Tilburg University
Audio-visuele registratie van verhoren van jeugdige getuigen
Groenhuijsen, M.S.
Published in: Delikt en Delinkwent Publication date: 1992 Document Version Peer reviewed versionLink to publication in Tilburg University Research Portal
Citation for published version (APA):
Groenhuijsen, M. S. (1992). Audio-visuele registratie van verhoren van jeugdige getuigen. Delikt en Delinkwent, 22(1), 1-7.
General rights
Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain
• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal
Take down policy
If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.
prof. mr. M.S. Groenhuijsen
Audio-visuele registratie van verhoren van jeugdige getuigen 1. Er is veel mis in het strafrecht. De lezers van dit
tijdschrift worden bijna maandelijks geïnformeerd over
kwaliteitsverlies in de strafwetgeving, over ongelukkige
toepassing van bestaande delictsomschrijvingen in de
jurisprudentie, en over justitiële beleidsplannen die naar het oordeel van velen de toets der kritiek niet kunnen doorstaan. Des te verheugender is het wanneer er af en toe ook eens een vernieuwing in het strafrechtelijk systeem wordt aangebracht die onmiskenbaar een grote verbetering inhoudt. Een voorbeeld daarvan wordt volgens mij gevormd door de introductie van
interviewstudio's waarin audio-visuele registraties kunnen
worden gemaakt van de verhoren van jeugdige getuigen.
2. In april 1989 werd in Amsterdam de eerste experimentele interviewstudio voor kinderen in gebruik genomen. De studio is ingericht als een speelkamer. De kleuren van de wanden en het aanwezige meubilair en speelgoed zijn zodanig gekozen dat een kind zich er vrij kan bewegen en goed op z'n gemak kan voelen. Naast deze ruimte ligt een zgn. regiekamer, die van de studio is gescheiden door een wand met een 'one way screen'. Het gesprek tussen de verhorende ambtenaar en het kind wordt opgenomen door vier camera's, die op vaste posities zijn geplaatst in de hoeken van de studio. Aan de opgenomen videobeelden wordt een datum- en tijdsignaal toegevoegd, zodat
steeds te zien is op welk moment de opname heeft
plaatsgevonden.
Het project was gedurende de experimentele fase bedoeld voor kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 11 jaar, die getuige of slachtoffer zijn geworden van een ernstig misdrijf. Het uitgangspunt daarbij is dat het horen van deze jeugdige informanten bijzondere problemen met zich meebrengt. En wel naar twee kanten. Ten eerste is er de vraag naar de betrouwbaarheid van verklaringen die worden afgelegd door erg jonge mensen die iets hebben meegemaakt waar zijzelf en/of hun omgeving nogal door uit hun evenwicht zijn gebracht. Het is dan van het grootste belang om mechanismen te ontwerpen waardoor het waarheidsgehalte van de verstrekte inlichtingen optimaal kan worden gecontroleerd. Daarnaast is er evenwel het evenzeer belangrijke vraagstuk van de beleving van het slachtoffer en de getuige. Wanneer een kind is geconfronteerd met een ernstig delict, moet worden voorkomen dat de justitiële nasleep daarvan onnodige nadelige gevolgen met zich meebrengt. Kortom: met inachtneming van de beginselen van een behoorlijk strafproces, dient secundaire victimisatie bij het optreden als getuige zoveel mogelijk te worden beperkt.
3. De audio-visuele registratie van de verhoren in de
bijzondere studio beoogt vanuit de beide genoemde invalshoeken belangrijke voordelen te realiseren.
Ten aanzien van de waarheidsvinding kan er zowel in materieel alsook in procedureel opzicht winst worden behaald. Inhoudelijk, omdat de verhoren worden afgenomen door speciaal
ontspannen, kind-vriendelijke sfeer in de studio. Juist omdat het intimiderende karakter van de reguliere justitiële en rechterlijke onderzoeken ontbreekt, is de kans op betrouwbare
verklaringen hier relatief groot te noemen. Vanuit een
procedurele invalshoek komt daar nog als voordeel bij dat de
mogelijkheden tot controle op de uitvoering van het
getuigeverhoor optimaal zijn. Aangezien het gesprek van de eerste tot de laatste seconde integraal wordt geregistreerd, kan de verdediging in de strafzaak in staat worden gesteld de videobanden te bestuderen, hetgeen een kritische toetsing mogelijk maakt van de wijze waarop de getuigeverklaring is verkregen. Bovendien kan langs deze weg niet alleen de verbale maar ook de non-verbale communicatie tussen de betrokkenen in de beoordeling van de kwaliteit van het gesprek worden betrokken.
Het belang van het slachtoffer/de getuige wordt in dit arrangement gediend doordat het doorgaans voldoende zal zijn om
het kind slechts éénmaal te verhoren. De voor leken
onbegrijpelijke, ergerniswekkende praktijk van het telkens
opnieuw moeten afleggen van verklaringen over hetzelfde
feitencomplex, kan derhalve door het gebruik van de
interviewstudio worden gecorrigeerd. Vanuit victimologisch
oogpunt is dit een zwaarwegend voordeel.
4. Natuurlijk moet deze nieuwe werkwijze met juridische waarborgen worden omgeven. Daarvan zijn de ontwerpers van het Amsterdamse project zich van de aanvang bewust geweest.
Genoemd is al het tijdsignaal in de videoband, dat waarborgt dat geen fragmenten van het verhoor kunnen worden achtergehouden. Maar er is veel meer dan dat alleen. Om te
beginnen zijn diverse strafprocesrechtelijke,
auteursrechtelijke en de privacy-aspecten ('portretrecht'e.d.)
ondervangen in richtlijnen waarin het gebruik van de
Ter toelichting vermeld ik nog de argumenten die hebben geleid tot de keuze om het verhoor te laten afnemen door gespecialiseerde politiemensen en - in de regel - niet door externe deskundigen. In de eerste plaats blijken de speciaal geschoolde rechercheurs in de praktijk méér informatie naar voren te krijgen die relevant is voor het strafrechtelijk onderzoek. Als tweede reden van principiële aard wordt genoemd dat de advocatuur het bedenkelijk acht dat het horen van
informanten structureel wordt uitbesteed aan externe
deskundigen. Dit zou ook leiden tot uitvoerige debatten omtrent de reputatie van bepaalde experts, tot veelvuldige verzoeken om contra-expertise e.d. (vgl. K.M.K. Dekens, Politie hoort zelf jonge kinderen, Proces 1991, no. 7/8). Daar komen bovendien de
pragmatische overwegingen bij dat het werken met
buitenstaanders kostbaar is en dat hun aanwezigheid op de cruciale momenten niet kan worden gewaarborgd.
5. Er zijn ook knelpunten. Daarvan zijn de problemen die van de
zijde van de verdediging worden opgeworpen nog het
gemakkelijkst op te lossen. Het komt wel voor dat de verdachte of diens raadsman kritiek heeft op de wijze waarop het verhoor is uitgevoerd (denk aan het verwijt van suggestieve of
'sturende' vragen, beïnvloeding door lichaamstaal, e.d.).
Aangezien dat de kern van het contradictoire strafgeding raakt, mag aan zo'n bezwaar niet voorbij worden gegaan. In de praktijk kan dit er toe leiden dat er een gedragswetenschappelijke deskundige wordt ingeschakeld om een interpretatie van het gedrag resp. de antwoorden van het kind te geven aan de hand van het beschikbare videomateriaal. En wanneer dat - naar het oordeel van de verdediging - nog geen bevredigende opheldering biedt van de twistpunten, kan in een volgend stadium de verdachte een deskundige aanwijzen die het slachtoffer/de getuige zijnerzijds hoort in de interviewstudio. Langs deze weg van het tegenonderzoek wordt m.i. ernst gemaakt met de uitgangspunten van het wetboek van strafvordering, terwijl de voordelen van de audio-visuele registratie grotendeels behouden blijven.
Lastiger zijn de problemen met de (overige)
rechtsgeleerde deelnemers aan het strafgeding. Zo zijn er R-C's die de videoband als bewijsmiddel beschouwen. Zij zien daarbij over het hoofd dat het de eerdergenoemde processen-verbaal die van het verhoor worden opgemaakt zijn die in technische zin de bewijsmiddelen vormen, waarbij de banden niet meer zijn dan een
visuele ondersteuning van deze onderzoeksresultaten (die
administratieve aandacht behoeft. Ik kom hieronder nog terug op de noodzaak van dit type centrale afspraken en de vorm waarin deze moeten worden gegoten.
Hoewel de supervisie door het OM in het algemeen vlot verloopt, bestaat er nog wel eens verschil van inzicht tussen de politie en de officier van justitie ten aanzien van het specifiek slachtoffergerichte gebruik van de videobanden. Een dilemma kan bijvoorbeeld rijzen wanneer de moeder van een slachtoffer van incest na enkele maanden vraagt de band ter
beschikking te stellen van hulpverleners, zoals de
kinderpsychiater, RIAGG, e.d. De vraag is dan of de strict strafvorderlijke oogmerken moeten domineren, of dat hier
voorrang moet worden gegeven aan het belang van
slachtofferzorg, dat - als één van de primaire taken van politie en justitie - is verankerd in de richtlijnen-Vaillant. Dezelfde vraag doet zich voor wanneer er binnen afzienbare termijn een eindvonnis in de strafzaak in het verschiet ligt (met als normaal gevolg: vernietiging van het videomateriaal), terwijl de hulpverlening aan het slachtoffer nog niet is afgerond, of zelfs nog niet is begonnen. De algemene tendens is tegenwoordig om in het strafgeding de belangen van benadeelden steeds te sauveren, voorzover een eerlijke berechting van de verdachte daardoor niet in het gedrang komt (zie ook het bij
het parlement aanhangige wetsontwerp-Terwee, no. 21345).
Volgens mij past het in deze lijn om helder vast te leggen dat het verkregen onderzoeksmateriaal ook kan worden benut in het kader van de nazorg voor gedupeerden.
6. In het najaar van 1991 deed zich een affaire voor die herinneringen opriep aan de zwarte dagen van De Bolderkar en Oude Pekela. In Enschedé zouden niet minder dan 200 kinderen door één twaalf jaar oude jongen sexueel zijn misbruikt. Prompt werd de politie er in de media van beschuldigd hysterie vrij baan te hebben gegeven (zie De Volkskrant 5 oktober 1991). De verhoormethoden werden aangevochten en er werd de spot gedreven met het waarheidsgehalte van de verklaringen van de zeer
jeugdige slachtoffertjes. Dit leidde op zijn beurt tot
verontwaardigde replieken vanuit de kring van benadeelden (zie o.a. De Volkskrant 10 oktober 1991), waarin de werkwijze van de politie en de houding van de ouders van de slachtoffers werden gerechtvaardigd en de kritici van broodnijd werden beschuldigd.
Het Enschedése onderzoek verkeert in een impasse. Sinds de reeks publicaties en frequente publieke optredens van de Leidse psycholoog Wagenaar is iedereen er inmiddels van doordrongen dat het uitvoeren van een nieuwe serie verhoren nooit meer betrouwbare resultaten kan opleveren: er valt immers niet meer goed te onderscheiden tussen de herinnering aan de litigieuze gebeurtenissen en de kennis daaromtrent die is gegenereerd bij de eerdere politiecontacten daaromtrent. Daarom is uit deze affaire de algemene les te trekken dat het niet aan het vrije oordeel van de politie en de behandelende officier overgelaten zou moeten zijn in welke gevallen gebruik zal worden gemaakt van een interviewstudio waarin verhoren van
jeugdige slachtoffers/getuigen audio-visueel kunnen worden
geregistreerd.
gunstige evaluatie van de experimentele fase is besloten om deze werkwijze op bredere schaal in te voeren. Er is thans een landelijk dekkend netwerk van studio’s beschikbaar (vgl. J.S. Jans, J. Oost, Kinderen horen met video wordt landelijk ingevoerd, Algemeen Politieblad 1990, p. 470-472). De volgende stap in deze ontwikkeling zou moeten bestaan uit een richtlijn van de procureurs-generaal bij de gerechtshoven waarin het gebruik van deze studio’s wordt genormeerd (vgl. de Centrale
Politie Recherchecommissie, Het horen van jonge
getuigen/slachtoffers, 11 oktober 1990).
Van de onderwerpen die in zo’n richtlijn aan de orde moeten komen zijn er al enkele genoemd. Het belangrijkste daarvan betreft de criteria aan de hand waarvan wordt bepaald in welke gevallen het verhoor audio-visueel moet worden geregistreerd (N.B. Er bestaat consensus over dat voorkomen moet worden dat het gebruik van de studio een automatisme wordt).
Ik vestig voorts de aandacht op drie kwesties die op de een of andere wijze nadere regeling behoeven. Ten eerste lijkt het mij in het kader van een zorgvuldige procedure aannemelijk om in voorkomende gevallen na de aanhouding aan de (raadsman van de) verdachte mee te delen dat er een videoband is gemaakt van het verhoor van een getuige á charge, en dat hij deze - na de voorgeleiding - kan bekijken. Hiervan zou mededeling moeten worden gedaan in het proces-verbaal. In de tweede plaats zou de vraag moeten worden beantwoord of het toelaatbaar is een verdachte tijdens een verhoor bij de politie of de R-C te
confronteren met de videoband waarop beschuldigende
verklaringen worden afgelegd. Mij lijkt dit in beginsel tot de mogelijkheden te behoren, mits aan elementaire eisen van rechtmatigheid wordt voldaan. Zo mag dit materiaal bijvoorbeeld niet worden gebruikt met het oogmerk om de verdachte van zijn stuk te brengen (art. 29 lid 1 Sv). Teneinde controle op de gehanteerde werkwijze mogelijk te maken, zou steeds in het proces-verbaal moeten worden vermeld wanneer de verdachte werd geconfronteerd met de belastende videobeelden. En tenslotte zou
de procedure rond de contra-expertise kunnen worden
gepreciseerd. De belangen van de verdediging en die van de getuigen worden waarschijnlijk het beste gediend door een oplossing die in verschillende fasen voorziet. Wanneer de (raadsman van de) verdachte kritiek heeft op het bereikte onderzoeksresultaat, zou er eerst op verzoek van de verdediging een externe expert kunnen worden ingezet die na inspectie van de band eventueel een andere interpretatie kan voorstellen van de inhoud daarvan. In de praktijk is gebleken dat langs deze weg vaak voor alle betrokkenen bevredigende oplossingen kunnen worden bereikt. Is dit in een voorliggend geval niet mogelijk, dan zou op verzoek van de verdediging een tegendeskundige het
verhoor in de studio over kunnen doen. Wanneer een
desbetreffende bevoegdheid als laatste redmiddel in de regeling wordt opgenomen, wordt eens te meer bevestigd dat de audio-visuele registratie van verhoren van jeugdige getuigen geen
'zero-sum-game' is: het dient de waarheidsvinding, het
beschermt de persoonlijke belangen van jeugdige