• No results found

Ruimtelijke onderbouwing. Dorpstraat 34 34a. Gemeente West Maas en Waal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ruimtelijke onderbouwing. Dorpstraat 34 34a. Gemeente West Maas en Waal"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ruimtelijke onderbouwing Dorpstraat 34 – 34a

Gemeente West Maas en Waal

(2)

Gegevens over het plan:

Plannaam: Dorpstraat 34-34a Dreumel

Identificatienummer: NL.IMRO.0668.DREDorpstraat34A-AFW1

Status: Ontwerp

Datum: 25 februari 2019

Projectnummer Buro SRO: 05.50.03

Gegevens projectbetrokkenen:

Opdrachtgever: Driessen Vastgoed BV, Dreumel Contactpersoon opdrachtgever: De heer G. Remers

Betrokken gemeente: West Maas en Waal Behandelend ambtenaar: Mevrouw M. Baars

Gegevens Buro SRO:

Projectleider Buro SRO: Jeanine Jentink

Bezoekadres vestiging Arnhem Sweerts de Landasstraat 50 6814 DG te Arnhem

Telefoon: 026 – 35 23 125

E-mail: arnhem@buro-sro.nl

Internet: www.Buro-SRO.nl

(3)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding 5

1.1 Aanleiding voor het initiatief 5

1.2 Ligging plangebied 5

1.3 Leeswijzer 6

Hoofdstuk 2 Het initiatief 7

2.1 Huidige situatie 7

2.2 Toekomstige situatie 8

Hoofdstuk 3 Beleidskader 11

3.1 Rijksbeleid 11

3.2 Provinciaal beleid 12

3.3 Gemeentelijk beleid 13

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid 15

4.1 Milieu 15

4.2 Water 20

4.3 Ecologie 22

4.4 Verkeer 23

4.5 Cultuurhistorie en archeologie 24

4.6 Economische uitvoerbaarheid 26

Hoofdstuk 5 Procedure 27

5.1 Inspraak en overleg 27

5.2 Van ontwerp naar vaststelling 27

Bijlagen 29

Bijlage 1 Schetsontwerp 31

Bijlage 2 Bodemonderzoek 33

Bijlage 3 Watertoets 35

Bijlage 4 Quick scan Flora en fauna 37

Bijlage 5 Archeologisch onderzoek 39

Bijlage 6 Programma van Eisen archeologische begeleiding 41

Bijlage 7 Selectiebesluit PvE 43

Bijlage 8 Selectiebesluit ROB 45

(4)
(5)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

Voorliggende onderbouwing is opgesteld om de sloop van een schuur en de bouw van twee flexwoningen mogelijk te maken aan de Dorpstraat te Dreumel. Deze ontwikkeling maakt onderdeel uit van een plan voor herontwikkeling van het perceel 34/34a dat naast dit initiatief bestaat uit de transformatie van het

naastgelegen voormalige cafégebouw 't Zwaantje tot vier appartementen.

De ontwikkeling van twee flexwoningen kan niet worden gerealiseerd binnen het geldende bestemmingsplan.

Omdat het wel een passende ontwikkeling is op de locatie wordt medewerking verleend om van het

bestemmingsplan af te wijken. In deze ruimtelijke onderbouwing is gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Dorpstraat 34/34a, centraal gelegen in het centrumgebied van de kern Dreumel. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de kern.

Globale ligging plangebied in de omgeving (bron: openstreetmap.org)

(6)

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op

haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.

(7)

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Eerst wordt ingegaan op de huidige functies en bebouwing in het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het centrumgebied van de kern Dreumel. Door de ligging aan de Dorpstraat en nabij de kruising met de Zwaanstraat is het een beeldbepalende locatie in het dorp. Het middelste deel van de Dorpstraat, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande woningen en heeft een dorps en groen karakter. Zo is aan de overzijde van de kruising met de Zwaanstraat een boomgaard gelegen. Tegenover het plangebied zijn vier bouwkavels aanwezig voor de ontwikkeling van vrijstaande woningen. Naast de schuur ligt een doodlopende zijstraat die dient voor de ontsluiting van een aantal achtergelegen woningen.

In de huidige situatie staan er op het perceel Dorpstraat 34/34a twee gebouwen: het voormalige café 't Zwaantje en een naastgelegen schuur. De schuur is omstreeks 1936 gebouwd en heeft in de loop der jaren diverse functies gehad. Vanuit het woonhuis/café was het in gebruik als olie- en kolenhandel, taxibedrijf en veestal. In de jaren '60 is er een bezinepomp geëxploiteerd. Momenteel is het in gebruik als autoherstelbedrijf en voor opslag van materiaal. Het pand heeft geen monumentale status en is in verouderde staat.

Kenmerkend aan de schuur zijn de verschillende goothoogtes aan de voor- en achterzijde.

Ligging van het perceel 34/34a met de te slopen schuur (rode stip) (luchtfoto: ruimtelijkeplannen.nl)

(8)

Huidige situatie: het voormalige café 't Zwaantje en de naastgelegen schuur

2.2 Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie wordt de schuur gesloopt ten behoeve van twee flexwoningen, die door hun gelijkvloerse indeling levensloopgeschikt zijn. De woningen worden uitgevoerd in één bouwlaag met kap. De karakteristieke vorm van de schuur met de verschillende goothoogtes komt terug in het ontwerp van de woningen. Door deze vorm en de situering parallel aan de weg blijft het ruimtelijke beeld van de omgeving in grote lijn onveranderd.

Vanwege de verkeersveiligheid en het wooncomfort komen de woningen op iets grotere afstand van de weg te staan dan de huidige schuur. In de aanbouw zijn een slaapkamer en badkamer ondergebracht. De aanbouwen verschillen in grootte en vorm, afhankelijk van de individuele wensen van de kopers.

Voor het hele perceel 34/34a is een stedenbouwkundig schetsplan gemaakt dat ingaat op de inrichting, groen, parkeren en ontsluiting. In het plan zijn in totaal 10 parkeerplaatsen opgenomen. De twee flexwoningen krijgen elk een parkeerplaats op eigen terrein. Het parkeren ten behoeve van de appartementen en bezoekers vindt plaats aan de achterzijde van het perceel op een binnenterrein dat via de naastgelegen doodlopende straat wordt ontsloten. Hier zijn acht parkeerplaatsen aanwezig. Hierdoor is het parkeren van auto's op en over het trottoir verleden tijd en door de tuinen rondom de bebouwing krijgt het straatbeeld een groenere uitstraling, passend in de omgeving. Een onderbouwing van de parkeerbehoefte is opgenomen in paragraaf 4.4.

Elke woning heeft een eigen berging. Voor de appartementen op de eerste verdieping zijn deze bereikbaar via het paadje dat vanaf de weg naar het binnenterrein loopt. De appartementen op de begane grond en de twee flexwoningen hebben een eigen tuin en via daar zijn de bergingen bereikbaar.

(9)

Schetsontwerp Dorpstraat 34-34a Dreumel (bron: Buro SRO)

Impressie 3D-visualisatie bouwmassa in het straatbeeld van de Dorpstraat (bron: Buro SRO)

(10)

Impressie 3D-visualisatie ontwerp woningen (bron: Driessen Vastgoed)

(11)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de

elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden.

Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid,

detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in

'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden.

(12)

Ladder duurzame verstedelijking

Het plan is dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de regionale woningbehoefte. Aangezien het initiatief slechts de ontwikkeling van 2 woningen betreft, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro, zo blijkt uit jurisprudentie. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

1. Duurzame economische structuurversterking;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:

 kansen bieden aan bestaande bedrijven,

 creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,

 creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,

 versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,

 een gezonde vrijetijdseconomie,

 een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.

2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

 ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,

 zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,

 een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus

beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal

(13)

beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen de kern Dreumel en is dermate kleinschalig dat er geen provinciaal belang mee is gemoeid. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing (zie 3.1). Het initiatief past in het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dorpen 2025

De Structuurvisie vormt het strategisch beleidsdocument dat de ruimtelijke ontwikkeling van West Maas en Waal tot 2023 op hoofdlijnen bevat. Centraal thema in de visie is de leefbaarheid in de dorpen. De komende jaren leiden sociale en economische ontwikkelingen tot veel veranderingen in de dorpen en in de relatie tussen de dorpen. Als uitwerking van de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 wordt in de Structuurvisie voor de komende tien jaar aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. Er wordt ruimte geboden voor initiatieven die de identiteit en kwaliteit van de dorpen versterken.

De verwachting is dat er tussen 2010 en 2020 845 woningen bij moeten komen, waarbij rekening is gehouden met bijzondere factoren. De ontwikkelingen worden geconcentreerd in en om de kernen. Op rijks- en

provinciaal niveau heeft inbreiding de voorkeur boven uitbreiding van de dorpen. Inbreiding kan echter alleen onder de voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit. Uitbreiding wordt echter niet uitgesloten. In de periode tot 2030 zal inbreiding vooral plaatsvinden in de vorm van herontwikkeling. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om oude woningen of om andere vrijkomende functies zoals bedrijfsgebouwen en voorzieningen. Door herontwikkeling hiervan wordt de aanwezige ruimte optimaal benut, worden

verpaupering en leegstand tegengegaan en kan een structurele versterking van het dorp plaatsvinden. Mede hierdoor blijft de leefbaarheid in de dorpen behouden.

In de Structuurvisie zijn ontwikkelingsplannen voor de verschillende dorpen opgenomen. Voor de kern Dreumel wordt ingezet op versterking van de bestaande opbouw van de kern die wordt gekenmerkt door een open en groen karakter, hoofdzakelijk vrijstaande bebouwing aan de linten en groene binnengebieden.

Planspecifiek

In de Structuurvisie dorpen 2025 is voor de gemeente West Maas en Waal een behoefte van 845 woningen geraamd. De realisatie van een tweetal woningen past binnen deze behoefte. Het plan betreft een inbreiding van Dreumel en herontwikkeling van verouderd vastgoed waardoor verpaupering wordt tegengegaan.

Daarmee geeft het plan invulling aan het beleid uit de Structuurvisie Dorpen 2025. Door sloop van de schuur en ontwikkeling van twee woningen op dezelfde locatie en met een vergelijkbaar volume, blijft de bestaande opbouw behouden zonder dat de kern verder wordt verdicht.

3.3.2 Toetsingskader woningbouw

De gemeente West Maas en Waal hanteert het Toetsingskader woningbouw om te beoordelen welke woningbouwinitiatieven een kwalitatieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van de kernen. Eens per twee jaar wordt een afweging gemaakt welke ingediende initiatieven gehonoreerd kunnen worden.

(14)

Initiatieven worden getoetst op 5 criteria:

1. de volkshuisvestelijke bijdrage (doelgroep, prijsklasse, diversiteit) 2. oplossing van een ruimtelijk knelpunt

3. hergebruik van bestaand vastgoed

4. multifunctionaliteit (toevoegen van andere functies dan wonen) 5. voldoen aan de vraag naar woningen in de kern

Planspecifiek

Voor de locatie Dorpstraat 34-34a is in december 2016 een verzoek ingediend in het kader van het

Toetsingskader woningbouw. Het college geeft hierop besloten medewerking te verlenen en 6 contingenten te reserveren: vier appartementen in het voormalige café 't Zwaantje en de 2 levensloopbestendige woningen in onderhavig plan. Voor de vier appartementen is een afzonderlijk procedure doorlopen.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Dorpen' van de gemeente West Maast en Waal, vastgesteld op 11 december 2014. Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf' waardoor de ontwikkeling van woningen in strijd in met het bestemmingsplan. Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld om middels een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan de sloop van de schuur en bouw van twee woningen mogelijk te maken.

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Dorpen', plangebied rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Daarnaast geldt aanvullend ook het bestemmingsplan 'Archeologie' dat is vastgesteld op 3 december 2015.

Voor het plangebied geldt de 'waarde archeologie 1'. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het onderwerp archeologie.

(15)

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een projectbesluit moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar

verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Ten behoeve van het plan is er in het kader van koop van het perceel een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2 voor het rapport. Uit een eerder onderzoek uit 1999 bleek dat bodem en grondwater waren verontreinigd met minerale olie, wat samenhangt met de ondergronds aanwezige brandstoftanks.

De sterk verhoogde gehaltes aan minerale olie die in 1999 in de bodem zijn aangetoond, zijn bij het huidige onderzoek niet meer aangetoond. Op basis van de resultaten van het actualiserend onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake meer is van een sterke verontreiniging van de bodem. In het grondwater en in de vaste bodem zijn geen verhoogde gehaltes aan aromaten aangetoond.

Voor de aanvraag van de omgevingsvergunning dient het overige deel van de onderzoekslocatie onderzocht te worden conform de NEN 5740. Omdat in de bodem bijmengingen met puin zijn geconstateerd, dient de bodem verdacht beschouwd te worden met betrekking tot de aanwezigheid van asbest. Derhalve dient tevens een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707 uitgevoerd te worden.

Vanwege de bebouwing kan het verkennende bodem- en asbestonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 pas na sloop van de gebouwen plaatsvinden, omdat dan een compleet beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied kan worden verkregen. Een vast onderdeel van het bodemonderzoek is een historisch vooronderzoek. Deze zal worden uitgevoerd voor het gehele perceel, inclusief het voormalige horecapand en de schuur. Bij het slopen van de bebouwing dient men geen graafwerkzaamheden in de grond uit te voeren.

Voordat men gaat bouwen dient de bodemkwaliteit te voldoen aan de functie. Dit kan betekenen dat uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat saneringsmaatregelen eventueel nodig zijn, waarbij

verontreinigde grond en/of grondwater wordt verwijderd.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.

(16)

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om

bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Uit metingen van het rekenpunt 15559588 (aan de Van Heemstraweg (N322) ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

NO2 (stikstofdioxide) PM10 (Fijn stof) Gemeten totale concentratie

jaargemiddelde 2016 (µg/m3)

18,9 µg/m3 19,6 µg/m3

Grenswaarde concentratie (µg/m3)

40 µg/m3 40 µg/m3

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Aangezien de ontwikkeling van 2 woningen ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen ligt, draagt het project 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

 woningen;

 geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;

 geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

(17)

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend initiatief is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. In de Dorpstraat geldt, net als in de hele bebouwde kom van Dreumel, een 30 km-regime. Op basis van de Wgh (artikel 74 lid 2) is nader onderzoek daardoor niet nodig. Gelet op de lage verkeersintensiteit aan de Dorpstraat is er ook geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar geluidhinder. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij.

Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Dit aspect vormt dus geen belemmering voor het plan. Voor de milieuzonering van niet-agrarische bedrijven zie paragraaf 4.1.5. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof.

De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

(18)

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de directe omgeving van het plangebied ligt een drietal bedrijven. In onderstaande tabel zijn deze functies en bijbehorende richtlijnen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering van de VNG weergegeven.

Functie Adres Afstand tot plangebied Richtafstand

Horeca Zwaanstraat 7 45m 10m

Dienstverlening (kapsalon) Dorpstraat 13 40m 10m

Bedrijf categorie 1 en 2 Dorpstraat 28 60m 30m

De afstanden tussen het plangebied en de bedrijven voldoen ruimschoots aan de richtlijnen. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Spuitzonering

Wanneer nabij een plangebied een perceel aanwezig is waar het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen is toegestaan, kunnen deze gewasbeschermingsmiddelen overwaaien naar het plangebied. Dit kan invloed hebben op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarnaast kan het toepassen van

gewasbeschermingsmiddelen nabijgelegen oppervlaktewater vervuilen.

De provincie Gelderland hanteert een onderzoekszone van 50 meter rondom een boomgaard. Volgens het wetenschappelijke rapport van PRI 2015 in Wageningen, 'Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen', blijkt dat bij een standaard spuittechniek na 35 meter afstand geen effecten meer optreden. Deze afstand wordt verkleind als er een windhaag of andere afschermde beplanting aanwezig is. De effectafstand wordt bovendien verkleind door driftreducerend te spuiten. Sinds 1 januari 2018 is in de tweede Nota Duurzame Gewasbescherming wettelijk opgenomen dat alléén spuittechnieken zijn toegestaan met een driftreductie van minimaal 75%. Deze regel gold eerder alleen voor percelen waar oppervlaktewater in de buurt is, maar sinds 1 januari 2018 is driftreducerend spuiten overal verplicht.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft het wijzigen van een bedrijfs- naar woonbestemming. In beide situaties betreffen de inrichtingen gevoelige locaties. Aan de overkant van de weg (hoek Dorpstraat-Zwaanstraat) ligt een agrarisch perceel met een fruitboomgaard. Hier kunnen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op dit perceel kan invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Onderstaande tabel geeft de minimale benodigde afstand van de woonbestemming tot aan de eerste bomenrij van de boomgaard. Als er een driftreductie van 75% (DRT75) wordt toegepast, geldt dat er bij een afstand van 30 meter geen effecten zijn.

(19)

Tabel - Benodigde afstand vanaf de eerste bomenrij (m) (bron: Plant Research International, Wageningen UR, 2015)

De afstand tussen het plangebied en het agrarische perceel is 33 m. Rekening houdend met een vrije ruimte van 3 meter (i.v.m. manoeuvreren en oogsten) van de perceelsgrens, ligt de eerste boom op 36 meter van de perceelgrens van het plangebied. Deze afstand voldoet aan de benodigde afstand van minimaal 30 meter tussen de eerste bomenrij op het agrarisch perceel en het plangebied. Het toepassen van

gewasbeschermingsmiddelen heeft derhalve geen invloed op het woon- en leefklimaat van het plangebied.

Daarnaast is tussen de boomgaard en het plangebied een groenvoorziening aanwezig wat de drift vanuit het agrarische perceel in oostelijke richting vermindert.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect spuitzonering.

4.1.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

(20)

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

Uitsnede risicokaart van de omgeving van het plangebied (bron: risicokaart.nl)

De planlocatie ligt in zuidelijke richting op 620 meter afstand en in oostelijke richting op circa 550 meter van een buisleiding. Daarnaast is aan de Van Heemstraweg een LPG station aanwezig, op 540 meter afstand van het plangebied. Over Waal is een binnenvaartroute aanwezig die op 1.300 meter afstand ligt. Hieruit is op te maken dat het plangebied in geen van de invloedsgebieden ligt van deze inrichtingen, buisleidingen en transportroutes. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

(21)

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in

Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

 vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.

 schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan

kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

 de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en

 de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.

Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

(22)

Planspecifiek

De huidige schuur heeft een oppervlak van circa 150 m². Rondom de schuur is circa 150 m² aan verhard oppervlak aanwezig. De hoeveelheid bebouwd oppervlak zal niet wezenlijk toe- of afnemen als gevolg van de sloop van de schuur en ontwikkeling van twee woningen. Overeenkomstig het waterschapsbeleid is in situaties in stedelijk gebied met een toename van minder dan 500 m2 geen compenserende waterberging nodig.

Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Deze toets heeft het plan van een positief wateradvies voorzien. Het waterschap heeft aangegeven dat het ruimtelijke plan in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd hoeft te worden aan het Waterschap Rivierenland. Een samenvatting van de watertoets is bijgevoegd in bijlage 3.

Het beleid van de gemeente is om geen hemelwater te infiltreren vanwege de slechte doorlatendheid van de hoofdzakelijk kleiïge ondergrond. In het plangebied zal het hemelwater dat op de verhardingen terecht komt apart worden opgevangen en via een gescheiden systeem worden afgevoerd naar de Dorpstraat waar het via een waterspuwer in het hier gelegen HWA-riool terecht. Ook bij de nieuwe woningen zal het hemelwater (semi-)bovengronds afstromen naar de Dorpstraat. De vuilwaterafvoer van de nieuwe bebouwing wordt op het bestaande rioolstelsel aangesloten.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01- 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat)

beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.

Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende

maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

(23)

Ligging natura 2000-gebieden in een straal van 3km tot het plangebied (bron: synbiosys.alterra.nl/natura2000)

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied 'Rijntakken' dat op 700 meter afstand ligt. De beoogde ontwikkeling, bestaande uit sloop van de schuur en de bouw en het gebruik van de woningen, kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie (projecteffect). Een toename van de stikstofdepositie kan een effect hebben op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Echter leert de ervaring dat het projecteffect bij soortgelijk en grotere projecten en de afstand tot kwetsbare habitats veelal onder de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar blijft.

Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring) geldt dat de afstand tot het Natura 2000- gebied Rijntakken gelet op de grote afstand niet zal leiden tot een negatief effect.

Concluderend kan worden gesteld dat door de kleinschalige omvang van de ontwikkeling en grote afstand tot het te beschermen gebied, het optreden van significante negatieve effecten uitgesloten worden.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de sloop en ontwikkeling van het plan is een verkennend onderzoek flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is te vinden in bijlage 4. Uit het onderzoek komt naar voren dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot soortenbescherming.

4.4 Verkeer

In de Nota Parkeren van de gemeente West Maas en Waal wordt per functie ingegaan op de parkeernorm.

Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen centrumgebieden en overige delen. Onderhavige locatie wordt in de Nota Parkeren gerekend tot de centrumzone van Dreumel. In centrumgebieden geldt een parkeernorm van 1,6 per woning en 1,3 per seniorenwoning.

(24)

Planspecifiek

Het plan bestaat uit 4 appartementen en 2 flexwoningen (seniorenwoningen) en ligt in het centrumgebied van Dreumel. Dat betekent een minimale parkeerbehoefte van 9 parkeerplaatsen, zoals onderstaande

parkeerbalans laat zien.

Parkeerbalans

woningtype aantal parkeernorm benodigd aantal pp

appartement aeniorenwoning

4 2

1,6 1,3

6,4 2,6

totale parkeerbehoefte 9,0

In het plan is in 10 parkeerplaatsen voorzien. De seniorenwoningen krijgen elk een eigen parkeerplaats op eigen terrein. Het parkeren voor de bewoners van de appartementen en bezoekers vindt plaats op het binnenterrein met 8 parkeerplaatsen dat via de naastgelegen zijstraat wordt ontsloten. Deze zijstraat en de Dorpstraat kunnen het extra verkeer als gevolg van dit plan zonder probleem verwerken.

De inrit naar de parkeerplaats op het achterterrein heeft een breedte van 4 meter. De opritten bij de flexwoningen hebben een breedte van 3,5 meter.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op

gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

(25)

Planspecifiek Cultuurhistorie

De historie en ontwikkeling van Dreumel is goed zichtbaar in de ruimtelijke structuur en bebouwing. In de kern staan diverse gebouwen die een monumentale status hebben (diverse boerderijen, molen, klooster en kerkruïne). De te slopen schuur aan de Dorpstraat is omstreeks 1936 gebouwd en was oorspronkelijk in gebruik als olie- en kolenhandel, taxibedrijf en veestal. Door de verschillende goothoogten heeft het pand een karakteristieke vorm.

De gemeente heeft een inventarisatie uitgevoerd naar cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in de gemeente. Hierbij zijn panden vanaf de straat geïnventariseerd en ingedeeld in drie categorieën. Categorie K1 staat voor de hoogste cultuurhistorische waarde. Panden in deze categorie komen in aanmerking om op de monumentenlijst te komen. Categorie K2 is de klasse waarin de meeste waardevolle objecten mogelijk wellicht ook als monument kunnen worden beschouwd. De schuur is geplaatst in categorie K3. Het betreft

karakteristieke of beeldbepalende panden maar met onvoldoende cultuurhistorische waarde om in aanmerking te komen voor plaatsing op de monumentenlijst.

Uit een bouwtechnisch onderzoek is gebleken dat behoud van het pand, door het te verbouwen en geschikt te maken voor bewoning, onhaalbaar is. Mede door de slechte staat waarin het pand verkeert, zijn daarvoor te grote investeringen nodig. Bovendien zijn voor transformatie tot wonen ingrepen nodig als het aanpassen en/of toevoegen van deur- en raampartijen en dakkapellen waardoor een groot deel van de karakteristieke uitstraling verloren gaat. Wel krijgt het nieuw te bouwen volume dezelfde hoofdvorm als de schuur met verschillende goothoogten waarmee wordt gerefereerd aan de karakteristiek van de oorspronkelijke bebouwing.

Archeologie

Ten behoeve van het plan is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5 voor het rapport.

Uit het archeologisch vooronderzoek blijkt dat het plangebied een hoge tot zeer hoge verwachting heeft op archeologische resten uit de periode van de IJzertijd-Romeinse tijd t/m de Nieuwe tijd. In de bovenste 25 tot 80 cm van de ondergrond bevindt zich een archeologische laag, in de vorm van een mogelijke terplaag en mogelijk ook een oude woongrond.

Uit archeologisch onderzoek in de directe nabijheid van het plangebied blijkt dat de datering van oude woongronden in Dreumel terug gaat tot in de Middeleeuwen en zelfs de Romeinse tijd. Verder blijkt uit historische kaarten dat het plangebied al vanaf het begin van de 19e eeuw bebouwd is en in het plangebied een herberg stond; De Zwaan genaamd. Oudere kaarten van het plangebied waren niet beschikbaar, maar de centrale ligging in de dorpskern en het feit dat het plangebied is omringd door huisterpen i.c. woonheuvels is indicatief voor een zeer hoge verwachting op archeologische resten uit de Middeleeuwen-Nieuwe tijd.

Gezien dat archeologische resten binnen 80 cm onder het huidige maaiveld worden verwacht, zullen deze vrijwel zeker worden verstoord. Daarbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat ter plaatse van de bestaande bebouwing en ter plaatse van vastgestelde ondergrondse opslagvoorzieningen de bodem en hiermee ook eventuele archeologische resten lokaal verstoord zullen zijn.

Gezien de hoge tot zeer hoge archeologische verwachting van het plangebied wordt bij bodemingrepen geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren. De sloop en het uitgraven van de fundering zal onder archeologische begeleiding plaatsvinden. Hiertoe is een Programma van Eisen opgesteld dat op 22 februari 2019 door het bevoegd gezag is goedgekeurd (zie bijlage 6). De selectiebesluiten zijn opgenomen in bijlage 7 en 8. Daarnaast dienst rekening te worden gehouden met archeologie bij een eventuele sanering ter plaatse van de ondergrondse brandstoftanks.

(26)

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

 het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;

 het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;

 het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten.

Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

(27)

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Inspraak

Gezien de beperkte impact van dit plan wordt geen inspraak gehouden. De directe buren worden door de initiatiefnemer op de hoogte gebracht van dit plan.

Overleg

Voor het plan is een digitale watertoets ingevuld. Deze toets is voorzien van een positief advies. Met het plan zijn geen provinciale belangen in het geding, waardoor overleg met de provincie niet nodig is.

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Een ieder kan hierop zienswijzen indienen. Bij het

vaststellingsbesluit wordt hierop nader ingegaan.

(28)
(29)

Bijlagen

(30)
(31)

Bijlage 1 Schetsontwerp

(32)
(33)

Bijlage 2 Bodemonderzoek

(34)
(35)

Bijlage 3 Watertoets

(36)
(37)

Bijlage 4 Quick scan Flora en fauna

(38)
(39)

Bijlage 5 Archeologisch onderzoek

(40)
(41)

Bijlage 6 Programma van Eisen archeologische begeleiding

(42)
(43)

Bijlage 7 Selectiebesluit PvE

(44)
(45)

Bijlage 8 Selectiebesluit ROB

(46)
(47)
(48)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De gemeente Peel en Maas heeft in antwoord op het principeverzoek van 19 april 2018 aangegeven medewerking te willen verlenen aan de herontwikkeling van het plangebied onder

Advies 1.1 De teamleider van wonen en milieu mandaat te verlenen per 9 december 2020, om namens Burgemeester en Wethouders besluiten te nemen op de ingediende

Verwerking luiers bij ARN € 105,50 per ton (tarief 2021) Beheer en onderhoud containers € 350 per container per jaar Datakosten toegangscontrole € 65 per container per jaar Beheer

Actuele kennis van het onderwerp klimaatadaptatie is van groot belang. Ook moeten gegevens worden ontsloten in begrijpelijke informatie voor onze inwoners. Klimaatinformatie is

• 1 e stap is 2030: 20,2 miljoen ton CO 2 uitstoot van centrales besparen door duurzame opwekking. • Dat komt overeen met 35

Tot de vaststelling van het NSL zijn conform de AMvB NIBM projecten ‘niet in betekenen- de mate’ voor luchtkwaliteit als de toename van de concentraties stikstofdioxide of fijn

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR.. Binnen de 10 -6 -contour is

Dit ruime huis beschikt over een ruime hal/entree, woonkamer, keuken, 4 slaapkamers, moderne badkamer en een riante tuin met ligging op het zuidoosten.. De grote garage en