• No results found

• liberalisme met een menselijk gezicht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "• liberalisme met een menselijk gezicht"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

.:Y!:

o

·

'·I • . ....

a··

.

·J '.

·-

~ \ l\'\ . '·' . ~ ·~.,r

liberalisme met een menselijk gezicht

EDE

LAND5E POLITIEKE

AfrriJttN

burgemeestersbenoemingen beschouwd

(2)

Prof.Mr. B.M. Teldersstichting

Redactie

drs. J.A. Weggemans (voorzitter) dr. R. Braams prof.mr.dr. P.B. Cliteur dr. K. Groenveld drs. B.R.A. G1ïzel drs. J.A. de Hoog drs. J.F. Hoogervorst drs. H.H.J. Labohm

drs. G.A. van der List (eindredacteur) T.P. Monkhorst

prof.dr. U. Rosenthal prof.ir. J.J. Sterenberg

mr.drs. S.E. van Tuy/1 van Seraos-kerken Redactieadres Koninginnegracht

ss•

2SI4 AE 's-Gravenhage telefoon: 070-3631948; fax: 070-36319SI Wenken voor het schrijven van artikelen voor Liberaal Reveil zijn op het

redactie-adres verkrijgbaar

Abonnementenadministratie

Mevrouw M.P. Moene

Nude S4c

6702 DN Wageningen

telefoon: 08370-276SS

Giro 240200 t.n.v.

"Stichting Liberaal Reveil" te Wageningen

De abonnementsprijs (6 nrs.) bedraagt I SS,OO per jaar. Voor jongeren onder de 27 jaar is de prijs I 30,-. Losse nummers I 9,SO.

Abonnementen worden automatisch verlengd, tenzij het abonnement voor I december bij de abonnement en-administratie is opgezegd.

Technische verwerking: E. Bottinga-Lindho'ut

Druk:

Roeland Druk 8. V.

Advertentia

Advertentietarieven op aanvraag beschikbaar

Bestuur

mr. J.J. Nouwen (voorzitter) prof.dr. J.A.A. van Doorn drs. L.M.L.H.A. Hermans mw W.P. Hubert-Hage mr. H.E. Koning drs. P.J.H.M. Luijten (secretaris) drs. M. Rutte drs. J. W.A.M. Verlinden IC De auteursrechten liggen bij de uitgever ISSN 0167-0883

Mijlpaal

J .F. Hoogervorst

Een Europese Unie onder

Duits-Franse leiding?

E.H.B.M. Cremers

Het menselijk gezicht van het liberalisme

Een visie vanuit de ethiek

H.M. Dupuis

De Nederlandse economie is toe

aan experimenten

M. van Vliet

Herijking buitenlands beleid:

de verkeerde maat genomen

P.G.C. van Schie

Liberalisme in de oude stadswijken

F. de Theije

Burgemeestersbenoemingen beschouwd

H.J. Bos

Ambtenaren aan de macht

Een voorbeeld van uitholling van bevoegdheden van de Tweede Kamer door het ministerie van VROM

R. Braams

Boekbespreking

Memoires die te denken geven

(3)

hans hoogervorst•

Mijlpaal

In mijn eerste reactie op de Miljoenennota heb ik gesproken over een "mijlpaal op weg naar gezonde overheidsfinanciën ". Wie de nota in historisch perspectief plaatst, kan moeilijk aan die conclusie ontsnappen. Waar de omvang van onze collectieve sec -tor lange tijd hoog boven de rest van Euro-pa uittorende, is dat nu niet langer het geval. Sinds de collectieve sector in 1983 qua omvang zijn hoogtepunt bereikte, zijn de overheidsuitgaven met ruim 12,5% BBP gedaald en is het financieringstekort met tweederde afgenomen.

Ik ben de geschiedenis ingedoken om te zien wanneer dit resultaat voor het laatst

werd bereikt. Daarbij kwam ik uit in het jaar 19 7 5, toen Wim Duisenberg in het

kabinet-Den Uyl nog de scepter zwaaide op Financiën. In 1996 komen zowel het rela-tief niveau van de collectieve uitgaven, als dat van de lastendruk en het financierings -tekort vrijwel exact uit op het niveau van 1975. Opmerkelijk is ook dat de gemiddel-de koopkracht na gemiddel-de enorme dip van het begin van de jaren tachtig ongeveer terug is op het niveau van 1975.

Statistisch gezien is dit paarse kabinet dus terug bij het rode kabinet met het witte

randje. Maar daarmee houdt de vergelijking op. In 1975 stond Wim Duisenberg albe-kend als een geducht bezuiniger, omdat hij de collectieve lastendruk met "slechts" 1% per jé!ar wilde laten $tijgen. N.u dalen de lasten met 4 miljard gulden per jaar. De Zalm-norm leidt dus tot het spiegelbeeld van de Duisenberg-norm.

De oppervakkige gelijkenis tussen 19 7 5 en 1996 verhult bovendien dat we tobben met een zware erfenis uit de tussenliggen-de periotussenliggen-de. Ten eerste is het gewicht van de staatsschuld bijna verdubbeld. Ook is het aantal mensen dat afhankelijk is van een uitkering, in die periode verdubbeld van één miljoen tot ruim twee miljoen. Mede daardoor heeft een economische groei van 35% per hoofd van de bevolking sinds 19 7 5 per saldo nauwelijks geleid tot stij-ging van de koopkracht.

Er is dus geen reden tot zelfgenoeg-zaamheid. De gezondmaking van de Neder-landse economie en de overheidsfinanciën is nog niet voltooid. Het is interessant om vanuit de ervaring van de afgelopen veer-tien jaar een blik vooruit te werpen op de volgende tien jaar. Wat zouden we in die periode kunnen bereiken?

Indicatoren overheidsfinanciën %BBP Collectieve uitgavenquote Collectieve lastendruk Financieringstekort Schuldquote 1975 55 45 3 42 1983 67 49 9 64

Als de collectieve uitgavenquote in de ko-mende tien jaar het huidige dalingstempo voortzet, dan zouden we rond 2005 op een quote van ongeveer 45% kunnen uitko-komen. Dan bereiken de overheidsuitgaven een niveau dat voor het laatst in het jaar

19 70 werd bereikt. Dan komt minister

147 1996 54 45 3 79

Zalm via de heer Duisenberg bij minister Witteveen terecht en is de liberale cirkel rond.

Wat zouden we met de vrijkomende be-grotingsruimte kunnen doen? Ten eerste kan het tekort worden teruggebracht tot

(4)

van-zelf in snel tempo zal afnemen. Daarnaast zou voldoende ruimte resteren voor een forse lastenverlichting. Professor Rutten heeft in zijn boek Verval, herstel en groei

voorgerekend dat aldus ruimte zou ont-staan voor een verlaging van de heffings-tarieven met 10%.

Rond het jaar 2005 zouden dus tarie -ven van 30, 40 en 50% in het verschiet kunnen liggen. Dit is een mooi perspectief, maar is het ook realistisch? Is de tijd van het grote bezuinigen na dit kabinet niet voorbij? Dat is een reële vraag. Toch denk ik dat een voortgezette daling van de uitga-venquote een realistische verwachting is en wel om de volgende redenen:

1. Er mag verwacht worden dat de econo-mische groei in de komende tien jaar iets hoger zal liggen dan in de afge-lopen vijftien jaar. De ergste oneven-wichtigheden zijn immers hersteld. Er is geen reden waarom Nederland in de komende jaren weer achter zou blijven bij de rest van Europa.

2. Op de rijksbegroting zal het beslag van de rentelasten snel kunnen dalen als het tekort naar 1 % BBP wordt terugge-bracht. Staatsschuldverkleining nu is dus lastenverlichting in de toekomst. 3. De koopkracht vertoont weer een

stij-gende tendens. Door het stijgend aantal tweeverdieners neemt het besteedbaar inkomen per huishouden ook toe. Het ligt voor de hand dat minder mensen af -hankelijk zullen worden van

inkomens-subsidies. Ook binnen de Europese Unie is een forse verlaging van de subsidie-stromen mogelijk.

4. Het sociale-zekerheidsstelsel is nog volop in beweging. Ook de vakbewe-ging denkt verder over verschuiving van collectieve naar private verantwoorde-lijkheden. Het paarse kabinet zal ver-dere plannen ontwikkelen om het stelsel meer activerend te maken en streeft terecht naar verdere verbetering van de verhouding inactieven/actieven. Voor het eerst in tientallen jaren neemt het aantal mensen dat afhankelijk is van een uitkering, in 1995-1996 met 40. 000 af! Als de huidige omslag in het aantal uitkeringen doorzet, kan de pre -miedruk in de eerste schijf fors omlaag. Het moet dus mogelijk zijn ook in de komende jaren de collectieve uitgaven achter te laten blijven bij de economische groei. Dat is niet alleen realistisch, maar ook wenselijk. Het zou immers niet meer zijn dan voortzetting van het beleid van dit kabinet. Voortzetting van het beleid dat een opwaartse spiraal van lastenver -lichting en werkgelegenheidsgroei op gang wil brengen. Dat beleid moet in

1998 niet ophouden, maar worden voort -gezet. Die ambitie moeten wij hebben.

*

drs. J.F. Hoogervorst is lid van de VVD -fractie in de Tweede Kamer.

Een Europese Unie onder

Duits-Franse leiding?

In juni van dit jaar is door de Wetenschap-pelijke Raad voor het Regeringsbeleid (ver-der: de WRR) een zeer interessant en le-zenswaardig rappad gepubliceerd over de nieuwe internationale verhoudingen en de daaruit voortvloeiende consequenties voor

Nederland. Ondanks daaraan klevende bezwaren meent de WRR dat Nederland moet kiezen voor een versterkte inzet op een Europese Unie onder Duits-Franse lei-ding.

(5)

ie el

e

7. e t

-worden de redenering van de Raad die tot een dergelijke verstrekkende beleidsaan-beveling leidt, weer te geven, terwijl ver-derop kanttekeningen zullen worden ge-maakt.

Overwegingen en conclusies van de Raad Een hedendaagse beschouwing aangaande internationale verhoudingen wordt onver-mijdelijk opgebouwd aan de hand van een aantal elementaire veranderingen dat zich sinds de jaren 1989/1990 heeft voor-gedaan.

Als gevolg van de einde van de Koude Oorlog is de veiligheidsstructuur van Euro -pa volkomen veranderd. In plaats van een voortdurende dreiging van een grootscha-lige aanval op westers grondgebied van de kant van de Sovjet-Unie en het Warschau Pact, is een bijna aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ontstaan dat zo'n aanval niet meer tot de mogelijkheden behoort. Voor de NAVO brengt het verdwijnen van de natuurlijke vijand existentiële problemen met zich, terwijl één van de motoren voor de samenwerking in de Europese Unie (de dreiging vanuit het Oosten) buiten werking is gesteld.

De vroegere "ondeelbaarheid" van wes-terse veiligheidsbelangen is aangetast. Het bipolaire tijdperk is ten einde geraakt en de Verenige Staten lijken zich minder betrok-ken te voelen bij datgene wat zich in Euro-pa afspeelt. Een wereldbrand zal zich thans niet meer snel voordoen, maar de kans op "veenbranden" is aanzienlijk toegenomen. Hierbij kan het gaan om etnische en/of culturele conflicten, migranten- en vluchte-lingenstromen, terroristische acties, han-delsconflicten, milieurampen of georgani-seerde criminaliteit. lnstabiliteiten kunnen zich niet alleen in Midden- en Oost-Europa voordoen, maar ook in Noord-Afrika als gevolg waarvan gevaren voor Zuid-Europa kunnen ontstaan. Dit soort van risico's raakt de directe belangen van de verschil -lende landen op onderscheiden wijze en zal dan ook ongelijksoortige reacties kunnen uitlokken.

De WRR observeert dat nationale staten als gevolg van het ontbreken van een on-deelbaar veiligheidsbelang de neiging

ver-149

tonen om zelf prioriteiten, zowel op veilig-heidsgebied als op ander gebied, te stellen en zulks ongeacht de algemene waarne-ming dat de belangrijkste statelijke functies - het verschaffen van veiligheid en welvaart aan de burgers - niet langer op nationale basis kunnen worden vervuld. Dit feno-meen wordt door de WRR als "renationali-sering" gezien. Bestaande instituten waar-aan Nederland een deel van zijn veiligheid ontleent, zoals NAVO en Europese Unie, kunnen als gevolg hiervan van karakter veranderen. Verwezen wordt naar directo-raatsvorming door de grote lidstaten binnen de Europese Unie en het verlangen van de "grote" landen hun eigen positie ten op-zichte van die van de "kleinere" te verster-ken.

Tot zover een korte aanduiding van structurele en minder structurele verande-ringen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. Aan de hand hiervan tracht de WRR vier uitgangspunten op te stellen die het Nederlandse buitenlands beleid in de komende jaren zouden moeten regeren2:

een algemene oriëntatie op bevordering van samenhang en het tegengaan van fragmentatie;

streven naar een zo hecht mogelijke samenwerking in de bestaande interna -tionale organisaties;

goede bilaterale relaties en contacten; een systematische voorbereiding van beleidsopties in het licht van het toege-nomen aantal onzekerheden.

(6)

..

De WRR is ervan overtuigd dat een versterkte inzet van Nederland op de Euro-pese Unie onder Duits-Franse leiding de juiste weg is. Voor dit kern-Europa wordt gekozen vanwege de noodzakelijkheid van een versterking van de bindende elemen-ten, maar ook vanwege het verzekerings-karakter, zoals het afweren van dreigingen (iets wat niet door Nederland alleen kan geschieden), het behoud van de bereikte integratie in Europa en de bescherming van de regionaal geconcentreerde handelsbelan-gen. Een kopgroep is nodig om de Unie na uitbreiding niet lam te leggen en om Duitse dominantie te voorkomen.

De WRR lijkt niet geheel blind te zijn voor negatieve consequenties van een der-gelijke keus: gevolgen als aanpassing van politieke mores en veranderingen in binnen-landse politieke verhoudingen zullen onver-mijdelijk zijn. Voorts staat een "blijvend uitzicht" op Duits-Frans leiderschap niet geheel vast, terwijl die samenwerking al vergaand is geïnstitutionaliseerd en Neder-land dan ook een nieuwkomer in dit be-perkte gezelschap is.

Kanttekeningen

Het valt enigszins te betreuren dat de WRR niet concreet tracht te zijn als het gaat om zijn belangrijkste beleidsaanbeveling: een versterkte inzet op de Europese Unie onder Duits-Franse leiding. Weliswaar wordt op-gemerkt dat het niet gaat om "meer van hetzelfde" en dat op nieuwe gebieden vol-doende handelingsvermogen moet worden ontwikkeld om de problemen van stabiliteit en veiligheid in Europa tegemoet te treden, maar een duidelijke en inventariserende beschrijving van de gevolgen van deze politieke beslissing voor Nederland ont-breekt nagenoeg.

De WRR stipt, maar dan in omfloerste termen, een zeer wezenlijk probleem aan. Hij zegt: "Nauwere betrokkenheid bij de Duits-Franse samenwerking zal aanpassin-gen veraanpassin-gen van inhoudelijk beleid, maar wellicht vooral van politieke mores. "3 Wat hier eigenlijk had moeten zijn geschreven, is dat te verwachten valt dat het Neder-landse politieke beleid geen moment meer zonder tenminste consultatie van die twee

landen zal kunnen en dat deze in de prak-tijk een verkapt sturings- en vetorecht ten aanzien van oplossingen van vraagstukken die de Nederlandse samenleving aangaan, zullen hebben. Naast regering en Staten-Generaal zal een derde beslissingslaag worden georganiseerd, die op informele wijze beslissingsbevoegdheid uitoefent, zonder parlementaire controle en zonder directe of indirecte verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke resultaten. Dit bete-kent niet anders dan dat het wezen van onze democratie, vorm gegeven in het parlementaire medebeslissingsrecht en de controlefunctie vanwege het parlement, wordt geraakt. Als de Duits-Franse leiding wordt geaccepteerd, zal de handelingsbe-voegdheid van de Nederlandse staat niet verdwijnen, maar wèl zal de handelingsbe-kwaamheid ondergeschikt worden gemaakt aan de plicht tot consultatie, coördinatie en, soms, volgzaamheid.

In het stadium van beleidsvoorbereiding zullen de keuzemogelijkheden van regering en parlement op voorhand zijn ingeperkt. Een beleid waarop regering en parlement zich hebben verenigd, zal dan niet automa-tisch het beleid zijn dat ook daadwerkelijk in de praktijk wordt gebracht. In de con-stellatie zoals die door de WRR wordt voor-gestaan (misschien is het niet geheel con-form de wens van de WRR, want hij spreekt van coördinatie en niet van subor-dinatie, maar in de praktijk zal de gezags-verhouding de overhand nemen over de raadpleging) ial Nederland niet hoeven na te denken of te onderhandelen over de aanschaf van Apache of Tigre helikopters. Immers, de keus zal op een ander niveau zijn bepaald, bijvoorbeeld door te verwijzen naar het belang van een Europese defensie-industrie. Andere voorbeelden zijn hier zeker aan toe te voegen. De hedendaagse verwikkelingen rondom het Nederlandse bestuurlijke en justitiële beleid ten aanzien van de drugsproblematiek lijken ook een sprekend voorbeeld te worden.

(7)

:t

g

r

-n

"l-uitholling van ons democratisch systeem moet als onacceptabel worden gezien en had de WRR ertoe moeten brengen een andere beleidslijn te adviseren.

Tegengeworpen kan worden dat het advies van de WRR tracht richting te geven aan de positie van Nederland in een inter-nationaal krachtenveld dat veranderd is na 1989/1990. Dat zich veranderingen hebben voorgedaan, valt niet te ontkennen, maar dat Nederland dientengevolge moet kiezen voor meer Europese Unie onder leiding van Duitsland en Frankrijk, al dan niet in een kopgroep vanwege de noodzakelijkheid van een versterkt handelingsvermogen, is verre van evident. Die ontwikkelingen kunnen zelfs een geheel andere richting uitwijzen.

Eén van de factoren die hebben bijge-dragen aan Europese integratie, was de dreiging uit het Oosten. Die druk is inmid-dels weggevallen. Een andere politieke reden was de integratie van Duitsland in het Westen. Die integratie is volledig ge-lukt. Duitsland is een economische macht, bevrijd van bezettingsarrangementen en met een goed werkend democratisch sys-teem. Ook deze integratiereden heeft veel aan waarde verloren.

De landen uit Midden- en Oost-Europa hebben zich los weten te maken (of zijn losgelaten) uit een knellend en dwingend verband en zij zoeken thans aansluiting bij het Westen. Is het juiste antwoord daarop verder te gaan met meer integratie zodat de afstand groter wordt, of is het veeleer noodzakelijk een stilstand in het integratie-proces tot stand te brengen, teneinde deze landen de kans te geven op economisch gebied aansluiting te zoeken. Met andere woorden, die landen zijn niet gediend met een kopgroep onder leiding van Duitsland en Frankrijk die een politieke, economische en monetaire Unie vormt, maar wèl met de mogelijkheid om vrijelijk te kunnen toetre-den tot het economisch systeem dat in de Westerse wereld heerst. De Tsjechische minister-president Vaclac Klaus heeft al meerdere malen betoogd dat zijn land niet van zins is de herwonnen onafhankelijkheid op politiek gebied af te staan bij toetreding tot de Europese Unie.4

Uit het verdwijnen van de ondeelbaar-heid van veiligondeelbaar-heidsbelangen kan men,

151

zoals de WRR doet, concluderen dat hier meer integratie tegenover moet staan, maar dit standpunt, dat niet wezenlijk afwijkt van het standpunt dat bestond ten tijde van de Russische dreiging, lijkt geen reke-ning te houden met het feit dat veiligheids-belangen thans anders kunnen worden geformuleerd. Door zijn geografische po-sitie heeft Nederland minder te duchten van de door de WRR zo genoemde "veenbran-den". Een redenering zoals: "Voorts is niet te ontkennen dat aanzienlijke additionele veiligheidsproblemen zich kunnen voordoen in Noord-Zuidrichting, zoals de eventualiteit van een 'implosie' van het regime in Alge-rije, met hieruit resulterende chaos in Noord-Afrika en dus instabiliteit in het zui-den van de Europese Unie"5

, zou misschien nog eens juist kunnen blijken te zijn, maar erkend moet worden dat Nederland door een dergelijke ontwikkeling minder geraakt wordt dan bijvoorbeeld Spanje en Frankrijk. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse positie ten opzichte van Midden- en Oost-Europa.

acceptatie frans-duitse

leiding holt onze democratie uit

Als zich daar problemen voordoen, zal het toch allereerst Duitsland zijn dat daarmee wordt geconfronteerd. Hier is niet bedoeld te zeggen dat Nederland zich daar niets van moet aantrekken of dat het niet betrokken is bij dergelijke problemen, maar de remedie (een versterkte Unie onder leiding van Frankrijk en Duitsland) treft het Neder-landse democratische staatssysteem zeer direct, terwijl het probleem (veronderstelde instabiliteit aan de Oost- en Zuidgrens van Europa) voor anderen pregnanter en bedrei-gender is dan voor Nederland.

(8)

..

Midden- en Oost-Europa, maar ook ten aanzien van eventuele mediterrane proble-men.

Wordt hierboven niet een te zwart beeld geschilderd? Is het inderdaad zo dat Nederland ondergeschikt zal zijn en dat onze rol die van een "volger" moet zijn?

De WRR stipuleert: "De belangen die hierbij in het geding zijn, hebben te maken met macht. "7 Dit is inderdaad het kernpunt. Westeuropese staten leven weliswaar niet in een natuurtoestand zoals beschreven door Thomas Hobbes, maar zijn wel nog steeds uit op macht ten faveure van het eigen land, van de politieke elite die het land bestuurt en van de eigen bevolking. Bondgenoten en partners zoals Nederland, · België, Spanje en Frankrijk zijn, zijn tegelij-kertijd ook concurrenten in het kader van internationale politieke verhoudingen en op economisch gebied. Onderwerpen en sec-toren van beleid die binnen een versterkte Europese Unie (kopgroep) zijn gebracht, komen vervolgens rechtstreeks binnen de hiërarchische verhoudingen zoals die be-staan tussen klein (weinig macht) en groot (veel macht).

Nederland zal het moeten stellen met de "hoop "8 op beïnvloeding van binnenuit. Die hoop mag niet hoog worden aange-slagen. Om in de woorden van de WRR zelf te spreken: "Het gevestigd karakter van de Frans-Duitse samenwerking doet de vraag rijzen naar de positie van derde landen, zeker wanneer in het kader van de EU een kerngroep onder leiding van Duitsland en Frankrijk de toon zou aangeven. Voorlopig lijkt het een illusie te denken dat andere kleinere staten binnen zo'n kerngroep ge-makkelijk relaties zouden kunnen ontwik-kelen met de 'kern van de kern', met Duitsland en Frankrijk dus, die gelijkwaar-dig zouden zijn aan de 'bevoorrechte' be-trekkingen tussen deze twee grote staten onderling. "9

lets vergelijkbaars wordt ook opgemerkt door Bal en Rood als zij spreken over ver-zwakking van de relatieve positie van de kleine landen binnen een kerngroep.10 Frankrijk en Duitsland delen een weder-zijdse fixatie, terwijl zij niet op voorhand gelijk denken over tal van Europese onder-werpen zoals bijvoorbeeld protectionisme

versus vrijhandel, of een meer federale institutionele structuur versus een intergou-vernementele opzet. Beide landen moeten op het onderlinge diplomatieke front zo veel uiteenlopende gedachten, tradities en standpunten overwinnen, dat, als zij daarin uiteindelijk zijn geslaagd, kleinere landen zich zullen moeten voegen naar de uitge-zette beleidslijn. De investering in elkaar en de ijzeren omklemming waarin zij elkaar houden, laten slechts een geringe invloed van "insprekers" toe.

Besluit

De Europese Unie heeft veel weg van een fietser: als gestopt wordt de pedalen rond te stampen, valt de fietser om. Door velen wordt gevreesd dat iets dergelijks ook met de Europese Unie zal gebeuren. Overigens getuigt een dergelijke gedachte niet van al te veel vertrouwen in datgene wat is be-reikt. Als voortdrijvingsmechanisme van de Europese snorfiets moet de Frans-Duitse samenwerking dienen. Ontegenzeggelijk heeft die samenwerking veel bijgedragen aan de huidige stand van zaken binnen het Europese integratieproces, maar niet over het hoofd mag worden gezien dat deze twee landen een dergelijke rol slechts heb-ben gespeeld omdat daarmee de eigen be-langen werden gediend. Dat is zo in het verleden geweest, dat is thans zo en dat zal in de toekomst ook zo blijven.

Dat zowel Frankrijk als Duitsland grote ambities heeft in en met de Europese Unie is verklaarbaar. Frankrijk streeft nog steeds naar handhaving van zijn aanspraken als wereldmacht, waarbij het tracht zo veel als mogelijk de daarmee gepaard gaande kos-ten mede door anderen te laten financieren, terwijl het tegelijkertijd tracht Duitsland in toom te houden. De Duitse Bondsrepubliek zelf voelt zich zeer wel thuis in een Europe-se Unie waarin zij als het meest machtige constituerende element invloed van beslis-sende betekenis kan uitoefenen, terwijl die Unie haar respectabiliteit en rugdekking verschaft bij het langzaam laten uitdijen van haar invloed.

(9)

1 -el l

s

s

l,

kleine landen met een hoog welvaartsgehal-te en geringe machtsaspiraties zich onder de vleugels van het leiderschap van het duo schaart. Eventuele rauwe conflicten binnen het leiderschap kunnen in sommige gevallen worden opgelost door bemiddeling van deze andere deelnemers, voor finan-ciële middelen kan mede een beroep wor-den gedaan op de kleintjes en de attitude van volgzaamheid van de kleine landen garandeert een rustig verloop van het lei -derschap.

Over de vraag op welk niveau beslissin-gen zullen worden beslissin-genomen in een derge -lijke gemeenschap van groot en klein, hoeft men zich geen illusies te maken. Ook al lijkt de Frans-Duitse as, zoals op dit mo -ment, onderhevig aan spanning, beide lan -den weten dat zij samen de beslissingen kunnen nemen, mits zij maar blijven samen-werken. De onderlinge relatie is het belang-rijkst. Jacques Attali tekent in zijn boek Verbatim 11 de volgende door Kohl uitge-sproken woorden op: "La relation franco -allemande est pour moi plus importante que I'Europe. "11 De onderlinge vriendschap (en dan dient vriendschap te worden verstaan in de context van internationale betrekkin -gen} zal prevaleren, ondanks problemen zoals kernproeven op Mururoa of de toe-komst van de Economische en Monetaire Unie.

Een ieder die hoop koestert, zoals de WRR, deze relatie te beïnvloeden of bin -nen het kern-Europa nog een eigen positie in te nemen die niet accordeert met dat-gene wat het leidende duo heeft

uit-gedacht, vergist zich sterk. Invloed verkrijgt men niet door zich ondergeschikt op te stellen, maar door macht te verdedigen en te behouden.

Zoals reeds opgemerkt, stipt de WRR het probleem van een aantasting van de politieke mores in Nederland aan. Hier -boven is reeds opgemerkt dat dit in feite neerkomt op het verschaffen van interven-tiemogelijkheden, of zelfs meer, aan Frank -rijk en Duitsland ten aanzien van een keur van zaken die in Nederland door regering en parlement behoren te worden beslist. Het lijkt erop dat de WRR dit accepteert in verband met vermeende instabiliteiten en problemen in de rest van de wereld. Echter,

153

indien democratische verhoudingen in een land ondergeschikt worden gemaakt aan een dwingend integratiestreven, zal de wal van publiek ongenoegen vroeg of laat het schip uit de koers laten raken. Als het schip eenrnaals uit koers is geraakt, kunnen heel wel de tot dusver bereikte verwor -venheden van Europese samenwerking op het spel komen te staan.

Nederland staat (evenals natuurlijk de overige leden van de Europese Unie} aan de vooravond van cruciale beslissingen. De Nederlandse politiek zal zich moeten af -vragen of er sprake is van een dwingende en levensbedreigende noodzaak die dwingt tot een oplossing zoals voorgestaan door de WRR. Niet alleen lijkt een dergelijke noodzaak niet aanwezig te zijn, maar is het voorzienbaar dat de voorgestane oplossing tot vergaande ondermijning van het demo -cratische gehalte in Nederland zal leiden, terwijl als gevolg van het laatste de bereik -te in-tegratie door fragmentatie zal worden bedreigd.

Noten

1 . Wetenschappelijke Raad voor het Regerings -beleid, Stabiliteit en veiligheid in Europa. Het veranderende krachtenveld voor het bui -tenlands beleid, Rapporten aan de Regering, nr. 48, 1995.

2. Idem, p. 120. 3. Idem, p. 124.

4. Bijvoorbeeld Financial Times, 2 augustus 1995.

5. WRR, op.cit., p. 16.

6. Nota Uitbreiding van de Europese Unie: mogelijkheden en knelpunten, november

1994, p. 3.

7. WRR, op. cit., p. 74. 8. Idem, p. 76.

9. Idem, p. 75.

10. L.J. Bal, J.Q.Th. Rood, "Het Frans-Duitse Kern-Europa, model voor het integratiepro-ces", in: Internationale Spectator, 1994, pp. 582-587, p. 585.

11. Jacques Attali, Verbatim 1/, 1986-1988, Parijs, p. 287.

(10)

/re/een m. dupuis•

Het menselijk gezicht

van het liberalisme

Een visie vanuit de ethiek

Het liberalisme wordt geregeld

geasso-cieerd met egoïsme en gebrek aan moraal.

Ten onrechte. De liberaal ziet wel degelijk

de sociale kanten van het mens-zijn, gaat

uit van principieel aanspreekbare en

verant-woordelijke mensen en is overtuigd van het

belang van positief burgerschap

Een groot probleem voor het politiek libera

-lisme is dat het zo vaak wordt misverstaan. In hedendaagse Nederlandse verhoudingen wordt liberalisme met regelmaat geas

-socieerd met individualisme, egoïsme, te ver doorgevoerde autonomie van het in-dividu en morele neutraliteit van de staat, voor velen politiek en moreel gezien a priori verwerpelijke zaken. Dergelijke negatieve associaties zijn uiteraard het produkt van een andere visie op de verhouding staat-burger en de verhouding van staat-burgers onder-ling, namelijk de communitaristische/so-cialistische visie. Deze zou juist (volgens haar aanhangers) dienen te worden ver-bonden met gemeenschapszin, altruïsme, en verantwoorde morele keuzen door een niet neutrale overheid.

Het is een intrigerende vraag waarom Nederlandse politieke liberalen zich niet krachtiger verzetten tegen deze beide fic-ties, en zo weinig de onzin ervan expliciet weerleggen. Immers, politiek liberalisme is allerminst automatisch verbonden met negatieve connotaties als egoïsme, en socialisme/communitarisme niet met ge-noemde positieve connotaties als altru ï s-me. En een geheel neutrale staat/overheid wordt eigenlijk door niemand bepleit; die is vrijwel ondenkbaar. Wil een staat/overheid iets voorstellen of iets kunnen doen, dan zal per definitie morele neutraliteit moeten worden opgeheven.

Het wordt hoog tijd deze onjuiste type

-ringen uit de wereld (althans uit Nederland) te helpen. Dat zal niet eenvoudig zijn in een

land als Nederland, waar de media altijd een tamelijk "linkse" inslag hebben gehad. Wie de Scholen voor Journalistiek enigszins kent, weet waardoor dat komt: de sfeer die er hangt, is die van de sociale academies in de jaren zeventig met hun lichtelijk anar

-chistische en in elk geval ver links van het midden te positioneren politieke opvat

-tingen.

Maar ook de verwarring in eigen kring over de mogelijke invullingen van het libera

-lisme, de filosofische pluriformiteit van het begrip en de historische pluriformiteit van zijn verschij~ingsvormen maken het niet zo eenvoudig uit te maken waarvoor de libe

-raal nu precies staat. Hier volgt een voor

-zichtige poging tot een (typisch Neder

-landse) invulling vanuit een ethisch per-spectief.

Politiek liberalisme: twee levenssferen

Politiek

gezien is essentieel voor het libera-lisme om het individu als

burger aan te

spreken, maar daarbij niet zijn gehele be

-staan als mens met al zijn waarden te wil

-len betrekken. Het liberalisme maakt dus a priori een onderscheid tussen twee ter

-reinen van het menselijk leven: dat van de burger en dat van de privé-persoon. In die zin is het zeker waar dat het liberalisme respect heeft voor het individu, maar dat betekent nog niet een benadrukking van het individualisme. Juist op het terrein van het burgerschap, het lid zijn van een ge

-meenschap, spreekt het liberalisme wel degelijk de sociale kanten van het mens-zijn aan. Die te onderstrepen en nader in te vullen is zelfs een noodzakelijk voorwaarde voor de ontwikkeling van de andere aspec

(11)

IS e n 3 -jn

e

opzichte van dat tweede, private aspect van zijn bestaan behoort de staat zoveel mogelijk neutraal te zijn. De vrijheidsrech-ten zijn daar dan ook op gericht, hoewel deze ook verder gaan en aangeven waar de "burgerlijke" vrijheden liggen. De staat mag de burgers nooit opslorpen of aan zich ondergeschikt maken; de staat is er voor de burger, en niet andersom.

Een morele plaastbepaling van het liberalisme

Vervolgens is er ook behoefte aan een morele plaatsbepaling van het liberalisme. Ook vanuit moreel perspectief is de onder -scheiding van de twee levenssferen, de publieke en de private sfeer, van groot gewicht. Sterker nog, het is op zich een morele keuze om een bepaalde problema-tiek tot de private dan wel de publieke sector te rekenen. Zaken die tot het publie-ke domein behoren, vragen om een zekere consensus. Zaken die tot het private do-mein behoren, laten daarentegen een mo-rele pluriformiteit toe. Het is dus van emi -nent belang of we iets tot het ene dan wel tot het andere domein rekenen: dit is op zich al een politieke en morele keuze. So-ciale wetgeving behoort tot nu toe vooral tot het publieke domein, dat geldt ook voor belastingplicht en vele andere zaken. Over-al waar de overheid sterk regelend op-treedt, op basis van een morele en politieke consensus en/of meerderheid, zijn de vrij-heden van burgers beperkt. Ook in de me-dische ethiek wordt dat zichtbaar. Abortus provocatus en euthanasie behoorden tot het publieke domein: er was een wettelijke regeling die in feite een teken was van een dwingend opleggen van een specifieke morele visie. Toen de consensus doorbro-ken werd, ging dat gepaard met een plei-dooi voor een verschuiving naar het privé -domein, hetgeen ook automatisch zou leiden tot een zekere morele pluriformiteit. Dit is bij deze onderwerpen inderdaad ge-beurd.

Hoe minder zaken tot het domein van de politiek worden gerekend, des te groter is de individuele vrijheid, en des te groter de ruimte voor een eigen levensontwerp. Toch zijn er ook recente voorbeelden van

155

het onderbrengen van een (morele) proble-matiek in het publieke domein, die ook door liberalen (terecht) gesteund zijn. Het gaat hierbij om de patiëntenrechten, zoals het recht op informatie, het recht om behande -ling te weigeren etc., die nooit geregeld waren en tot voor enige tientallen jaren geleden werden overgelaten aan "het vrije spel in de omgang arts/patiënt". Het onder -werp werd geleidelijk aan echter zo belang -rijk gevonden, dat men het uit de private sfeer haalde (waarin dokters en patiënten er zelf invulling aan gaven of niet) en via een wettelijke regeling tot een publieke zaak maakte. Er kwam consensus en een wet: een fraai staaltje van morele inmen -ging van de overheid in private aangelegen -heden. Het belang van zo'n wet werd zo groot gevonden, dat er een voor Nederland wonderbaarlijke politieke consensus ont -stond ten aanzien van de hoofdlijnen van deze regeling. Overigens staat op de ach -tergrond van deze wet (de WGBO) een zeer liberaal principe, namelijk de integriteit van het lichaam, beschermd door Grondwet -artikel 11.

Het aanspreekbare individu

Moreel gezien gaat het liberalisme voorts uit van een mensvisie waarin mensen op hun daden kunnen en mogen worden aan-gesproken. Daarmee staat het in een lange humanistische traditie, waarin individuen als morele actoren, "moral agents", worden beschouwd en dragers zijn van morele waarden. Moraal gaat over het zoeken naar het goede leven, in vele betekennissen van het woord, en dat goede leven is niet denk -baar als individuen alleen hun eigen belan-gen nastreven. De redelijkheid gebiedt om moreel handelen altijd zo in te vullen dat de belangen van anderen meetellen. Een krachtige wijsgerige verdediging van deze visie is, zoals bekend, te vinden bij Rawls. Moreel handelen veronderstelt bovendien een zekere mate van vrijheid, van mogelijk-heden om initiatieven te nemen, en ook dit past in de liberale visie op mens en moraal.

Samengevat: fundamenteel voor het liberalisme is dat het een onderscheid

aan-brengt tussen twee aspecten van het men

(12)

aspect en dat het mensen als

verantwoor-delijke individuen beschouwt.

Geen van

beide zaken heeft iets te maken met ego-ïsme, en evenmin met morele neutraliteit. Ze houden wèl de erkenning in dat een mens meer is dan een lid van een groep en dat hij als individu aanspreekbaar is op zijn keuzen en daden: dit is een bij uitstek mo-rele opvatting.

Positief burgerschap

Wat het liberalisme met beide aspecten verder

doet,

bepaalt zijn menselijk gezicht. In Nederland is dat gezicht van een totaal andere orde dan bijvoorbeeld het Ameri-kaanse conservatief liberalisme. Dat is genoegzaam bekend. De vraag is overigens of de Amerikaanse Republikeinen nog libe-raal genoemd mogen worden.

Nederlandse liberalen zouden zich het verwijt niet mogen laten aanleunen dat zij geen visie hebben op en geen interesse in morele waarden en wezenlijk mens-zijn en bijvoorbeeld alleen winstbejag en egoïsme nastreven. Het is volstrekt onjuist dat een liberale visie inhoudt dat ieder maar voor zichzelf moet zorgen en daarmee uit. Het liberalisme gaat juist uit van principieel aanspreekbare en verantwoordelijke men-sen, en die verantwoordelijkheid strekt zich uiteraard tot anderen uit.

Juist het liberalisme heeft een bij uit-stek moreel concept van mens-zijn en te-vens een theorie over het wenselijk functio-neren van de staat/overheid. Die houdt niet het benadrukken van individualisme en egoïsme in, want voor zover de mens burger is, zal hij met behulp van de staat -wel degelijk mede-verantwoordelijk zijn voor andere burgers en voor het reilen en zeilen van het geheel. Mensen die elkaar laten creperen en naar het leven staan, hebben met zijn allen geen leven. Dit rede-lijk inzicht gebiedt de burger dus ernstig rekening te houden met de belangen van anderen, en dit ook door middel van de organisatie van samenleving te doen blij-ken. Dit is positief burgerschap, een term die exact duidelijk maakt waarom het gaat.

Positief burgerschap heeft twee morele wortels. De eerste is het mededogen met en respect voor de medemens als een

mens die in hetzelfde schuitje zit als ik en die daarom, als het lot hem treft, recht heeft op mijn zorg en toewijding. Dit is een vertaling van het morele principe van de solidariteit.

De tweede morele wortel voor "sociaal gedrag" is het welbegrepen eigenbelang, anders gezegd het principe van wederkerig -heid. Ook dit blijft de richting wijzen van een wezenlijk altruïstisch, positief burger -schap van mensen. Het was juist de Stoa, die de basis heeft gelegd voor "rechten van mensen"-theorieën, waarin redelijkheid en respect voor anderen (om niet te zeggen naastenliefde) elkaar impliceerden. Het is ook de Stoa die een loyaal en verantwoord, positief, burgerschap voorstaat.

Een menselijk gezicht

In wezen heeft het liberalisme een mense -lijk gezicht, zonder dat is het geen liberalis-me. Het grote verschil met socialisme/com-munitarisme is dan ook niet dat men mede -mensen in de kou wil laten staan, maar dat men tegelijk ook de eigen verantwoor-delijkheid en het belang van de private levenssfeer erkent en honoreert. Het libera -lisme veroordeelt de mens niet tot de ge -meenschap en wil ook aan de eigenheid van het individu ruimte geven, en dit mede om de private kanten van het mens-zijn tot hun recht te laten komen.

We hebben in deze eeuw in het Oost-blok kunnen zien wat er gebeurt met men -sen als dit onderscheid niet gemaakt wordt: iemand die niet om zichzelf gerespecteerd wordt, zal niet in staat zijn tot positief burgerschap, maar wordt een onverant -woordelijk handelende automaat. Juist het verwaarlozen van de private levenssfeer leidt tot egoïsme, klaploperij, onverant-woord burgerschap, tot sociale fraude en andere criminaliteit.

(13)

c

:

,_

n

tenslotte van liberale zijde. Daarnaast is het een liberaal belang om het individu aan te spreken op zijn eigen verantwoordelijkheid, zijn eigen mogelijkheden en initiatieven. Een staat kan niet zonder zich verantwoor-delijk voelende en handelende burgers. Dus moet de inrichting van die staat zo zijn, dat burgers niet alle initiatieven uit handen worden genomen, en dat burgers als zoda

-nig gerespecteerd worden.

De WAO-discussie. Een voorbeeld

In de discussie over strengere regels voor toelating tot een WAO-uitkering is steeds een primair financieel argument gebruikt: aan een miljoen arbeidsongeschikten een uitkering geven zou te duur zijn. Dat is het zonder twijfel ook, maar er is ook een min-stens even sterk moreel argument, namelijk dat het niet "fair", niet eerlijk is als mensen op vage of soms geheel ondeugdelijke gronden arbeidsongeschikt worden ver

-klaard en een uitkering krijgen, waaraan uiteindelijk alle anderen meebetalen. Op die manier worden al die anderen misbruikt.

Een ander moreel argument is dat men

-sen wel mèn-sen moeten blijven. Dit bete

-kent dat wie echt blijvend ernstig ziek is,

moet kunnen leven en recht heeft op een uitkering. Maar het betekent net zozeer dat iemand niet op zijn vijfentwinstigste zal worden "afgekeurd" vanwege doofheid aan één oor, om voor de rest van zijn leven een uitkering te krijgen. Een overheid die dat toestaat -en dit laatste voorbeeld is uit het leven gegrepen - handelt immoreel.

Onze volkomen verstarde arbeidsmarkt, onze uitermate royale ziektekostenverzeke

-ring, het zijn alle voorbeelden van zaken die zonder twijfel uit morele motieven zijn ontstaan, maar die zover zijn doorge-schoten dat de belangen van de vele (ande-re) individuen niet meer lijken te tellen. Soms lijkt het erop dat (zogenaamd) zwak

-ken zo goed worden beschermd, dat zij beter behandeld worden dan de niet-zwak

-ken. Een matiging van deze zaken zou in geen enkel opzicht immoreel zijn: die is immers evenzeer gericht op de belangen van mensen, als een pleidooi ertegen. Amerikaanse toestanden op de werkvloer zullen weinigen in Nederland wensen, ook

liberalen niet. Maar hier zijn werknemers zo goed tegen ontslag beschermd, dat zij hun werkgevers ongeveer in gijzeling kunnen nemen. Voor velen is in het kader van de gezondheidszorg het gekste nog niet goed genoeg.

Immoreel is per definitie datgene wat belangen van mensen schaadt, en een te starre alles regulerende overheid doet dat evenzeer als een overheid die alles op zijn beloop laat en zo in feite de sterkste be

voordeelt. Waar het steeds op aankomt is -en dat maakt dat de zak-en toch ingewikkel

-der zijn dan hier zo kort kan worden weer

-gegeven -om een redelijke afweging van de belangen van allen tot stand te brengen. Dus kan het niet zo zijn dat steeds eenzij

-dig de belangen van bepaalde groepen behartigd worden. Solidariteit met werkelijk zwakken en kansarmen blijft geboden, maar een beperking daarvan tot situaties van echte nood is niet alleen redelijk maar ook moreel vereist, indien we tenminste nog wat zien in de mens en hem niet af-schrijven als een persoon zonder verant-woordelijkheid en een eigen privé-bestaan.

Onderwijs

In dit plaatje van het liberalisme past grote aandacht voor onderwijs - voor allen, maar wèl voor degenen die er ook wat mee wil-len en kunnen doen. Onderwijs dient te leiden tot positief burgerschap, iets waar

-van we in Nederland verder verwijderd zijn dan ooit. Wij maken ons druk over "hoger onderwijs voor allen", een lachwekkend ideaal voor wie goed in het onderwijs heeft rondgekeken. Maar het is wel volstrekt verdedigbaar om veel geld uit te geven voor onderwijs, in het belang van allen en van individuen. Immers, de ontplooiing van mensen is een belangrijk onderwijsdoeL Ook hier kan het vasthouden aan de libe

-rale visie op de mens de koers duidelijk maken.

Vrije marktwerking

(14)

..

rnario van vlier•

wordt vaak opgemerkt dat er in dit land bijzonder veel gestuurd wordt en vaak nog fout ook. Wie dus in dit land wil pleiten voor een wat meer open markt (een vrije markt is hier nauwelijks nog denkbaar), zou beter de nadruk kunnen leggen op ontstar-ring van de economie dan op het principe van vrije marktwerking. Dit is zo ondenk-baar dat het geen ideaal meer kan zijn. Maar een wat minder grote verstarring is een politiek volstrekt verdedigbaar ideaal, en vanuit liberaal opzicht dringend ge-wenst.

Verhouding met christelijke politiek Een laatste opmerking betreft de verhou-ding van het liberalisme tot de christelijke politiek, die juist in ethisch opzicht wil scoren. Dat kan het liberalisme evenzeer, maar het gaat wel om een andere moraal.

In veel opzichten kunnen liberalen en christen-democraten het eens zijn: respect en zorg voor anderen is een goede zaak.

Een groot verschil is de invulling van het private aspect van het leven, zoals we heb-ben kunnen zien bij de kwestie van de gevraagde milde dood. Ten aanzien van het private bestaan past in liberaal perspectief tolerantie, geen dogmatisch opleggen van een bepaalde visie. Op dit punt van toleran-tie kan het liberalisme in Nederlands mijns inziens nog meer scoren. Waar ons gedrag geen gevolgen heeft voor anderen, past ruime en vrijheid. Uiteraard betekent dit niet dat een morele discussie ten aanzien van dit private bestaan overbodig of on-gewenst is. Maar de inzet van zo'n discus-sie is niet om consensus te krijgen of om elkaar het eigen gelijk op te leggen, maar om individuen te helpen redelijk en verant-woord van hun vrijheid gebruik te maken. Wat dat betreft is er nog veel te doen -voor het liberalisme.

*

mw dr. H.M. Dupuis is hoogleraar Me-dische Ethiek aan de Rijksuniversiteit Lei-den.

De Nederlandse economie

is toe aan experimenten

De internationale economie wordt steeds dynamischer, terwijl de Nederlandse poli-tieke besluitvorming traag blijft. Het, onder strikte voorwaarden, toestaan van econo-mische experimenten, kan leiden tot hoog-nodige innovaties.

Besluitvorming in de nationale politieke arena is een langzaam proces. Allerlei frisse

ideeën gaan het proces in, maar komen er,

na afstemming door de verschillende poli-tieke stromingen, na lange tijd ontdaan van de scherpe kanten uit. Een voorbeeld is het vorig jaar georganiseerde "platform globali-sering". Hierin werd getracht om samen met politiek, bedrijfsleven en wetenschap

vernieuwende initiatieven te genereren die kunnen helpen bij de noodzakelijke vitalisa

-ring van de Nederlandse economie. Dit platform, analoog aan een soortgelijk initia-tief van toen nog gouverneur Clinton, vol-deed aan de doelstelling van ideeëngenera-tor. De aanwezigen kwamen tot allerlei vernieuwende ideeën ten aanzien van bij

-voorbeeld deregulering, flexibilisering van arbeid, en versoepeling en vereenvoudiging van wetgeving zoals op het gebied van ontslagrecht.

(15)

weinig positieve bijdragen zullen leveren aan de economische bedrijvigheid. Een voorbeeld hiervan is de verruiming van de winkelsluitingstijden. In het platform werd door professor Heertje 1 gepleit voor volle

-dige afschaffing van de winkelsluiting. Ondanks de goede initiatieven van minister Wijers van Economische Zaken, heeft men in Den Haag lange tijd gesproken over de specifieke voorwaarden waaronder het een en ander eventueel geïmplementeerd kan worden. Het kabinetsbesluit, winkels mo-gen -met uitzondering van zondag - van zes uur 's morgens tot tien uur 's avonds open zijn, is een halfslachtig besluit. De resultaten van de vorige verruiming - win-kels mochten in plaats van tot zes uur tot half zeven (!) openblijven - hebben aange-toond dat zo'n halfslachtige oplossing geen economische zoden aan de dijk zet.

Dat de nationale economie toe is aan vernieuwende initiatieven bewijst de prak-tijk. Waar Den Haag praat over het in dienst nemen van werknemers onder de minimum CAO-schalen, bewezen tot voor kort de omzetten van de (illegale) Turkse naaiateliers dat er wel degelijk werkgele-genheid voor laagopgeleiden is. Daarnaast zijn er werkgevers, zoals de organisatie van benzinestations, Beta, die werknemers op het niveau van minimumloon willen aan-nemen en op dat niveau dus ook CAO-schalen willen. Waar Den Haag praat over flexibilisering van arbeid en vereenvoudi-ging en versoepeling van het ontslagrecht, bewijst de wederopstanding van DAF dat een "liberale" ontslagwetgeving noodzaak is om te overleven in een toenemende globale concurrentie. DAF neemt nu eerder ontslagen werknemers opnieuw in dienst, maar nu op contractbasis. Een liberale ontslagwetgeving kan DAF slagvaardiger maken in deze conjunctureel zeer gevoelige industrie. Waar Den Haag praat over ver

-ruiming van de winkelsluitingswet, bewij-zen de omzetten van winkeliers in Scheve-ningen en Zeeuws-Vlaanderen dat een zondagse openstelling dl!' economie geen schade berokkent, integendeel zelfs.

Bovenstaande voorbeelden geven aan dat er wel degelijk vitaliteit en veerkracht zit in onze economie. Het te traag aanpas-sen van wet- en regelgeving aan de

moder-ne eisen vormt een belemmering voor het genereren van economische bedrijvigheid en daarmee werkgelegenheid. Nu is het probleem dat de economie een sociale wetenschap is, waar het wel of niet slagen van een bepaalde maatregel afhangt van hoe "de man in de straat" reageert. Hier-door is het voorspellen van de effecten van nieuwe, niet eerder toegepaste, maatrege-len vaak geen eenvoudige zaak. Het is dus moeilijk vast te stellen of een bepaalde maatregel effect heeft of niet. Deze onze-kerheid biedt voeding voor een vaak uitvoe-rige politieke discussie. Zo zijn er politici die denken dat het verruimen van de win-kelsluitingswet over de gehele linie

niet

omzetverhogend werkt, terwijl anderen -terecht of on-terecht - van het tegenoverge-stelde overtuigd zijn. Om nu toch frisse ideeën niet verloren te laten gaan, zou het mogelijk moeten zijn om bepaalde maatre-gelen, die nog niet verwerkt zijn in con-crete algemene wetgeving, in specifieke gevallen "experimenteel" toe te passen in de praktijk. Hierdoor kan een soort "proef-tuin" ontstaan waarin politici met eigen ogen kunnen zien of een bepaalde maatre-gel effect heeft of niet.

Een goed voorbeeld van een dergelijke proeftuin, zij het niet bedoeld als zodanig, is de zondagse openstelling in enkele ge-meenten in Vlaanderen. Zeeuws-Vlaanderen is in velerlei opzichten een apart stukje Nederland. In de eerste plaats is door het ontbreken van de vaste Wester-schelde-oeververbinding de streek van oudsher sterker georiënteerd geweest op België dan op Nederland. Dientengevolge moet de middenstand in de dorpen van Zeeuws-Vlaanderen concurreren met de middenstand in België, een land waar een veel liberaler regime van winkelsluitingstij-den heerst. Ten tweede is Zeeuws-Vlaan-deren een geliefd vakantieoord dat in de zomer wordt bezocht door vele vakantie-gangers, die graag ook op zondag willen winkelen.

(16)

te openen. Dit besluit heeft de middenstand van Zeeuws-Vlaanderen geen economische windeieren gelegd. Onderstaande cijfers illustreren dit.

In de jaren 1984-1991 werd gemiddeld 14% van de omzet van de detailhandel (exclusief apothekers, auto's/motoren/ben-zine, deel van de postorderbedrijven, deel van de ambulante handel) veroorzaakt door "kooptoerisme" ( kooptoerisme wordt om -schreven als de "toevloeiing van koop -kracht van het Belgische dagtoerisme en het verblijfstoerisme in het hoogseizoen")2•

Een aanzienlijk deel van dit kooptoerisme vindt op zondag plaats.

Nog opmerkelijker zijn de cijfers als we kijken wat het effect van de zondagsopen-stelling op de economische bedrijvigheid van een gemeente is. Van de vijf gemeen-ten die ontheffing van de winkelsluitings-wet hebben gekregen, te winkelsluitings-weten Aarden-burg, Hulst, OostAarden-burg, Sas van Gent en Sluis, hebben slechts Hulst en Sluis daar in de praktijk gebruik van gemaakt. Dit wordt weerspiegeld in de omvang van de detail-handel in deze gemeenten. Door het koop-toerisme is de detailomzet van Hulst bijna verdubbeld, terwijl de detailomzet van Sluis hierdoor vrijwel verviervoudigd wordt. Op de detailomzet van de overige drie gemeen-ten is de invloed van het kooptoerisme nihil of zelfs licht negatief. Ook het aantal win -kels in Hulst en Sluis wordt beïnvloed door het kooptoerisme. Is het gemiddeld aantal vestigingen van de detailhandel in Nederland 9 per 1000 inwoners, in Sluis is dit aantal 4 7 per 1 000 inwoners (cijfers 1994)3

• Dit laatste aantal is tevens

bedui-dend hoger dan het aantal vestigingen in de overige gemeenten zonder zondagsopen-stelling. De conclusie mag duidelijk zijn: het openstellen van de winkels op zondag heeft een positief effect op de economische bedrijvigheid van deze gemeenten.

Bovenstaand voorbeeld zou men als een "buitenwettelijk" experiment kunnen be-schouwen. Op de algemene wetgeving, de winkelsluitingswet, wordt in een beperkte en gecontroleerde omgeving, vijf gemeen-ten in Zeeuws-Vlaanderen, vanwege bij-zondere lokale omstandigheden, concurren -tie met België en een hoog toeristisch verkeer, een uitzondering toegestaan. Zo'n

experiment kan gebruikt worden om te onderzoeken wat het effect van een maat-regel is, in dit geval het openstellen van winkels op zondag. Het voorbeeld in Zeeuws-Vlaanderen geeft aan dat de open -stelling van winkels op zondag een posi -tieve invloed kan hebben op de econo -mische bedrijvigheid. Een dergelijk resultaat kan een sturende werking hebben op de politieke discussie, omdat nu met feiten een bepaalde redenering ondersteund kan worden, en men zich niet behoeft af te vragen of een maatregel wel of geen effect heeft. Natuurlijk kan in dit geval de zon -dagsopenstelling op grond van andere over -wegingen, zoals de zondagsrust, niet ge -wenst worden geacht. Het economisch argument kan hier echter niet meer als drogreden voor gebruikt worden. De politie -ke discussie wordt door de resultaten van het experiment "zuiverder".

door "proeftuinen " kan

nederlandse economie

dynamischer worden

(17)

t

·

-t

zou een experiment in bijvoorbeeld een specifieke probleemwijk politici snel inzicht kunnen verschaffen of dergelijke verande-ringen in de wetgeving de economische bedrijvigheid bevorderen.

Om nu te voorkomen dat iedereen bui-ten de wet gaat treden, of dat bepaalde industrieën oneerlijke concurrentie krijgen van "proeftuin"-collega's, moeten dergelijke buitenwettelijke experimenten onder strin-gente voorwaarden geschieden. Een van die voorwaarden kan zijn dat een industrie of onderneming op de rand van een faillis -sement staat. Men kan zich voorstellen dat in een dergelijke situatie het toestaan van een experiment op het gebied van het ver-soepelen van het ontslagrecht, of ver -gaande flexibilisering van arbeidsvoorwaar-den zonder dat daar exorbitante afvloeiings-kasten tegenover staan, de onderneming mogelijk voor een faillissement behoedt. Het "buiten de wet treden" van zo'n onder-neming kan de samenleving dan aardig wat kosten besparen. Een tweede voorbeeld zijn de reeds eerder aangehaalde probleem-wijken van de grote steden, waar de eco-nomische uitzichtsituatie vaak zo hopeloos is, dat experimentele wetgeving wellicht nog de enige hoop op verbetering is. Daar-naast kan ook de uitzichtloze situatie van een individuele werkloze een aanleiding voor een experiment zijn.

In de uitvoering van dergelijke ex -perimenten kunnen de gemeenten in Neder-land een belangrijke rol spelen. Zij kennen de lokale omstandigheden - zie Zeeuws -Vlaanderen - waaronder een lokale industrie of bedrijfstak zou kunnen profiteren van een bepaald experiment. Gemeenten zou-den dus een experiment kunnen aanmelzou-den bij de rijksoverheid voor goedkeuring. De rijksoverheid zou dan het experiment in korte tijd moeten toetsen aan een klein aantal (vier of vijf) criteria. Voorbeelden van relevante criteria zijn eventuele onac-ceptabele oneerlijke concurrentie met ande-re gemeenten, of het wel of niet passen in geldende Europese regelgeving. Indien een aangemeld experiment de toets van de

161

rijksoverheid kan doorstaan, kan de ge -meente (of een groep van ge-meenten) met het experiment starten. Die gemeenten kunnen dan aantonen of het experiment, met eventuele tussentijdse aanpassingen, succes heeft of niet. Bij gebleken succes kan de rijksoverheid besluiten of het experi-ment wordt omgezet in algemene wetge -ving. Een dergelijke gemeentelijke taak past ook prima in het recente pleidooi van onder anderen professor Bomhaft om gemeenten meer middelen en bevoegdheden te geven in het oplossen van de lokale werkgelegen-heidsproblematiek. ·

De besluitvorming in de Nederlandse politiek is traag. De internationale economie wordt echter steeds dynamischer en vereist flexibiliteit in onze wetgeving. Het onder strikte voorwaarden toestaan van econo-mische experimenten, die nog niet zijn verwoord in algemene wetgeving, kan ons leren welke maatregelen wel of niet suc-cesvol zijn. Bij gebleken succes kan een maatregel dan snel geschikt worden ge-maakt voor algemene toepasbaarheid. In-dien de maatregel niet het gewenste effect oplevert. is de schade beperkt en wordt de overheid - en dus de burger -niet belast met alle kosten die gepaard gaan met het invoeren van nutteloze maatregelen. Het gebruik van dergelijke "proeftuinen" kan de Nederlandse economie wellicht iets slag-vaardiger maken in de toenemende interna-tionale concurrentie.

Noten

1. Nationaal Platform Globalisering: Actie!, Ministerie van Economische Zaken, maart 1994.

2. "Zeeuws-Vlaanderen in cijfers", Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zeeuws-Vlaanderen, 1992, editie nr. 3.

3. Cijfers Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zeeuws-Vlaanderen.

(18)

patriek van schie*

Herijking buitenlands beleid:

de

verkeerde maat genomen

De titel van de vorige maand verschenen kabinetsnota over het buitenlands beleid is perfect gekozen. De herijking van het bui-tenlands beleid kàn niet anders betekenen dan dat er weinig verandert. Meet- en weeginstrumenten kunnen in de loop der tijd enigszins onzuiver zijn geworden zodat ze moeten worden bijgesteld, maar ver-schuivingen zijn hier een kwestie van milli-meters en milligrammen. De internationale omgeving van Nederland is de laatste jaren ingrijpend veranderd, maar de consequen-ties die Buitenlandse Zaken aan dit gege-ven verbindt voor de inhoud van het beleid, zijn nauwelijks waarneembaar.

In zekere zin is de consistentie ge-rustellend. Als een bepaalde beleidslijn in het verleden succesvol is gebleken, moeten er dwingende redenen zijn een koerswijzi-ging in te zetten. Die dwingende redenen zouden gelegen kunnen zijn in de veran-derde omgeving. Toch is het goed om het hoofd niet op hol te laten brengen door nieuwe verschijningsvormen. Achter de gewijzigde veiligheidssituatie in Europa, integratie- en fragmentatieprocessen, de economische mondialisering, de opkomst van nieuwe machtscentra en wat al niet meer aan trends wordt onderscheiden, zouden heel wel dezelfde krachten als vroe-ger schuil kunnen gaan.

Verontrustend wordt het wanneer blijkt dat uit in het verleden gemaakte fouten geen lering wordt getrokken. In de Herij-kingsnota wordt erkend dat Nederland er met zijn plannen voor vergaande Europese integratie vaak alleen voor stond. "De af-gelopen jaren hebben wij moeten ervaren dat het vinden van steun binnen de Unie voor onze inzichten en standpunten niet altijd even gemakkelijk verliep ", wordt nogal eufemistisch opgemerkt. Uit het feit dat de Herijkingsnota verder bol staat van hooggestemde verhalen over het belang van verdere verdieping van de Europese

162

Unie, veelvuldiger besluitvorming bij ge-kwalificeerde meerderheid en versteviging van het gemeenschappelijk buitenlands beleid, kan worden afgeleid dat het kabinet meent dat met de oude Nederlandse "in

-zichten" en standpunten niets mis is, maar dat het probleem is dat de overige lidstaten de juistheid ervan (nog) niet inzien.

Nederland legt internationaal gezien niet veel gewicht in de schaal en kan daarom slechts een beperkte invloed uitoefenen.

Op de "apenrots" in Den Haag (het depar

-tement van Van Mierlo) zou het vooreerst zaak moeten zijn de ontwikkelingen in de wereld te registreren, en vervolgens te bezien in hoeverre Nederland erdoor ge

-raakt wordt en hoe ons land er gunstig uit kan springen. De marges in het buitenlands beleid zijn nog smaller dan in de binnen

-landse politiek, op zich al een reden om de verwachtingen betreffende een "herijkt"

buitenlands beleid te temperen. Van Mierlo lijkt zich van de smallè marges echter niet bewust. Ons land heeft in zijn ogen nog immer een missie te vervullen. Het mag zijn

"mondiale ambitie" niet opgeven, het moet blijven voorgaan in de strijd voor een inter

-nationale rechtsorde. Ook in dit opzicht blijft alles bij het oude.

Zo treffend als het woord "herijking" het gebrek aan inhoudelijke vernieuwing van het beleid typeert, zo ongelukkig zijn andere gemaakte woordkeuzes. In het bij-zonder voor wat betreft "veiligheid" wordt het probleem door de gekozen formulering nogal versluierd en inzake het "nationaal belang" lijdt de nota aan een ernstige vorm van taalvervuiling. Ik zal kort duidelijk ma

-ken wat ik hiermee bedoel.

Geheel in lijn met de laatste mode, wordt in de nota gesteld dat veiligheid steeds minder los kan worden gezien van de economische verhoudingen. We lezen:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A self-organising contention-free MAC method with multi-hop awareness outperforms IEEE 802.11p in terms of ratio of successful packet delivery, receiver throughput, and

e) inachtneming van de internationale normen.. De lidstaten zorgen ervoor dat digitaledienstverleners maatregelen nemen om de gevolgen van incidenten die de

Europese Raad (niet te verwarren met de Raad van Europa en de Raad van de Europese Unie) De zetel is in Brussel, België.. Het bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van

Voor Harm was ik één van zijn "ooilammeren" (zie: Hollands Dagboek, NRC Handelsblad van 22 maart 1975); ik kreeg als één van de weinigen afschriften van de vele brieven

— óf de politieke belangstelling on­ der jongeren kunnen stimuleren doordat de verklaringen betrekking hebben op onderwerpen die spe­ ciaal voor jongeren van

Een Beweisthemaverbot kan bijvoorbeeld bepalen dat een getuige met betreldcing tot een bepaald onderwerp geen uitspraken mag doen, zoals staatsgeheimen." Een

Tukey HSD Multiple Comparisons Dependent Variable (I) Jaar (J) Jaar Mean

In deze jaren werd voor de EU als geheel een positieve invloed van de interne markt op het dienstenverkeer gevonden van ongeveer 5 procent van het totaal?. Voor Nederland lag dit