, de éne partij, de bevoordeling van een bepaalde klasse of groep.

Met de sterke man staat het niet overal hetzelfde. Er zijn twee types. Het oorspronkelijke type is dat van Hitier en Mussolini. Met hen staat of valt het regime. Wij kunnen denken aan Marcos op de Filippijnen, Smith in Rhode- sië, Strössner, Somoza, Pinochet, Videla en anderen in Latijns-Amerika en tot voor kort de Sjah in Iran. Toch wordt er al een verschil zichtbaar. Smith wordt door een politieke partij naar voren geschoven. Pinochet en Videla danken hun kracht aan een kleine militaire junta, zoals dat ook in het Griekse kolonels-regime het geval was. In andere landen is de sterke man een verwisselbare figuur, zoals in Brazilië. Salazar was in tegenstelling tot Franco oorspronkelijk zelfs helemaal geen sterke man, maar een kamerge- leerde.

Ook met de éne partij staat het niet overal hetzelfde. In verschillende van de regimes, die als fascistisch aangemerkt worden, bestaan meer-partij en- stelsels. Brazilië is een duidelijk voorbeeld. In de praktijk echter maakt dit niet veel verschil met het één-partijsysteem, omdat ervoor gezorgd wordt, dat de oppositie altijd kleiner is dan de regeringspartij en omdat deze daar- enboven alleen binnen zeer enge grenzen mag opereren. Naast Brazilië is Rhodesië hiervan een duidelijk voorbeeld.

Derde kenmerk: de bevoordeling van een bepaalde klasse of groep. Dit kenmerk vinden wij overal, hoewel het de ene maal veel brutaler te voor- schijn komt dan de andere maal. Op zichzelf genomen toont dit thema zich bijv. veel duidelijker op de Filippijnen, in Indonesië, in Zuid-Afrika en La- tijns-Amerika dan in het oorspronkelijke fascisme en het nationaal-socialis- me. Er was Mussolini en Hitier alles aan gelegen zich voor te doen als ver- tegenwoordigers van het gehele volk. In Zuidelijk Afrika geeft men zich die moeite niet en in heel Latijns-Amerika is er de militaire regimes weinig aan gelegen of zij al of niet als vertegenwoordigers van groepsbelangen gezien worden. Ook hier dus veel variatie, al gaat het steeds om de belangen van één bepaalde bovenliggende groep.

Een ander punt vinden wij niet overal, waar wij geneigd zijn van fascisti- sche regimes te spreken: de elite-gedachte. Bevoorrechte groep en elite hoeven niet samen te vallen. De elite in het Italiaanse fascisme en het Duitse nationaal-socialisme, elite in de geest van zich superieur voelen bo- ven de anderen, werd gevormd door de partij. Het partijlid is als mens su- perieur aan de niet-partijleden. Binnen de partij is het kader weer superieur boven de gewone partijleden, enz. Wij vinden deze gedachte niet overal, waar wij geneigd zijn van fascistische of fascistoïde regimes te spreken. Zo geloof ik, dat dit soort elitair denken niet aangetroffen wordt in Latijns-Ame- rika evenmin als in Indonesië. Men stelt zich daar tevreden met de ma- teriële bevoordeling van de eigen groep en de feitelijke onderdrukking van andere groepen.

Enkele punten gelden voor alle regimes, die wij fascistisch noemen: de be- voordeling van een bepaalde groep, de sterke man of de junta, de negering

socl dl r Jal

(13)

, de Ame-

bele-

~I ge- ilorm :lle ij

op Drie

ster- )ep.

-iet .It het ode-

a

en :mith :!Ia man I tot 3rge- fan ijen-

dit rdt, jaar- ië is it or-

zich

:1-

alis-

; ver-

1 die aan tzien van li- te

, bo- su- rieur al,

1. Zo

\me- van I , I be-

ering

politiek

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980 13

van de mensenrechten en de politiestaat, de ene of althans volstrekt domi- nerende partij. Als de omstandigheden daartoe leiden, kan het racisme ont- staan.

Kapitalisme en communisme

Vinden wij de genoemde kenmerken nu alleen in die staten, die wij fascis- tisch noemen? Of vinden wij ze ook elders? Hoe staat het eigenlijk met fas- cistische tendenties in de beide werelden, die wij communistisch en kapita- listisch plegen te noemen? Een dergelijke vraagstelling is noodzakelijk, want het fascisme komt nergens uit de lucht vallen. Waar het vaste voet krijgt, heeft het een lange voorgeschiedenis, niet alleen in de vorm van voorbereidende structuren, maar vooral in de vorm van een diep gewortel- de mentaliteit van minachting voor de mens.

Ik vrees, dat wij vele van deze kenmerken terugvinden zowel in de commu- nistische als in de kapitalistische wereld. Laten we beginnen met de zgn.

communistische wereld en eindigen bij onszelf in de kapitalistische wereld. Er schuilt namelijk in de bestrijding van het fascisme het gevaar andere staten uit verleden en heden met de vinger aan te wijzen en daarbij te ver- geten dat de wortels van het fascisme overal aanwezig zijn: bij alle indivi- duele mensen en bij alle volken. Dit localiseren van het fascistische gevaar bij anderen maakt ons blind voor wat in onze eigen gemeenschap aan fas- cisme leeft en - als wij niet voortdurend waakzaam zijn - ook onze ge- meenschap voor het fascisme rijp maakt. Niet alleen naar buiten kijken dus, ook naar binnen.

Eerst de communistische wereld. Daarbij vergeet ik de strijd van Rusland tegen het nationaal-socialistische Duitsland niet. De Russen zijn evenzeer onze bevrijders als de Amerikanen, de Engelsen, de Canadezen. Van geen van onze bevrijders zijn meer offers gevraagd dan juist van de Russen.

Daaraan doet helemaal niets af, dat dit alles veel meer te maken heeft met het Rus-zijn dan met het communist-zijn. Evenmin vergeet ik het onder- grondse verzet van de communisten naast dat van andere groepen in ons land en in geheel Europa. Desondanks moet men erkennen, dat van de ge- noemde kenmerken van het fascisme er verschillende in alle huidige com- munistische staten terug te vinden zijn. Hier liggen ook de wortels van het fenomeen, dat een afschuwelijk regime als dat van Pol Pot binnen de com- munistische wereld kon ontstaan.

Twee van de gevaarlijkste tendenties van het fascisme treffen wij ook in het communisme aan. Meer dan dat: de eerste fascistische regimes heb- ben ze van het communisme overgenomen. Ik bedoel: theorie en praktijk van de éne partij en de elite-mentaliteit van de partijleden. Daar staat als positief punt van onmetelijke betekenis tegenover, dat partij en leiding van de communistische staten werken voor de economische grondrechten van het gehele volk en niet voor de belangen van een bevoorrechte groep. Dat er oneffenheden zijn, dat functionarissen bijv. er beter afkomen dan ande- ren, is te betreuren, maar behoort tot het soort onvolkomenheden, dat men overal aantreft.

De één-partij-gedachte echter, onzalige erfenis van Lenin, is ronduit fascis- toïde. Zij houdt een principieel verschil in tussen partijleden, die meetellen en niet-partijleden, die niet meetellen. In de meeste gevallen wordt wel voor de niet-partijleden gezorgd, maar hoezeer eventueel alles voor hen ge- beurt, het gebeurt in ieder geval niet door hen, maar door de elite van de partijleden. In de communistische landen zijn evenals in de fascistische sta- ten de partijleden mondige mensen, alle andere mensen onmondig.

Uitgesproken en bewust racisme vindt men over het algemeen in de com- munistische staten niet, maar wordt daar in theorie en praktijk sterk veroor-

(14)

politiek

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

deeld. Ongetwijfeld is er antisemitisme in Rusland en Polen, maar dit is een overblijfsel uit de vóór-communistische traditie, allerminst een voort- brengsel van het communisme, eerder helaas van het christendom. Het feit van de éne partij brengt veel andere bedenkelijke verschijnselen mee. Wor- den de economische mensenrechten goed behartigd - men denke slechts aan de uitbanning van de hongersnoden uit China - met de politieke men- senrechten staat het als gevolg van het één-partij systeem slecht. Men den- ke aan het lot van de overal aanwezige dissidenten, aan de strafkampen e.d. voor politieke gevangenen, aan de onmondigheid van het gewone volk.

In termen gezegd van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: het staat in de communistische landen over het algemeen goed met de artikelen 24, 25 en 26, slecht met de artikelen 18 tot en met 21. Het staat derhalve goed met regeling van de arbeid, verhoging van de levens- standaard en het onderwijs; en slecht met de vrijheid van levensbeschou- wing, van meningsuiting, van vereniging en vergadering, van deelname aan het politieke leven.

Uiteraard zijn er grote verschillen op al deze punten tussen de communisti- sche staten. Ik denk dat Cuba en Joegoslavië de idealen van de Universele Verklaring aanzienlijk meer benaderd hebben dan de andere communisti- sche staten. Wij allen hebben hetzelfde gehoopt voor Hongarije in 1956, voor Tsjechoslowakije in 1968, enkele malen misschien voor Polen. In ieder geval heb ik voor deze landen nog steeds de hoop, dat de democrati- sche tendenties op den duur sterker zullen blijken dan de fascistoïde ma- chinaties. Communisme en democratie sluiten elkaar in beginsel immers helemaal niet uit.

Op het ogenblik is het duidelijk, dat de miskenning van een aantal politieke en geestelijke mensenrechten de oorzaak ervan is, dat bijna alle commu- nistische staten tot op meer of minder grote hoogte politie-staten zijn en in dit opzicht fascistoïde staten. Men vindt de bewijzen in de Russische poli- tieke processen en in de strafkampen. De behandeling van de aanhangers van Charta '77 in Tsjechoslowakije is een ander voorbeeld. Hoewel het derhalve in de communistische staten niet aan fascistoïde tendenties ont- breekt, meen ik te mogen zeggen, dat er hoop is op verbetering van binnen uit, terwijl fascistische regimes steeds tot erger vervallen en slechts zelden zonder revolutie omvergeworpen kunnen worden. In ieder geval blijft het een der fundamentele verschillen tussen het fascisme en het feitelijk be- staande communisme, dat het in het communisme om het welzijn van het hele volk gaat, in het fascisme om de bevoordeling van een bepaalde groep.

De wereld waarin wij horen

Heel anders liggen de zaken in onze kapitalistische wereld. Zoals de we- reld er nu voor staat, zou ik alleen willen leven in het soort maatschappij, waarin wij hier leven. Ik denk, dat weinigen onder ons het zouden verkie- zen in een communistische staat te leven en nog minder in een fascisti- sche staat. Toch zijn er vele Westeuropeanen, die geen bezwaren hebben in een fascistische of fascistoïde staat te leven, als het maar niet hun eigen land is en als men er goed verdienen kan en de handelsbetrekkingen met het eigen land kan bevorderen. Heeft dit verschijnsel ons iets te zeggen?

Het leert ons iets over de interne banden tussen kapitalisme en fascisme. De communistische landen zijn voor de meeste Europeanen en Amerika- nen niet aantrekkelijk, omdat men daar een einde gemaakt heeft aan het kapitalistisch systeem. Fascisme en kapitalisme echter blijken uitstekend samen te gaan. Dat geeft een eerste aanwijzing voor de aard van het kapi- talisme. Het fascisme berust op de bevoordeling van een bepaalde groep.

80cll del nl Jan

(15)

IS

rt- 3t feit

Wor- lchts men-

den- len

! volk.

e I met

~t

3ns- ,ou- e aan misti- ersele isti- ,6,

I

)crati- ma-

~rs

itieke mu- en in poli- 1gers et ont- linnen

~Iden

let )e-

I het

we- )pij, 'kie- ,ti- 'bben

eigen met en?

,me.

'ika- het

~nd

~

kapi-

roep,

politiek

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

15

Dat geldt ook voor het kapitalisme. Laat men het zichzelf ontwikkelen vol- gens de eigen interne wetmatigheid, dan worden de rijken steeds rijker, de armen steeds armer. Tot op grote hoogte is dat in Amerika en sommige landen van Europa nog steeds zo. Is dat bij ons niet meer zo, dan is dat te danken aan het wankele evenwicht tussen kapitalisme en socialisme.

Maar wat wij voor onszelf niet meer willen, gunnen wij anderen nog wel.

Als wij er materieel beter van worden, zijn wij best bereid met fascistische en communistische regimes samen te werken, maar het liefst met fascisti- sche, want daaraan is het meeste te verdienen. Er bestaan in de kapitalisti- sche wereld gelukkig waarborgen tegen de schending van de mensenrech- ten, maar die zijn op de eerste plaats onvoldoende, op de tweede plaats vergeten wij ze, zodra het om de Derde Wereld gaat. Wij willen zelf niet uit- gebuit worden, maar wij zijn niet afkerig van de uitbuiting van de Derde Wereld en doen daarom onze ogen dicht, wanneer daar de mensenrechten geschonden worden. Bijna geen enkel land in Latijns-Amerika zou zijn fas- cistoïde regime hebben kunnen handhaven, wanneer de Verenigde Staten juist deze regimes niet geholpen zouden hebben. Dat gaat zover, dat het democratische regime van AI/ende moest verdwijnen. In Azië was men zelfs bereid - met de joden moord het grootste schandaal van onze eeuw - heel Vietnam van de kaart te vegen: terreur op wereldschaal.

De grote vraag js: hoe is het mogelijk, dat democratische regimes tot zulke weerzinwekkende dingen in staat zijn? Het antwoord luidt: in de kapitalisti- sche wereld leeft een interne tegenspraak tussen de kapitalistische econo- mie en de democratische politiek. Helaas blijkt overal waar socialistisch be- sef geen tegenwicht schept, het kapitalistische streven sterker dan het de- mocratische streven. Dit is reeds gezien door Marx, die de vrijheid en ge- lijkheid van de Franse revolutie in politiek opzicht wilde aanvullen met vrij- heid en gelijkheid in economisch opzicht. Helaas is daar ook in de zgn.

communistische staten weinig van terecht gekomen of liever: wat daar in economisch opzicht gewonnen is, is in politiek opzicht weer verloren ge- gaan.

Maar ook in het eigen gebied van het zgn. Westen kunnen wij ons afvra- gen, hoe het met de mensenrechten staat. Hoe staat het met de feitelijke erkenning van de mensenrechten van de Amerikaanse neger? Hoe staat het bij ons met de rechten van de Surinamers, de Ambonnezen, de gastar- beiders, de zigeuners? Zowel in wettelijk als in feitelijk opzicht doen wij aan discriminatie, wat een naaste verwant is van racisme. Nog dichterbij: de vrouw heeft in ons land minder rechten dan de man. Het is pas sinds enke- le jaren dat het besef hiervan begint door te dringen.

De gevaren van het fascisme

De gevaren van het fascisme liggen niet ergens buiten ons: zij liggen ook bij ons in het Westen. Zowel communistische regimes als kapitalistische kunnen tot fascistische regimes worden: democratische regimes als die van Chili en Uruguay werden van de ene dag op de andere fascistische regi- mes, maar hetzelfde geldt voor communistische regimes als dat van Sta/in en Pol Pot. De redenen daarvoor liggen niet alleen in de bestaande struc- turen, zoals men zegt, maar tegelijk in ieder van ons: in de mens als zoda- nig.

Fascisme is tenslotte de wil macht te hebben omwille van de macht. Deze wil wordt bijzonder gevaarlijk, warmeer wij - zoals op het ogenblik - in een wereld leven, die niet meer begrijpt dat de maatschappij en alle men- selijke structuren door individuen gevormd worden, in een wereld, die zelfs minachting heeft voor de individuele mens. Bij studenten constateer ik, dat de maatschappelijke structuren hen machtig interesseren, maar de indivi-

(16)

politiek

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

16

duele mens hen niet interesseert. Zo wordt het theoretiseren over de maat·

schappij een soort verzamelingenleer, waarin het begrip verdwijnt, dat een verzameling mensen iets anders is dan een verzameling knikkers.

Wil men het fascisme bestrijden, dan moeten wij proberen de ogen weer

te

openen voor de onvervangbaarheid van iedere individuele mens. Lijden, honger, ziekte, blijdschap, liefde, angst worden altijd alleen door individuen gevoeld. AI het menselijke is uiteraard mede sociaal bepaald, maar berust uiteindelijk in de individuele mens. Knikkers zijn verwisselbaar, mensen niet. Zolang één mens onderdrukt wordt, is geen van ons vrij. Uiteraard is dit een ideaal, dat nooit bereikt zal worden. Maar houden wij op het na te streven, dan wordt de hele wereld één gevangenis.

Fascisme is een moeilijk te omschrijven begrip, maar een overal dreigende werkelijkheid. Het eerste gevaar is het fascisme niet bij zichzelf en in de eigen maatschappij te willen zien. Het tweede gevaar, dat met het vorige samenhangt, is het niet willen zien van fascistische structuren, zolang men nog mogelijkheden vindt de ogen voor de fascistische realiteit te sluiten.

Het derde gevaar is de collaboratie met fascistische regimes.

Dit betekent, dat wij overal - in ons en buiten ons - de wil tot de macht om de macht moeten bestrijden en dat wij overal de ogen open moeten houden voor de realiteit, dat de grondstructuur van alle menselijk leven en van iedere menselijke gemeenschap de individuele denkende, willende en voelende mens is en blijft. Als wij niet waakzaam blijven, ontwaken wij mor·

gen in een fascistische wereld. Dat ontwaken kan plaats hebben in New Vork en Moskou, maar ook in Amsterdam.

Bernard Delfgaauw is hoogleraar filosofie aan de Rijksuniversiteit te Gro- ningen.

Noot

1. Helaas is het juist de laatste tijd duidelijk geworden dat Indonesië wel degelijk racisme kent: Nieuw-Guinea, de Chinezen-kwestie. De zaak Oost-Timor heeft niets met racisme te maken, maar met een andere fascistische trek: het ver- langen naar gebiedsuitbreiding.

socl dt r Jal

(17)

,r de maat- It, dat een s.

en weer te Lijden, individuen lar berust lensen teraard is het na te

dreigende

In in de

~t vorige

>Iang men sluiten.

e macht noeten

leven en lIende en

~n wij mor- in New

te Gro-

degelijk heeft ver-

essay Yvonne van Baarle

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

17

Feministische kunst

Was het maar waar, feministische kunst. Kunst als de neerslag van een fe- ministische cultuur, van nieuw bereikte mentale verworvenheden. Man en vrouw gelijk, een dienovereenkomstige herwaardering van normen en waarden, ander gedrag. Die gedachte heeft veel vrouwen aangeraakt. Een gevoel voor rechtvaardigheid houdt hun opvattingen in stand. Zouden die ooit werkelijkheid worden?

Toen Marx de toekomst trachtte te verwoorden, kwam hij uit op een klasse- loze maatschappij. Daar waar hij ophoudt met beschrijven, werd ik echter telkens nieuwsgierig. Het leek alsof ik voor een slagboom geplaatst, mocht turen in de verte. Daar hield zich die nieuwe maatschappij op. Wat ik zag, hulde zich in tinten grijs. In mijn verbeelding was alleen de slagboom ge- kleurd. Deed ik erg mijn best dan kon ik het opbrengen vage, heen en weer lopende schimmen voorbij te zien trekken, op weg naar het werk, met in de lucht het woord K LAS S E L 0 0 S breed uitgemeten. Alsof het om een project van Marius Boezem ging. Ik zie mezelf daar begin jaren zestig nog staan wachten, mijn fiets tussen mijn benen geklemd. Bij een feministi- sche maatschappij kan ik me al iets meer voorstellen. Ook ik ben door dit idee aangeraakt. Opeens doe ik mee, ben ik deelnemer geworden. De va- ge schimmen zijn door mannen en vrouwen vervangen, er komt muziek bij, een beetje kleur. Verder houdt het op. De slagboom is weliswaar omhoog gegaan, ik mocht door, maar de mist is blijven hangen.

Ik hoopte dat feministische kunst mij zou helpen in mijn poging om mentaal vat te krijgen op die nieuwe, gewenste samenleving. Wat zich op dit mo- ment onder die noemer aandient, bedient zich echter niet van een eigen beeld- en vormtaal welke resultaat is van die feministische cultuur. De kunstwerken zijn eerder vormgegeven emoties, die vandaag de dag vrou- wenlevens gevangen houden: het vaste rollenpatroon, het krijgen van kin- deren, de greep van de cosmetica-industrie, het gebrek aan inspirerende voorbeelden, de onderwaardering.

De tentoonstelling Feministische Kunst Internationaal, die van november 1979 tot en met januari 1980 in Den Haag te bezichtigen was en vanaf die tijd langs Groningen, Den Bosch, Middelburg, Alkmaar, Breda en Nijmegen gaat reizen, is één grote aanklacht tegen de maatschappij. Het publiek wordt geconfronteerd met de positie van de vrouw. Daar hebben kunstena- ressen met een duidelijk feministisch engagement voor gezorgd. Op deze tentoonstelling staat dit engagement centraal, eerder dan de kwaliteit van de vormgeving. Laat ik een paar voorbeelden noemen.

Wies de Bles geeft met haar 'Keurslijf' de vereenzelviging weer van het vrouwen lijf met het maatschappelijk keurslijf. De vrouw kan geen kant uit, ze zit gevangen in haar bestaan. De innerlijke ervaring en uiterlijke gevol- gen vloeien in dit polyester beeld in elkaar over. Van Wies is ook een ka- merscherm waarover vrouwenondergoed hangt. Hiermee duidt zij op het schaduwbestaan dat vrouwen leiden: de ware identiteit van vrouwen is aan het oog onttrokken.

(18)

essay Feministische

Kunst Internationaal

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980 18

Van Miriam Schapiro is 'Het Chinese Gewaad' aanwezig, een fantasie over een ceremonieel gewaad voor de nieuwe vrouw: de vrouw die waardigheid bezit en die een autoriteit is in zichzelf. In dit kunstwerk verenigt Miriam verschillende kunsttradities (schilderen, collagetechniek) met vrouwentradi- ties (anonieme niet-kunst als naaien, borduren).

'Doek' van Jolanda Prinsen is een te klein stuk schildersjute, dat opgehou- den wor.dt in zijn raam door middel van jarretels. De symboliek is duidelijk:

het te kleine doek verwijst naar het feit dat vrouwen vaak genoegen moe- ten nemen met de restjes, de keuze van jarretels verwijst naar het vrouwe- lijk attribuut, dat iets moet 'ophouden'.

Met 'Emancipatie', een schilderij van Maina-Miriam Munsky wordt de mo- dernisering van het baren en sterven aan de kaak gesteld. Iemand - het moet een vrouw zijn - ligt met de benen vastgebonden in een houder, achterover op een gynecologietafel. De techniek staat voor alles; de exis- tentiële momenten in het menselijk leven zijn taboe geworden, een cleane, onpersoonlijke behandeling is daarvoor in de plaats gekomen.

Voor een goed verstaander is de tentoonstelling één grote herkenning; voor So~!

iemand die het feminisme de rug toekeert of slechts oog heeft voor pure n esthetiek, niet interessant. Met als gevolg dat de een zich gesterkt voelt in Jar

(19)

,tasie over aardigheid

Miriam Jwentradi-

opgehou- duidelijk:

fen moe-

~t vrouwe- : de mo- Id - het )uder,

de exis-

!n cleane,

ming; voor pr pure lt voelt in

essay

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980

19

de strijd, de ander slechts meent tijd verdaan te hebben. Zo gaat dat ook met socialistische kunst. Sommige mensen willen nog wel toegeven dat Käthe Kol/witz bijvoorbeeld mooi kan tekenen, maar worden niet getroffen door haar sociale bewogenheid. Ik moet zeggen, in het geval van Käthe begrijp ik dat niet! Dat er mensen bestaan - en ik denk aan Marte Rö/ing

- die ijskoud beweren: 'de vorm is interessant, maar de inhoud is te ver- waarlozen'. Juist Käthe Kollwitz is voor mij een voorbeeld van iemand die door haar vormgeving kan overbrengen wat ze te zeggen heeft. En dat weiger je te verstaan? Hoe is het mogelijk.

Hetzelfde overkomt het werk van Frans Maseree/, Gerd Arntz, Peter A/ma, Bart van der Leek, K/aus Sta eek en vele anderen, wier socialistische kunst mij sterk emotioneert, vooral ook omdat hun werk kwaliteit heeft. Ik zal nog moeten leren accepteren dat het eenieder vrij staat om er een eigen (of zelfs géén) interpretatie op na te houden. Ik zou graag willen dat de emo- ties die kunstenaars in hun werk leggen, voor iedereen ondubbelzinnig afleesbaar zijn. AI was het maar voor tijdgenoten. Wellicht wordt de 'Bruids- jurk' van Wies de Bles door de generatie na ons niet meer geïnterpreteerd als de valstrik van het huwelijk. Want stel, er bestaan te zijner tijd geen hu- welijken meer en dus ook geen bruidsjurken. Soortgelijke overwegingen gelden ook voor het beeld van Zadkine. Ik identificeer de gaten in dat beeld met de historische pijn van Rotterdam. Maar, wie weet komen gemeente- bestuurders - het zullen wel weer PvdA-ers en dus cultuurbarbaren zijn nietwaar - op het idee Rotterdam eens een wat vrolijker aanblik te geven.

Zadkine in het museum Booymans-Van Beuningen ... Weg afleesbaarheid, weg historisch besef.

Wat ik zou willen is dat met kunst iets aan de wereld te veranderen is.

Kunst signaleert, schokt, is in staat meningen te wijzigen. Dat gebeurt al- leen niet volgens een vooraf vast te stellen patroon. Kunst leidt dan ook niet lijnrecht naar een nieuwe samenleving.

Feministische kunst en ook socialistische kunst komen nog niet over de pijn heen. De maatschappij is zéker nog niet ver genoeg om de kunst te helpen de aanklacht om te zetten in een verbeelding van een nieuwe maat- schappij. Dat kleine beetje eigen stijl en gedrag van de feministische bewe- ging - weliswaar een verse mentale verworvenheid - maakt nog niet dat ik in mijn fantasie méér muziek en méér kleur tot mijn beschikking krijg.

Grijs voert vooralsnog de boventoon.

Yvanne van Baar/e is stafmedewerker van de Wiardi Beekman Stichting en bestuurslid van de Stichting Vrouwen in de Beeldende Kunst.

(20)

soclasl- economische vraagstukken

socialisme en democratie, nummer 1, Januari 1980 20

Gaston Sporre

De Zweedse

arbeidsverhoudingen

ontdooien

SI :onol1 'aagsl

Er is in Nederland altijd veel belangstelling geweest voor de Zweedse ar- beidsverhoudingen. Deze interesse kreeg nieuwe impulsen toen, in het be- gin van de jaren zeventig, de grenzen van de democratisering van de on- derneming zichtbaar werden. Waar zouden Nederlandse socialisten beter inspiratie kunnen opdoen dan in Zweden, dat langdurig geregeerd is door sociaal-democratische kabinetten, en de situatie dus grondig afwijkt van die in ons land, waar de sociaal-democraten nooit zo nadrukkelijk hun stempel op de ontwikkeling hebben kunnen zetten. In onderstaande beschouwing, die redactioneel enigszins bewerkt is, wordt van enkele recente Zweedse ontwikkelingen nader verslag gedaan.

Wie in Zweden inspiratie wil opdoen teneinde de bedrijfsdemocratisering in ons land te bevorderen dient zich, vooraleer daarheen te trekken, ervan beo wust te zijn

• dat men voor een bruikbaar oordeel over de toestand in Zweden niet kan volstaan met het maken van een momentopname. Net als bij ons is de bedrijfsdemocratisering in Zweden de neerslag van een langdurige ontwik- keling, en

• dat de arbeidsverhoudingen in Zweden het produkt zijn van een maat- schappelijk proces, waarin zowel historische, culturele, sociale en politieke omstandigheden van betekenis zijn. Wanneer men zich door dergelijke overwegingen laat leiden, zal men niet te makkelijk tot de conclusie komen dat 'wat goed is voor Zweden ook goed is voor Nederland'. Misschien zit daarin wel de verklaring voor de omstandigheid dat een in Zweden zorgvul- dig in tact gehouden stelsel van ondernemingsgewijze produktie, samen- gaat met een krachtige sociaal-democratische beweging die, tot 1976, liefst vierenveertig jaar onafgebroken aan het bewind is geweest. Zweedse erva- ringen zijn niet zonder meer toepasbaar op de Nederlandse situatie. Dat betekent niet dat ze, voor Nederland, niet interessant zijn.

Harmonie onder voorwaarden

De maatschappelijke omstandigheden in Zweden lijken de ontwikkeling van de bedrijfsdemocratie te bevorderen. We wezen al op de politieke beteke- nis van de Zweedse socialisten (Sveriges Social-Demokratiska Arbetare- parti, SAP) gedurende bijna een halve eeuw. De machtspositie van de so- ciaal-democraten werd nog versterkt door het hechte bondgenootschap tus- sen de socialisten en de grootste vakvereniging (Landsorganisationen, LO), bestaande uit de twee miljoen voor ruim negentig procent georganiseerde 'blauwe boorden'. Ook de andere vakbond, die voor de ruim een miljoen beambten (Tjänstemännens centralorganisation TeO) kan redelijk met de socialisten overweg. Het ontbreekt de Zweedse spcialisten dus niet aan werknemerssteun.

Maar er zijn meer omstandigheden die een gunstig klimaat voor bedrijfsde- mocratisering lijken te scheppen. In de periode dat de socialisten aan het bewind waren, stond de politieke oppositie vrijwel nooit onsympathiek te-

socla del

n'

Janl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de gepubliceerde database op basis van Duitse administratie met de verkopen van onteigend onroerend goed bleek dat in Schiedam zeker 25 keer panden van Joodse eigenaren tijdens

- Het gemeenschappelijk meterlokaal, waar de aftakking binnenkomt, is op elk ogenblik toegankelijk voor de bewoners van het gebouw én voor de medewerkers van De Watergroep.

De in de rechtsleer als enige mogelijkheid gesuggereerde ‘oplossing’ voor deze in se contradictoire situatie van vzw’s in het kader van de fiscale wetgeving, is het opzetten van

Gat in Zeylen, komende van benoorden soo myd de Noord-Wal, en Seylt by het Zuyd Eylant in en daar digt by langs, soo laat gy de Blinde aan Bak-Boort en hout soo u Koerts tot dight

Dat gebeurt niet, dus antwoorden dan maar in zijn plaats: liefst met beelden van iets waar ik graag aan terugdenk.. Maar herinneringen laten zich niet

Want, het fonds kan uitsluitend dossiers behandelen die volledig in orde zijn en opgestuurd zijn door de werkgever. Hierna ook de brutobedragen van de eindejaarspremie

De belangstelling voor de ‘grote vragen’, die alleen opgelost kunnen worden door een ruim geografisch en tijdsperspectief te hanteren (Vries); de invloed van de Industriële

Jan Gerritse Wondergem, De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd.. Koene,