• No results found

Noot bij CRvB 8 juli 1997, nr. 96/3092 + 96/3165 AAW/WAO

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Noot bij CRvB 8 juli 1997, nr. 96/3092 + 96/3165 AAW/WAO"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Diversen

de die voortvloeit uit een onjuiste beslissing aangaande de vaststelling van het recht op AA W-uitkeringJ namelijk bij de vaststelling van het verschil tussen bruto en netto. Dit sluit aan bij eerdere jurisprudentie (CRvB 10 april 1991J RSV1992/54). De eerste brief van het

uitvoeringsorgaan vormde dus een afwijzing van een aanvraag van een beslissing inzake een uitkering en dus een besluit in de zin van art. 3: 1 lid 2Awb.

Ter zake van de bevoegdheid overweegt de CRvB dat hij op grond van art. 18 Beroeps-wet in hoger beroep kennis kan nemen van een geschil omtrent een besluit op grond van de AA W In dit geval betreft het een zelfstandig verzoek om vergoeding van schade die zou zijn ontstaan als gevolg van de wijze van uit-voering ·van die wet. Het ligt daarom voor de hand dat ook de CRvB terzake bevoegd is. Hij sluit zich vervolgens aan bij andere bestuurs-rechters, met name de Raad van State, door uit te spreken dat die administratieve rechter bevoegd is tot kennisneming van een beroep tegen een zuiver schadebesluu, die ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen het schade-veroorzakend handelen. Aangezien de tarief-groepindeling niet in geschil

iS

J betreft het

ver-der geen belastinggeschil.

Ten slotte nog een puntje uit het overgangs-recht. Van de hoofdregel dat eerst een be-zwaarschrift moet worden ingediend (art. 7:1 AwbJ kan volgens art. IV overgangsrecht in bepaalde gevallen worden afgeweken. Aange-zien het hier een uitzondering betreft, wordt deze restrictief uitgelegd. Derhalve is ook in dit geval het volgen van de bezwaarschriftproce-dure verplicht. Om die reden wordt het beroep alsnog niet-oruoankelijk verklaard.

GHvV

200

CRvB 8 juli 1997, nrs. 96/3092 AAW/WAO

en96/3165 AAW/WAO

(Mrs Beuker-Tilstra, Hoogenboom en Bolt) Motiveringsvereiste; ambtshalve toetsing; omvang geding.

Ingevolge art. 8:69lid 1van de Awb dient de rechtbank uitspraak

te

doen op de grondslag van het beroepschrift, de over-gelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter

Uitspraken Sociale Zekerheid 200

zitting. I.c. is de Raad van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat sprake is van een schending van art. 4:16 Awb.

Met betrekking tot de door de rechtbank vastgestelde schending van art. 4:17Awb overweegt de Raad het volgende.

In eerste aanleg is op generlei wijze een beroep gedaan op schending van artikel 4: 17Awb. Dit betekent dat de rechtbank, door het beroep gegrond

te

verklaren wegens schending van deze bepaling, buiten de grenzen van het aan haar voor-gelegde geschil is getreden en, dusdoende de betekenis van art. 8:69 lid 1Awb heeft miskend.

Voor de door de rechtbank ambtshalve verrichte toetsing zou alleen dan plaats zijn geweest, indien het wettelijk voor-schrift in kwestie zou moeten worden aan-gemerkt als een voorschrift van openbare orde.

Art. 4: 17Awb bevat echter, hoewel het van essentiële betekenis is voor de kenbaarheid van de motivering waarop een beschikking berust, naar het oordeel van de Raad een dergelijk voorschrift niet. [Awb art. 4:16, 4:17 en 8:69 lid 1]

D. L.-M., wonende te H.,

en

het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

I. Ontstaan en loop van de gedingen

Met ingang van 1 maart 1997 is de Organsia-tiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organi-satiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hier-na: Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfs-vereniging voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen. In deze uit-spraak wordt onder het Lisv tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging. Bij besluit van 15 februari 1995 heeft het Lisv geweigerd aan D. L. (hierna: M) in aanslui-ting op de verstrekking van ziekengeld met ingang van 30 maart 1995 uitkeringen krach-tens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschikt-heidsverzekering (WAO) toe te kennen op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschikt-heid per die datum minder dan 15% bedroeg. De Arrondissementsrechtbank te Breda heeft bij uitspraak van 22 januari 1996 het tegen

(2)

200 Uitspraken Sociale Zekerheid

voormeld besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.

Partijen zijn van die uitspraak in hoger beroep gekomen en hebben over en weer op elkaars standpunt gereageerd.

Voorts is namens M een rapport d.d. 11 okto-ber 1996 van de neuroloog-psychiater dr

J.

Dijkstra overgelegd.

De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 april 1997, waar het Lisv zich heeft doen vertegenwoordigen door mr S.R. Busch, werkzaam bij Cadans Uitvoe-ringsinstelling B.V., en waar M niet is ver-schenen.

Il.

Motivering

M., geboren 27 juni 1965, is laatstelijk gedu-rende 24 uur per week werkzaam geweest als centrale intaker bij de Stichting Maatschap-pelijke Dienstverlening, afdeling Gezinszorg te Sprundel. Op 21 maart 1994 heeft zij haar werkzaamheden gestaakt wegens gezond-heidsklachten, die, naar zij heeft gesteld, ver-band hielden met een haar op 17 december 1993 overkomen auto-ongeval. Zij heeft ver-volgens over de maximumduur een uitkering ingevolge de Ziektewet ontvangen.

In aansluiting hierop heeft de rechtsvoorgan-ger van het Lisv in dit geding, in overeen-stemming met een door zijn administratie ter zake gegeven advies, M bij het bestreden besluit voor minder dan 25, respectievelijk 15% arbeidsongeschikt in de zin van de AAW en de WAO geacht, en haar op deze grond met ingang van 30 maart 1995 uitkeringen ingevolge deze weten geweigerd.

Het medische aspect van de onderhavige ar-beidsongeschiktheidsbeoordeling berust op een rapport d.d. 30 november 1994 van de verze-keringsgeneeskundige

J.B.

van der Heemst. Deze heeft de diagnose gesteld op status na rotatie deflexieletsel. Voorts heeft hij vastge-steld dat M met haar klachten over pijn in de rechter arm en -schouder, de nek, het achter-hoofd en het rechter been weer te projecteren is op de arbeidsmarkt. Haar beperkingen zijn in een belastbaarheidspatroon weergegeven. Blijkens het rapport d.d. 25 januari 1995 van de arbeidsdeskundige

J.

Wieman heeft overleg tussen deze arbeidsdeskundige en de voor-noemde verzekeringsgeneeskundigeuitgewe-zen dat M per einde wachttijd weer geschikt is te achten voor het eigen werk van intaker gezinszorg gedurende 24 uur per week, het-geen heeft geleid tot het voormelde advies. In dit geding dient de vraag te worden

beant-Diversen

woord of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.

Anders dan de rechtbank beantwoordt de Raad deze vraag bevestigend.

De rechtbank heeft in de aangevallen uit-spraak het beroep tegen het bestreden besluit op de volgende gronden gegrond verklaard en dat besluit vernietigd (waarbij voor verweer-der dient te worden gelezen het Lisven voor betrokkene dient te worden gelezen M:

"Noch uit het besluit zelf, noch uit de aan-vankelijk en later bij het bestreden besluit gevoegde bijlage, blijkt dat betrokkene op een verifieerbare wijze op de hoogte is gesteld van de medische beperkingen, al dan niet in samenhang met een medische diagnose, waarvan verweerder uitgaat. Verder kan niet worden aanvaard dat mededelingen vanwege verzekeringsgeneeskundigen dienaangaande -zo al gedaan - op één lijn worden gesteld met een kenbare motivering als bedoeld in de arti-kelen 4: 16 en 4: 17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank merkt nog op dat zij het bepaalde in artikel 4: 18 van de Awb in beginsel niet van toepassing acht in een geval als het onderhavige, waarvan sprake is van een belastbare beschikking, gebaseerd op feiten en omstandigheden welke bepaald uitleg vergen. Evenmin kan artikel 4: 19 van de Awb verweerder baten. Een beroep op deze bepaling gaat slechts op, indien voorafgaand aan of ten tijde van het besluit de motivering volledig ter kennis van de belanghebbende is gebracht. Zulks doet zich hier niet voor. Het bestreden besluit lijdt mitsdien aan een moti-veringsgebrek. De rechtbank zal in dit geval meergenoemd motiveringsgebrek om de na-volgende redenen niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. Daarbij is overwogen dat deze bepaling, mede gelet op de wetgeschiedenis, niet gehanteerd dient te worden indien een bepaald vormvoorschrift bewust en stelselmatig wordt geschonden. De rechtbank verliest oveigens niet uit het oog dat, ten opzichte van hetgeen bij rechterlijke toetsing onder de werking van de Beroepswet (tekst tot 1 januari 1994) acceptable werd geacht, gesproken kan worden van een zekere trendbreuk. De rechtbank is evenwel van oor-deel dat de uitvoeringsorganen gedurende 9 maanden na inwerkingtreding van de Awb, derhalve tot 1 oktober 1994, voldoende gele-genheid is geboden de besluitvorming als hier aan de orde in te richten overeenkomstig de in de Awb neergelegde vereisten.".

Vervolgens heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepaald

(3)

Diversen

dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, omdat naar haar oordeel dit besluit op goede gronden berustte. Daarbij heeft de rechtbank nog opgemerkt dat van de zijde van M geen gege-vens zijn overgelegd waaruit blijkt dat er ten aanzien van haar sprake is van ernstiger beperkingen dan waarvan bij het bestreden besluit is uitgegaan.

In hoger beroep stelt het Lisv zich op het standpunt dat het bestreden besluit niet aan een motiveringsgebrek lijdt, aangezien bij dat besluit een bijlage was gevoegd waarin de, naar het oordeel van het Lisv essentiële, gege-vens ten aanzien van de schatting zijn opge-nomen. Nu het bestreden besluit voorts een verwijzing naar het aan dat besluit ten grond-slag liggende advies bevat en M door een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdes-kundige zowel schriftelijk als mondeling volle-dig is ingelicht omtrent hetgeen aan de bedrijfsvereniging zou worden geadviseerd, achter het Lisv op het onderhavige geval even-eens artikel 4: 19 van de Awb van toepassing. Voorts heeft het Lisv gesteld dat de rechtbank in het onderhavige geval ten onrechte artikel 6:22 van de Awb niet heeft toegepast.

Ten aanzien van het hoger beroep van het Lisv overweegt de Raad als volgt.

Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Awb dient de rechtbank uitspraak te doen op de grondslag van het beroepschrift, de overgeleg-de stukken, het verhanovergeleg-delovergeleg-de tijovergeleg-dens het voor-onderzoek en het voor-onderzoek ter zitting.

In eerste aanleg heeft M het besluit van 15 februari 1995 bestreden onder aanvoering van gronden die inhouden dat het Lisv de feiten en omstandigheden waarop dat besluit is gebaseerd onjuist heeft vastgesteld, dan wel gewaardeerd. De Raad ziet evenwel in de gedingstukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat dat besluit is gebaseerd op een ondeugdelijke feitelijke grondslag. Tijdens de procedure zijn de feiten en omstandigheden waarop het bestreden besluit is gebaseerd door het Lisv nader toegelicht en de Raad is niet gebleken dat dat besluit niet door die motivering kan worden gedragen. Gelet hier-op is de Raad van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat sprake is van schending van artikel 4: 16 van de Awb.

Met betrekking tot de door de rechtbank vastgestelde schending van artikel 4: 17 van de Awb overweegt de Raad het volgende.

M heeft in eerste aanleg op generlei wijze een beroep gedaan op schending van artikel 4: 17

Uitspraken Sociale Zekerheid 200

van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank, door het beroep gegrond te verklaren wegens schending van deze bepaling, getreden is bui-ten de grenzen van het aan haar voorgelegde geschil en, dusdoende de betekenis van voren-aangehaald artikel 8:69, eerste lid, van de Awb heeft miskend.

Voor de door de rechtbank ambtshalve verrich-te toetsing zou alleen dan plaats zijn geweest, indien het wettelijke voorschrift in kwestie zou moeten worden aangemerkt als te zijn van openbare orde. Artikel 4: 17 van de Awb bevat echter, hoewel het van essentiële betekenis is voor de kenbaarheid van de motivering waar-op een beschikking berust, naar het oordeel van de Raad een dergelijk voorschrift niet. Gezien het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd.

Van de zijde van M is tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de beperkingen voor het verrichten van arbeid door het Lisv zijn onderschat. Daarbij is namens haar onder meer gewezen op het in hoger beroep overge-legde rapport d.d. 11 oktober 1996 van de neuroloog-psychiater dr.

l

Diikstra, die haar op haar verzoek heeft onderzocht. Deze arts stelt de diagnose op het postwhiplash-syn-droom. Hij acht haar voorts op de datum hier in geding slechts in staat gedurende maximaal 20 uur per week te werken.

De Raad overweegt hieromtrent dat naar vaste jurisprudentie van de Raad onder arbeidson-geschiktheid wegens ziekte of gebreken dient te worden verstaan, het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kun-nen of mogen verrichten van de in aanmer-king komende arbeid, resulterend in een rele-vant inkomensverlies ten opzichte van het inkomen van de zogeheten maatman.

Op grond van de voorhanden zijnde gege-vens, waaronder met name de rapporten van de verzekeringsgeneeskundige j.B. van der Heemst, is de Raad tot het oordeel gekomen dat M, gemeten naar de hiervoor vermelde maatstaf, niet buiten staat moet worden geacht om het eigen werk van intaker gezins-zorg voor 24 uur in de week te verrichten. De Raad heeft hierbij in aanmerking geno-men dat de verzekeringsgeneeskundige tot zijn oordeel is gekomen na eigen onderzoek en na raadpleging van gegevens uit de behan-delende sector. Daarbij is niet gebleken van objectiveerbare beperkingen van psychiatri-sche aard dan wel van beperkingen van soma-tische aard die verder gaan dan die welke de verzekeringsgeneeskundige heeft vastgesteld. In het bijzonder is niet gebleken van neuro- of psychopathologie. Ook de door M

(4)

201 Uitspraken Sociale Zekerheid

pleegde neuroloog-psychiater dr

J.

Dijkstra heeft blijkens zijn rapport bij haar geen neu-rologische uitvals- of prikkelingsverschijnselen dan wel psychopathologie gevonden. Deze arts is van oordeel dat er bij M. slechts een be-perkte duurbelasting mogelijk is, als gevolg van een postwhiplash-syndroom, doch ook uit zijn rapport blijkt niet van het bestaan van een objectiveerbare beperking als hiervoor be-doeld.

Gezien het voorgaande is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de weigering om

M met ingang van 30 maart 1995 uitkeringen ingevolge de AAW en de WAO toe te kennen op goede gronden berust.

De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het inleidend beroep vanM alsnog ongegrond dient te worden verklaard.

De Raad achte geen termen aanwezig om toe-passing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.

lIl. Beslissing

De Centrale Raad van Beroep, Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het inleidend beroep alsnog onge-grond.

NOOT

In deze principiële uitspraak wordt duidelijk dat in een procedure door de eiser een motive-ringsgebrek in de zin van art. 4: 17Awb zelf moet worden ingebracht. De rechter mag niet ambtshalve toetsen aan dit artikel, nu dit geen bepaling van openbare orde wordt geacht. Een opmerkelijke uitspraak, te meer nu de eRvB zelf aangeeft dat de naleving van dit voor-schrift van essentiële betekenis is voor de ken-baarheid van de motivering waarop een beschikking berust. Op welke grond 'het oor-deel van de Raad' berust, wordt niet oermeld. Eerder liet de Raad zich uit over de vraag in hoeverre kan worden volstaan met een verwij-zing naar onderliggende stukken (USZ 1997/ 164, m. nt. MD). Zie verder voor ambtshalve toetsing/omvang geding o.a. JB 1996/190, 1996/198, 1996/261 en1997/11.

GHvV

Diversen

201

Rb. Amsterdam 8 juli 1997, nr. 95/2104 AAWAO 20

(mrs De Vries, van Maurik en Bruinsma) Functie Informatiesysteem; openbaarheid functie-enquêteformulieren; fundamente-le beginsefundamente-len van procesrecht.

Wanneer een partij gemotiveerd bepaalde gegevens uit het Functie Informatie

Systeem (FIS) met betrekking tot in die zaak geduide functies betwist, dan dient de rechter die gegevens te kunnen contro-leren. Zulks geldt evenzeer indien de rechtbank ambtshalve aanleiding heeft

om

te twijfelen aan bepaalde gegevens uit het FIS. De fundamentele procesrechte-lijke beginselen dienen zwaarder te wegen dan de praktische belangen van verweerder.

[Awb art. 8:29, 8:31, 8:42, 8:45 en 8:73; WOB art. 10 lid 2 sub g]

N.]. L., wonende te A., eiser, en

het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gevestigd te Amsterdam, als rechtsopvolger van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Ver-zekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroe-pen, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van het bestuur van voormelde bedrijfsvereniging, hierna eveneens te noe-men verweerder, van 27 januari 1995, ken-merk aaw/wao BV025 31.527.18.08.58.0.

2. Ontstaan en loop van het geding

Bij het bestreden besluit heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Algeme-ne Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 1 maart 1995 herzien door eisers WAO-uitkering met ingang van die datum te berekenen naar een arbeidsonge-schiktheidspercentage van 15 tot 25 en eisers AAW-uitkering in te trekken.

Tegen dit besluit heeft mr M.H. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, bij beroepschrift van 10 februari 1995 beroep ingesteld, waarbij vernieting van het bestreden besluit is

ge-•

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie.

Het voorlopig ingekohierd bedrag is tot en met september 2000 iets lager dan tot en met sep- tember 1999, omdat de onroerende voorheffing die moet worden gevestigd op een groot

Maar vast staat het voor mij dat Amerika in Europa niet genoeg gewaardeerd wordt, dat het zeker waard is meer bestudeerd te worden en met den tijd zal men er ook

"aan bezigheyd van meerder belang hadde opgeofferd". ' 3 Er bestaat duidelijk een wisselwerking tussen deze theolo- gische verhandelingen van Goeree en de

Monumenten kunnen niet eenvoudig nieuw gemaakt worden, alleen al omdat de sporen van de gang van het gebouw door de tijd een essentieel onderdeel uitmaken van het

Tevens wordt eea antwoord gezocht op de vraag waarom in Luik is gekozen voor een type koor- sluiting zonder koortravee en zal worden gekeken naar wat de redenen

Omdat Rubens echter eind mei 1640 was overleden heeft Huygens deze brief niet meer voltooid.. Deze notitie geeft een goed

Kan hij ten slotte een overzicht geven van het aantal bezwaarschriften dat de VMM reeds heeft ontvangen voor de provincie West-Vlaan- deren, eveneens opgesplitst voor