• No results found

OM DE TOEKOMST VAN NIEUW-GUINEA

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "OM DE TOEKOMST VAN NIEUW-GUINEA "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

K. L. J. ENTHOVEN

OM DE TOEKOMST VAN NIEUW-GUINEA

N

u ongeveer een jaar geleden heeft Nederland er mede ingestemd om op korte termijn aan Indonesië de vrijheid te geven: Aan een eigengekozen IndonesLsche regering zou Nederland "de volledige sou- vereiniteit over Indonesië onvoorwaardelijk en onherroepelijk (overdràgen)".

Moest tot dat Indonesië ook gerekend wor,den het deel van het voormalige Nederlandsch Indië, gevormd door de residentie Nieuw-Guinea? Neen!

zegt artikel 2 van het Charter van Souvereiniteitsoverdracht: op grond van een zestal overwegingen werd besloten: "dat de status quo van de residentie Nieuw-Guinea zal wordeh gehandhaafd met de bepaling, dat binnen een jaar na de datum van overdracht van de souvereiniteit aan de Republiek der Verenigde Staten van Ipdonesië het vraagstuk van de staatkundige status van Nieuw-Guinea zal worden bepaald door onder- handelingen tussen de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië en het Koninkrijk der Nederlanden."

En om verkeerde interpretatie van deze bepaling te voorkomen werd nog in een briefwisseling vastgelegd, dat "de zinsnede in artikel 2 van' het ontwerp-Charter van Souvereiniteitsoverdracht, luidende: "de status quo van de residentie Nieuw-Guinea zal worden gehandhaafd" betekent:

met voortzetting van het gezag van de regering van het Koninkrijk der Nederlanden over de residentie Nieuw Guinea".

Op de eerste Unie-conferentie werd besloten, dat de onderhandelingen zouden worden voorbereid door een gemengde Indonesisch-Nederlandse commissie, die verslag over het vraagstuk zou uitbrengen. Dit is geschied.

De gesluierde vorm, waarin bij de overdracht der souvereiniteit - zie boven! - de uitzondering voor Nieuw-Guinea werd gehuld, had tot gevolg dat de Indonesische leden der cOIumissie alleen bereid gevonden werden om overleg te plegen over de voorwaardim en modaliteiten waaronder de Nederlandse souvereiniteit zou worden overgedragen, terwijl d~ Ned~r­

landse leden er op stonden allereerst de vraag in beschouwÎJlg' te nemen óf het tot zulk een overdracht moèst komen. Gevolg hiervan was weder de splitsing van het rapport in twee gedeelten, waarvan het ene door de Nederlandse en het andere ,door de Indonesische leden werd opgesteld en ondertt:kend. De. wederzijdse standpunten stonden diametraal tegenover elkaar. Veel hoop op overeenstemming is 'er dus niet. . Voor de onderhandelingen zou een speciale delegatie van de Indone- sische regering naar Nederland komen. Aanvankelijk tegen 15 October.

De overeenkomst der delegatie werd echter vertraagd, naar uit Djakarta

(2)

werd b'ericht, in verband met de eerste ontmoeting van de regering-Natsir met het nieuwe Indonesische parlement en met de kwestie-Ambon. Bij de afsluiting van dit opstel is met de onderhandelingen nog geen begin ge- maakt. Het jaar respijt is reeds bijna verstreken!

Hoe zal de situatie worden wanneer. straks tegen eind December het vraagstuk nog niet is opgelost? Wanneer bij voorbeeld de nadere onder- handelingen weer tot een "deadlock" leiden? De overeenkomst tussen Nederland en Indonesië heeft daarin niet voorzien: Hoe in zulk een even- tualiteit de posHÏe van de Uniepartner.s ten opiichte van Nieuw-Guinea - juridisch en staatsrechtelijk of volkenrechtelijk - zal zijn, dat is een vraag, die thans nog niet is te bespreken. Maar wel bestaat er alle reden om het vraagstuk van de toekomst van Nieuw-Guinea nog eens, zo zak!!lijk mogelijk, ontdaan van sentiment en leuzen, te belichten. Een eindbeslissing is nog niet genomen.

Het Nederlandse parlement heeft de bespreking van het Nieuw-Guinea- rapport niet in het openbaar gehouden. Om te vermijden dat de Neder- landse regering zou worden belemmerd in haar vrijheid bij de onder- handelingen - vermoedelijk ook om wat men noemt "de onderhandelings- positie" van Nederland niet te verzwakken. Terecht! Maar wie, als schrijver dezes, geen officiële status heeft mag zich door dergelijke over- wegingen niet van openbare bespreking laten weerhouden. Te minder omdat - zoals hierna zal worden uiteengezet - gevaren dreigen, waar- voor het Nederlandse volk de ogen niet mag sluiten. Thans, nu de koers nog niet definitief is uitgezet, juist thans, vóór het te laat zal zijn, is het plicht om te spreken. Het is een fictie, dat het Nederlandse volk omtrent het Nieuw-Guinea-vraagstuk eens van zin, zou zijn. Het heeft geen nut om te proberen die schijn te bewaren.

Nederlandse opvattingen

Een jaar geleden waren de verschillen nog niet zo evident. Wel is waar leefde ook toen reeds - met name bij de leidende figuren van de Partij van de Arbeid - de gedachte, dat het zeer wenselijk zou zijn om ook op dit punt samenwerking tussen Nederland en Indonesië tot .stand te bI:engen. Ook "condominium", gedeelde souvereiniteit over Nieuw-Guinea werd wel ove·rwogen. Maar algemeen verbreid was de opvatting, dat de voortzetting van het Nederlands bewind over dit achterlijk gebied in het oelang zou zijn zowel van Nederland als ook - vooral - van Nieuw- Guinea. Dat Indonesië in feite generlei aanspraak kon maken op over- dracht van dit gebied. Dat Nederland door overdracht van souvereiniteit over heel Indië - Nieuw-Guinea uitgezonderd - reeds grote edelmoedig-

heid betoonde en grote offers bracht en dat het dom zou zijn - ~n abso- luut onnodig - om aan die offers nog een laatste offer toe te voegen:

het laàtste waardevol bezit van Nederland in Zuidoost-Azië aan de Indonesiërs cadeau te geven.

Een ·groot deel van de Nederlandse pers had uit den treure betoogd, dat

(3)

atsir tj de

,. ge-

het der- ssen ven- inea

een

~den

elijk sing nea- der- der- ngs- als ver- .der lar- lers

het 'ent nut

aar rtij op te nea de het

lW-

'er- :eit ,ig- so-

~n:

de lat

Nieuw-Guinea in geen enkel opzicht als een deel van Indonesië was te beschouwen. Geografisch, ethnologisch, cultureel en economisch behoorde Nieuw-Guinea niet tot Indonesië maar tot het Melanesische Pacific-gebied.

De autochthone bevolking, de Papoeas of Irianen, waren geen Indonesiërs.

Zij zouden er niet vrijer op worden, wanneer men hun land aan de Indo- nesiërs afstond.

Het meest had men van Nieuw-Guinea nog gehoord door de jarenlange actie van grote groepen Indo-Europeanen (Indische Nederlanders) in In- donesië, die droomden van een "stamland" voor hun groep, waarheen zij zouden kunnen uitwijken om niet onder te gaan in een toekomstig onafhankelijk Indonesië. Nieuw-Guinea toevluchtsoord voor Nederlanders, die zich niet zouden kunnen schikken onder Indonesisch gezag; Nieuw- Guinea nagenoeg onbevolkt gebied, dat buiten het conflict met Indonesië zou blijven; dat in geen geval het lot van Indonesië mocht volgen; "ledig"

gebied, te reservèreq voor een verwachte massa-transmigratie van hen, die Nederlanders wilden blijven en wilden blijven leven onder Nederlandse vlag. Dat was het gedachtebeeld, door tal van publicaties opgeroepen.

Was niet reeds van de aanvang af, bij het accoord van Linggadjati, een voorbehoud gemaakt ten opzichte van Nieuw-G.uinea juist om deze en soortgelijke overwegingen? Zou men ook Nederland zelf niet een slechte dienst bewijzen door àfstand te doen van het laatste gebied waar, onder Nederlandse vlag, de Nederlandse ondernemingsgeest nog een uÜlaat -zou kunnen vinden? Waar plaats" zou zijn ook 'voor de Nederlandse emi- granten, die buiten Nederland een nieuwe toekomst willen bouwen?

De oppositie tegen het beleid van de regering ten opzichte van Indonesië had steeds breed uitgemeten wat Indonesië VOor Nederland betekende.

"Verlies" van die rijke gewesten zou economisch voor ons land een zware slag betekenen. Een belangrijk deel van het Nederlandse volksinkomen zou hiermede verloren gaan.' Hoe zou ons kleine land zijn groeiende bè- volking kunnen blijven voeden? De mogelijkheden van expansie in een leeg tropisch gebied moesten behouden blijven!

Moreel zou Nederland op Nieuw-Guinea de beste rechten hebben. Dat het ontwIkkelingspeil van de bevolking nog zo weinig gevorderd is, was' niet aan ons te wijten. Snelle ontwikkeling zou in dit, door de natuur mis- deeld, land bijna onmogelijk en voor het voortbestaan' van de primitieve stammen, die het land bevolken, zelfs gevaarlijk zijn. Desondanks werd onder Nederlandse vlag wetenschappelijk exploratiewerk en, met de hulp van Missie en Zending, beschavingswerk verricht van respectabele om- vang. Ervaren Nederlandse ,werkers, "bestuursambtenaren, artsen, technici, geleerden, zouden gereed staan om met groot enthousiasme eh idealisme deze taak voort te zetten. Voor Nederlandse ondernemingsgeest en Neder- landse investeringen zou de voortzetting der beproefde Nederlandse

. leiding alleen voldoende vertrouwen gevel). om de zeer" grote risico's" van

opbouw "en exploitatie onder zo moeilijke o~standigheden te kunnen aanvaarden.

(4)

Geen ander, volk - ook niet het Indonesische - zou met dezelfde ijver voor Nieuw-Guinea zijn bezield of over de middelen beschikken om dit land tot ontwikkeling te brengen. Geen ander volk zou de kennis en de ervaring bezitten, die voor deze moeilijke' arbeid zijn vereist. En de autoch- thone bevolking ~an Nieuw-Guinea - voor zover zij met blanken in aan- raking is geweest - zou dit ook zeer wel inzien. Zij zou aan Nederlands bestuur verre de voorkeur geven boven elke andere bevoogding. Zij -zou met name een aversie hebben van de Indonesiërs en weigeren om zich aan het bestuur van Indonesiërs te onderwerpen. Ook het beginsel van het zelfbeschikkingsrecht zou zich dèrhalve tegen overdracht van souvereini- teit aan Indonesië verzetten.

Tegenover deze opvatting, die hier zeer verkort en, natuurlijk, onvolledig is beschreven, viel nu een jaar geleden in Nederland practisch niets in te bJ;engen. Een heel andère opvatting werd toen reeds door verantwoorde- lijke Nederlandse regeringskringen in Indonesië gehuldigd, maar de ver- togen van de afgevaardigden der Indische regering ter rondetafel- conferentie op dit punt vonden ternauwernood gehoor. Dat de vertegen- woordigers van de meest bekende politieke organisatie der Indische Nederlanders ~ het I.E.V. - de eis tot overdracht der souvereiniteit ook over Nieuw-Guinea aan het nieuwe Indonesië steunden, maakte evenmin indruk. Heel Nede'r1and scheen in te stemmen met de leus: "Nieuw-Guinea moet Nederlands blijven, wat er ook gebeurt!"

De ernst van het conflict werd destijds ·nog in het geheel niet ingezien.

Men meende door "het been stijf te houden" de Indonesische onder- handelaars gemakkelijk tot toegeven te kunnen bewegen. Toen op het einde van de' ronde-tafelconferentie bleek hoezeer tpen zich daarin vergiste, was het te laat om nog een andere houding aan te nemen. Zonder de uit- zondering voor Nieuw-Guinea zçlUden de afspraken van de rondetafelcon- ferentie in de Staten Generaal in geen geval de, vereiste meerderheid heb- ben verkregen.

Thans staan de zaken geheel anders. Nog zijn er groepen in Nederland, die van geen enkele concessie ten aanzien van Nieuw-Guinea willen weten.

Doch meer en meer begint men zich reeds af te vragen of de belangen, die met het behoud van Nieuw-Guinea zijn gediend, wel tegen de gevolgen en gevaren van deze politiek opwegen. Niet langer kan men onbewogen blijven voor de waarsèhuwingen, die ons uit Nederlandse kringen in Indonesië bereiken. Niet langer zijn het enkel Nederlandse "koloniale"

ambtenaren, die met "défaitistis,ch.e" gedachten komen. Nu zijn het nuchtère Nederlandse ondernemers in Indonesië, die zich ste.eds meer ongerust gaan maken. Eerst kwamen deze stemmen uit , Djakarta; ver- volgens uit Sumatra's Oostkust. Ten slotte werd de voorzitter van de Indische ondernemersbond speciaal náar Nederland gezonden om ter zak~

voorlichting te geven.

Laat men in Nederland toch niet vergeten - zo klinkt deze stem -

628

(5)

ijver

Cl dit

n de

toch- aan- ands

zou . aan het 'eini- ledig in te

>rde- ver- afel- :gen- sche

ook lmin .inea zien.

.der- het is te, uit- con- heb-

and, :ten.

die (gen

>gen . in ale·"

het leer IVer-

de

;ak~

i -

dat nog talloze Nederlanders in Indonesië arbeiden, dat nog 'talloze Nederlandse ondernemingen daar in bedrijf zijn. De Nederlandse "good- will" in Indonesië, een goede verstandhouding tussen de Nederlanders daar en het Indonesische volk, dat zijn dingen die men niet licht mag tellen. Zij worden nu reeds ongunstig beïnvloed door de Nieuw-Guinea- kwestie. En nog is deze schadelijke ontwikkeling niet ten einde. Het gaat' niet enkel om de Unie die - tot verontwaardiging van vele Neder- landers - door Indonesië hier in het geding gebracht is. Niet minder dan de bestaansmogelijkheid van Nederlandse bedrijven in lndonesië en van talloze Nederlanders in Indonesië staan op het , spel! Intimidatie?

Misschien! Maar gij in Nederland hebt gemakkelijk spreken over beginsel- vastheid en plicht. De gevolgen van uw houding komen niet op uw hoofd maar op dat van de Nederlanders in Indonesië neer. Is het wonder, dat men zich in Indonesië afvraagt of die fameuze ,Nederlandse roeping in NieuwcGuinea van meer belang is dan een politiek, die Nederlandse belangen en Nederlanders in Indonesië ten goede komt.

Hoe dit ook zij, in Nederland begint men zich thans erI).stig af te vragen of wij met de starre Nieuw-Guinea-politiek wel op de goede weg zijn. Van verschillende zijden hoort men· thans de suggestie om in ieder geval voor Nederlands beheer Vlln Nieuw-Guinea internationale sanctie te vragen. Op de een of andere wijze zou de medewerking van de UNO of van de UNCI voor de oplossing van het vraagstuk zijn te vragen. Een andere suggestie is om de bijstand in te roepen van Australië of van Amerika. Er is thans ook gegronde reden om er aan te twijfelen of zonder zulke bijstand de onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië wel het conflict kunnen beëindigen. Want hoe staat Indonesië tegenover het vraagstuk?

Indonesische opvattingen

Om het conflict tussen Nederland en Indonesië goed te begrijpen, moet men zich allereerst realiseren, dat de Indonesische voormannen eenvoudig niet in staat zijn om Nederlands Nieuw-Guinea te zien als een apart land en de lrianen als een vreemd volk., Nieuw-Guinea was een deel van het Nederlandse koloniaal bezit, het is 'thans het enige deel, dat nog niet de vrijheid heeft gekregen, die voor het overige deel reeds is bevochten. De nieuwe onafhankelijke staat, die in de plaats getreden is van het Neder- lands gezag, is niet compleet voordat ook dat laatste deel van het voor- malig koloniaal gebied daarme'de is herenigd. De vrijheidsstrijd is niet· voltooid voordat. ook de Iriaanse broeders in het vrije Indonesië zijn opgenomen en .. daarmede volwaardig staatsburgerschap en staatkundige vrijheid hebben verkregen.

Voor ethnologische verschillen heeft men in het geheel geen oog. Zulke verschillen zijn .er wel meer in het uitgestrekte eilandenrijk, dat door de Nederlanders zelf tot een eenheid is gemaakt. Om op zulke verschillen de apartheid van Nieuw-Guinea te baseren, dat kan alleen maar een Neder-

(6)

landse taktiek zijn. Wanneer Irianen dit argument gebruiken, dan is dat hun natuurlijk door de Nederlanders ingeblazen. De lrianen hebben van nature recht op deelg~nootschap in de nieuwe, vrije natie. Er is . een hemelsbreed verschil met een geschil tussen twee staten over het bezit van een kolonie. -"Kolonie", dus onvrij, zal Nieuw-Guinea blijven zolang het onder Nederlandse souvereiniteit zal staan - zelfs als trustee gebied.

De status van "non-selfgoverning country" als bedoeld in artikel 73 van het UNO-handvest, is voor Nieuw-Guinea evenmin acceptabel als voor de rest van Indonesië. Het is een erezaak .voor Indonesië om dit laatste onvrije gebied in de zegeningen van de vrijheid te laten delen. Voor geleidelijke opvoeding tot zelfbestuur bestaat geen enkele aanleiding. Nu dadelijk kan en moet die vrijheid in en met Indonesië worden verkregen.

Ook uit practische overwegingen kan Indonesië het onmogelijk zonder Nieuw-Guinea ,stellen. Strategisch is deze afronding onmisbaar voor de verdediging van de onafhankelijkheid van de nieuwe staat.

Zo ongeveer ziet de Indonesiër de kwestie Nieuw-Guinea. Over de mogelijkheid om onze Indonesische tegenspelers tot andere gedachten te brengen moet men zich geen illusies maken. Hoe moeilijk dit zal zijn is overduidelijk gebleken bij het voorbereidend werk van de Nieuw-Guinea- commissie.

Onjuist en zelfs gevaarlijk is de gedachte, dat men hier enkel zou te maken hebben met "Oosterse" strategie, met de actie enkel van een kleine . groep, thans tijdelijk aan het bewind, dus van voorbijgaande betekenis. ') Natuurlijk is de Nieuw-Guinea-eis niet opgekomen uit de massa. Maar deze actie is al goed op weg om tot een massabeweging uit te groeien.

Deze denkbeelden dateren reeds van de Denpasar-conferentie nu bijna vier jaren geleden. In die rustige sfeer van Denpasar werd toen reeds de Nieuw-Guinea-eis met grote scherpte gesteld. Toen bleef dit nog binnen de kring van Oost-Indonesië. Thans is het vuur ook op Java en andere eilanden overgeslagen. Steeds verder grijpt het om zich heen en steeds dfepere lagen worden er door beroerd. Recente gebeurtenissen op Bali tonen aan, dat men het gevaar van deze politieke bosbrand in geen geval mag onderschatten.

Australië en Ámerika

Van Indonesische bevriende zijde heeft men de opmerking gemaakt, dat het heel jammer is, dat juist de laatste tijd het Nederlandse standpunt

• internationaal op veel meer steun kan rekenen, dan voorheen het geval was. Dit zou "tot gevolg kunnen hebben, dat de Nederlanders gestijfd worden in hun onverzettelijke houding - tot grote schade voor Nederlands wezenlijke belangen. Hierover nog een enkele op"merking.

Dat Australië thans het Nederlandse standpunt 'zou onderschrijven is minder juist. Australië kan de ervaring. van de Tweede Wereldoorlog niet

1) Pr.ofesS'Or Lam in Elseviers W'eekblad van 7 October 1950.

(7)

dat van een ezit ang ied.

van Oor :ste Oor Nu fen.

der de de te is ea-

te ine

. ') lar en.

na de .en

!re

!ds ali tal

lat nt 'al fd ds is et

vergeten. Het ziet in Nieuw-Guinea het zwakke punt in zijn verdediging.

Liefst zou de-huidige regering de gelegenheid verkrijgen om de defensie te organiseren in geheel Nieuw-Guinea. Overdracht van souvereiniteit aan Indonesië thans op korte termijn zou deze flank van het Australisch conti- nent practisch zonder enige dekking' laten. Maar dat het enkel Nederland zou kunnen lukken Nieuw-Guinea tot ontwikkeling te brengen, dat daar alleep voor Nederland een blijvende roeping zou zijn, dat zijn stellingen, die Australië bepaald niet steunt. Veeleer tracht het te suggereren, dat. de beide delen van het eiland op den duur zullen verenigd moeten worden, liefst natuurlijk onder Australische souvereiniteit of als Australisch protectoraat.

Wat Amerika betreft kan men alleen aannemen, dat dit land weinig voelt voor een spoedige overdracht aan Indonesië zonder enig voorbehoud.

Maar nog minder zal Amerika er voor voelen om opnieuw voedsel te geven aan de oude beschuldiging dat het sponsor is van het kolonialisme in Oost-Azië. Om de Nederlanders - de oude overheersers - te helpen het bestuur over Nieuw-Guinea voor te zetten dwars tegen het verzet van Indonesië in, lijkt dus -ook voor Amerika een weinig aantrekkelijke propositie. Nog altijd hoopt Amerika, dat Indonesië en Nederland getweeën in der minne een compromis tot stand zullen brengen. De rol van arbiter in dat geschil zaJ Amerika weinig lokken. Dat men in Amerika echter de kansen op zulk een minnelijke regeling ziet dalen kan blijken uit een recente suggestie van die zijde om aan te sturen op een UNO-trusteeschap.

Heel erg belangrijk vindt men in Amerika de Nieuw-Guinea-kwestie niet.

Hoe moet men uit de doolhof van al deze meningen de uitweg vinden?

Wat kan als richtsnoer uitkomst geven?

Wat de Irianen wensen

Aan Nederlandse zijde wordt nogal veel waarde gehecht aan wat de wens zou zijn van de autochthone bevolking van Nieuw-Guinea zelve.

Daarover bestaat weinig onzekerheid. Het staat wel vast, dat op die enkele plekjes in het grote eiland, nabij de Nederlandse vestigingen, waar een bevolking leeft die een veel hoger ontwikkellngspeil heeft bereikt dan elders, een meerderheid zeer sterk gekant is tegen de inlijving van Nieuw- Guinea bij de Indonesische republiek. Men is zich bewust nog niet op eigen benen te kunnen staan, maar droomt reeds van een toekomst waarin heel Nieuw-Guinea (inclusief het Australische deel) een eigen lriaanse staat zal vormen. In afwachting daarvan wil men liefst onder Nederlandse leiding blijven. In geen geval wenst men de Indonesiërs als regeerders.

Dan no~ liever de Australiërs! .

Inderdaad zou met deze gevoelens, zo mogelijk, rekening zijn te houden.

Het kan niet goed zijn Nieuw-Guinea onder een bestuur te plaatsen, dat - momenteel althans - de sympathie mist van een groot deel der meer ontwikkelden. Maar beslissend kunnen deze gevoelens toch niet zijn. Voor-

(8)

eerst wordt ook van Nederlandse zijde toegegeven - neen gesteld -, dat van een waarlijk "democratische" uitspraak van de bevolking nog geen sprake kan zijn. En het zou toch ook niet. aangaan, dat over het lot, de status, van dit onmetelijke land beschikt zou worden door verspreide groepjes, die te zamen een minimale fractie van de totale uitgestrektheid bewonen. Zij missen niet alleen het recht zich op te werpen als de woord·

voerders van de bevolking in haar gehed, maar bovendien, het gaat hier om belangen, die veel verder reiken dan de bepe'rkte sfeer, die aan hun oordeel mag wor~en overgelaten.

Wat Nieuw-G~inea nodig heeft

Veeleer heeft men zich af te vragen, wat Nieuw-Guinea, wat dat uit·

gestrekte, woeste land zelf nodig heeft. Aan de ontwikkeling van dat land, aan het profijt, dat de wereld daaruit kan trekken, dient voorrang te worden gegeven, uiteraard met inachtneming van de belangen der bevolking. De "openlegging" van Nieuw-Guinea zal uiteindelijk ook de mogelijkheid van een eigen staatkundig leven der Irianen - een ver- wijderd doel - niet in de weg staan. Dit làatste is voorlopig nog niet primair te achten. ,

Men kan natuurlijk wel verschillend denken over de richting en het tempo waarin die openlegging moet geschieden om niet het voortbestaan van de' autochthone bevolking in gevaar te brengen. Er moet veel zorg worden gegeven aan het "acculturatieproces", dat de Irianen moet behoeden voor nadelige gevolgen. ,

Nu is het wel aannemelijk, dat de taak die bij de openlegging en bij het acculturatieproces aan de beherende staat toevalt, beter aan een hoog ontwikkeld en ervaren land als Nederland, dan aan het jonge Indonesië kan worden toevertrouwd, maar bewijsbaar is dat niet. Voor een snelle ontwikkeling van het land zullen ook buitenlandse investeringen onmis- baar zijn. Het is de vraag of deze gemakkelijker zullen toevloeien onder Nederlands dan onder Indonesisch bestuur. Voorts mag men niet vergeten, dat juist Indonesië voor de ontwikkeling van Nieuw-Guinea een bijdrage kan leveren waartoe noch Nederland noch ook Australië noch enig ander Westers land in staat zou zijn. Vast staat, dat Nieuw-Guinea zelf over een volstrekt onvoldoende arbeidspotentieel beschikt. Van "openlegging"

zelfs in een gematigd tempo zal wel geen sprake kunnen zijn zonder import van Aziatische arbeiders, die practisch

,

' alleen Indonesië kan leveren. Elke oplossing welke een' belemmering voor deze import zou opleveren, elke oplossing dus die Nieuw-Guinea van Indonesië vervreemdt, die een barrière tussen beide landen op zou trekken, is voor .de ont- wikk~ling van Nieuw-Guinea schadelijk te achten en dus te vermijden.

Het belang van Nieuw-Guinea eist dus veeleer een combinatie van de krachten van de beide Uniepartners in een voor beiden aannemelijk~

vorm, dan de toewijzing van dit gebied aan een van beiden met <.Iit- sluiting van de andere.

(9)

-, nog

lot,

~ide

leid )rd- lier hun

uit- nd,

te der de rer- lÎet het lan )rg Det let

log

sië -lle lÎs- ier

~n,

.ge Ier rer er an ou it,

}Î-

de

k~

it-

Defensie

Ook het-defensievraagstuk wijst in dezelfde richting. Wel is waar zou Nieuw-Ouinea een schakel kunnen vormen in de defensie van de gehele democratische wereld en op die grond zou men een zekere - subjectieve - voorkeur kunnen hebben voor Nederlandse souvereiniteit, dus verant- woordelijkheid, maar men kan ook niet ontkennen, dat voor de defensie van de nieuwe staat Indonesië, Nieuw-Guinea van uitnemend belang is. Ook hier zou dus veeleer op samenwerking, op gedeelde verantwoordelijkheid, dan op eenzijdige toewijzing zijn aan te sturen. Hier zou ten slotte, meer nog dan voor de openlegging, het belang van de wereld in een of andere vorm ook concreet tot uitdrukking zijn te br~ngen.

Belangen van Nederland

Geen van de tot dusver besproken punten houdt rechtstr~eks verband met de belangen van Nederland. Men kan niet zeggen, dat Nederland de taak om Nieuw-Guinea tot ontwikkeling te brengen, de Irianen naar een gelukkige toekomst te leiden en een deel van de defensiegQrdel in de Zuid-Pacific te bezetten, niet aan anderen mag overlaten omdat daardoor ernstige schade zou worden toegebracht-aan Nederlandse volksbelangen.

En het denkbeeld om uit Nieuw-Guinea op den duur weer grote koloniale voordelen te trekken, is niet meer dan een hersenschim, van twijfelachtig allooi.

Toch wordt door respectabele Nederlanders het behoud van Nieuw- Guinea bepleit als een vitaal belang van Nederland. Hun gaat het nÎl:!t direct om materiële winsten. Nadrukkelijk verwerpen zij zulk een koop- mansmentaliteit. Neen, Nieuw-Guinea is volgens hen voor Nederland onmisbaar met het oog op de "expansielust" die ook ons volk zou nodig hebben voor het behoud van zijn vitaliteit. Wanneer wij dit erfgoed -

"het laatste vrije gebied" ter wereld - moedwillig zouden prijs geven, dan zou Nederland vervallen tot de deplo~abele staat van een uitgeput overvol land met een moedeloze, achterlijke bevolking.

Een opvatting als deze leent zich niet voor discussie. Men kan er in geloven als in een mythe. Zij i~ ook feitelijk niets anders dan de ko~oniale

mythe uit vroeger eeuw.:en. Zij mist elke historische realiteit. Of .neent men soms dat Portugal bewaard bleef voor verval doordat het van zijn oude koloniale rijk enkele stukken overhield? En is soms Zwitserland, dat geen koloniën bezit, een moedeloos, vervallen land, de Zwitsers een achter- lijk volk? Zou de' westerse wereld in haar geheel alle vitaliteit moeten verliezen omdat er geen "vrije gebieden" meer te vinden zijn voor haar expansielust?

Voor de oplossing van het vraagstuk kan deze visie zeker geen betrouw- baar richtsnoer zijn.

Nederlandse belangen in Indonesië

Volstrekt reëells daarentegen de opvatting, dat de behandeling van het

(10)

Nieuw-Guinea-conflict niet los gezi~n mag worden van het tegenover Indonesië in het algemeen te voeren beleid.

Welke motieven ook mogen pleiten voor een behoud van Nederlands bewind over Nieuw-Guinea, altijd zal men daartegenover moeten stellen, dat Nedel'-land nog steeds zeer groot belang heeft bij de ontwikkeling van een gezonde, vriendschappelijke verhouding tot Indonesië. Nogmaals, het -gaat niet enkel om de mogelijkheid nog iets te maken van de Unie, het gaat ook om de belangen, de levenskansen van Nederlandse onder- nemingen in Indonesië, het. gaat om het behoud van een belangrijk arbeids- terrein voor Nederlandse werkers, onein.dig veel belangrijker dan Nieuw- Guinea ooit kan worden, het gaat om goodwill voor de Nederlandse werkers in Indonesië, om de belangen ook van de tienduizenden Indische Nederlanders, die Nederland niet op kan· nemen. Het gaat ook om de 'culturele banden tussen Nederland en Indonesië, zelfs om het werk van Zending en Missie.

Tegenover elk belang waarvoor de Nederlander zich in Nieuw-Guinea kan beijveren, elk belang dat Nederland zich in Nieuw-Guinea scheppen kan, staan gelijksoortige, in Indonesië langgevestigde belangen van veel groter omvang. Tegenover wetenschappelijke, culturele, sociale en religieuze waarden in Nieuw-Guinea, staan gelijke waarden in Indonesië, die Neder- land niet màg abandonneren en die óók eisen aan Nederland stellen.

Men mag van Nederland niet eisen, dat het zijn eer verzaakt of nieuwe offers brengt "om Indonesië" gtinstig te stemmen", maar evenmin mag Nederland belangen in Indonesië waarvoor het verantwoordelijk is, moed- willig opofferen aan nationale hoogmoed, aan koloniale mythen of kolo- niale romantiek.

Van alle .overwegingen waartoe het Nieuw-Guinea-vraagstuk aanleiding geeft, schijnt deze wel de meest r~ële, de meest klemmende. Zij zal even- tueel de doorslag moeten geven.

Conclusies

Uit het voorgaande zijn een aantal gevolgtrekkingen te· maken. Voor- eerst wel deze: dat de allerslechtste raad gegeven wordt door hen, die menen, dat men de onderhandelingen over Nieuw-Guinea rustig mag laten mislukken om dan de status quo in Nieuw-Guinea eenvoudig te handhaven en op de Indonesische aanspraken verder geen acht te slaan. De Neder- landse regering zal haar uiterste best moeten doen om te trachten een compromis met Indonesië te bereiken.

Dit wil niet zeggen, dat men - de lijn van de minste weer- stand volgende - zich zonder meer zal hebben neer te leggen bij een overdracht van ~ouvereiniteit "met overgangsbepalingen". Zowel de Irianen als de Nederlanders in Nieuw-Guinea die op de Nederlandse bescherming hebben gebouwd, hebben er recht op niet in de steek te worden gelaten. Dat Nederland ook in de toekomst zijn zorg wenst uit -te strekken over Nieuw-Guinea is toe te juichen, mits men de natuurlijke

(11)

ver

lds en, ran ilet let er- :is- w- Ise he de an

ea en :el ze :r-

ve

19 d- o-

tg

il-

r- . e n n r- n

'-

n e e e e

grenzen die aan deze krachtsinspanning van Nederland gesteld zijn, in acht neemt en geen verwachtingen gaat wekken, w~lke toch niet in ver- vulling kunnen gaan.

Voorts is gebleken, dat een samengaan van Nederland en Indonesië bij ' het beheer en de verzorging van Nieuw-Guinea grote voordelen zou kunnen bieden. Maar daar staat tegenover, dat tegen "condominium", gedeelde souvereiniteit, en andere vormen van gezamenlijke gezags- uitoefening grote practische bezwaren zijn in te brengen. De historische voorbeelden van zulke stelsels (Samoa, Sudan, Nieuwe Hebriden enz.) geven heel weinig reden tot optimisme. Te vrezen is, dat men een bron schept van voortdurende wrijving en conflicten, tot schade ook van de uitvoering van de taak.

Het denkbeeld is geopperd om het samengaan anders te regelen: de souvereiniteit aan Indonesië overdragen met dien verstande, dat voor een niet te korte termijn het feitelijk bestuur aan Nederland wordt overgelaten.

Met de opvattingen die Indonesië met betrekking tot de Status van Nieuw-Guinea huldigt zou ook deze vorm moeilijk zijn overeen te brengen.

Daar komt nog bij, dat het voor Nederland toch ook weinig aantrekkelijk is om nog geruime tijd de zorgen, de inspanning en de kosten op zich te nemen van een moeilijke en ondankbare taak ten gerieve van een ander land, onder uiteindelijke verantwoordelijkheid aan Indonesië en met het vooruitzicht ten slotte toch geheet" terug te moeten treden.

Hiermede zou toch wel een uiterst zware wissel worden getrokken op de onbaatzuchtigheid en -de belangloze ijver van ons land, gezwegen nog van de terugslag die de Nederlandse volkshuishouding zou kunnen ondervinden van deze filanthropie.

Dit alles leidt weer tot de conclusie, dat souvereiniteit - hetzij van Nederland, hetzij van Indonesië - altijd zal in de weg staan aan het gezamenlijk dragen van de lasten, die de verantwoordelijkheid voor Nieuw- Guinea met zich brengt.

Zou het niet mogelijk zijn deze hinderpaal uit de weg te ruimen? Natuur- lijk zou daartoe allerminst kunnen strekken de aanwijzing van een derde mogendheid als nieuwe souverein .

Maar het zou mogelijk zijn om Nieuw-Guinea tot een trustgebied te maken, waar onder internationale sanctie zowel door Indonesië als door Nederland - wellicht ook door Australië - aan de vervulling van de taak van ontwikkeling, bescherming en defensie wordt bijgedragen.

Nederland zou op de voet van hoofdstuk XII van het UNO-handvest bevoegd zijn het initiatief hiertoe te nemen. Het is zonder enige twijfel thans de staat, ,;die voor het beheer van Nieuw-Guinea verantwoordelijk is". Het zou niets anders hebben te doen, dan een trusteeschapsovereen- komst te ontwerpen en dit ontwerp met een voorstel aan de Verenigde Naties aan te bieden. Over de overeenkomst zou dan in UNO-verband met Indonesië en wellicht ook met Au;tralië overleg moeten worden gepleegd.

(12)

Veel beter zou het echter zijn indien hierover vo_oraf met Indonesië over·

eenstemming zou ver~regen worden. De suggestie daartoe ware in elk geval bij de aanstaande onderhandelingen ter sprake te' brengen: .

De Indonesische leden der Nieuw-Guinea-commissie heboen bij voor- baat het idee verworpen, dat Nieuw-Guinea onder trusteeschap geplaatst zou kunnen worden. Nieuw-Guinea zou immers niet mogen worden aange- merkt als een "afhankelijk gebied", maar deel zijn van het vrije Indonesië dat onder trusteeschap niet kàn worden geplaatst. Ongetwijfeld zal deze opvatting moeilijkheden geven. Maar toch zal het de moeite lonen om een poging te doen de Indonesische regering tot andere gedachten te brengen.

Een ding moet daarbij echter nadrukkelijk worden vooropgesteld: In geen geval mag het trusteeschapstelsel worden aangegrepen als een middeltje om onder bescherming van de UNO de "status quo" in Nieuw- Guinea voort te zetten ..

Het zal ook om verschillende andere redenen geen aanbeveling ver- dienen dat Nederland zich als beherende autoriteit laat aanwijzen. Het meeste nut zal deze oplossing opleveren wanneer ook niet een andere staat dan Nederland dan wel een combinatie van staten met het beheer belast wordt.

Laat men· ditmaal eens gebruik gaan maken van een mogelij~heid, die het UNO-handvest heeft .geopend, namelijk dat deze organisatie zelve wordt aangewezen als "administering authority". Natuurlijk zal men dan voor de uitvoering van de taak êen beroep moeten doen zowel op Neder- landers als op Indonesiërs, onder neutrale leiding en onder verantwoor- delijkheid - dus conform de instructies - van de UNO, onder UNO-vlag en onder de opperste leiding van de UNO-organen.

Onder de UNO-vlag zal Nieuw-Guinea het best worden verzorgd, zullen Nederlandse immigranten en Nederlandse belangen in Nieuw-Guinea vol- komen veilig zijn'

en zal aan internationale eisen van defensie als anderszins

het best kunnen worden voldaan. .

Wellicht dat deze vorm zowel voor Indonesië als voor Nederland ge- makkelijker is te aanvaarden, dan de sOllvereiniteit van één hunner of zelfs van beiden. Geen nationale trots behoeft zich door deze oplossing ge- krénkt te voelen. Herziening van de regeling zal uiteindelijk altijd mogelijk blijven. Elke andere oplossing kan later nog voor deze in de plaats treden.

En het recente werel.dgebeuren heeft duidelijk aan het licht gebracht, dat ook onder UNO-vlag iets groets kan worden verricht.

(13)

ver- eval oor- atst ilge- esië leze om te In een uw- rer- :Iet aat ast die Ive lan er- or- lag .en 01- ,ns

~e­

lfs

~e­

jk In.

at

J. M. DEN UYL

K. V: P. EN SOCI ALE RECHTV AARDIGHEID

"Moeten wij allen capUuleren voor het nivellerings:

streven, dat als een rode ,invasie vreet aan het maatscha'ppeNjk lichaam?"

(De Lrnie, 29/9/1950)

D

e spanning tussen lonen en prijzen is na de oorlog ongetwijfeld het vraagstuk geweest, dat meer dan andere de grote massa van ons volk heeft bezig gehouden. Sinds de gebeurtenissen in Korea heeft dit vraagstuk opnieuw een dreigend accent . gekregen.

Reeds vóór de oorlog in Korea had een golf van prijsstijgingen nieuwe spanningen teweeg gebracht en was het duidelijk dat het reële inkomen van de werknemers opnieuw moest worden bezien.

De ontwikkeling van de economische verhoudingen in de wereld had er toe geleid, dat de afschaffing van de maatregefen van prijsbeheersing in ons land niet gepaard was gegaan met een verwachte prijsdaling, maár integen- deel met een niet onaanzienlijke stijging 'va~ de kosten van levensondeJ;houd.

De gebeurtenissen in Korea brachten de Raad van Vakcentralen ertoe op 27 Juli jI. in een telegram aan de regering op korte termijn maatregelen tot prijsbeheersing en onderhandelingen over de lonen te eisen. Deze onder- handelingen hebben dan geleid tot de verplichte loonsverhoging van 5 %

met ingang van 1 September jI.

Deze enkele zinnen betreffende de jongste ontwikkeling op dit gebied mogen volstaan om aan te tonen, dat wat wij gemeenlijk plegen aan te duiden als het vraagstuk van de spanning tusS'en lonen en prijzen, een per- manent vraagstuk geworden is. Het gaat bij de verhouding tussen de hoogte van lonen en van prijzen in wezen om de vraag hoe het nationale inkomen zal worden verdeeld. De lonen vormen de inkomens van de werknemers, de prijzen de inkomens van detailhandel, tussenhandel, dienstverlenings- bedrijven, industrie en landbouw. Deze simpele waarheid pleegt nog wel eens te worden verdoezeld door allerhande technische .complicaties. Soms met nadruk door degenen, die er belang bij hebben dit vraagstuk als een technisch-economisch probleem voor te stellen. Het is echter noodzakelijk om duidelijk te zien, hoe, van de dag af waarop Schermerhorn proclameerde dat de armoede gelijk zou worden verdeeld, tot heden de spanning tussen lonen en prijzen de technische vormgeving is geweest van de strijd om de verdeling van het maatschappelijk inkomen.

Uitlatingen van KY.P.-zijde die onze aandacht vragen.

Ik stel dit laatste nadrukkelijk voorop, o~dat ik hier aapdacht wil vra,gen voor een gedurende de laatste maanden verschenen reeks beschouwingen van de zijde van de K.V.P., die in deze strijd positie kiezen op een wijze,

(14)

die ons als onaanvaardbaar voorkomt en die, ZOu zij in de K.V.P. de over·

hand krijgen, de samenwerking tussen partijen, waarop de huidige regering rust, in ernstig gevaar moet brengen.

Ik heb hierbij het o-og op een aantal redevoeringen en publicaties van de zijde va.n Nijmeegse en Tilburgse hoogleraren, alsmede op voorstellingen, gewekt in het in Juni jl. verschenen rapport "Financiële g'ezinslasten", uit·

gebracht door een commissie, ingesteld door het Katholiek Bureau voor Maatschappelijk en Cultureel Overleg. Al deze redeneringen houden zich direct of indirect bezig met de huidige verdeling van het maatschappelijk inkomen en de tendenzen daarin opgesloten en kiezen daarbij positie tegen wat men belieft ,te noemen "het socialistisch nivelleringsstreven".

In het Aprilnummer van het Katholiek Staatkundig Maandschrift ver·

scheen van-de hand van prof. mr F. J. F. M. Duynstee ,een artikel onder de titel "Behoeven onze democratische instellingen wijziging?" Deze titel dekt slechts ten dele de inhoud ~an het stuk, want dit richt zich voornamelijk op een critische bespreking van wat de schrijver noemt de tendenzen tot een egalitaire democratie. Ondanks de eigenaardige terminologie, die de schrijver er op na houdt, komen zijn bedodingen uitstekend uit de verf.

De grondtoon van zijn beschouwing ligt besloten in de stelling dat een vals vrijheids- en gelijkheidsbeginsel de taak der staatkunde t.a.v. het algemeen welzijn doorkruist. ",Het valse gelijkheidsbeginsel komt tot uit·

drukking in de steeds verdergaande miskenning van de met een continue zedenorde noodzakelijkerwijs verbonden differentiatie in levensvoo-r·

waarden".

Dit valse gelijkheidsbeginsel heeft er toe geleid, dat het respect voor zekere verschillen in eigendom en voor zekere continuïteit in de functie·

verdeling in de gezinnen in het gedrang is gekomen. De schrijver construeert dan een tegenstelling tussen het algemeen welzijn, vrucht van de eigenlijke sociale orde, el). het collectief belang, dat door de dwingende macht van de moderne staat wordt gegarandeerd. "In de jongste tijd bestaat de tendens om alle menselijke belangen naar zeker pseudo-wetenschappelijk schema collectief te verzekeren. Aldus zou de overheid alle belangen tot zich trek·

ken, zou zij alle menselijke belangen collectiveren." "Maar deze collectieve belangen zijn alleen dàn te rechtvaardigen, indien zij worden nagestreefd in onderordening aan het algemeen welzijn, indien in het bijzonder de continuïteit wordt bewaard in de menselijke gedragsorde, de zeden en tradities".

Met de idee van de tegenoverstelling van algemeen welzijn en collectief belang, van sociale orde en collectieve orde, heeft de schrijver .zich dan een instrument geschapen waarmee hij de huidige ontwikkeling of wat hij daar·

voor houdt, te lijf gaat. "In het wezen der zaak staan wij hier tegenover een revolutie van de menselijke ratio tegen de menselijke bestemmIng, tegen God. Uit deze revolutie vloeien logisch voort': de revolutie van het

collectie~ belang tegen het algemeen welzijn, de revolutie van de techniek

(15)

over- lering an de ingen,

", uit- voor

1 zich Ipelijk tegen

:t ver- :ler de I dekt melijk en tot :lie de

! verf.

1t een v. het ot uit- ntinue .svoo·r- t voor unctie- trueert enlijke van de endens ichema h trek- ectieve streefd der de Jen en Illectief lan een ij daar- lenover mmlng, lan het

~chniek

tegen de sociale zeden, de revolutie der centrale overheid tegen de staats- gemeenschap, de revolutie van de collectieve rechtsorde tegen de sociale rechtsorde" .

Als men de conclusies, die uit deze stelling getrokken worden t.a.v. de verhouding van regering en parlement laat voor wat zij zijn, blijft een opmerkenswaardige opvatting van wat sociale rechtvaardiging hic et nunc eist, onze aaIidacht'vragen.

Met dat algemeen welzijn, berustend op continuïteit en sociale differen- tiatie, als norm, wordt dié orde sociaal rechtvaardig geheten, die deze diffe- rentiatie blijvend garandeert. "Niets is verderfelijker dan een gelijkheid, welke niet in zeden en tradities is geworteld".

Het streven naar het scheppen van gelijkheid van kansen, gelijkheid van uitgangspunt, is voor Duynstee een verwerpelijke dwaling. Hij acht deze tendenzen naar nivellering identiek met die naar collectivering. Alleen de ongelijkheid in vermogens en inkomsten handhaaft de gezinstraditie en daarmee de zeden en' gewoonten, die de fundamenten vormen voor de bevordering van het algemeen welzijn. Het scheppen van gelijke kansen zal een dynamische ongelijkheid in het leven roepen. De functionelè ongelijk- heid, kenmerkend voor de heerschappij d.er bewindvoerders die dan gaat ontstaan, is een groot gevaar, want ze is traditieloos.

Het zijn echter niet slechts de traditieloze managers, die bij nivellering van inkomens en vermogens onze samenleving zullen bedreigen. "Een maat- schappelijk selectieproces alléén naar - uiterlijk waarneembare - bekwaam- heidscriteria (functionele bekwaamheid) zou wel eens kunnen voeren tot een steeds dieper verval van de lagere volksgroepen, waaruit men dan immers alle personen bovén zeker intelligentie-quotient weggetrokken. heeft".

Alvorens over deze gedachten gang enkele opmerkingen te maken, wil ik een aantal voorbeelden geven van de wijze waarop Duynstee in verbluf- fend korte tijd school heeft gemaakt, Of .... uitdrukking heeft gegeven aan in brede kring levende gedachten.

In het debat in de Eerste Kamer verweerde minister Rutten zich tegen de pleiters voor democratisering van de toegang tot het Hoger Onderwijs met het vrij citeren, zij het zonder bronvermelding, van het door Duynstec geopperde bezwaar van de afroming van "de arbeidende standen". Het in Nijmegen ontstoken vuur bleek spoedig ook in Tilburg gretig voedsel te vinden. Op de onlangs aldaar gehouden economische en sociale studiedagen verklaarde prof. dr F. A. Weve volgens het verslag in de Maasbode: "Een organisch opgebouwde maatschappij kan slechts bestaan bij een grote ver- scheid~nheid van inkomsten en levenscondities en zelfs is de' rijkdom van sommigè klassen om vele redenen een noodzakelijk element in de samen- leving". Prof. Weve kwam voorts tot de gevolgtrekking, dat bij de belasting- heffing de grenzen van het behoorlijke zijn' overschreden omdat "bepaalde bevolkingsgroepen niet meer in staat blijken te zijn hun leven naar stand

(16)

en staat in te richten, met name afstand moeten doen van bepaalde elemen·

ten uit het cultuurleven, dat 'wezenlijk met hun sociale positie verbonden moet worden geacht, zoals het geven van een behoorlijke opvoeding aan hun kinderen".

Op deze zelfde studiedagen verdedigde de Nijmeegse hoogleraar, prof.

, dr G. W. Groel'leveld, de stelling dat het volkomen onjuist is wanneer de

overheid de belastingheffing gebruikt om veranderingen aan te brengen in het werkelijk te verbruiken înkomen ten gunste van de economisch zwakken.

Op de laatst gehouden sociale week van de Katholieke Arbeidersbewe·

ging te Rolduc, trok de oud-minister van Overzeese Gebiedsdelen, mr Em.

Sassen van leer tegen de zgn, welvaartsstaat. Ook bij hem vernemen wij snel bekend geworden klanken. ,,,Het algemeen welzijn blijkt meer en meer te worden vereenzelvigd met een som van collectieve belangen, waarvan de Staat de aartsverzekeraar wordt". "Het'van overheidswege verdelen van de taart over door de overheid gewogen collectieve belangen, herbergt het gevaar van toenemende onzelfstandigheid, verlamming van eigen initiatief, ondermijning van persoonlijk verantwoordelijkheidsbesef, verstarring van het máatschappelijk leven, fnuiken van de spaarzin, onmogelijkheid van bezitspreiding door verijdeling van bezitvorming, onversc~illigheid voor de zorg voor het nageslacht en bezwaring van het kinderrijke gezin". (De

Nieuwe Eeuw.)

Bij gelegenheid van het 35-jarig bestaan van de Algemene Katholieke Werkgeversvereniging sprak de Tilburgse hoogleraar, prof. dr F. J. H: M.

v. d. Ven, 'een rede uit, waarin met enkele modulaties hetzelfde lied viel te horen. De huidige sociale politiek, het levenspeil der arbeiders en de mede-

zeggenschap van de arbeider in de onderneming, waren de mikpunten voor het professoraal bett>og. Prof. v. d. Ven zei o.m.:

"Lijdt de sociale politiek niet aan fatale zelfverblinding". Moeten wij niet "na er aan toe zijn te geloven,' dat de mens alleen maar werkt om te kunnen eten" .. dat er is "overschatting van het consumptieve element in het doelsysteem der economie". Hebben de vergroting van de sociale zeker- heid, en de veraangenaming van het leven in het algemeen "het leven zijn

spankracht niet doen verliezen, terwijl juist de overwinning op de spanning veroorzakende elementen de mens dat gevoel van diepe voldaanheid geeft, dat voor het wezenlijke geluk niet kan worden gemist?"

Men spreekt over massificatie en geestelijke proletarisering van de mens . .,Het lijkt veeleer, dat zij (de sociale politiek) door haar uniformerende en nivellerende maatregelen een bijdrage leverde tot vererging van de kwaal",

Verder' toonde prof. v. d. Ven zich tegenstander van de laatste loonronde en vooral heeft hij bezwaar tegen de houding der arbeidersorganisaties om- dat zij verzuimen "de strikte 'plicht te betogen 'dat consumpti~beperking allerwege geboden is".

Ten aanzien van de medezeggenschap van de arbeider in de onderne·

ming meent prof. v. d. Ven dat men zich, voordat men aan de arbeider de last van de verantwoordelijkheid oplegt, moet vergewissen 'of hij reeds vol-

(17)

men- nden

! aan prof.

~r de en in eken.

,ewe- . Em.

1 wij meer

In de m de : het dief, van van )r de (De lieke

l: M.

el te lede- voor

wij m te

l het :ker-

zijn ning eeft, lens.

een aal".

mde om- king me- r de

vol-

doende verantwoordelijkheidsbesef bezit. Wat in de boeiende beschouwin- gen van v. d. Ven wel het.meest opvalt is, dat hij enerzijds terecht stelt, hoezeer' het denkbeeld dat sociale politiek bij uitsluiting het belang van . de arbeidende klasse beoogt verouderd is, maar anderzijds zijn critiek vrijwel uitsluitend richt op de gevolgen van de huidige sociale politiek voor de arbeidende klasse. Welk een kans tot een anti-uniformerende en anti- nivellerende daad heeft de feestredenaar hier verzuimd door voor zijn werkgeversgehoor de aspecten van "een vergroving van de cultuur en een vervlakking van de geestelijke levenswaarden", "de kapitalistische geest"

en de weerstanden tegen "sociale rechtsvorming" binnen de werkgevers- groep niet nader te ontwikkelen!

Naar aanleiding van hetzelfde jubileum werd 'een nieuw program van de Algemene Katholieke Werkgevers Vereniging als bijzonder vooruitstrevend opgediend. Dit laatste blijkt geen belemmering te zijn geweest voor een nauwkeurige aansluiting in geest en formulering bij de gedachtengang van de continuïteit van rangen en standen zoals deze door prof. Duynstee zo wijsgerig werd vertolkt. "Het natuurlijk recht van persoonlijk bezitten en het bezit door erflating te vermaken, mag niet worden aangetast of geschonden, met name wordt de Staat het recht ontzegd om door buiten- sporige belastingen het bezit uit te hollen". "Aan de eigendom van de productiemiddelen is verbonden het recht om meester. te blijven over de economische beslissingen, zij het binnen de grenzen van het publieke recht".

De tendentie van al deze uitspraken is dezelfde: er heeft een te ver gaande nivellering van inkomens plaats gevonden; de groepen die op een betere positie kunnen bogen, maken aanspraak op een continuering van deze positie met behulp van de overheid.

Het meest treffend komt deze redenering wellicht tot uiting in het boven- vermelde rapport "Financiële gezinslasten". De commissie, die het rapport samenstelde, stond onder voorzitterschap van de Tilburgse hoogleraar prof. dr A. H. M. Albregts. Zij heeft een becijfering gegeven van de door haar noodzakelijk geachte inkomensbesteding van een gezin met 5 resp. 7 kinderen in de inkomensklassen van f 6000-30.000. Zij komt tot de con- clusie dat voor deze gehele inkomensgroep de fiscale lasten te hoog zijn, dat bij deze gezinnen in vele gevallen 'Van' een noodtoestand moet worden gesproken en doet voorts op grond daarvan een aantal voorstellen om de fiscale lasten te verlichten.

Enkele kanttekeningen bij het rapport "Fin8;TIciële gezinslasten".

Niemand zal ontkennen, dat de materiële positie van de intellectuele middengr.oepen in het kader van de verdeling van het maatschappelijk:

inkomen nauwkeurige overweging verdient. Ik kan me echter een derge- lijke overweging niet voorstellen zonder dat men daarbij de positie van de tocn niet onaanzienijlke groepen, die minder dan f 6000 en die van de curieuze groep, die meer dan J30.000 verdient, tegelijk daarin betrekt. Het merkwaardige is echter, dat de commissie' daaraan geen behoefte heeft gehad en bij de samenste1ling van het rap'port van vooronderstelfingen is

(18)

uitgegaan, die de bovengeschetste opvatting van de continuering van de bestaande sociale differentiatie volkomen dekken. Vooronderstellingen, die in de enthousiaste beschouwingen die de K.V.P.-pers zonder uitzonde·

, Ti~g aan dit rapport heeft gewijd, een nog scherper accent ontvangen.

in het rapport wordt als vanzelfsprekend aangenomen, dat, naarmate het inkomen groter is, nopdzakel,ijkerwijs ook de uitgaven voor studie van de kinderen, medische verzorging, huispersoneel enz. hoger zijn. Voor zeven inkomensgroepen tussen f 6000 en f 30.000 wordt bijv. precies berekend wat ze "nodig hebben";· een dagmeisje, een dagmeisje plus een werkster, een meisje voor dag en nacht plus een dagmeisje, enz.. Niet de maat·

schappelijke waarde van de door de inkomensontvange'r geleverde presta, tie, maar de grootte van het inkomen bepaalt wat nodig is in een gezin, en dat met de precisie van de rekenliniaal.. Dat de grootte van het inkomen in onze maatschappij wel eens omgekeerd evenredig is aan de door de inkomenstrekker geleverde prestatie is bij de commissie eenvoudig niet opgekomen. Zo worden ook de uitgaven voor studie van de kinderen recht evenredig gezien met het inkomen van het gezinshoofd. Dat de opleiding van de kinderen en de daaraan te besteden kosten ook nog wel eens iets te maken zouden kunnen hebben met aan1eg en begaafdheid van de kinde·

ren, is voor de commissie taboe. Nee, het inkomen, de stand van de ouders bepaalt hoeveel de opleiding van zoonlief moet kosten. Dat de studiekosten van de oudste zoon van iemand met een inkomen van f 9000; f 1000 pel jaar moet bedragen, terwijl. de oudste zoon van iemand met een inkomen van f 18.000 het dubbele, dus f 2000 per jaar moet kosten, is van een logica, die men liever stilzwijgend voorbij zou willen gaan. Maar in de

I extra-geneugten van deze laatste student ziet de commissie juist een dwin- gende reden tot verlichting van de fiscale lasten van het gezinshoofd, voor wiens rekening deze geneugten komen. Dat op deze wijze de inkomens- verschillen worden .vergroot en de ongelijkheid geaccentueerd, is een punt

op zich zelf.

VerBluffend is ook de vrijmoedigheid waarmee de commissie met het hogere inkomen ook het recht op studie voor de k\ljH;leren en op medische hulp ziet toenemen, zonder zich ook maar een ogenblik te verdiepen in de vraag of de inkomensgroepen bene.den f 6000 wellicht ook enige aanspra- 'ken op deze rechten zouden kunnen doen gelden. Als men die vraag be- vestigend beantwoordt, openbaren zich bij deze lagere inkomensgroepen noodtoestanden, waarbij die van de middelbare en hogere inkomens in hei paradijselijke verker.en.

, Het is evenwel duidelijk, dat dit probleem niet voor de commissie kon

rijzen~ omdat het a priori voor haar vaststond dat opvoedingsplichten slechts gelden voor de vader "naar de in zijn stand geldende maatstaven"

(Romme in de Volkskrant van 6-7-'50). In de termen van dr M. H. Jacobs (De Linie 15-9-'50) heet dit; "In de jonge-kinderen-jaren hebben onze arbei- ders ongetwijfeld een moeilijk bestaan, maar het grote gezin ~ordt bij hen normaliter vrij vlug ook in financieel opzicht een zegen, doordat de oude-

(19)

in de ngen, onde-

1.

:e het

III de

~even

:kend kster, naat- resta-

~ezin,

omen

)r de

! niet recht iiding s iets .inde- uders osten

IQ per omen

I een

n de iwin-

voor nens-

punt t het ische in de .spra- g be- Iepen n het : kon

;hten Iven"

lcobs Irbei- j hen )ude-

ren gaan meeverdienen. Bij de gezinnen met "middelbare inkomens" is daarvan geen sprake, wanneer studerende zoons en dochters op hetzelfde intellectuele niveau willen blijven, hetgeen een sociaal belang van de aller- eerste orde is". Even verder heet de noodzaak om J<:inderen een opleiding te geven "volgens hun stand" zelfs "dit eerste der sociale problemen van onze tijd".

In De Linie van 29-9-'50 doet de hoofdredacteur, prof. dr. J. H. C.

Creyghton de was nog eens dunnetjes over. Hij spreekt van "de steeds stijgende nood aan ongelijkheid: opdat de ma.atschappij niet ontaarde tot' een vormloze massa, maar zich in die cultuur-ontplooiing verheuge, die niet door allen kàn en dus door bepaalden .moet ontwikkeld worden" .. Waarop hij de krijgshaftige ontboezeming laat volgen, die als motto boven dit artikel prijkt.

Welke resultaten heeft het streven naar nivellering tot nu ·toe gehad?

Alvorf'ns op de zedelijke en politieke rechtvaardiging van dez'e kruistocht tegen bet nivelleringsstreven in te gaan, is het wellicht dienstig om zeer in het kort na te gaan hoe het met de resultaten van dat nivelleringsstreven op hrt ogenblik gesteld is. Enkele cijfers kunnen daarbij misschien geen kwaad .

I. Verdeling nationaal inkomen over productiefactoren Aandeel lonen, Aandeel w:insten,

srulaI'ÏsS'en en onc!Jer:n,emersllonen, sociale lasten renten ·enz.

%. %

1938 ... 50,0 50,0

1946 ... 58,2 41,8

1947 ... 56,1 43,9

1948 ... ,... 55,7 44,3 1949 ... 52,2 47,8 II. Ontwikkeling van het reële arbeidersinkomen 1)

1938/'39

=

100 Reële <lonen Reële lonen

industriearbei.ders landarbeiders Sept./Oct. 1946 ... 96 123

" 1947 ... 104 123

"

Sept. 1949 Juni 1950

1948 ... 104 125

... 103 127

. .. . ... .. .. . 97 120

Wie deze staten bekijkt zal onmiddellijk door twee dingen worden

getroffen. .

In de, eerste plaats door de teruggang van het aandeel van lonen, salaris- sen en sociale lasten in het nationaal inkomen sinds 1946.

In de twe'ede plaats door de sterke· daling van het reële arbeidersinko~en

sinds' September 1948.

1) Deze cijfers zijn' berekend doo'r ,de werkelijk verdiien<lie ,Lonen inclusief ,de gemiddeJde kinderbijslagpremie -te meten aan :de prijs.in.dexcijfers van het gezäm;.

venbru1k, gebaseer,d opeen voo,roorllQ,gs> goedel'enpakket.

(20)

Nu dienen deze cijfers met groot voorbehoud te worden gehanteerd.

Zij bevatten ten hoogste aanwijzingen voor een antwoord op de vraag in hoeveue in Nederland na de oorlog een nivellering van inkomens heeft plaats gevonden. Met betrekking tot de verdeling van het nationaal inkomen over de verschillende productiefactoren weten wij te weinig van het verband tussen het aandeel van elke productiefactor in het nationaal inkomen en de omvang van die factor. Met betrekking tot de ontwikkeling van het reële arbeidersinkomen laten zich verschillende berekeningsmetho- den verdedigen, die tot vrij s~erk uiteenlopende cijfer,s voeren. (Voor een overzicht van deze berekeningsmethoden zij verwezen naar artikelen van dr J. A. van Dierendonck in Economisch Statistische Berichten van 17 Nov.

1948 en 20 Sept. 1950, van drs D. Roemers in E.S.B. van 16 Nov. 1949 en 18 Oct. 1950 en naar "Mededelingen" van het Centraal Sociaal Werkgevers Verbond van 15 Sept. 1949 en 15 Oct. 1949).

In het algemeen kan worden gezegd, dat vergelijkingen tussen het reële welvaartspeil van voor en na de oorlog, ,waarbij men werknemers, werk- gevers, pensioen- en rentetrekkers als gesloten groepen beschouwt, vrijwel zinloos zijn. Wel kan met zekerheid worden gezegd dat geen noemens- waardige verschuiving ten gunste van het inkomen der industriearbeiders heeft plaats gevonden in vergelijking met voor de oorlog. Vergelijkt men het reële arbeidersinkomen met het reële inkomen per hoofd der bevolking dan blijkt daaruit, dat in de jaren 1945 en 1946, jaren van distributie en beperkende maatregelen van overheidswege, een relatieve stijging van het reële arbeidersinkomen heeft plaats gevonden, doch dat deze stijging sinds- dien weer geheel teniet is gedaan. Sinds 1947 is het reële inkomen van andere groepen aanzienlijk meer gestegen dan het arbeidersinkomen.

Een vergelijking met de ontwikkeling van de consumptie per hoofd der bevolking leett bovendien dat de groei van het reële inkomen per hoofd der bevolking bij deze andere groepen niet slechts voor investeringen, maar evenzeer voor verteringen is aangewend.

111. Reëel inkomen en consumptie per hoofd der bevolking 1938

=

100

1946 1947 1948 1949

Reëel inkomen

. '

... . ...

84 94 102 110

Consumptie 83 98 103 100

Als men' de cijfers uit de staten Il en III vergelijkt is het duidelijk, dat in de loop van 1949 niet slechts het reële inkomèn van de industriearbei- ders beneden het peil van 1938 is komen te liggen, maar dat bovendien door andere groepen relatief meer is geconsumeerd, zodat in feite geen nivellering maar vergroting van de inkomensverschillen heeft plaatsg.evon-

(21)

:t

tI n al g

l-

n n

n 's

;- 's n g n t

;-

n

r d

I,

t

. -

fl

n .-

den. Daarbij dient men te bedenken, dat de landarbeiders, wier reële lonen aanzienlijk gestegen zijn, zich in aantal tot de industriearbeiders verhouden als 1 : 6, zodat hieruit nooit tot een aanzienlijke_ stijging van het aandeel van de arbeiders als geheel kan worden geconcludeerd.

Verschuivingen binnen de groepen

Meer kunnen wij zeggen over verschuivingen binnen de afzonderlijke groepen. Zo staat vast, dat binnen de arbeidersinkomens een verschuiving heeft plaats gevonden van de industrie-arbeiders ten gunste van de land- arbeiders, van de arbeiders zonder kinderen ten gunste van de arbeiders met kinderen, van de geschoolden en geoefenden ten gunste van de onge- schoolden, van de geschoolden binnen de grote steden naar de geschoolden daar buiten. Het njvelleringsproces dat .uit deze verschuivingen blijkt, kan men ufteraard critisch beoordelen, maar deze nivelleringen zijn van een geheel andere orde dan de nivelleringen waarover in de bovenaan gehaalde K.V.P.-uitspraken de grote trom wordt geroerd.

Voorts is aantoonbaar, dat binnen de loon-inkomens de employé's nog weer relatief achteruit, zijn gegaan in verhouding tot de inkomens van de handarbeiders. De reële inkomens van de employé's zijn in vergelijking met voor de oorlog gemiddeld met ongeveer 20 % gedaald.

Binnen de groep van de inkomentrekkers uit ondernemersarbeid, win- sten, renten en pensioenen is het verder aannemelijk dat de inkomens uit renten en pensioenen relatief achteruit zijn gegaan, de inkomens uit winst~n' vooruit, evenals inkomens uit ondernemersarbeid in landbouw, handel en industrie, waarbij waarschijnlijk de ondernemersarbeid in de landbouw nog weer het sterkst is gestegen.

Overziet men nu dit tableau dan kan er geen misverstand over bestaan dat de agitatie over de grootscheepse nivellering, die zich zou hebben vol- trokken in hoge mate demagogisch van aard is en op geen enkele wijze steun vindt in de feiten. Er valt te spreken over de inkomens van oe hoofdarbeiders, de employé's in algemene zin en de administratieve arbei- ders in het bijzonder. Wanneer men spreekt over de intellectuele midden- stand en deze laatste groepen bedoelt, is een reële basis voor discussie ver- kregen. Wanneer men echter, zoals te doen gebruikelijk, er ook de vrije beroepen bij betrekt dan vervalt deze basis, want het staat wel vast, dat de inkomens van accountants, artsen, advocaten enz. er relatief zeker niet op achteruit zijn gegaan. Integendeel. Het zijn juist deze groepen voor wier rekèning het gestegen aantal personenauto's per hoofd der' bevolking in vergelijking met 1938 komt - een 'onmiskenbaar luxe verschijnsel!

Wanneer m.en nu de reële inkomens' van de zg. intellectuele midden7 stand wil vergroten dan dient men duidelijk aan te geven van welke groep men deze extra-portie wenst weg te ne mep.. Op dit punt is het rapport

"Financiële Gezinslasten" bijzonder vaag. Maar iemand als P.rof. v. d. Ven is in zijn bovengenoemde rede voor geen misverstand vatbaar! Zijn waar-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoewel deze route een aantal bruikbare DNA-volgordes heeft opgeleverd, die uiteindelijk ook gebruikt zijn voor de Hydrochip, staat de hoeveelheid werk die hiervoor verricht

 dŽĞŬŽŵƐƚƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐƉĂƚŝģŶƚĞƌǀĂƌŝŶŐĞŶ͕ĚĞĐĞŵďĞƌϮϬϭϳͲsĞƌƐůĂŐ ϲ  ŝƐĐƵƐƐŝĞ

De baas kijkt naar zijn werk en zegt zelfs dat Raimon het goed doet?. De jongen is verbaasd, dat is nog

Hoewel de oorlogstaak dus inderdaad nog altijd te be- schouwen is als de eerstgeborene, met wier rechten men bij alle vredesarbeid voortdurend rekening dient te

Ik geloof niet in goden en religies die vrolijk in deze wereld rondspringen zonder geraakt te worden door haar wonden – zonder schrammen, littekens of brandwonden – en zo op

In both instances, however, the authors refer to liability as laid down for negligence by the Re City Fire case, in the context of directors breaching their statutory duties in

Staf Rummens.. belegde de redactie van Politiek en Cultuur een bijeenkomst ter bespreking van de economische toestand in ons land en de vooruitzichten, die deze

tepagaan die ons politieke leveD, vooral op het platteland. nog te veel kenmerkt. van matelillila zekerheid. Het Itkt wel oe laat:atpnoemde bàiQ. ZUllen niet aneea