• No results found

FRAMING VAN DE EERSTE INTIFADA, DE TWEEDE INTIFADA EN DE LAATSTE GAZAOORLOG IN HET NOS JOURNAAL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "FRAMING VAN DE EERSTE INTIFADA, DE TWEEDE INTIFADA EN DE LAATSTE GAZAOORLOG IN HET NOS JOURNAAL"

Copied!
87
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rose Heijnen, MA Journalistiek 2402866

Begeleider: Prof. dr. Huub Wijfjes Tweede lezer: Dr. Susan Aasman 22-05-2017

RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

(2)

1

Inhoudsopgave

Abstract ... 2

Inleiding ... 3

Hoofdstuk 1: Theoretisch kader ... 8

1.1 Objectiviteit ... 8

1.2 Mediaframing ... 10

1.3 Framing van een conflict ... 12

1.3.2 Oorlog op televisie... 14

1.4 Verslaggeving van het Palestijns-Israëlisch conflict ... 16

1.4.1 Verschuiving van frames door de jaren heen ... 16

1.4.2 Eenzijdige verslaggeving in Amerikaanse en Britse media ... 18

1.4.3 Framing van het conflict in Vlaamse en Nederlandse media ... 20

Hoofdstuk 2: Historisch kader ... 24

2.1 De relatie tussen Nederland en Israël... 24

2.2 De Eerste Intifada ... 25

2.3 De Tweede Intifada ... 26

2.4 Hamas en de oorlogen in Gaza ... 27

Hoofdstuk 3: NOS Journaal ... 30

Hoofdstuk 4: Methode ... 33 Hoofdstuk 5: Resultaten... 38 5.1 Programmaniveau ... 38 5.1.1 Eerste Intifada ... 38 5.1.2 Tweede Intifada ... 38 5.1.3 Gazaoorlog 2014... 39 5.2 Itemniveau ... 40 5.2.1 Eerste Intifada ... 40 5.2.2 Tweede Intifada ... 45 5.2.3 Gazaoorlog 2014... 53 5.3 Shotniveau ... 60 5.3.1 Eerste Intifada ... 60 5.3.2 Tweede Intifada ... 63 5.3.3 Gazaoorlog 2014... 67

Hoofdstuk 6: Discussie en Conclusie ... 73

(3)

2

Abstract

This thesis carries out a qualitative content analysis investigating on how the Dutch Broadcasting Foundation (NOS) has framed the Israeli-Palestinian conflict in the 8 o’ clock news during three periods in the history of the conflict; the First Intifada, the Second Intifada and the Gaza war of 2014 and how the frames used by the NOS have changed throughout these periods.

This thesis finds that the NOS emphasized the Palestinian perspective during the First Intifada, where the Palestinians are framed as the victims and Israel as the aggressor. The Palestinian demonstrators are presented as the good guys and Israeli soldiers as the bad guys. The Second Intifada is framed in a different way, both sides are framed as aggressors, Israel more aggressive then the Palestinians. The uprising was framed as a war between two sides that hate each other and who seek revenge. A majority of actions are presented as retaliation. The NOS focusses on aggressors, not on the victims of the conflict. The actions of local and international political leaders receive a lot of attention and play a big part in the coverage about the conflict. The citizens showed during this conflict are angry and looking for revenge.

During the war in Gaza in 2014, the focus of the coverage switched from the aggressors in the conflict to the victims, and from the authorities to citizens of both the Israeli and Palestinian society. The war is framed as a battle between Hamas and the Israeli army, resulting in increased civilian fatality in both Palestinian and Israel, but mostly Palestinian. Media coverage of citizens of both sides express sadness more than anger. The governments are to blame according to the coverage, citizens of both states are not.

(4)

3

Inleiding

‘’Toen ik Israël en de Palestijnen ging ‘doen’, sneuvelde mijn geloof in de mogelijkheid van onpartijdig nieuws’’ - Joris Luyendijk (2006, p. 21)

Iedere keer als het conflict tussen Israël en de Palestijnse gebieden oplaait, laait tegelijkertijd de discussie in Nederland op over het feit of Nederlandse media wel objectief en onpartijdig van het conflict verslag doen. Er ontstaan discussies tussen voor- en tegenstanders van de partijen. Voorstanders van de Israëlische staat zijn van mening dat de media te veel aandacht besteden aan Palestijnse slachtoffers en te weinig aan de Israëlische kant van het verhaal. De mensen die meer sympathie voelen voor de Palestijnse zijde vinden precies het tegenovergestelde en stellen dat er juist te weinig aandacht is voor de slachtoffers in Gaza en te veel voor de Israëlische motieven voor de oorlog of het conflict. De NOS plaatste op haar website enkele voorbeelden van reacties van kijkers op hun berichtgeving over het conflict.

“Ik wil een klacht indienen over de gekleurde berichtgeving van het conflict in Israël. Steeds wordt in uw media vermeld hoeveel slachtoffers er aan de Palestijnse kant zijn, er is echter geen of nauwelijks nieuws over de vele en herhaalde aanvallen richting de Joden waarbij ook veel slachtoffers vallen!!”

"Ik vind het belachelijk dat alles vanuit 1 kant word beschreven. Ik hoop dat jullie reporters en journalisten beter werk kunnen leveren door het verhaal van beide kanten zo eerlijk mogelijk te vertellen. Het gevoel dat er nu partij voor Israel word gekozen is machteloos. Waarom moeten jonge kinderen hier de dupe van worden om een gevecht tussen de regering. Dat dit nog kan in deze tijd belachelijk. Help Palestina zowel als Israel door de waarheid te vertellen en hou op met de Israëlische regering te steunen.’’

Deze reacties laten zien dat kijkers een bepaalde verwachting hebben van het journaal. De beschuldigingen over ‘gekleurde berichtgeving’ en ‘alles vanuit één kant beschrijven’ laat zien dat kijkers verwachten dat de NOS zelf geen partij kiest (behalve als het de partij is voor wie de critici sympathie voelen) én dat de NOS de waarheid (of hun waarheid) vertelt.

(5)

4

Figuur 1 Twitterbericht van de Al-Qassam brigades op 18 juli 2014

Figuur 2 Twitterbericht van het Israëlische leger op 12 juli 2014

Het Midden-Oosten is een van de moeilijkste regio’s in de wereld om te verslaan (Ibrahim, 2003, p. 87). De media lijken het bij de verslaggeving over deze strijd niet goed te kunnen doen. Door de complexiteit en veelzijdigheid van het Israëlisch-Palestijns conflict, door actieve lobby van Joodse en Palestijnse gemeenschappen en tegenstrijdige belangen op nationaal, internationaal en globaal gebied ligt journalistieke verslaggeving over het Midden-Oosten altijd onder een vergrootglas en vaak wordt een nieuwsorganisatie door beide partijen beschuldigd van partijdigheid (Zelizer et al., 2002, p. 283). Er is altijd kritiek, op welke manier er ook over het conflict geschreven wordt, of welke beelden er ook worden uitgezonden. Ook Joris Luyendijk beschrijft dit in zijn boek Het zijn net mensen (2006). Hij schrijft dat over zijn stukken over de Arabische wereld nooit veel brieven binnenkwamen, maar toen hij ging schrijven over Israël en de Palestijnen kreeg hij opeens veel kritiek:

‘Maar bij Israël en de Palestijnen verging het lachen me snel. Al na een paar artikelen en kruisgesprekken kwam een stroom op gang die niet meer zou ophouden. Faxen met hakenkruisen, bedreigingen, verdachtmakingen.’ (Luyendijk, 2006, p. 114)

Het Israëlisch-Palestijns conflict roept volgens Luyendijk (2006, p. 113) bij veel mensen in Nederland meer emotie op dan andere conflicten in de wereld. Veel mensen identificeren zich met een van de twee partijen en hebben een duidelijk idee wie van de twee fout is en wie goed.

Voor de nieuwsmedia is het Israëlisch-Palestijns conflict een heel goed verhaal over een oorlog waarbij geen van de partijen een duidelijk doelwit heeft en geen van de partijen echt kan winnen. Het front is overal en de media kunnen niet worden weggestuurd door autoriteiten (Liebes en First, 2003, p. 60). Omdat het zo’n langdurend conflict is, zijn er permanent buitenlandse correspondenten gestationeerd, en zolang er een verslaggever zit zal hij of zij verhalen opsturen. De centraliteit van Israël voor Christenen, Joden en Moslims zorgt ervoor dat er een permanente belangstelling is voor gebeurtenissen in het land (Liebes en First, 2003, p. 61). De verslaggeving is echter altijd controversieel omdat er in een conflict altijd meerdere contrasterende definities zijn van de waarheid (Liebes en First, 2003, p. 71).

(6)

5 steeds weer oplaait. Verslaggeving over het Midden-Oosten wordt vaak pro-Israël óf pro-Palestijns genoemd. Zelizer et al. (2002) vinden deze trend simplistisch en onjuist. Volgens hen is het onmogelijk om één objectieve standaard voor verslaggeving aan te houden (Zelizer et al., 2002, p. 304). Toch benadrukken veel nieuwsmedia, waaronder de NOS, hun onpartijdigheid en neutraliteit. Hoe brengt de organisatie dit tot uiting in de verslaggeving over het Israëlisch-Palestijns conflict?

Er is veel onderzoek gedaan naar de verslaggeving over het Israëlisch-Palestijns conflict. Veel studies (Cohen et al., 1993; Zelizer et al., 2002) laten zien dat de Israëlische kant van het conflict vaak positiever wordt afgebeeld dan de Palestijnse. Philo en Berry (2004 en 2011) deden onderzoek naar verslaggeving van de BBC en concludeerden dat het Israëlisch perspectief beter vertegenwoordigd werd dan het Palestijnse.

Sinds het ontstaan van de staat Israël in 1948 is de weergave van beide conflictpartijen in de media sterk veranderd (Deprez et al, 2011, p. 22). Wolfsfeld,(1997) stelt dat de Eerste en de Tweede Intifada keerpunten waren in de manier waarop het conflict geframed werd in de media. Vooral de Eerste Intifada zorgde er voor dat het heersende beeld waar Israël werd gezien als David (het slachtoffer) en de Palestijnen als Goliath (de dader, slechterik) werd omgekeerd (Daniel, 1995). Tijdens de Tweede Intifada veranderde dit weer en werd Israël op een positievere manier geframed. De meeste studies zijn echter gedaan naar Amerikaanse en Britse media. Het onderzoek van Deprez en Raeymaeckers (2010) naar de verslaggeving in Vlaamse kranten concludeert juist dat deze kranten redelijk evenwichtig van beide partijen verslag doen. Zij hebben ook de berichtgeving van één Nederlandse krant onderzocht: NRC Handelsblad. Zij stellen dat deze krant positiever over Israël bericht dan Vlaamse kranten, maar zien ook dat deze krant een verandering doormaakt tussen de Eerste en de Tweede Intifada, en juist kritischer wordt t.o.v. Israël tijdens de Tweede Intifada. Er zal uitgebreider worden ingegaan op deze onderzoeken in paragraaf 1.4.

Er is geen onderzoek gedaan naar hoe Nederlands televisienieuws verslag doet van het Israëlisch-Palestijns conflict. Het is juist interessant om tv-nieuws te onderzoeken omdat dit volgens veel wetenschappers (Iyengar & Simon, 1993; Liebe & First, 2003) problematischer is dan geschreven nieuws. Het is belangrijk om te onderzoeken hoe het conflict wordt weergegeven in de media omdat dit zeer bepalend is voor de manier waarop mensen in Nederland denken over het conflict. Bijna niemand kan het conflict vanuit de eerste hand bestuderen waardoor men aangewezen is op wat er in het nieuws over wordt bericht.

Luyendijk uit in zijn boek o.a. kritiek op de manier waarop televisiejournalistiek te werk gaat. Dat is volgens hem sensationeler dan het geschreven nieuws en, omdat er op tv minder tijd is, is er volgens hem minder nuance en uitleg mogelijk. Hij schrijft:

‘Tv was alles in de mediaoorlog in het Heilige Land, maar tv bleek ook zijn kwetsbare kanten te hebben. Voor ik zelf tv-makers aan het werk zag, had ik altijd met een vrij goedgelovige blik naar het Journaal gekeken. Wist ik veel wat er buiten beeld bleef als een Palestijnse vrouw op de puinhopen van haar stukgeschoten huis de handen ten hemel hief en riep: ‘Mijn Kinderen!’’ (Luyendijk, 2006, p. 120).

(7)

6 volgens hen ver verwijderd van de relevante volgorde van gebeurtenissen en hun politieke en historische context. Voor tv-nieuws lijkt het dus nog moeilijker om een zo nauwkeurig mogelijk beeld te schetsen van het conflict dan voor geschreven nieuws.

De keuzes van journalisten welke beelden ze laten zien en welke niet, wat ze wel vertellen en wat niet zijn van grote invloed op hoe de kijker na het kijken van en nieuws oordeelt over de gebeurtenissen. Een journalist moet echter altijd keuzes maken en bepalen welke feiten benadrukt worden en welke niet. Voor de tv-kijker lijken beelden op tv authentiek en voor zichzelf sprekend, terwijl er altijd een proces van selectie, montage en framing aan vooraf gaat (Liebes en First, 2003, p. 70).

In dit onderzoek zal de verslaggeving van het NOS Achtuurjournaal worden geanalyseerd. Het NOS journaal trekt iedere avond gemiddeld 2 miljoen kijkers en is daarmee het meest invloedrijke nieuwsprogramma van Nederland. In deze scriptie zal worden onderzocht hoe de NOS het Israëlisch-Palestijns conflict heeft geframed door de jaren heen. Daarbij zal gefocust worden op drie specifieke periodes in de geschiedenis van het conflict: De Eerste Intifada (1987-1993), de Tweede Intifada (2000-2005) en de laatste Gazaoorlog van 2014. Onderzoek wijst uit dat er verschil zit in de framing van het conflict tussen de Eerste en de Tweede Intifada. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen na de Tweede Intifada. Daarom zal ook de framing van de meest recente oorlog worden geanalyseerd. Door te onderzoeken hoe de NOS het conflict tijdens deze drie periodes framede zal kunnen worden aangetoond of dit door de jaren heen is veranderd.

De hoofdvraag van deze scriptie luidt:

Hoe framede de NOS het Israëlisch-Palestijns conflict in het Achtuurjournaal tijdens de Eerste Intifada (1987-1993), de Tweede Intifada (2000-2005) en de laatste Gazaoolog (2014) en in hoeverre is er sprake van een verschuiving in de manier waarop het conflict werd geframed?

Om dit te kunnen zal eerst een uitgebreid theoretisch kader worden opgesteld. Hier zal in eerste instantie worden ingegaan op het fenomeen objectiviteit. Het is nodig om hier dieper op in te gaan omdat veel kritiek op de verslaggeving zich beroept op deze norm. Daarna zal antwoord worden gegeven op de vraag wat framing nou eigenlijk precies is en waar het voor dient. Vervolgens zal ik dieper ingaan op de manier waarop nieuwsorganisaties verslag doen van conflicten en de moeilijkheden die daarbij komen kijken, specifiek in tv-nieuws. Aansluitend volgt een uiteenzetting van eerder uitgevoerde onderzoeken naar de framing van het Israëlisch-Palestijns conflict waarin wordt gekeken naar de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden, de verschillen in framing tussen landen en de manier waarop deze onderzoeken zijn uitgevoerd.

In hoofdstuk twee wordt een historisch kader geschetst van het conflict, zodat de onderzochte gebeurtenissen in een bredere context geplaats kunnen worden. Hier zal ook de relatie van Nederland met Israël naar voren komen, omdat dit mogelijk van belang is voor de manier waarop men verslag doet van het conflict.

Vervolgens zal in hoofdstuk drie kort worden ingegaan op de ontwikkelingen die de NOS heeft doorgemaakt en haar ervaringen met de verslaggeving over het conflict. De manier van verslaggeven van de NOS is veranderd door de jaren heen en ook dat heeft invloed op de framing van het conflict. De methode die gebruikt zal worden om de journaals te analyseren zal worden uitgelegd in hoofdstuk vier.

(8)

7 worden gebruikt in de verslaggeving van het Israëlisch-Palestijns conflict. Er zal gebruik gemaakt worden van vooraf vastgestelde frames. De frames worden geselecteerd op basis van bestaande academische literatuur over het conflict, dat aan bod komt in paragraaf 1.4. De analyse zal voor iedere periode plaatsvinden op drie niveaus: programmaniveau, itemniveau en shotniveau. De resultaten hiervan worden uiteengezet in hoofdstuk 5. Na de analyse van de journaals per periode zullen de resultaten met elkaar worden vergeleken zodat duidelijk wordt op welke manier de framing is veranderd.

(9)

8

Hoofdstuk 1: Theoretisch kader

Dit hoofdstuk zal worden gebruikt om de theorie te behandelen die nodig is om het onderzoek naar de verslaggeving van de NOS goed uit te voeren. Eerst zullen essentiële begrippen worden behandeld die begrepen moeten worden om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden: objectiviteit en framing. Vervolgens zal de academische literatuur over oorlogsjournalistiek en verslaggeving over het Israëlisch-Palestijns conflict uiteengezet worden om er achter te komen welke frames voorkomen en op welke elementen in de verslaggeving gelet moet worden om te bepalen welke frames overheersen.

Eerst zal worden ingegaan op de term objectiviteit. Critici beweren namelijk vaak dat de verslaggeving niet ‘objectief’ genoeg is, zeker wanneer het om het Israëlisch-Palestijns conflict gaat. Objectiviteit is volgens Broersma (2015, p. 163) in het maatschappelijk debat over journalistiek een van de meest gebruikte maar tegelijkertijd een van de slechtst begrepen concepten. Wat is het eigenlijk en waar dient het voor in de journalistiek?

1.1 Objectiviteit

Objectiviteit is een van de belangrijkste pijlers in de journalistiek. Journalisten moeten onpartijdig zijn, neutraal, objectief, eerlijk en (dus) geloofwaardig (Deuze, 2005, p. 447). Volgens de objectiviteitsnorm horen journalisten feiten van meningen te (onder)scheiden en zich alleen te richten op de feiten. De verslaggeving moet koel en afstandelijk zijn in plaats van emotioneel en betrokken. Iedere kant van een controverse moet belicht worden. Een journalist mag zelf geen commentaar op het nieuws geven, het verdraaien of vervormen (Schudson, 2001, p. 150).

Journalisten legitimeren met objectiviteit hun professionele status en claimen een bepaalde publieke verantwoordelijkheid (waakhondfunctie). Het is hun plicht om de waarheid te onthullen over maatschappelijke zaken, ongeacht de consequenties daarvan (Allan, 2010, p. 43). Echter, deze verwijzing naar ‘de waarheid’ roept lastige vragen op. Welke definitie van wat waar is wordt gezien als de waarheid? Kunnen journalisten de sociale realiteit überhaupt waarheidsgetrouw weergeven? Kunnen feit en mening wel van elkaar gescheiden worden? (Allen, 2010, p. 78).

Objectiviteit komt in de journalistiek steeds meer onder vuur te liggen. Sommigen zeggen dat journalistiek niet objectief is, anderen dat het niet objectief kan zijn, en weer anderen (in Nederland o.a. Joris Luyendijk en Rob Wijnberg) dat het niet objectief zou moeten willen zijn. Veel mensen claimen dat de media hun opvattingen verkeerd weergeven of van hun activiteiten partijdig verslag doen. De mensen die de journalistiek hierop aanvallen hebben één ding gemeen, hun beschuldigingen van partijdigheid suggereren dat objectiviteit mogelijk is. Want hoe kan men klagen over partijdigheid, behalve als onpartijdigheid mogelijk is? Veel critici verwerpen deze mogelijkheid echter, en stellen dat objectiviteit niet haalbaar is (Lichtenberg, 2000, p. 238).

(10)

9 Volgens Gans (1979, p. 39) kunnen journalisten echter niet te werk gaan zonder waarden. Niemand zit of staat ooit op exact dezelfde plek in de wereld waardoor perspectieven op de werkelijkheid variëren en het is onmogelijk om alle perspectieven samen te brengen. Journalisten zijn onlosmakelijk verbonden aan organisaties, klasse en vele andere posities en zijn dus nooit volledig onafhankelijk of neutraal.

Nieuwsmedia weerspiegelen volgens Broersma (2015, p. 166) niet de werkelijkheid, maar maken keuzes die laten zien wat zij op dat moment belangrijk of relevant vinden. Nieuws wordt niet gevonden maar gemaakt. Journalistiek geeft betekenis aan een oneindig gecompliceerde werkelijkheid door een selectie te maken uit alles wat er om ons heen gebeurt en wordt gezegd om dit vervolgens in een logisch en samenhangend verband te presenteren.

De objectiviteitsnorm vertaalt zich in bepaalde journalistiek routines (zoals het verifiëren van uitspraken en hoor- en wederhoor). De journalisten hoeven slechts een reeks van routines correct te doorlopen om de ‘objectieve’ waarheid te benaderen. De routines zijn terug te vinden in de vorm waarin journalisten hun bevindingen presenteren aan de nieuwsconsument. Op basis van de vorm van een tekst concluderen nieuwsconsumenten of zij de inhoud van een artikel als waarheid accepteren (Broersma, 2015, p. 171-172).

Het afwisselen van verschillende perspectieven of meningen moet duidelijk maken dat de verslaggever een evenwichtig beeld van de werkelijkheid heeft geschetst (Broersma, 2015). Tuchman (1972) noemt dit ook wel een strategisch ritueel. Hij stelt dat verslaggevers objectiviteit gebruiken als nuttige professionele regel omdat een balans in het nieuwsverhaal de indruk werk van eerlijkheid. Journalisten hebben vaak een gebrek aan tijd en missen de wetenschappelijke kennis om feiten te beoordelen in lastige kwesties. Daarom gebruiken ze volgens Tuchman (1972) de objectiviteitsnorm om verslag te doen van tegengestelde claims. Om partijdigheid te voorkomen maken journalisten verhalen die beide kanten van een conflict op gelijke manier behandelen, zonder dat ze de waarheid in acht te nemen.

Een voorbeeld waarin dit gebeurt is de entering van het scheepskonvooi voor Gaza op 31 mei 2010 door Israëlische militairen. Hierbij kwamen negen Turkse activisten om het leven. De activisten beweerden dat er geen wapens aan boord waren en dat ze geen geweld gebruikten. De Israëlische overheid beweerde het tegenovergestelde: er waren wel degelijk wapens aan boord en de activisten gebruikten geweld. Het is voor de journalist onmogelijk om de waarheid op korte termijn vast te stellen (binnen de deadline). Door beide of meerdere kanten van een verhaal te belichten zorgt de journalist ervoor dat het verhaal geloofwaardig en betrouwbaar overkomt (Rijssemus, 2014, p. 121).

Lichtenberg (2000, p. 251) schrijft dat het misschien eerlijk lijkt om twee conflicterende visies even geloofwaardig te laten overkomen, maar dat het dat niet is. De objectieve verslagever kan neutraal beginnen (ze zorgt ervoor dat haar eigen ideeën vooraf haar onderzoek niet verstoren), maar ze eindigt niet neutraal. Ze streeft ernaar uit te vinden wat er echt is gebeurd. Tussen waarheid en leugen is de verslaggever niet neutraal.

Een ander punt van kritiek op objectiviteit richt zich op het gebruik van officiële bronnen. Hallin (1994, p. 52) stelt dat journalistiek die ernaar streeft een neutrale beschrijving van gebeurtenissen te geven, maar tegelijkertijd voornamelijk leunt op officiële regeringsbronnen om deze gebeurtenissen te beschrijven en uit te leggen, hoogstwaarschijnlijk niet de werkelijkheid weergeeft, maar een versie van de werkelijkheid van de regering.

(11)

10 waarbij de oorzaak van het probleem Israëlische agressie en imperialisme is. Anderzijds foto’s vanuit Israëlisch perspectief, waarbij de oorzaak van het probleem de aanslagen op Israël door Hezbollah zijn. Zo’n frame komt naar voren in foto’s waarin één van de partijen agressief in beeld komt; vechtende militairen, vernietiging in een van beide landen. Of in foto’s die empathie opwekken van voor een van de partijen; portretten van (gewonde) burgers met hun naam erbij. Ook foto’s waarin één partij naar voren komt als verantwoordelijk voor vernielingen en slachtoffers laten duidelijk een frame zien; foto’s van gewonden, doden of vernietigde infrastructuur (Parry, 2010, p. 74-75).

Ze concludeert dat The Times op het eerste gezicht een neutraler beeld geeft van het conflict. Deze krant had een gelijk aantal pro-Israëlische en pro-Libanese foto’s. Parry (2010, p. 81) trekt deze neutraliteit echter in twijfel. Ze benadrukt dat er tijdens deze Libanonoorlog 600 Libanezen zijn doodgegaan, tegenover 19 Israëli’s. Ze stelt dat de zogenaamde ‘balans’ in deze verslaggeving niet de omvang van de verwoesting in Libanon reflecteert. Het laat redactionele beslissingen zien die ervoor zorgen dat het Israëlische militaire geweld tegen de Libanese bevolking wordt gebagatelliseerd (Parry, 2010, p. 81). Volgens haar lijkt de verslaggeving van The Guardian in eerste instantie partijdig. Dit is echter een poging om de lezers te informeren over de grootschalige verwoesting in Libanon en laat de daadwerkelijke situatie in dit land duidelijker zien.

Dit voorbeeld laat zien dat objectiviteit een problematische norm is in de journalistiek. Een journalist kan nooit volledig onpartijdig zijn, feiten zijn soms moeilijk te onderscheiden van meningen en er bestaat niet altijd één waarheid. Journalistieke routines zorgen ervoor dat een nieuwsbericht betrouwbaar en objectief lijkt, maar soms zorgt de zogenaamde ‘balans’ in de verslaggeving juist voor bias. Echter als er niet één waarheid bestaat is het wellicht de beste tactiek om alle mogelijke waarheden te laten zien. Het probleem is alleen dat soms de waarheid juist niet in het midden ligt.

De NOS geeft op haar website de hoogste eisen van objectiviteit te hanteren. Objectiviteit in absolute zin is onmogelijk. In haar routines en werkwijze kan de NOS objectief proberen te zijn door meerdere perspectieven te laten zien en zich niet vooraf te laten leiden door vooroordelen. Voor de analyse is het belangrijk bewust te zijn van deze routines. Laat de NOS alleen bronnen spreken en leggen ze de verantwoordelijkheid van het waarheidsgehalte bij hen, of duidt de organisatie zelf wat waar is en wat niet? En zijn deze bronnen voornamelijk vertegenwoordigers van de regering of juist niet? Het onderzoek van Parry (2010) laat zien hoe belangrijk redactionele beslissingen zijn in de pogingen van journalisten de werkelijkheid weer te geven. De frames die zij onderscheidt in haar onderzoek: óf Israël is schuldig en Libanezen zijn slachtoffer, óf Hezbollah is schuldig en Israëliërs zijn slachtoffer, geeft inzicht in de manieren waarop het conflict geframed kan worden.

1.2 Mediaframing

In de vorige paragraaf is uitgelegd dat journalisten gebeurtenissen niet objectief kunnen verslaan maar ze interpreteren om er zelf een logisch verhaal van te maken. Framing is een begrip dat hier en grote rol in speelt. In deze paragraaf zal worden uitgelegd wat framing is, zodat duidelijk welke rol framing speelt in de verslaggeving van het Israëlisch-Palestijns conflict. Als iemand zegt dat de media een gebeurtenis op een bepaalde manier framen, is dit meestal niet bedoeld als compliment, maar is dit terecht of is framing onvermijdelijk?

Gitlin (1980, p. 6) stelt dat er zoveel dingen in deze wereld gebeuren waar oneindig veel details aan zitten dat dit nooit allemaal beschreven kan worden in een nieuwsbericht. Een journalist moet dus bepaalde details selecteren die hij benoemt en andere details weglaten.

(12)

11 gebeurt en wat belangrijk is. Door het gebruik van frames kunnen journalisten de informatie die zij onder ogen krijgen snel en geroutineerd verwerken. Ze ‘verpakken’ de informatie op een bepaalde manier waarop ze het efficiënt kunnen overbrengen aan hun publiek. Gitlin (1980, p. 7) stelt dat frames dus eigenlijk, alleen al door organisatorische redenen, onvermijdelijk zijn voor journalisten om informatie op een goede manier te ordenen, zodat het duidelijk en begrijpelijk doorverteld kan worden aan het publiek. Zijn definitie van mediaframes luidt als volgt: ‘Media frames are persistent patterns of cognition, interpretation, of selection, emphasis, and exclusion, by which symbol-handlers routinely organize discourse, whether verbal or visual’ (Gitlin, 1980, p. 7). Mediaframes zijn volgens hem dus patronen van waarneming, interpretatie, selectie, benadrukking en uitsluiting, waarvan journalisten gebruikmaken om hun stukken volgens een vaste routine te schrijven. Door deze vaste routines krijgt de sociale wereld een natuurlijk aanzicht die in overeenstemming is met bepaalde ‘discursieve’ conventies, ideeën die mensen al hebben over de wereld. Nieuwsframes zorgen er zo voor dat de wereld waarmee mensen niet direct persoonlijk in aanraking komen en die ze alleen kennen van het nieuws, natuurlijk overkomt.

Entman (1993, p. 52) geeft de volgende definitie van framing: ‘to frame is to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation for the item described.’ Als voorbeeld van een frame noemt hij het ‘Koude Oorlogframe’ dat domineerde in het Amerikaanse nieuws tijdens de Koude Oorlog. Het Koude Oorlogframe gaf aan dat er bepaalde problemen waren in de wereld (zoals burgeroorlogen), bepaalde de oorzaak van deze problemen (het communisme), gaf morele oordelen hierover (werd gezien als atheïstische agressie), en raadde specifieke oplossingen aan (hulp van de VS aan de tegenpartij) (Entman, 1993, p. 52). Hier worden duidelijk bepaalde feiten benadrukt, andere achterwege gelaten, en worden vaste verbanden gelegd. Frames komen niet alleen tot stand door het selecteren van kenmerken en eigenschappen, het gaat ook om verbanden die worden gelegd. Door oorzaken en gevolgen te benoemen en daarvoor argumenten te geven, wordt in een frame een perceptie van de werkelijkheid vastgelegd (De Boer en Brennecke, 2009, p. 208).

Sommige informatie over een gebeurtenis wordt er dus d.m.v. framing als het ware uitgelicht in het nieuws, terwijl andere informatie wordt weggelaten. Op deze manier sluit een bericht aan op de bestaande ideeën (schemata) van een persoon en zal deze persoon het bericht zien als geloofwaardig en begrijpelijk. Als een bericht echter niet aan de bestaande ideeën gekoppeld kan worden, ervan afwijkt, is het moeilijk te interpreteren, begrijpen en onthouden (Entman, 1993, p. 53). Een frame zorgt ervoor dat een probleem wordt opgemerkt, dat mensen het begrijpen, hoe ze het beoordelen en op welke manier ze besluiten erop te reageren. Het gekozen frame heeft dus veel invloed op hoe een groot deel van het publiek denkt. De manier waarop het Israëlisch-Palestijns conflict wordt geframed beïnvloed dus hoe mensen over dit conflict denken.

(13)

12 Volgens De Boer en Brennecke (2009, p. 207) zijn er interne en externe factoren die invloed hebben op de productie van een nieuwsbericht en de frames die gebruikt worden door een journalist. Interne factoren zijn de normen en waarden van de journalist, routinematig handelen, de agenda van de journalist, opvattingen over nieuwswaarden en organisatorische beperkingen. Onder externe factoren vallen bijvoorbeeld druk van belangengroeperingen, de politiek en voorlichters (de Boer en Brennecke, 2009, p. 207).

Als eenmaal een specifiek frame is gekozen voor een nieuwsverhaal zorgen de ‘principles’ van selectie en uitsluiting ervoor dat alleen de informatie die past binnen de conventies van nieuwswaardigheid in het verslag terugkomt (Allen, 2010, p. 75-76). Dit betekent echter niet dat bepaalde ‘afwijkende’ informatie wordt uitgesloten. Juist de geloofwaardigheid van een nieuwsframe is afhankelijk van haar ogenschijnlijke objectiviteit en moet daarom regelmatig ‘vreemde’ of afwijkende feiten bevatten (Allen, 2010, p. 76). Het nieuwsframe moet worden gezien als ‘gebalanceerd’ en ‘eerlijk’ ten opzichte van de verschillende partijen die aan bod komen. Door de dagelijkse herhaling van het nieuws krijgen de gangbare frames een natuurlijke en vanzelfsprekende status (Allen, 2010, p. 76).

Frames zijn vrij robuust en veranderen niet snel. Echter, ten tijde van oriëntatie veranderen bestaande frames en schemata en worden er zelfs nieuwe frames vastgesteld (Scheufele, 2006, p. 69). Sommige frames doen er lang over om te verschuiven, zoals bijvoorbeeld frames over kernenergie. Andere frames veranderen iets sneller, bijvoorbeeld doordat politici bepaalde frames promoten. Soms kunnen frames plotseling veranderen door sleutelgebeurtenissen zoals terroristische aanslagen. Na zo’n cruciale gebeurtenis volgt een tijd van oriëntatie, waarin journalisten hun frames aanpassen en vervolgens weer routinematig gaan gebruiken tijdens de nieuwsproductie (Scheufele, 2006, p. 79).

Framing is dus onvermijdelijk in de journalistiek. Iedere nieuwsorganisatie, ook de NOS, moet in de verslaggeving van dit conflict bepaalde verbanden leggen en sommige details benadrukken en andere weglaten. Journalisten zien en interpreteren een gebeurtenis en gaan vervolgens volgens vaste routines te werk, zodat er uiteindelijk een geloofwaardig en herkenbaar nieuwsbericht uitrolt dat voor het publiek, die de gebeurtenis zelf niet waargenomen heeft, binnen enkele minuten te begrijpen is. De journalist moet ervoor zorgen dat zijn item betrouwbaar overkomt, het moet lijken alsof alle kanten van een zaak in die paar minuten behandeld worden. Framing zorgt ervoor dat een bepaalde definitie van een probleem of een moreel oordeel naar voren komt in het nieuws door bepaalde details te selecteren en andere weg te laten. Ook het Israëlisch-Palestijns conflict wordt op een bepaalde manier geframed, zodat kijkers en lezers de verslaggeving herkennen, begrijpen en geloofwaardig vinden. In de analyse zal worden gekeken welke patronen van interpretatie en selectie bij dit conflict door de NOS gebruikt worden.

1.3 Framing van een conflict

(14)

13 Knightley (2000) stelt in zijn boek The First Casualty, over de geschiedenis van de oorlogsjournalistiek, vast dat ‘de waarheid’ in een oorlog inderdaad vaak het eerste slachtoffer is. Oorlogsjournalistiek wordt vaak gekarakteriseerd door de identificatie met één of de eigen kant van het conflict, militaire taal, een focus op actie (welke partij doet wat, wie wint er), en door verhalen met weinig context, achtergrond of historisch perspectief (Knightley, 2000).

Oorlogsverslaggeving is gevaarlijk en vraagt grote vindingrijkheid van een journalist bij het verzamelen en overbrengen van informatie. Journalisten kunnen zich onbewust voegen naar de doelen, ideologieën en perspectieven van een van de zijdes in het conflict. Ze moeten in staat zijn het ‘grotere plaatje’ te schetsen, ondanks het feit dat de meeste informatie van de staat en het leger komt, en onafhankelijke bronnen schaars zijn. Ook moet een journalist vaak een goede band met het leger onderhouden om toegang te krijgen tot plekken en informatie. Dit alles maakt oorlogsverslaggeving een van de grootste journalistiek uitdagingen (Boyd-Barret, 2004, p. 25).

Conflicten zijn ingewikkeld, hebben meerdere oorzaken (politieke, sociale, economische, demografische, er spelen regionale en globale factoren). Deze variëren per conflict en dit zorgt voor grote problemen voor verslaggevers die slechts beperkte middelen hebben om verslag te doen, een beperkt aantal woorden of zendtijd om het verhaal te vertellen en de noodzaak om begrijpelijk, beknopt en snel te verslaan (Sommerville, 2017, p. 49). Zelfs met de beste wil van de wereld en de meest geïnformeerde journalisten kunnen media geen volledig beeld geven. Ze kunnen volgens Sommerville (2017, p. 49) hoogstens hun best doen om de belangrijkste feiten te selecteren en deze zo duidelijk en onpartijdig mogelijk te presenteren en te interpreteren.

Ieder mediakanaal creëert frames om structuur en inhoud te geven aan belangrijke verhalen om het publiek een makkelijk te begrijpen versie van complexe conflicten te geven. Selectie betekent het weglaten van zaken, het samenvoegen van andere en zelden de mogelijkheid hebben om genoeg context te geven om verhalen zo duidelijk te maken als journalisten zouden willen. Voor het Israëlisch-Palestijns conflict gaan veel verslagen niet verder dan gebeurtenis-reactie-vergelding waardoor ze niet genoeg historische of humanitaire context kunnen geven om de gebeurtenissen echt begrijpelijk te maken. Het is onmogelijk binnen een 45 seconden durend nieuwsitem of zelfs een 3 minuten durend interview de natuur en geschiedenis van een conflict te vatten die heeft geleid tot de specifieke gebeurtenis waar men verslag van doet (Sommerville, 2017, p. 51).

Door selectie van verhalen en invalshoeken creëert de journalist frames die bepaalde aspecten van een verhaal weglaten. Dit zorgt volgens Sommerville (2017, p. 51) voor verstoorde verslaggeving o.a. gebaseerd op populaire opvattingen of vooroordelen en de inschatting van editors van het kennisniveau en de verwachtingen van het publiek. Ook propaganda speelt een grote rol in de verstoring van verslaggeving van een conflict.

Landen in oorlog doen enorm veel moeite om de verslaggeving te manipuleren. Wanneer, zoals senator Hiram Johnson in 1917 opmerkte, de waarheid het eerste slachtoffer in een oorlog is, dan komt dit volgens Carruthers (2000, p. 9) net zo goed door de pogingen van regeringen en andere groepen de media te belemmeren en te beïnvloeden als door de inherente moeilijkheden, dilemma’s en gevaar voor journalisten tijdens oorlog.

(15)

14 buitenlandse journalisten veel bronmateriaal. De Arabische PR is juist onderontwikkeld. Correspondenten klagen over de onbereikbaarheid van Arabische ambtenaren door zware bureaucratie. Dit resulteert uiteindelijk in een vicieuze cirkel waarbij, doordat informatie van de Arabische zijde moeilijk te verkrijgen is geen neutrale verslaggeving plaatsvindt, wat weer leidt tot argwaan onder Arabieren tegenover westerse verslaggevers. Hierdoor willen ze minder samenwerken en geven ze minder informatie (Ibrahim, 2009, p. 520). Volgens El-Nawawy en Kelly (2001, p.107) zijn de Arabieren dan ook deels zelf verantwoordelijk voor de misconcepties over zichzelf in de westerse media.

Israël is de laatste jaren echter niet zo succesvol is in haar pr. De communicatie tijdens de Tweede Libanonoorlog (2006) was bijvoorbeeld een fiasco (Rid en Hecker, 2009). Hezbollah deed het qua pr met behulp van haar eigen mediakanalen vele malen beter en werd ondanks haar verliezen gezien als de winnaar van het conflict. Ook tijdens de latere Gaza-oorlogen had Israël grote moeite met de invloed van nieuwe media, waarvan de mogelijkheden ook door Hamas met beide handen werden aangegrepen.

Journalisten moeten vaak vanaf één plek verslag doen van een conflict dat plaatsvind in een groot gebied, ze kunnen niet overal bij aanwezig zijn en zijn vaak afhankelijk van vage bronnen en persberichten (Carruthers, 2000). Daarnaast proberen de landen ook vaak journalisten buiten bepaalde conflictgebieden te houden om zelf de controle over de informatie te houden.

Tijdens de Eerste Intifada begon Israël tv-ploegen te weren uit bepaalde gebieden in de Westbank en Gaza door ze uit te roepen tot een ‘closed military zone’. Israëliërs geven de media de schuld van een groot deel van hun problemen. Camera’s zouden Palestijnen aanmoedigen tijdens hun protesten om meer aandacht te krijgen (Griffin, 1990, p. 157). Ze hoopten dat de persrestricties ertoe zouden leiden dat er minder verslag zou worden gedaan van het conflict waardoor hun imago beter zou worden (Griffin, 1990, p. 160). Volgens Griffin (1990, p. 170) leidden deze restricties inderdaad tot een positiever imago voor Israël. Ook tijdens de Tweede Intifada censureerde het Israëlische leger correspondenten. Echter, door de opkomst van het internet zijn de regels minder effectief en is het makkelijker voor journalisten om toch nieuws te krijgen uit een afgesloten gebied (Ibrahim, 2003, p. 99).

Een andere reden die genoemd wordt waarom er vaker Israëliërs aan het woord zijn is dat correspondenten in Israël verblijven en vanuit daar verhalen maken en niet vanuit de Palestijnse gebieden. Dit leidt automatisch tot minder neutrale verslaggeving (Zelizer et al., 2002, p. 290). Ibrahim (2003, p. 93) stelt dat westerse correspondenten de conflicten in het Midden-Oosten benaderen met een westers etnocentrisch perspectief waardoor ze bewust of onbewust meer naar Israël neigen. Ze kunnen zich beter identificeren met de Israëlische cultuur en zien de Palestijnse cultuur daarom eerder als ‘vreemd’ en ‘anders’.

1.3.2 Oorlog op televisie

Knightley (2000, p. 14) schrijft dat alhoewel de camera in de meeste gevallen niet direct liegt, de camera heel goed kan liegen door het weglaten van zaken. Dat gebeurt dan ook vaak tijdens conflicten.

(16)

15 Liebes en First (2003, p. 62) stellen vast dat de normen van de journalistiek (objectiviteit, zorgvuldigheid, onafhankelijkheid) altijd botsen met de technologische en economische beperkingen van het medium televisie. Volgens hen vraagt dit medium om dramatische beelden die emotie en empathie oproepen bij kijkers, en geldt dit nog sterker voor buitenlands nieuws, waar de lat voor nieuwswaardigheid hoger ligt. Deze beelden zijn ver verwijderd van de relevante volgorde van gebeurtenissen en hun politieke en historische context. Dit geldt ook voor het nieuws over Israël. Slechts enkele beelden van het dagelijks geweld in Israël worden vertoont in het internationale nieuws. Dit zijn de beelden die empathie en/of angst oproepen bij kijkers en hierdoor in ‘symbolen’ veranderen. De kracht van deze beelden is dat ze een verhaal vertellen zonder woorden. Liebes en First (2003, p. 72) stellen dat deze beelden, verworden tot symbolen, worden bekeken door verschillende mensen over de hele wereld die de context en complexiteit van de beelden niet kennen. Zulke verhalen, over de hele wereld bekeken, moeten aan één voorwaarde voldoen: Het verhaal behoeft geen context, het liefst zijn er helemaal geen woorden nodig, zodat het universeel effectief is.

Griffin (2010, p. 36) stelt dat de selectieprocedure oorlogsverslaggeving steeds meer neigt naar enkele foto’s of korte videofragmenten. Dit zorgt voor een simpeler beeld van een conflict en vermijdt de complexiteit van langere foto-essays of videofragmenten. De tijdsrestricties van de steeds korter wordende news production cycles zorgen voor grote druk op fotografen en editors om beelden uit te kiezen die dienen als simpele en snel herkenbare symbolische tekens. Het is moeilijker te kiezen voor onbekende en complexe beelden waarbij de kijker niet direct doorheeft waar het over gaat. Televisienieuws en foto’s onthullen dus volgens Griffin (2010, p. 36) bijna nooit nieuwe beelden en informatie maar herhalen en symboliseren vaak bestaande en herkenbare motieven en thema’s en bevestigen bestaande nieuwsframes.

Volgens Iyengar & Simon (1993, p. 369) maken nieuwsorganisaties vaak verhalen vanuit episodisch perspectief en niet vanuit thematisch perspectief. In plaats van de algemene achtergrond van een gebeurtenis te bespreken en de gevolgen (thematische verslaggeving), benadrukken nieuwsberichten vaak alleen de recentste en alarmerendste ontwikkelingen. Zonder context lijken gebeurtenissen geïsoleerd en op zichzelf staand. Dit soort episodisch nieuws zorgt ervoor dat mensen een beperkt en verstoord begrip hebben van openbare aangelegenheden. Televisienieuws kiest eerder voor episodisch framen dan geschreven nieuws, door haar commerciële- en tijdsbeperkingen. Episodische verslaggeving levert ‘mooie plaatjes’ op (belangrijk bij televisie), terwijl thematische verslaggeving meer tijd kost waardoor er minder tijd is voor ander nieuws (Iyengar & Simon, 1993, p. 370).

(17)

16 Zelizer et al. (2002) schrijven dat de media tijdens de Tweede Intifada bepaalde personen, zoals Arafat, Sharon en Barak, individueel verantwoordelijk hielden voor gebeurtenissen. Zij noemt dit de personificatie van verslaggeving. Hierdoor worden de complexere historische en geopolitieke verklaringen minder belangrijk. Hoewel persoonlijke motieven tot op zekere hoogte een verklaring geven, zorgt dit voor een versimpeling van de onderliggende complexe achtergrond van de Intifada (Zelizer et al., 2002, p. 290).

Oorlogsjournalistiek kent veel uitdagingen voor journalisten. Zeker op televisie is het lastig om complexe conflicten op een correcte manier weer te geven. Om dit mogelijk te maken worden conflicten op een bepaalde manier geframed waardoor het in een versimpelde weergave op televisie te begrijpen is voor het publiek. Dit zorgt er echter voor dat mensen het conflict niet goed begrijpen en vaak achterblijven met stereotype beelden. Alleen de gebeurtenis staat centraal en niet de oorzaken die hebben geleid tot de gebeurtenis, waardoor een breder perspectief mist. De pogingen van partijen om de nieuwsmedia te manipuleren in hun voordeel zorgen ook voor een verstoring van de verslaggeving, volgens velen in dit geval in het voordeel van Israël. In de analyse zal duidelijk worden of de NOS de PR-praatjes van Israël overneemt of niet.

Ook in het NOS Achtuurjournaal is er slechts beperkt de tijd om achtergrondinformatie te geven bij het conflict. Men kan geen uitgebreide historische inleiding geven bij elke gebeurtenis. Natuurlijk botsen ook bij de NOS economische en technologische beperkingen met de journalistieke normen en waarden. Geen enkele nieuwsorganisatie doet op een perfecte manier verslag. Het is echter interessant om te onderzoeken in welke mate episodisch dan wel thematisch verslag wordt gedaan. Kiest men voor heftige beelden die voornamelijk emotie oproepen en weinig uitleg vergen, bijvoorbeeld van de begrafenis van een Palestijns kind waarbij gelijk duidelijk is wie slachtoffer is en wie dader, wie onschuldig en wie schuldig, wie goed en wie slecht. Of kies men juist voor complexere verslaggeving waar men langer stil moet staan bij de context van het conflict om het begrijpelijk te maken, wat waarschijnlijk niet hele spannende beelden oplevert.

1.4 Verslaggeving van het Palestijns-Israëlisch conflict

In deze paragraaf zal worden bekeken hoe media vanaf het ontstaan van de staat Israël verslag hebben gedaan van het conflict. Er is veel onderzoek gedaan naar de verslaggeving over het Palestijns-Israëlisch conflict, de meeste van deze onderzoeken zijn gedaan naar Amerikaanse media. Welke perspectieven komen het duidelijkst naar voren in de verslaggeving? Op welke manier komt dit tot uiting en hoe kan dit gebruikt worden in dit onderzoek naar de verslaggeving van de NOS naar het conflict? Er zal eerst worden gekeken naar onderzoeken naar Britse en Amerikaanse media en vervolgens naar onderzoek naar Vlaamse en Nederlandse media.

1.4.1 Verschuiving van frames door de jaren heen

Tot de jaren ’70 was er weinig kritiek op Israël en werd aan Arabische perspectieven nauwelijks aandacht besteed (Ibrahim, 2009, p. 513). In 1956 (Suezcrisis) werden Arabieren in Amerikaanse kranten beschreven als onderontwikkeld, oneerlijk, onbetrouwbaar, ondemocratisch, laagopgeleid en met een lage levensstandaard. Israëliërs werden beschreven als hoogopgeleid, democratisch, westers en met een hoge levensstandaard. De Arabieren werden gepresenteerd als agressors tegen vredelievende Israëliërs, terwijl toen Israël haar buurland aanviel dit werd geframed als legitieme vergelding, veroorzaakt door Arabische landen (Ibrahim, 2009, p. 513).

(18)

17 onder bomen aan het bidden zijn op Sjabbat. De Egyptenaren die in beeld komen zwaaien met wapens en roepen ‘Allahu Akbar’. Toch kan de Jom Kippoeroorlog als keerpunt worden gezien, waarna de verslaggeving neutraler werd en media vaker kritisch durfden te zijn over Israël.

Bagneid en Schneider (1981) onderzochten Amerikaanse tv-verslaggeving van Sadats bezoek aan Jeruzalem in 1977. Ze ontdekten dat Sadat twee keer zo vaak lachend in beeld kwam dan de Israëlische minister-president Begin, en dat hij werd geportretteerd als vriendelijk en extravert. Dat werd vastgesteld door het aantal keer te tellen dat hij pratend, handenschuddend en sociaal in beeld kwam. Ook dit heeft invloed op het beeld dat de kijker krijgt van een leider of land.

Volgens Gamson (1992, p. 56) veroorzaakte de inval van Israël in Libanon in 1982 een verschuiving in de frames die werden gebruikt om het conflict te duiden. Waar eerst de Arabische onwelwillendheid om Israëls bestaansrecht te erkennen werd aangemerkt als de belangrijkste oorzaak van het conflict, werd na de inval de schuld vaker gelegd bij Israël, die als een westerse imperialistische staat haar grondgebied wilde uitbreiden ten koste van Arabische buren.

Ook de Eerste en de Tweede Intifada hebben de beeldvorming over de Israëliërs en de Palestijnen internationaal flink doen veranderen (Deprez & Raeymaeckers, 2010). Daniel (1995, p. 67) beschrijft de Eerste Intifada als een keerpunt waarin het heersende beeld waar Israël werd gezien als David (het slachtoffer) en de Palestijnen als Goliath (de dader, slechterik) werd omgekeerd. Beelden van jonge Palestijnen die in elkaar werden geslagen en werden beschoten door het Israëlische leger begonnen met regelmaat te verschijnen op de Amerikaanse televisie (Daniel, 1995, p. 62). Dit soort beelden waren tot dusver onbekend en veroorzaakten een schok onder Amerikanen. Ze gingen in tegen het heersende beeld van het Israëlisch-Palestijnse conflict, waarin Israël werd gezien als kleine democratie omringd door vijandige machtige landen en welke constant bedreigd werd door Palestijnse terroristen (Daniel, 1995, p. 62). Palestijnen werden nu afgebeeld als ongewapende burgers die zichzelf probeerden te verdedigen tegen de militaire macht van Israël.

Wolfsfeld (1997, p. 127) stelt dat de Eerste Intifada ervoor zorgde dat de Palestijnen als zwakkere partij de dominantie van de autoriteiten konden doorbreken en met succes hun frames aan de media konden verkopen. Israël was niet in staat om de gebeurtenissen te controleren, de stroom van informatie aan de pers te reguleren en nationale en internationale steun te krijgen voor hun onderdrukking van de Intifada. De media dienden zo als equalizer, die de machtsbalans tussen de twee partijen veranderde.

Claims van Israëliërs over de dreiging van de opstand leken zwak en abstract ten opzichte van de levendige slachtofferrol van de Palestijnen (Wolfsfeld, 1997, p. 168). Het tekenen van de Oslo-akkoorden in 1993 had ook een positief effect op het imago van de Palestijnen. Het verhoogde de legitimiteit van de PLO als vertegenwoordiger van het Palestijnse volk en gaf Arafat de status van politiek leider (Noakes en Wilkins, 2002, p. 666).

(19)

18 Ook Ackerman (2001, p. 62) stelt dat er een verschil is tussen de verslaggeving over de Eerste en de Tweede Intifada, die terugkomt in het taalgebruik van media. Volgens hem gebruikten Amerikaanse media tijdens de Eerste Intifada veelvuldig de term ‘bezette gebieden’ om de Westelijke Jordaanoever en Gaza aan te duiden, terwijl tijdens de Tweede Intifada dit woord nauwelijks meer gebruikt werd.

De belangrijkste reden voor deze verschuiving in frames is het veranderde karakter van de Intifada. In 1987 gingen jonge Palestijnen spontaan de straat op en gebruikten ze stenen als wapens om tegen de Israëlische bezetting te protesteren. De opstand zorgde ervoor dat de rest van de wereld de bezetting opmerkte. Het was een ander soort oorlog dan Israël voor die tijd had gevoerd. Ze vochten niet met reguliere legers van andere landen, maar tegen het Palestijnse volk. De beelden en informatie van de opstand en pasten niet goed in het traditionele verhaal waarin Israël het tegen een groot aantal Arabische landen moest opnemen. De legitimiteit van de strijd werd door journalisten dit keer niet bij Israël gelegd maar bij haar tegenstander (Wolfsfeld, 1997, p. 154).

Tijdens de Eerste Intifada waren er veel beelden van Palestijnen die in elkaar werden geslagen door Israëlische militairen. Deze beelden zijn volgens Wolfsfeld (1997) veel krachtiger dan woorden of statistieken. De Tweede Intifada begon in 2000 veel gewelddadiger, met meerdere terroristische- en zelfmoordaanslagen. Daardoor verslechterde het imago van de Palestijnen sterk (Deprez en Raeymaeckers, 2010, p. 93).

1.4.2 Eenzijdige verslaggeving in Amerikaanse en Britse media

Veel onderzoeken naar voornamelijk Britse en Amerikaanse media stellen dat veel verslaggeving over het Israëlisch-Palestijns conflict in het voordeel is van Israël, waarbij Palestijnen worden neergezet als agressor en Israël als slachtoffer (Philo en Berry, 2004; Daniel, 1995; Zelizer et al. 2002; Ackerman, 2001; Dente Ross, 2003; Noakes en Wilkins, 2002; Philo et al., 2003; Artz, 2014; Chang en Zeldes, 2006; Griffin, 1990).

Philo en Berry (2004, p. 258; 2011, p. 394) stellen bijvoorbeeld na onderzoek naar de verslaggeving van twee Britse televisiezenders over het Israëlisch-Palestijns conflict dat deze zenders duidelijk partijdig zijn en hun verslaggeving pro-Israëlisch. Voor hun onderzoek identificeerden ze een aantal elementen uit het conflict waarover beide partijen van mening verschilden. Bijvoorbeeld de oorsprong van het conflict of de motieven van de betrokken partijen (zijn er diepgewortelde oorzaken voor de Intifada of reageren Palestijnen slechts op de oproep van corrupte leiders). Andere betwiste elementen zijn o.a. wie begint met het geweld en slachtofferaantallen. Volgens de onderzoekers moet er in de verslaggeving een balans zijn in de perspectieven. Ze onderzochten welk perspectief er overheerste in nieuwsitems. Dit deden ze voornamelijk door getranscribeerde teksten te analyseren. Ze bekeken bijvoorbeeld wie er in de nieuwsitems aan het woord kwamen en hoe acties en motieven van beide partijen werden gepresenteerd wanneer er Israëliërs of Palestijnen omkwamen of gewond raakten. Ook analyseerden ze de taal die gebruikt werd om de partijen te beschrijven (Philo en Berry, 2010, p. 175-179).

(20)

19 als terroristen wanneer het om het plegen van aanslagen gaat, worden Israëliërs in die situatie extremisten genoemd (Philo & Berry, 2004, p. 259). Volgens Philo et al. (2003, p. 139) besteden Britse media te weinig aandacht aan de omstandigheden waarin Palestijnen leven in de bezette gebieden, waardoor mensen niet begrijpen waarom Palestijnen zich verzetten. Daarom lijkt het alsof de strijd alleen draait om de verdeling van land tussen twee vijanden, terwijl er meer aan de hand is.

Ook Zelizer et al. (2002, p. 290) concluderen na analyse van drie toonaangevende Amerikaanse kranten dat woorden in artikelen vaak ten gunste komen van Israël. Men spreekt van betwiste in plaats van bezette gebieden, van terroristen in plaats van martelaren en van Israëlische wijken in plaats van settlements. Een ander punt van kritiek is dat Palestijnse slachtoffers vaak niet worden gepersonaliseerd en slachtofferaantallen meestal onnauwkeurig zijn. Ondanks dat er meer Palestijnen worden gedood in het conflict gaat de verslaggeving er vaak van uit dat er meer Israëlische slachtoffers zijn (Zelizer et al., 2002, p. 297). Ze onderzochten ook de foto’s bij artikelen. Eén krant (The Times) laat vaker foto’s zien waarin Israëlische schuldigheid naar voren komt dan foto’s waar Israël als schuldige naar voren komt. Dit zijn bijvoorbeeld foto’s van een gebombardeerde Israëlische discotheek, van Palestijnen die autobanden verbranden of met stenen gooien of van Palestijnse moordenaars. Bij de andere twee kranten is er meer een balans in de foto’s, en worden er ook foto’s geplaats waarbij Israël schuldig is, bijvoorbeeld van vechtende Israëlische soldaten, van Israëlische helikopters waaruit geschoten wordt of van een Palestijnse begrafenis (Zelizer et al., 2002, p. 298).

Artz (2014) onderzocht de verslaggeving van The New York Times over de Gaza-oorlog van 2014. Hij concludeert dat de krant gebeurtenissen onnodig vertroebelt door het gebruik van eufemismen zoals incursion, confrontation, clampdown, crackdown, infrastructure maintenaince, human shields, targets and blood feud, die het geweld, het doden en het lijden verhullen. Volgens hem neemt de krant de pr-praatjes van Israël klakkeloos over zonder ze te checken. Ook legt de krant veel nadruk op gedramatiseerde, persoonlijke verhalen waardoor het conflict niet gecontextualiseerd wordt (Artz, 2014, p. 99). Hij bekritiseert het feit dat de krant het conflict terugbrengt tot twee gelijke partijen die tegen elkaar strijden. Volgens hem kun je de twee kanten niet gelijk stellen.

Noakes en Wilkins (2002, p. 656) onderzochten de verslaggeving van een Amerikaanse krant en een persbureau vanaf 1984 tot 1998. Ze onderzochten de bronnen die journalisten gebruikten en hoe de Palestijnen en hun doelen werden geframed. Wanneer ze werden neergezet als terroristen, gewelddadig, militant, of als de oorzaak van het probleem, gecategoriseerde men het als een negatief frame. Wanneer ze werden gekarakteriseerd als slachtoffers, of wanneer de PLO, de Palestijnse strijd of het idee van een Palestijnse staat als legitiem werd neergezet, gecategoriseerde men het als een positief frame. Ze concludeerden dat er meer Israëlische dan Palestijnse bronnen werden gebruikt en dat er vaker negatieve dan positieve frames werden gebruikt. Wel werd de verslaggeving door de jaren heen positiever voor de Palestijnen en werden steeds vaker Palestijnse bronnen gebruikt (Noakes en Wilkins, 2002).

(21)

20 claims (claims over onrecht) kunnen veilig genegeerd worden. Beide partijen zijn namelijk schuldig. De hoofdoorzaak van het conflict is de vernietigende cyclus van gewelddadige acties die voor een vijandig antwoord zorgen en de onwil van beide zijdes om onrecht uit het verleden te vergeten.

Het conflict neemt in dit frame een eigen leven, het conflict is de oorzaak, de gebeurtenis en het gevolg. Een aanslag zorgt voor een vergeldingsactie die weer voor een nieuwe aanslag zorgt. Er ontstaan zo telkens nieuwe grieven en een voortdurend gevoel van onrecht aan beide kanten. De echte slachtoffers in dit frame zijn de omstanders, de burgers, en niet één van de strijdende partijen, die lijden onder de gevolgen van de bloedvete. Wanneer er een moment van verzoening of compromis is, is het niet gerechtigheid die zegeviert maar redelijkheid en gezond verstand. Het Feuding Neighbours frame vermijdt een kant te kiezen en te oordelen wie goed is en wie slecht (Gamson, 1992, p. 56).

Veel media zijn door de jaren heen op een andere manier verslag gaan doen van het Israëlisch-Palestijns conflict. De frames zijn niet altijd hetzelfde gebleven. In de meeste onderzoeken onderscheidt men in het conflict twee rivaliserende perspectieven en wordt er gekeken welke overheerst in de verslaggeving. De meeste onderzoekers vinden dat deze perspectieven in balans moeten zijn. Gamson (1992) onderscheidt echter nog een derde frame, het Feuding Neighbours frame dat niet één partij prefereert boven de andere maar die de partijen ziet als onredelijke vijanden die continu verwikkelt zijn in een strijd die zichzelf in stand houdt.

Er zijn een aantal elementen waar onderzoekers naar kijken wanneer ze de verslaggeving over het conflict bestuderen. Men kijkt hoe de partijen in beeld worden gebracht, welke woorden er worden gebruikt om de partijen te beschrijven, wie er in de verhalen het slachtoffer is en wie de dader, welke bronnen er aan het woord komen, hoeveel details er worden vermeld bij slachtoffers en hoeveel achtergrondinformatie er wordt gegeven. Ook kijkt men of de focus in de verslaggeving meer op drama of meer op context ligt.

Israëlische perspectieven blijken vaker naar voren te komen in verslaggeving. Dit uit zich o.a. in taal, beeld, duiding, brongebruik, de personalisering van slachtoffers. Bronnen zijn vaker Israëlisch, Palestijnse slachtoffers worden in tegenstelling tot Israëlische niet gepersonaliseerd en labelling is positiever voor Israëliërs en Israëlische handelingen (Deprez en Raeymaeckers, 2011, p. 189). Deze elementen zullen ook bestudeerd worden in bij de analyse van het NOS journaal.

1.4.3 Framing van het conflict in Vlaamse en Nederlandse media

De meeste studies naar framing van het Israëlisch-Palestijns conflict zijn gedaan naar Amerikaanse en Britse media. Europese media blijken anders verslag te doen van het conflict dan Amerikaanse media (Goldfarb, 2001, p. 111). Ackerman (2001, p. 69) stelt dat Britse media veel kritischer tegenover Israël zijn dan Amerikaanse, en ook binnen Europa zit er veel onderling verschil tussen landen (Timm, 2005, p. 120-130). Volgens Cohen et al. (1993, p. 130) zijn deze verschillen ontstaan doordat ieder land een andere relatie heeft met Israël, afhankelijk van de geschiedenis van het land.

(22)

21 worden mensen ‘gedood’. De termen vermoord of gelyncht worden niet veel gebruikt, voor beide partijen niet.

Zij concluderen dat er vaker Israëlische dan Palestijnse bronnen worden gebruikt. Er is echter ook ruimte voor Palestijnen. Israëlische bronnen hebben niet vaker een hoge status dan Palestijnse bronnen, en ze worden niet vaker met naam geciteerd. Beladen labels worden wel vaker op Palestijnen geplakt, zoals terrorist, radicaal, strijder of fundamentalist. Labels als vrijheidsstrijder en verzetsstrijder worden niet gebruikt. Ook krijgen Israëlische daden neutralere labels dan Palestijnse, er wordt bijvoorbeeld gebruikgemaakt van ‘actie’, ‘incident’, ‘militair offensief’ of ‘operatie’ (Deprez en Raeymaeckers, 2010, p. 100-101).

Volgens de onderzoekers noemen kranten tijdens de Eerste Intifada in slechts 3,9% van de koppen Palestijnen als daders. In de Tweede Intifada is dat gestegen naar 13,2%. Maar ook Israël wordt in de koppen tijdens de Tweede Intifada vaker aangeduid als dader.

Al met al trekken Deprez en Raeymaeckers (2010, p. 107) de conclusie dat Vlaamse kranten redelijk gebalanceerd verslag doen van beide Intifada’s. De onevenwichtigheden in de verslaggeving zijn namelijk niet altijd in het voordeel van dezelfde partij, sommige voor Israël (brongebruik) en andere voor Palestijnen (info over slachtoffers) (Deprez en Raeymaeckers, 2011, p. 192).

In een ander artikel vergelijken Deprez et al. (2011) de verslaggeving over het Israëlisch-Palestijns conflict tussen de Vlaamse krant De Morgen en het Nederlandse NRC Handelsblad. Ze onderzoeken in hoeverre het Israëlische perspectief, dat zij het Law & Order frame noemen, en het Palestijns perspectief, het Injustice & Defiance frame overheersen in beide kranten.

Deze frames zijn overgenomen van Wolfsfeld (1997). Het Law en Order frame wordt gepropageerd door de autoriteiten of de sterkere partij, in dit geval Israël. De belangrijkste focus in dit frame is de noodzaak om te reageren op een dreiging die gevormd wordt door een kleinere, opkomende partij, en de rechtvaardiging om geweld te gebruiken om de dreiging te stoppen en de orde te handhaven. Het is in het voordeel van deze partij om de status quo te behouden (Wolfsfeld, 1997, p. 141). Bij het Law and Order frame in het Israëlisch-Palestijns conflict is het probleem dat Palestijnen zich niet aan de wet houden en terugvallen op geweld waardoor de veiligheid van Israël in gevaar komt. De oorzaak is dat Arabieren uit zijn op de vernietiging van Israël en de verantwoordelijkheid voor de problemen ligt bij de Palestijnen en de Arabische wereld (Deprez et al, 2011, p. 25). Palestijnen worden gezien als terroristen en Israëliërs als slachtoffers en beschermers van de veiligheid.

De zwakkere partij, in dit geval de Palestijnen, heeft juist baat bij verandering. Het Injustice

(23)

22

Figuur 3 Frameherkinningsmatrix Deprez et al. (2011)

Per element onderzochten ze welk frame overheerste. Ze concluderen dat tijdens de Eerste Intifada de Vlaamse krant vaker het Palestijns perspectief overneemt (het Injustice and Defiance frame) en de Nederlandse krant meer het Israëlische perspectief (het Law and Order frame) (Deprez et al., 2011, p. 31). Als verklaring hiervoor noemen ze het feit dat Nederland Israël altijd meer gesteund heeft dan België, dat zich soms eerder kritisch opstelt ten aanzien van Israël.

In de Tweede Intifada zijn de invalshoeken van waaruit beide kranten berichten significant veranderd. De Morgen neigt dan meer richting het Israëlisch perspectief, terwijl in het NRC, alhoewel het nog steeds overwegend het Israëlisch perspectief kiest, steeds meer aandacht voor het Palestijns perspectief naar voren komt. Het duidelijk aanwezige Israëlische perspectief in de berichten van de NRC over de Eerste Intifada worden vervangen door een meer neutrale houding in de berichten over de Tweede Intifada (Deprez et al., 2011, p. 34). Een verklaring hiervoor kan zijn dat de krant als gevolg van politieke distantiëring van Nederland t.o.v. Israël geopteerd heeft meer ruimte te laten voor het Palestijnse perspectief op het conflict (Deprez et al., 2011, p. 37). Grünfeld (2007) schrijft namelijk dat de relaties tussen Nederland en Israël in de loop van de tijd zijn geëvolueerd en nu minder uitgesproken zijn dan voorheen. Dit wordt volgens Deprez et al. (2011) duidelijk weerspiegeld in de berichtgeving.

Tussenconclusie: In dit hoofdstuk is naar voren gekomen dat media een gebeurtenis altijd op een

(24)

23 niet objectief zijn omdat hij of zij altijd beïnvloed zal worden door haar eigen culturele achtergrond en ideeën die ze heeft over hoe de wereld is en hoort te zijn. Met behulp van routines proberen journalisten echter zo onpartijdig mogelijk te werk te gaan.

Oorlogen zijn hele complexe gebeurtenissen die d.m.v. framing versimpeld worden weergegeven. Zeker op tv is het lastig om een goed beeld te schetsen van een conflict door beperkte tijd en de behoefte aan krachtige beelden. Zonder beeld geen verhaal en journalisten kiezen er daarom voor bepaalde dingen niet te laten zien en andere zaken wel. Er is, zeker op tv, geen tijd om de complexiteit van een conflict uit te leggen en achtergrondinformatie te geven.

Ook bij het Israëlisch-Palestijns conflict levert dit problemen op. Britse en Amerikaanse media hebben vaak het Israëlisch perspectief laten overheersen in het nieuws. Dit kan o.a. komen door de betere PR van Israël, het feit dat westerse verslaggevers zich meer betrokken voelen bij de Israëlische samenleving of omdat verslaggevers vanuit Israël i.p.v. de Palestijnse gebieden verslag doen.

Beide partijen proberen zich in de rol van slachtoffer te plaatsen en benadrukken hun eigen slachtofferschap en de schuld van de andere partij. Dit resulteert in twee mediaframes die vaak gebruikt worden, het frame waarin het Israëlisch perspectief overheerst (ook wel het Law and Order frame genoemd) en het perspectief op de werkelijkheid van de Israëlische regering wordt gepropageerd, en het frame waarin het Palestijns perspectief overheerst (het Injustice and Defiance frame), waarin de kijk op de werkelijkheid van de Palestijnse Autoriteiten naar voren komt.

Daar kan volgens Gamson (1992) echter nog een mediaframe aan worden toegevoegd, het Feuding Neighbours frame. Hierin overheerst niet de mening van één van de partijen maar zijn de partijen verwikkeld in een vete waaraan ze beide schuldig zijn en die in stand wordt gehouden door de eeuwige spiraal van vergelding. Hierin is geen van de partijen echt slachtoffer maar zijn ze beide dader. De enige slachtoffers in dit frame zijn de omstanders van het conflict die er zelf geen invloed op hebben, de gewone burgers in Israël en de Palestijnse gebieden.

Deze drie frames zullen worden gebruikt in de analyse van de verslaggeving door de NOS. De elementen van de frames zullen in een schema worden weergegeven zodat ze makkelijk herkend kunnen worden in de journaals. Naar een aantal punten waar in voorgaande onderzoeken kritiek op is geuit omdat het in het voordeel van één van de partijen zou zijn zal specifiek worden gekeken: Het taalgebruik van de NOS, de status van bronnen, de individualisering van slachtoffers, de hoeveelheid context en de beelden die men kiest om uit te zenden.

Er is veel onderzoek gedaan naar de framing van het Israëlisch-Palestijns conflict in de media, maar voornamelijk naar Amerikaanse en Britse media. Het meeste onderzoek is gedaan naar geschreven media. Het is duidelijk dat de framing van het conflict verschilt per land. Zelfs tussen Vlaamse en Nederlandse verslaggeving zit al een vrij groot verschil. Het is belangrijk om te kijken naar de politieke banden van Nederland met Israël. Deze worden namelijk vaak gereflecteerd in de verslaggeving. In het volgende hoofdstuk zal hierop worden ingegaan.

(25)

24

Hoofdstuk 2: Historisch kader

In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen dat de Eerste en de Tweede Intifada belangrijke keerpunten waren in de verslaggeving over het Israëlisch-Palestijns conflict. In dit hoofdstuk zal kort een geschiedenis worden gegeven van deze twee periodes, en van de conflicten tussen Israël en de Palestijnen die volgden op de Tweede Intifada. Hierdoor zal het mogelijk zijn de gebeurtenissen in de Achtuurjournaals die zullen worden geanalyseerd beter in context plaatsen en te interpreteren. Ook de relatie van Nederland met Israël komt aan bod omdat, zoals in hoofdstuk 1 te lezen is, de politieke houding van een land van grote invloed kan zijn op de nieuwsverslaggeving in dat land.

2.1 De relatie tussen Nederland en Israël

Na het uitroepen van de Israëlische staat in 1948 duurde het relatief lang voordat de Nederlandse staat Israël de facto en de jure erkende (respectievelijk 1949 en 1950). De reden hiervoor lag bij de koloniale oorlog in Indonesië, Nederland maakte zich druk om eventuele reacties van moslims uit Zuid-Oost Azië (Gans, 2017, p. 162). De eerste twijfel zette zich al snel om in steun, vooral nadat Israël na een korte eerste toenadering tot de Sovjet-Unie, bij het westerse kamp ging horen. Dit kwam tot uiting tijdens de Suezcrisis van 1956, Nederland steunde toen Israël, Frankrijk en Engeland (Gans, 2017, p. 165-166).

Grünfeld (1991, p. 45) stelt dat het Nederlandse beleid voornamelijk bedoeld was om de Nederlandse Joden niet de kwetsen. Volgens Soetendorp (1982, p. 205-206) werden Nederlandse beleidsmakers tot 1977 niet geleid door pro- of anti-Israëlische of pro- of anti-Arabische gevoelens, of door een schuldgevoel over de holocaust. Hij stelt dat de regering slechts handelde vanuit haar eigen nationale belangen. Later nuanceert hij dit enigszins door te schrijven dat Nederland meer affiniteit had met Israël als democratie in een vijandige omgeving dan met de autoritaire regimes in de Arabische landen en dat Nederlanders schuldgevoelens hadden over het hoge aantal vermoorde joden (Soetendorp, 1989, p. 679).

Hoe het ook zij, de banden waren warm met de nog jonge staat. Nederland stond ook binnen Europa bekend als pro-Israëlisch. Tijdens de Zesdaagse oorlog van 1967 was de steun aan Israël groot, niet alleen emotioneel maar ook financieel, in de vorm van bloeddonaties en vrijwilligers die naar Israël afreisden om te helpen (Digan, 2017, p. 241). Kritiek op Israël was zeldzaam. Toen de VPRO eind jaren ’60 interviews uitzond met Palestijnse vluchtelingen zorgde dit voor publieke verontwaardiging, werd het programma partijdig genoemd en waren er zelfs mensen die hun lidmaatschap opzegden (Gans, 2017, p. 179).

Ook tijdens de Jom-Kippoeroorlog van 1973 steunde Nederland Israël. Hierna begon de steun echter geleidelijk af te nemen, voornamelijk door de Arabische olieboycot. Er kwam meer aandacht voor het Palestijnse vluchtelingenprobleem, niet alleen als humanitair maar ook als politiek probleem. Langzaam ging de Nederlandse regering steeds meer richting de erkenning van het Palestijnse recht op zelfbeschikking en de oprichting van een Palestijnse staat (Ensel, 2017, p. 218).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Formaties duren langer naarmate de raad meer versplinterd is, gemeenten groter zijn, er na verkiezingen meer nieuwe raadsleden aantreden en anti-elitaire partijen meer

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Aangezien het accommodatievermogen verloren gaat, wordt deze ingreep meestal niet bij jongere patiënten uitgevoerd.. Oog-

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Wangari Maathai, de eerste Afrikaanse vrouw die de Nobelprijs voor de Vrede kreeg, sterft op 71-jarige leeftijd.. X Palestijnen vragen

W. Klarenbeek, Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais.. toen Warndorf zich met Eberhard verwijderde, was blijven staan. Zijn lomp uiterlijk had

Nu een stijging van kosten niet aanvaardbaar is en ook de suggestie uit het Pakketadvies 2010 om het eigen risico te verhogen niet door de minister is overgenomen, meent het CVZ