Waarom verkies ik de benadering die uit bovenstaan
de titel spreekt? Welnu, het is mijn indruk, en ik spreek hier nu uitsluitend voor persoonlijke verant
woordelijkheid, dat bij voorbeeld politici, journalis
ten en collega-economisten tot nu toe - enige loffelijke uitzonderingen daargelaten - verzuimd hebben ons een aantal vragen te stellen w aarde kiezer zich wellicht voor zou interesseren.
Ik kan die vragen hier vandaag niet allemaal stellen en/of bespreken. Kortom, ik beperk mij to t m ijn eigen selectie. U hebt echter in het tweede uur alle tijd uw eigen prioriteiten aan de orde te stellen. Welnu, daar gaan we dan met vraag I.
I. Wat is een informateur, hoe wordt iemand dat, en wat doet hij dan als hij het dreigt te worden?
Een verzamelvraag waarop ik slechts ten dele
antwoord heb.
Toen ik in de loop van vrijdag 16 oktober hoorde dat het kabinet-Van Agt II demissionair was, had ik geen aanleiding aan te nemen dat ik in het aansluitende politieke hoofdstuk een rol zou spelen. In de loop van de avond hoorde ik over de radio dat een PvdA- informateur aangewezen leek te worden. H et zou een mens, man öf vrouw dus, met kennis van economie moeten zijn. Gegeven de zekerheid en uitvoerigheid waarmede de gestaalde PvdA-kaders in de loop der jaren over economie hebben gesproken twijfelde ik er met aan dat men over een ruime voorraad kandidaten beschikte. Ik was overigens eerst later op de avond thuis en hoorde toen dat enige mij wel bekende politie
ke heren getracht hadden mij telefonisch te bereiken.
Het was toen half elf en eigenlijk tijd voor een uurtje kranten lezen.
Tja, u zult het wel niet geloven maar plotseling bleek ik toen het grote risico te lopen tot informateur benoemd te worden. Daarover is tot diep in de nacht getelefo
neerd. Ik vroeg hier en daar advies. Kreeg het ook wel ongevraagd en toen was het informatie-duo ver na middernacht klaar voor de start. De Galan en ik zou
den de volgende ochtend, zaterdag dus, ontvangen worden door de Koningin, waarover straks m eer. Tus
sen de telefoongesprekken door deed ik drie dingen die mij scherpbijstaan. E m rru im d e ik mijn bureau op
en noteerde ik de nummers van enige personen wier hulp ik nodigzou hebben om mij n normale werkzaam
heden tijdens een onverwachte en mogelijk lange af
wezigheid te regelen en/of waar te nemen. Nadat ik deze orde op zaken had gesteld besloot ik enige vrien
den uit het gevallen kabinet te bellen om na te gaan wat er toch eigenlij k gebeurd was. Niemand bleek bereik
baar: niet thuis, weekendje op de Veluwe, verzuimd antwoordapparaat uit te zetten, enz. Tenslotte bereik
te ik in de vroege ochtend onze faculteitsgenoot Tromp, bestuurder van de PvdA. Deze was echter zojuist uit de Verenigde Staten teruggekeerd, wist nergens van en kon mij niets meer melden dan het geheime telefoonnummer van één der ministers. En het derde wat ik ondernam was een nachtelijke studie naar de taak en werkwijze van een informateur. Eco
nomen doen tegenwoordig weinig juridische litera- tuurin hun boekenkast. Ik heb echtereen kleine passie voor binnen- en buitenlandse politiek en daarmee samenhangende regelgeving. Blij rukte ik dus uit de kast Donners bewerking van Van der Pots Handboek van het Nederlandse Staatsrecht. Ik dacht dat ik een oude druk had want formateur en informateur komen er ternauwernood in aan de orde. Veel later leerde ik dat ook de meest recente druk het fenomeen van de kabinetsformaties nogal onbesproken laat. Enfin, toen greep ik naar Duynstees De Kabinetsformaties 1946-1965. Zonder succes voor mijn missie. Vervol
gens Harry van Wijnens Van de Macht des Konings, Ed van Thij ns Dagboek van een onderhandelaar. Toen gaf ik het op. Terecht, naar later bleek, want er is inderdaad geen literatuur over dit onderwerp, al is er nu één boek in voorbereiding.
D aar was ik dus, midden in de nacht. Geen literatuur, geen kennis van het vak, geen politieke ervaring.
Prof. drs. V. Halberstadt (1939) studeerde economie aan de Universiteit van Amsterdam. Thans is hij hoogleraar openbare financiën aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Hij publiceert regelmatig over nationaal en internationaal so- ciaal-economisch beleid, belastingtheorieën en problemen van sociale zekerheid.
Adres: Juridische Faculteit, Hugo d e Grootstraat 32,2311
X K Leiden. '
34
* D it is de inhoud van een ’actualiteitencollege’ dat prof. drs.
V. Halberstadt op 27 november 1981 gaf aan de Rijksuniver
siteit van Leiden.
Kortom, nogal onvoorbereid. Getroost door de ge
dachte dat ook De Galan niet wijzer kon zijn heb ik vervolgens geslapen, goed geslapen zelfs in de ver
moedelijke zekerheid dat niemand weet wat een infor
mateur is. Een beetje Carmiggelts epibreren dus.
Terzijde hier toch nog enkele meer formele opmerkin
gen over informateurs, deels ontleend aan het recente debat over de regeringsverklaring.
(1) De heer Van Agt citeerde, overigens niet instem
mend, de nestor van de Tweede Kamer: forma
teurs vormen een kabinet, informateurs zijn voor het EHBO-werk. Ik weet niet of dit wel een juiste typering is gegeven de vele informateurs die bij de vorming van het kabinet-Van Agt II betrokken waren.
(2) Een tweede opmerking is dat informateurs en for
mateurs zich van elkaar onderscheiden in de wijze waarop zij hun opdracht aanvaarden. De forma
teur aanvaardt deze nadat hij zijn taak heeft vol
bracht; de informateur aanvaardt zijn opdracht voordat hij zijn taak heeft vervuld, onmiddellijk nadat hem of haar die taak door de Koningin is verstrekt.
(3) Een derde opmerking betreft de rol van de frac
ties. In ons geval bleek duidelijk dat informateurs niet gehouden zijn voor het tijdstip van het uit
brengen van hun verslag en over de inhoud daar
van instemming van fractievoorzitters te vragen.
H et is, blijkbaar, de eigen verantwoordelijkheid van informateurs te beslissen hoe in de gegeven situatie te handelen. Staatsrechtelijk is niets voor
geschreven.
Luttele uren later werden wij door het staatshoofd ontvangen. De Koningin verzocht ons, blijkens het gepubliceerde communiqué, een onderzoek in te stel
len naar de mogelijkheden om op korte termijn alsnog overeenstemming te bereiken in het kabinet-Van Agt op basis van het regeerakkoord en van de feitelijke situatie op sociaal, economisch-financieel gebied van dit ogenblik. D at was zaterdagochtend, 17 oktober 1981. En daarmee heb ik mijn eerste vraag naar beste kunnen beantwoord: wat is een informateur, hoe wordt iemand dat, en wat doet hij dan als hij het dreigt te worden?
II. D a a rm e e k o m en wij bij de tw eed e vraag: H o e gaat een info rm a teu r aan het werk?
W elnu, ik kan slechts oordelen op basis van de ervarin
gen van De Galan en mijzelf. H et antwoord is: met vliegende haast, zonder haastwerk af te leveren, maar onder geweldige druk en met een beetje faalangst De ontvangst van de mededeling over onze benoe
ming was heel plezierig. Alleen maar aardige opmer
kingen, ook van de leider van de belangrijkste opposi
tiepartij. Degenen die ’misgivings’ hadden, bewaar
den die voor later.
De Galan en ik kennen elkaar al ruim zestien jaar. Hij was als opvolger van Den Uyl directeur van de Wiardi Beekman Stichting en ik was jong wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Amsterdam.
Aan de rand van de politiek werkten wij samen in adviescommissies die niet echt bij beleid betrokken waren. Wij waren geen Nieuw-Linksers toen dat ging tellen. In 1972 werden wij lid van de Sociaal- Economische Raad en toen intensiveerde onze sa
menwerking zich met name ook in de Commissie Eco
nomische Deskundigen waar wij beiden nu al weer vele jaren lid van zijn.
Echt politieke functies hebben wij verder nog nooit vervuld, nooit ergens in gekozen, enzovoort. Enfin, veel gemeenschappelijks en ook hier en daar een ver
schil. Beiden zijn wij van oorsprong macro-econoom, maar De Galan heeft zich in de loop der jaren steeds meer met arbeidseconomie en verdelingsvraagstuk
ken beziggehouden, terwijl ik mijn aandacht legde bij de overheidsfinanciën en sociale zekerheid. Beiden hebben wij ook een, zij het relatief geringe, ervaring in het bedrijfsleven. Onze relatie was (en is) èn zakelijk èn persoonlijk goed. Eindelijk eens twee spraakma
kende economen die nog nooit ruzie met elkaar heb
ben gehad.
Terugnaarde vraag: Hoe gaat een informateur aan het werk?
H et blijkt gebruikelijk dat informateurs huizen in de ministerskamer van de Eerste Kamer. Wij werden daar door een hofauto heen gereden, hetgeen best aardig is als je een zware koffer sjouwt zoals De Galan deed. Het gebouw van de Eerste Kamer was echter
nog niet helemaal gereed voor onze onverwachte komst. Een lange, gevaarlijke tocht door donkere gangen en zalen bracht ons tenslotte in onze nieuwe huisvesting. Wij verheugden ons net op het eerste bezoek in ons leven aan de vergaderzaal van de Eerste Kamer toen tot ons genoegen het Haagse apparaat al goed voor ons bleek te werken .U ith etn iets verscheen de directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst, een se
cretaresse van het ministerie van Algemene Zaken, en een in (in)formaties ervaren jurist van Algemene Za
ken. Met deze drie personen en een vierde, te weten een zeer bekwaam raadsadviseur economie die zich op maandag bij ons voegde, hebben wij al die weken intensief samengewerkt. Een geweldig team waar De Galan en ik veel dank aan verschuldigd zijn.
H et eerste wat wij moesten besluiten toen wij tegen één uur aan het werk gingen was wie wij meteen wilden ontvangen. Wij besloten diezelfde middag eerst Dui
senberg te ontmoeten. Deze was, zo blijkt ook uit het communiqué van de Koningin, gevraagd betrokken te worden bij deze informatie. Uit hoofde van zijn func
tie van directeur van De Nederlandsche Bank meende hij deze opdracht niet te kunnen aanvaarden. Wij moesten het dus zonder hem doen. Daarom was hij, vertrouwd onder meer als oud-collega in Amsterdam, onze eerste gast. Bovendien woont hij op korte af
stand van het Binnenhof. Daarop volgden in willekeu
rige volgorde (willekeurig door de mate van bereik
baarheid), de voorzitters van de CDA-fractie en PvdA-fractie, de voorzitter van de Tweede Kamer, de voorzitter van de D ’66-fractie en tenslotte twee be
langrijke ambtenaren van het ministerie van Finan
ciën: allen min of meer goede bekenden. Doormiddel van deze gesprekken konden w!j ons een eerste indruk verschaffen van de problemen die tot de demissionaire status leken te hebben geleid. Wij zouden, zo bleek later, de fractievoorzitters nog vaker zien.
Tegen het eind van de middag beschikten wij inmid
dels over twee dikke ordners, het regeerakkoord, een forse dosis vermoeidheid en behoefte aan lees- en bedenktijd.
D e oplossing lag voor de hand. Wij gingen beiden 24 uur naar huis to e, tot zondagmiddag, om te lezen, onze gezinnen te zien, een beetje te rusten en na te denken.
Tezelfdertijd nodigden wij echter voor de maandag reeds de betrokken bewindslieden uit. H et ging, naar ons was gebleken, uitsluitend om de minister
president, de twee vice-premiers, de minister van Bin
nenlandse Zaken en de minister van Financiën, de Vijfhoek genaamd.
Wie wij vervolgens allemaal gezien en ontvangen heb
ben is in de pers goed opgetekend en overigens zorg
vuldig opgesomd in ons Eindverslag aan de Koningin.
Daarover dus niets meer, behalve een antwoord op de vermoedelijke vraag: wie hebben jullie in het geheim gezien? Antwoord: wij hebben twee maal onbespied in Leiden en omgeving gegeten met belangrijke spe
lers in dit informatie-spel.
III. Dan komen wij aan de derde vraag:
Waarom viel het kabinet-V anA gtll?Ik heb inmiddels uit de media begrepen dat journalis
ten en hooggeleerde commentatoren die alles op gro
ter afstand hebben gevolgd, onze conclusie ter zake afwijzen. Wij spreken immers in ons Eindverslag uit dat voorop staat dat het conflict niet van persoonlijke aard was, doch economisch-politieke inzichten betrof, deels schijntegenstellingen. En daaraan voegden wij toe dat de tijdklem waaronder het kabinet moest werken, mede een rol speelde.
Weinigen, behalve de direct betrokkenen, hebben dit aanvaard. Ik hecht eraan nog eens uitdrukkelijk te zeggen dat de druk die in ons bestel op politieke leiders wordt gelegd in perioden van verkiezingen, formaties en begrotingsopstelling, bijna onaanvaardbaar zwaar is. Althans dat is mijn indruk. Kortom, vele betrokke
nen, niet alle, waren gewoon moe en daardoor wellicht minder in staat tot uit-onderhandelen dan zij gewoon
lijk zijn. Enfin, ook u zult misschien onze conclusie nietdelen. Hetzij zo. Strakszalikop die beeldvorming nog terugkomen.
E r waren twee feitelijke problemen die hfet kabinet in de dagen voor 16 oktober in moeilijkheden brachten:
(1) de aard, de inhoud, de organisatie, alsmede de financiering van het werkgelegenheidsplan;
(2) de doelstelling en de relevante bedragen ten aan
zien van de publieke financiën.
Na 16 oktober ontstonden echter nog nieuwe proble
men. En die waren niet gering. In hoofdstuk 4 van bijlage 2 van ons Eindverslag zetten wij zorgvuldig uiteen welke de conflictstof precies was. Ik kan hier volstaan met te concluderen dat:
(1) door onnodige misverstanden wrijvingen ontston
den over het werkgelegenheidsplan;
(2) door gebrek aan tij d het kabinet nog geen uitvoeri
ge diepgaande gedachtenwisseling over de econo
mische ontwikkelingen had gehad en dus funda
mentele verschillen van inzicht nog niet in discus
sie waren geweest;
(3) door het te kort schieten van informatiestromen en elkaar snel opvolgende tegenvallers oplossingen voor oude, bekende èn voor nieuwe problemen moesten worden gevonden, tot uitdrukking ko
mend in een niet geringe wijziging van inkomsten en uitgaven;
(4) over het financieringstekort niet zozeer verschil
lend werd gedacht als wel te veel problemen rezen toen de interpretatie van het regeerakkoord te dien aanzien aan de orde kwam.
Toch had het kabinet-Van Agt II, op mijns inziens moedige wijze, voor vele problemen al een oplossing gevonden toen de demissionaire status intrad. E r res
teerde op 16 oktober nog een aantal geschilpunten, opgesomd in ons Eindverslag. Als wij slechts die had
den op te lossen waren wij snel klaar geweest, denk ik nu althans. Maar daar kom ik nog op terug.
IV . E c h te r n u e e rst d e v ie rd e vraag: O n d er w elke randvoorw aarden w erkten de inform ateurs?
In mijn antwoord beperk ik mij tot de hoofdzaken.
1) Mij neigen overtuiging was (en ook De Galanzal dit wel menen) dat de val van dit kabinet op dit moment desastreus zou zijn. Daarvoor zijn tenminste drie re
denen die ik kort noem:
(a) verkiezingen op korte termijn zouden inhouden dat wij in 1982 driemaal naar de stembus gaan en dat bevordert de kwaliteit van het functioneren van politici niet;
(b) een demissionair kabinet zou de noodzakelijke en in het regeerakkoord overeengekomen aanzet tot enige sanering van de Nederlandse economie niet kunnen realiseren. D at zou betekenen dat over een jaar, als er dan een nieuw kabinet zou zijn, tenminste dubbel zo omvangrijke ombuigingen moeten worden gerealiseerd in een economisch en
politiek slechtere uitgangspositie;
(c) ons land heeft luxe-problemen en die moeten niet de status krijgen van fundamentele vraagstukken, ' waardoor wij de suggestie wekken dat zelfs een
brede coalitie in een welvarende parlementaire democratie in deze tijd niet kan functioneren.
Wij zouden dus moeten werken als politieke econo
men, in een oude traditie!
2) Onze tweede randvoorwaarde was minder per
soonlijk. In onze opdracht staat immers duidelijk ’op basis van het regeerakkoord’. Welnu, waarde toehoorders, dat is een buitengewoon gecompliceerd stuk werk. Ik heb er nooit van gedroomd maar het was wel steeds ’bij ons’, als u begrijpt wat ik daarmee bedoel. Zo’n akkoord is tenslotte een resultante van verkiezingsprogramma’s, verkiezingsuitslagen, con
gresmandaten, nieuwe omstandigheden, inzichten, overtuigingen en beperkingen vain de opstellers en tenslotte een toetsingsdocument voor de parlementai
re fracties die een kabinet tot een parlementair kabinet maken. Ik acht het niet onwaarschijnlijk dat het re
geerakkoord te optimistisch zal blijken en herzien moet worden, formeel of materieel.
Wij hebben in ons Eindverslag zorgvuldig samengevat welke elementen uit het regeerakkoord voor onze werkzaamheden een randvoorwaarde vormden. Wij hebben echter aan die samenvatting twee opmerkin
gen toegevoegd. In de eerste plaats dat toekomstige ontwikkelingen door onzekerheid worden geken
merkt en dat nauwkeurige vooruitzichten een illusie zijn; kortom, er moet een beleidsmarge zijn.
In de tweede plaats m erkten wij op dat er een groot gevaar zit in een te rigoureuze bestedingsbeperking.
3) Een derde randvoorwaarde voor ons werk bleek al spoedig te zijn dat het realiseren van personele wisse
lingen in het kabinet in geen enkel opzicht een voor
waarde zou zijn voor het vinden van een oplossing.
4) Een vierde randvoorwaarde werd gevormd door alle beslissingen die reeds genomen waren toen het kabinet demissionair werd. Wij hebben dus geen be
staande afspraken opengebroken. Natuurlijk hebben wij ons evenmin beziggehouden met de zgn. ’claims’
van bewindslieden voor nieuwe of additionele uitga
ven.
5) Tenslotte de vijfde randvoorwaarde: de tijdsklem.
Iedereen had haast. De Kamerfracties waren zonder informatie sedert Prinsjesdag, de sociale partners stonden aan de vooravond van het arbeidsvoorwaar
denoverleg en de bewindslieden wilden allemaal dol
graag eindelijk echt aan het werk. Tenslotte - last but not least - als het opgelost kon worden zou het vooral in hoog tempo kunnen lukken gegeven de al bestaande overeenstemming.
V. Over onze werkwijze heb ik al iets gemeld.
Maar één van de niet gestelde vragen, die ik nu dus stel, is deze:
H oe schrijf je zo 'n eindverslag respectievelijk het daaraan ten grondslag liggende voorstel?Welnu, eigenlijk is het moeilijk te reconstrueren. Wij hebben vanaf het eerste uur gespreksaantekeningen gemaakt. Daarenboven maakten ook onze medewer
kers aantekeningen. Al tegen het einde van de eerste week, toen wij het conflict getraceerd hadden en de nieuwe problemen een beetje in het vizier hadden, besloten wij tot een opzet. Die is bijna ongewijzigd terug te vinden in het Eindverslag, dat wil zeggen in bijlage 2.
D e gehele tekst komt voor onze gezamenlijke verant
woording al hebben wij ieder, op basis van onze spe
cialismen, in verschillende mate aandacht gegeven aan verschillende onderdelen.
E n tja, waarde toehoorders, dan iszo’n stuk plotseling klaar. Plotseling in de zin dat het duidelijk was dat als wij een voorstel op tafel zouden leggen dat tot spoedi
ge afronding zou kunnen leiden. Wij zijn met die werkwijze geslaagd mede dank zij de vele adviezen die wij van binnen en buiten het overheidsapparaat kre
gen. Meestal gevraagd, soms ongevraagd.
Geen van de vijf betrokken bewindslieden kende ons voorstel dat wij in de vroege ochtend van 30 oktober overhandigden. D at was ook niet mogelijk want het was eerst in de voorgaande nacht om twee uur inhou
delijk gereedgekomen en om half negen ’s morgens vermenigvuldigd. D at bleek een nuttige werkwijze.
D e waarheid lag onzes inziens besloten in gecontro
leerde en controleerbare feiten. Die stonden in ons rapport en daarover bestond tenslotte geen enkel mis
verstand bij de betrokkenen.
VI. Dat leidt tot de zesde vraag:
W aarom was het eerste voorstel niet aanvaardbaar? En hoe ging het toen verder?Antwoord: Ik denk dat een eerste voorstel in de poli
tiek zelden aanvaard wordt. En toch zij n de verschillen tussen ons eerste en tweede, dat wil zeggen laatste, voorstel gering. U kunt dat zelf controleren in ons Eindverslag.
Vanaf het moment van het voorleggen van het eerste voorstel begonnen de onderhandelingen. Ik kan daar niet meer over zeggen dan dat deze, zoals dat heet, in een zeer openhartige sfeer hebben plaatsgevonden.
Onze vijf gesprekspartners, te weten de heren Van Agt, Den Uyl, Terlouw, Van der Stee en Van Thijn, behoren tot de categorie ervaren politici. Dat wij hen tot elkaar hebben gebracht heeft, denk ik, veel te maken met het feit dat wij mannen-van-buiten waren die voor politici nogal ongebruikelijke methoden van discussie en soort van argumenten hanteerden.
En toen was het dus allemaal klaar op woensdagavond 4november jl., dat wil zeggen 18 dagen na aanvang van onze werkzaamheden. Omstreeks tien uur die avond konden wij de Koningin ons Eindverslag aanbieden en voor het eerst weer als ex-informateurs in slaap vallen.
VII. Toch blijven er natuurlijk vragen over. Nog steeds vragen die niet gesteld zijn. De zevende vraag:
H oe beoordeel je de werking van de media in en na de informatieperiode?Ik zal trachten een genuanceerd antwoord te geven, puntsgewijs en onvolledig.
1) Tijdens onze informatie hebben wij niets medege
deeld, helemaal niets over de voortgang van ons werk.
E r was immers niets te melden. Hoewel hierover tij
dens ons werk (en achteraf) flink geklaagd is hecht ik eraan op te merken, dat wij gedurende de gehele informatieperiode niet eens het verzoek hebben ge
kregen van het bestuur van de organisatie van de parlementaire pers uit te leggen waarom wij niets konden mededelen.
2) Toen ons eerste voorstel op tafel lag, vrijdag 30 oktober dus, begonnen elementen van de oplossing door te sijpelen. Erg selectief, erg suggestief en zelden juist. Het beïnvloedde wel de politieke stemming. De eerste commentaren werden tezelfdertijd bekend.
Zelden heb ik mij zo verbaasd over het air van zelfver
zekerdheid waarmede journalisten, woordvoerders van maatschappelijke organisaties en politici hun beoordeling van onze oplossing gaven. Toch kenden zij het stuk niet; dat bleek namelijk uit hun reacties.
Kortom, zand in de machine.
3) Toen ons eindvoorstel aanvaard was gaven wij de volgende ochtend een persconferentie. Nu is het altijd moeilij k te praten met een groep van zo’n 100 mensen.
Deze keer was het nog gecompliceerder. Wij kregen wel vragen maar die waren vaak onvoldoende voorbe
reid o.a. omdat ons stuk eerst vanaf 9.30 uur beschik
baar was en de persconferentie om 11.00 uur begon.
Wij hebben de vragen zo goed mogelijk beantwoord en vervolgens radio en televisie te woord gestaan. In de loop van de middag keerden wij verbaasd en ver
heugd naar huis met de toezegging om de volgende avond nog in een politiek-café-achtig tv-programma op te treden. Onvoldoende hebben wij ons toen gerea
liseerd wat dezer dagen door De Gaay Fortman jr. zo aardig is gezegd: ’De kunst van de politiek is niet om de dingen zo goed mogelijk te zeggen, maar om ze zó te zeggen dat ze goed in het ochtendblad kom en’ (Haag
se Post, 21 november 1981).
4) Nadien hebben wij eigenlijk ternauwernood ver
zoeken om interviews of achtergrondgesprekken ge
kregen. Ik moet toegeven dat wij ons op de persconfe
rentie ook niet erg willig hadden getoond. Wij waren gewoon doodmoe. Toch was het verbazingwekkend zovele commentaren te lezen die slechts de bijzaken van ons succesvolle eindverslag betroffen. Enkele goede uitzonderingen daargelaten, meestal van de hand van Leidse afgestudeerden, verschenen er dan ook geen doordachte artikelen en commentaren over de hoofdzaken. Ik heb mij daaraan wel een beetje gestoord omdat de beeldvorming van ons eindresul
taat daardoor onnodig negatief werd. Anderzijds on
derken ik bij vele media en maatschappelijke organi
saties, van links èn rechts, een symbiotische relatie met bepaalde politici öf politieke partijen óf politieke opvattingen. En in alle redelij kheid kun j e van j ourna- listen die schaduwpolitici zijn niet verwachten dat zij zich van hun eigen politieke programma laten afleiden
door de economische diagnose van twee buitenstaan
ders.
5) Interessant is nog de vraag of ons stuk gelezen is.
Door sommige betrokkenen wel, door vele anderen niet. Voorbeelden:
(a) Een landelijk blad publiceerde ons oorspronkelijk niet aanvaarde voorstel als eindoplossing.
(b) Een groot landelijk blad stuurde mij na 8 dagen een persoon om mij te interviewen. Deze had echter ons stuk niet in bezit en ook niet gelezen.
Leende een exemplaar van mij en kwam nooit meer terug.
(c) De economische redacteur van een groot landelij k bladhad-naareigenzeggen-na een week ons stuk niet gelezen maar was wel verantwoordelijk voor meerdere artikelen en commentaren over ons Eindverslag.
(d) Een hooggeleerde commentator had reeds twee maal publiek commentaar gegeven toen hij be
dacht dat het misschien toch goed was bij mij het stuk op te vragen.
(e) Later bleek mij dat ook direct belanghebbenden (buiten de politiek) volstaan hebben m et het lezen van samenvattingen. Toen ik enkelen een brief stuurde met het verzoek nu het gehele stuk eens te lezen kreeg ik vooral verbaasde m aar positieve reacties.
VIII. De niet gestelde achtste vraag:
W elke zijn de int- en expliciete hoofdzaken van onze diagnose die ook niet weersproken zijn door het kabinet en door de Tweede Kamer?Welnu, die diagnose is puntsgewijs.
1) De Nederlandse economie staat er onnodig slecht voor: beleid duldt geen uitstel.
2) Elk alternatief voor een oplossing binnen dit kabi
net leidt tot uitstel van beleid en verlies van politiek draagvlak.
3) H et regeerakkoord is misschien te gedetailleerd maar het is voor een eensgezind kabinet mogelijk een kader en een tijdpad uit te zetten voor een doeltreffend beleid. Z o ’n uitgezet beleid moet ech
ter flexibel zi j n en niet in een te strak politiek keurs- lijfzitten. W atin 1981 waar was, isnietnoodzakelij-
kerwijs even waar in 1982.
4) Onze eerste nationale taak is vermindering van de afkalving van de werkgelegenheid. Dat kan alleen als de marktsector krachtig versterkt wordt. A r
beidstijdverkorting en dergelijke helpen onder voorwaarden een beetje, maar dat is niet de werkelijke oplossing.
5) De publieke financiën (van het Rijk, andere over
heden en sociale verzekeringen) w orden-vriende
lijk gezegd - ouderwets beheerd en niet beheerst.
En ook: een verdere uitbreiding van de collectieve
lastendruk is niet aanvaardbaar. Het tegendeel ligt voor de hand.
6) H et financieringstekort van de overheid is te hoog, moet terug, m aar dat moet weloverwogen en niet op dogmatische wijze geschieden.
7) In dit land heeft solidariteit altijd een grote rol gespeeld in de sociale en economische politiek. Dit is het moment om te zien of een beroep op solidari
teit voor werkgelegenheid hetzelfde effect heeft als het rammelen met een collectebus wat ertoe leidt dat een menigte mensen maar liever doorloopt.
8) Onze diagnose heeft betrekking op meerdere ja
ren; de oplossing alleen op belangrijke beleidsza
ken voor 1982. D at vloeide voort uit onze opdracht.
Nochtans menen wij dat nu al geconcludeerd moet worden dat er in ieder geval verdere ombuigingen moeten worden voorbereid in de sfeer van de socia
le zekerheid, gezondheidszorg en ambtenarensala
rissen respectievelijk pensioenen.
Welnu, ongetwijfeld ben ik niet volledig geweest.
Maar ik hoop toch dat u zich deze acht opmerkingen wilt herinneren in plaats van een suggestie tot overwe
ging van een invoering - als bezuinigingsmaatregel - van een inkomensafhankelijke kinderbijslag.
IX. De negende vraag is nu:
W at is e r van de succesvolle lijmpoging terechtgekomen ?H et antwoord is vierledig.
1) H et kabinet-Van Agt II zit vooralsnog in het zadel, heeft een brede parlementaire steun en het echte werk is begonnen. H et zou het ook best vier jaar kunnen volhouden, althans als de sociale en econo
mische realiteit een even belangrijke rol gaat spelen
als afspraken van vóór de periode dat het kabinet aan de slag ging.
2) De wijze waarop wij het werkgelegenheidspro
gramma van het kabinet (niet van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en de publie
ke financiën op een rijtje hebben gezet, zal niet kunnen nalaten effect te hebben op het politieke realisme van de coalitiepartners. Dat is nu reeds een beetje merkbaar.
3) H et derde onderdeel van het antwoord is, dat ’ka
m erbreed’ voor het eerst in tien jaren weer erkend lijkt te worden dat economische politiek op contro
leerbare wijze door economen èn politici kan wor
den bedreven.
4) Een enkele politicus heeft de afgelopen dagen ge
zegd dat hij node ons lijmakkoord heeft aanvaard.
Dat is vreemd want instemming van de fracties hebben wij niet gevraagd. H et dunkt mij dat zich hier het verschil toont tussen de belastingconsulent - de bouwer van constructies - en de belastingin
specteur - die de constructie (dat wil zeggen het regeerakkoord) aan de redelijkheid en de werkelijkheid toetst.
Toch moet ik hier nog iets aan toevoegen.
De afgelopen weken is in meerdere commentaren gezegd dat ons Eindverslag, onze oplossing, onvol
doende solide zou zijn. Ik betwist dat niet slechts, maar wijs er vooral op dat géén onzer critici een alter
natief beleid of beleidsonderdeel heeft voorgesteld.
D at wil bijvoorbeeld zeggen:
- degenen die geen solidariteitsheffing willen hebben moeten zeggen waar zij dan wel dat deel van de middelen voor werkgelegenheid in 1982 vandaan zullen halen óf dat zij geen werk willen behouden dan wel scheppen middels deze lichte en tijdelijke belastingverhoging;
- degenen die de ombuiging in de Ziektewet afwijzen moeten de gevolgen aanvaarden en een alternatief- dat nu uitvoerbaar is - op tafel leggen;
- degenen die zeggen dat wij de begroting 1982 niet geheel sluitend hebben gemaakt hebben gelijk.
Zelfs als ons de tijd was gegeven hadden wij het toch niet gedaan. Immers de afweging van prioriteiten voor uitgaven en inkomsten is in ons systeem geluk
kig aan ter verantwoording te roepen politici voor-
(Vervolg zie blz. 64)
X. Waarde toehoorders, de tiende en laatste vraag:
W as het nou leuk?Ook die vraag is niet gesteld.
Mijn directe universitaire omgeving weet dat ik niet geheel en al uitgerust aan deze politieke expeditie begon. Was dat wel het geval geweest, dan was de uitputtingnietveel minder geweest. Dagen van 18 a 20 uren waren normaal in deze bijna drie weken. On
danks alle ervaringen aan de rand van de politiek bleken deze informateurs daar ternauwernood tegen bestand. D at leidde ertoe dat wij nogal wat nadruk hebben gelegd - zo blijkt achteraf - op vasthoudend
heid, openhartigheid en tijdslimieten. D at heeft goed gewerkt, naar iedereen toe.
formateurs en informateurs. Ik kan niet beter doen dan ten overstaan van mijn universitaire achterban over mijn ervaringen en resultaten vertellen.
Ja, het was leuk en ik ben de Rijksuniversiteit Leiden dankbaar dat ik even weg mocht. Belangrijker is ech
ter dat, toen een aantal belangrijke politici in Den Haag hun kluts even geheel of ten dele kwijt waren, de kans werd gegeven om een tweetal relatieve buiten
staanders te laten vaststellen wat er eigenlijk met de Nederlandse economie aan de hand is, hoe de publie
ke financiën er voor staan, wat een werkgelegenheids
plan is, enzovoort. Toen dat was geschied had ook iedereen zijn/haar kluts weer ongeveer op de goede plaats. D at doet hopen dat, met alle beperkingen die het buitenland ons oplegt, Nederland toch weer ver
antwoorde sociaal-economische en financiële politiek zal kunnen gaan voeren. Als wij dat tenminste willen èn durven.