• No results found

P. van Schilfgaarde, Keerpunt. E. J. Bcill, Leiden, blz. ƒ 3,.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "P. van Schilfgaarde, Keerpunt. E. J. Bcill, Leiden, blz. ƒ 3,."

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BOEKBESPREKINGEN

P . van S ch ilfg aa rd e, K eerpu nt. E . J. Bcill, L eid en , 1947. 198 blz. ƒ 3,— .

D it boek is de tweede druk, vermeerderd met een „terugblik en vooruitzicht”, van

„Keerpunt in de cultuur”, dat eind 1938 het licht zag. De veranderde vlag dekt overigens een volkomen ongewijzigde lading; zelfs de opmerking, dat in 1940 wellicht een nieuwe wereldoorlog zal uitbreken, is blijven staan.

Het keerpunt in de cultuur, dat de schrijver in het oog heeft gevat, valt omstreeks 1900. In den ontwikkelingsgang der Europese beschaving tot dat tijdstip zijn drie perioden te onderscheiden, die in de gangbare terminologie klassieke oudheid, Middeleeuwen en

„moderne" tijd worden genoemd; zij verhouden zich als het onbewuste, het bewuste en het zelfbewuste, of als aarde, ziel en geest. De twee eerste perioden worden door Dr. V an Schilfgaarde niet in den brede behandeld; het is de derde, die zijn volle aandacht opeist, omdat zij met het „keerpunt" bij de laatste eeuwswisseling wordt afgesloten.

Aldus ontstond hoofdstuk 1, dat onder den titel „In het slop" het tijdperk bespreekt,

„dat omstreeks 1500 met de ontdekkingsreizigers begint en omstreeks 1900 eindigt met de verovering van de lucht door het vliegtuig.” Dan is de westeuropese cultuur aan de grenzen van haar ondergang gebracht. De cultuurpessimistische opvatting van den schrijver blijkt ook uit het tweede hoofdstuk („Uitweg?” ), dat de worsteling van de wereld naar nieuwe vormen beschrijft. Hoofdstuk 3, „Perspectieven" getiteld, wil ten slotte uitzichten geven voor de toekomst.

Het is waarlijk een even gigantische als belangrijke taak, die de auteur: zich gesteld heeft. Het loont dus de moeite, zijn inzichten nauwkeuriger te beschouwen. W elke zijn, vooreerst, de kenmerken van dien tijdkring 1500— 1900? V an Schilfgaarde noemt hem

„het tijdperk van Prometheus”. Zucht naar macht, het Prometheusideaal, beheerst Europa; de mens als vrije persoonlijkheid gaat de natuur en de wereld aan zijn wil onderwerpen. Ontdekking van de wereld, koloniale expansie, verkeersintensivering, technocratie zijn de economische kenmerken van de Prometheïsche periode. Kennis is macht, geldt als leuze, en dus bloeit de wetenschap, als natuurwetenschap vooral.

Is Kant de wijsgerige grootmeester, Calvijn werd de godsdienstige quintessens van de cultuur. De Franse revolutie is te beschouwen als de consequente uitdrukking en voltooiing van de beginselen van de Prometheusperiode; haar beginselen uiten zich in de 19e eeuw in de vormen van liberaal humanisme en sociaal-democratie, beiden voorboden van een winterse verstarring, want beiden hebben het „verstijfde evenwicht” tot grondslag.

Kapitalisme en socialisme hebben zich beide overleefd: zij zijn op nivellering doodgelopen.

„W anneer het gelijke boven het ongelijke gaat en alle mensen dus eigen lijk gelijk zijn, dan zijn zij ook indifferent, onderling verwisselbaar: bij de sociaal-democratie gaat de groep boven den persoonlijken mens, en de liberale economie gebruikt haar arbeiders als nummers, als verwisselbare werktuigen, niet uit geringschatting, maar uit principe.”

(blz. 49 ).

E n nu is aan het begin van de 20ste eeuw de mensenwereld tegen den geest van Prometheus in opstand gekomen. Reeds de wereldoorlog van 1914 wekte het besef, dat men voor het ravijn ener breuk stond; het vertrouwen in de maatschappelijke orde

(2)

BO EK BESPREK IN G EN .393

ging verdwijnen, hetgeen een symptoom is van ondergaande cultuur. Vandaar dat nieuwe maatschappijvormen naar voren kwamen, die de voltooiing van het verleden waren doch tevens naar het nieuwe reikten: het bolsjewisme, het fascisme en het nationaal-socialisme. V a n al deze drie geldt: zij zijn het oude niet meer en het nieuwe nog niet. D at nieuwe is: de herleving van de massa. „De diepte der massa is wakker geworden; zij heeft een stem gekregen. Een eigen stem, die mede-spreekt in de cultuur”

(blz. 116). Het bolsjewisme poogt genezing te brengen voor den nood der massa door een nieuwen arbeidsethos: in de Sovjetunie is de arbeid niet langer middel tot levens­

onderhoud, maar uitingsvorm van de hoogste menselijke waardigheid. Het fascisme wil de waardigheid van den mens herstellen door hem den adel van het burgerschap te doen beseffen. E n het nationaal-socialisme streeft hetzelfde na door erkenning van de waarde der vitaliteit, der levensbeceerte als verlangen naar eeuwigheid. In al deze gevallen is er, na de smadelijke verloochening van de massa door de vorige generatie, een verheerlijking van de massa gekomen.

M et dit résumé van den hoofdinhoud hopen wij aan de bedoelingen van den schrijver, wiens beschouwingen niet altijd de rechte lijn volgen, niet al te zeer onrecht te hebben gedaan. Het is duidelijk, dat hier een filosoof aan het woord is, die den historischen ontwikkelingsgang van de hoogte uit poogt te overzien (Dr. V an Schilf- gaarde wijdde vroegere geschriften aan de wijsbegeerte der geschiedenis), ten einde daardoor tot een prognose voor de toekomst te komen. E n nu vrezen wij, dat het standpunt van den auteur zo hoog is geweest, dat hij de pluriformiteit van het historisch gebeuren onvoldoende heeft kunnen waarnemen. Hij neemt, naar wij zagen, den overgang van de 19e naar de 20e eeuw als de intrede van een nieuwen tijdkring aan;

„omstreeks 1910” preciseert hij zelfs. W aarop grondt hij deze opvatting? Het antwoord is te vinden op bladzijde 156: „De Moderne T ijd begint met de grote zeevaart: de verovering van het tweede rijk; hij eindigt met de verovering van het derde rijk, de lucht. In 1903 gaan de gebroeders W righ t met een vliegtuig de lucht in; Blériot vliegt in 1909 over het Kanaal. Door deze verovering van de lucht bereikt de periode van Prometheus de voltooiing van haar beginsel; zij zweeft nu, vervluchtigd, boven de aard e." De expansiemogelijkheid van de mensheid heeft daarmede haar natuurlijke grens bereikt: „In 1905 wordt Rusland door Japan teruggeslagen; in 1911 breekt de revolutie in China uit, waardoor dit wereldrijk practisch voor westerse exploitatie (in den zin der koloniale expansie) wordt gesloten; in 1920 verschijnt Stoddard’s boek

„T he rising tide of colour”. Een ander symptoom is de verzadiging van Engeland en de principiële wijziging in den bouw van het britse imperium: in 1909 wordt de Zuid- Afrikaanse Unie opgericht.” De werkloosheid is nu permanent geworden, getuige de oprichting, in 1910, van de Association internationale pour la lutte contre le chômage.

'T o t zover de schrijver.

V an dit betoog kan een historicus alleen zeggen, dat het ten dele weerlegbaar, ten dele volslagen onvoldoende is. De betekenis van de luchtvaart voor de maat­

schappelijke ontwikkeling is mateloos overschat. D e expansiemogelijkheden van de mensheid zijn op verre na niet uitgeput: Zuid-Amerika kan nog honderden millioenen nieuwe bewoners opnemen, Aziatisch Rusland is nog nauwelijks ontgonnen, Australië heeft minder inwoners dan Nederland hoewel het 120 maal zo groot is. Een omhoog­

strevend China kan voor het westen nog ongekende mogelijkheden openen, zij het in anderen vorm dan dien van invloedssferen en extraterritoriale rechten. Het Europees­

Amerikaanse kapitalisme vertoont inderdaad verstijvingsverschijnselen; maar die zijn niet Tiet gevolg van het ophouden der expansiemogelijkheden en traden trouwens ook niet .„omstreeks 1910” op. Ook rijst de vraag, in hoeverre dit fameuze jaartal voor alle

(3)

BO EKBESPREKIN G EN

landen van den Europees— Amerikaansen cultuurkring dezelfde betekenis heeft. Stond men omstreeks dien tijd ook in de Verenigde Staten, om de uitdrukking van den schrijver te gebruiken, voor het ravijn van een breuk?

V an nog meer belang is een andere overweging. W ij weten, dat Dr. V an Schilf- gaarde het keerpunt in de cultuur hierin gedemonstreerd zag, dat de massa is ontwaakt;

zij laat zich horen, zij wil weten dat zij meedoet. Men zou dus een betoog verwachten, waaruit zou kunnen blijken, dat omstreeks 1910 deze „opstand der horden" zich heeft voorgedaan. D it betoog ontbreekt echter, en het zou ook niet gemakkelijk te geven zijn.

W a n t er is hier een trapsgewijze ontwikkeling, in ieder land verschillend van het ander, en geenszins een plotselinge wending ten tijde van de jongste eeuwswisseling. W ij kunnen dit gezichtspunt hier natuurlijk niet verder ontwikkelen, maar moeten constateren dat de auteur aldus aan de door hem voorgestelde periodisering den essentiëlen steun heeft onthouden. Hij wijst op het ontstaan van bolsjewisme, fascisme en nationaal- socialisme, en maakt over deze stelsels menige rake opmerking, doch bepaalt zich ten aanzien van de overige gebieden der Europees-Amerikaanse cultuursfeer tot de mededeling, dat hier het oude nog te diep geworteld is en de traditie te sterk spreekt.

Huizinga heeft, zoals men weet, in zijn boeken „In de schaduwen van morgen” en

„Geschonden wereld” eveneens het lijden van de moderne cultuur pogen te benaderen.

V an Schilfgaarde heeft geen goed woord over voor deze werken „die door hun holle en gekunstelde uitstalling van nauwelijks belangrijke aandoeningen, bij ontstentenis van enig doorzicht of vergezicht, en een taalverkrachting waarin Nederland zichzelf onteigent slechts weerzin kunnen wekken” (blz. 174). Inderdaad moeten wij toegeven dat Huizinga, bij zijn wandeling door den modernen cultuurtuin enigszins onthutst geraakt, den historischen afstand tot de dingen somtijds heeft verloren. V a n Schilfgaarde heeft den diepsten ondergrond van bewegingen als het bolsjewisme, fascisme en nationaal- socialisme scherper onderkend. M aar zijn afstand tot de gebeurtenissen is zo ver, dat hij van zijn vliegtuig uit de ingewikkeldheid en verstrengeling van het moderne tijdsgewricht niet voldoende heeft kunnen waarnemen en één ravijn heeft ontdekt, waar in werkelijk­

heid talloze dalen en heuvels voorkomen. W ij kunnen Dr. V an Schilfgaarde dan ook niet volgen bij zijn vlucht naar de toekomst, die hem in de stratosfeer heeft doen terecht komen en tot conclusies heeft gevoerd, die zich door hun persoonlijk karakter

niet lenen tot discussie. I. J. B R U G M A N S.

D e verhou din g tussen V o lk en K rijgsm acht in N ederlan d.

In de sociaal-paedagogische reeks van het Nutsseminarium voor Paedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam is van de hand van A. B. W . van der Hoop verschenen: „De verhouding tussen V olk en Krijgsmacht in Nederland”.

De schrijver is M ajoor der Infanterie van de Kon. Landmacht. W e begroeten in de verschijning van deze brochure twee gelukkige elementen n.1. van de zijde van de krijgsmacht, een poging om tot het V olk te komen en van de zijde van het Volk, uitgedrukt in zijn wetenschappelijke vertegenwoordiging, de Universiteit, een grijpen van de uitgestoken hand om daardoor zelf tot de krijgsmacht te komen. Een practische uitdrukkingsvorm dus van hetgeen de schrijver in de theorie van zijn schriftuur voor­

staat n.1. „dat getracht moet worden deze krijgsmacht als organisch deel van het V olk in het volksbestaan te voegen tot de tijd er eenmaal zal zijn, dat allen het bestaan ervan overbodig achten.” D aar laatstbedoeld tijdstip sedert het schrijven der brochure verder af schijnt dan ooit, is het reëel, dat de schrijver zijn betoog niet opzet om het principieel anti-militarisme te beschouwen, dat op godsdienst, morele of politieke overtuiging is gebaseerd, doch zich beperkt tot een behandeling van een meer algemeen

(4)

BO EK BESPREK IN G EN 395

anti- of a-militarisme. Zijn beperking gaat nog verder door dit a-militarisme vrijwel uitsluitend als nationaal verschijnsel analyseren en daarvoor de remedie aan te bevelen. Deze laatste beperking doet onwillekeurig iets te kort aan de beoordeling van de beïnvloeding van de Nederlandse mentaliteit door anti-militaristische leuzen van buitenaf. V o or een bestudering van het algemene verschijnsel van het anti-militarisme en de historische beïnvloeding en ontwikkeling daarvan in Nederland zal men goed doen de bronnen te raadplegen welke door Prof. M r. A. ]. P. Tammes zijn aangegeven in „Het internationalisme en pacifisme in Nederland sedert het begin van de negentiende eeuw.” (Overdruk uit: Nederland tussen de natiën, bijdrage tot onze cultuurgeschiedenis, onder redactie van Dr. J. S. Bartstra en Prof. Dr. W . Banning; Deel II, A dam 1948, uitg. Ploegsm a).

Dit neemt intussen niet weg, dat de opzet van 's schrijvers betoog ons zeer wel kan bekoren. In Deel I constateert en behandelt hij de negatieve factoren, welke de verhouding van V olk en krijgsmacht ongunstig hebben beïnvloed of nog beïnvloeden, onderverdeeld in principiële, sociologische, economische en psychologische oorzaken.

In Deel II noemt hij de positieve factoren, de wijziging ten goede in de houding van het Nederlandse V olk tegenover de krijgsmacht tijdens en na de tweede wereldoorlog, de na 1945 getroffen maatregelen om die verhouding verder te verbeteren om ten slotte een aantal aanbevelingen te stellen, ten einde de krijgsmacht werkelijk organisch in het Nederlandse V o lk te doen opgaan.

Hoewel wij in grote lijn met de schrijver kunnen instemmen zijn er een paar punten, waarin wij met hem van mening verschillen of welke hij o.i. ten onrechte over het hoofd heeft gezien. Het bestaan van een kastegeest in het leger werd sterk bevorderd en wordt nog bevorderd door de eenzijdige, schoolse, niet universitaire opleiding van de beroepsofficieren, waardoor deze vreemd tegenover de maatschappij kwamen te staan en als reactie op een daardoor gevoeld minderwaardigheidscomplex zich in een kunstmatige superioriteitshouding in een zelf gekozen isolement terugtrokken.

D at een verbetering in de verhouding overigens een kwestie van opvoeding is stemmen wij volkomen toe. D at voorlichting hierin een grote rol speelt eveneens.

Minder gelukkig achten wij echter in dit verband het verwijt aan de pers, dat deze niet voldoende zou medewerken. De pers wenst echter niet klakkeloos de officiële voorlichting te volgen, daar deze een en andermaal bewezen heeft geen objectieve doch tendentieuze voorlichting te geven, d.i. propaganda, waarvoor de pers in een democratisch land kopschuw is. M eer dan ooit geeft de pers de afgelopen jaren voorlichting door militaire medewerkers al is hun commentaar vaak niet naar de smaak van de officiële.

E n tenslotte! V oor opvoeding in weermachtszin is nodig een ideaal, dat aan een ieder kan worden voorgehouden. W ie de geschiedenis van de dienstplicht sedert het Romeinse Rijk nagaat zal ontwaren, dat waar een dergelijk ideaal gevonden kon worden, de band van weermacht en V olk stevig en innig was, de opgelegde plicht gaarne werd aanvaard en het V olk onoverwinbaar was voor de omringende, zijn Volksbestaan bedreigende naburen. Een dergelijk ideaal heeft ook het Ned. V olk nodig. In de afgelopen 150 jaar heeft dit ideaal ontbroken en slechts langzaam aan gelukt het ons V olk van een dergelijk ideaal, de democratische vrijheid, te doordringen. Nauw verwant aan dit ideaal moet de mogelijkheid gaan om dit ideaal inderdaad te kunnen verdedigen d.i. een defensieopzet, welke aan ons nationale g e v o e l beantwoordt. Om een voorbeeld te noemen, de mogelijkheid thans om door aller inspanning in geval van oorlog ons grondgebied voor een bezetting te vrijwaren. Deze twee punten, het ideaal en de defensie, beantwoordend aan ons nationale gevoel, zijn o.i. te gewichtig dat zij in de opzet van een betoog als door de schrijver geleverd, mogen ontbreken, omdat anders

(5)

naar onze mening het door hem beoogde, zeer noodzakelijke doel, de opname van de krijgsmacht als organisch deel van ons volk, niet zal worden bereikt. D it doel te bereiken is een taak van algemeen regeringsbeleid (het stellen en ingang doen vinden van het ideaal) en van defensiebeleid (een defensie beantwoordend aan het nationale gevoel).

D at bij dit laatste tevens naar een gelijke verdeling der lasten dient te worden gestreefd, daarin stemmen wij geheel met de schrijver in. D e door hem in dit verband aanbevolen weerbelasting is een ernstige overweging waard. Zij zal wellicht minder noodzakelijk zijn, indien voor een goede en totale oorlogsvoorbereiding een algemene weerplicht wordt ingevoerd, waardoor practisch een ieder hetzij aan het militaire, hetzij aan het burgerfront wordt ingeschakeld. Doch ook in dit opzicht zijn regering en defensieleiding tot nu toe in gebreke gebleven. Het aangeven van deze tekortkomingen was, dit erkennen wij, voor de schrijver wat moeilijk, daar hij als.actief dienend officier zich in zijn critiek naar boven, ten koste van de wetenschappelijkheid, beperking moest opleggen. Om die reden en als aanvulling op zijn overigens zeer belangwekkende studie, menen wij deze critiek hier niet achterwege te mogen laten. G.

H arry H oijer an d others, Linguistic Structures o f N ativ e A m erica. 422 blz. V iking Fund, V I, N ew Y o rk , 1946 (prijs $ 4,50).

D it werk van 423 bladzijden, flink formaat, verscheen als nummer 6 in de serie publikaties, waarin Newman’s Yokuts-grammatika als nummer 2 was uitgegeven. D at ,,and others” moet negen namen vervangen van auteurs, die ieder een of twee india­

nentalen schetsmatig beschreven, variërend van 25 tot 40 pagina’s. Ik moet ze hier wel noemen, om de lezer althans in kennis te stellen van de dertien talen die een beurt kregen.

Behalve de inleiding nam Hoijer ook nogi het Chiricahua Apache en het Tonkawa voor zijn rekening. Morris Swadesh behandelde het zuidelijk Groenlands (Eskim o), en het Chitimacha, dat tot de Tunica-groep behoort (zuidelijk Louisiana). T w ee andere taalschetsen zijn van de hand van Benjamin Lee W horf, nl. die van het Hopi (Toreva dialekt) en van het Milpa Alta dialekt (Aztekisch). Leonard Bloomfield — een naam die ook buiten de kring van Amerikanisten bekend is door An Introduction of the Study of Language (1914) — beschrijft het Algonkin, waarbij ik natuurlijk moest denken aan mijn leermeester Uhlenbeck, die zich niet bleef beperken tot het indogermaanse talengebied, waarop hij meer dan een halve eeuw geleden, debuteerde. C. F . Voegelin gaf een schets van een oostelijk Algonkin dialekt, het Delaware, Stanley S . Newman vertegenwoordigt weer het Yawelmani, een Yokuts-tongval. Het T aos, het Yuma, het Tunica en het Chitimacha werden onderscheidenlijk behandeld door George L. Trager, A. M . Halpern, M ary R. Haas en Li Fang-Kuei.

De inleiding van H arry Hoijer ;geeft geen verantwoording van de door tien. auteurs gevolgde werkwijze — wat men verwacht had — maar enkel een overzicht van alle bekende Indianentalen uit de drie Amerika's. Hierbij mist men een, alfabetisch register, dat nuttige diensten kon bewijzen voor de vergelijking van Hoijer's groepering met die van Uhlenbeck, Schmidt en Rivet — die alle drie uiteraard wederom licht hadden opgestoken bij Brinton, Powell, Gatschet, Swanton en zeer veel anderen. V oor uitvoerige alfabetische literatuur in dezen verwijs ik naar L es langues du monde van A. Meillet en M. Cohen (1924), blz. 627 v„ 638, 701 w .

W ie van Indianentalen, spreekt, verstaat daaronder de talen en dialekten van Noord-, Midden- en Zuid-Amerika — welke verdeling louter geografische lokalizering geeft — hij zegt ons niets over de verwantschap van die talen onderling, of met talen

(6)

BO EK BESPREK IN G EN 397

uit andere werelddelen. Alleen hij die nader kennis nam van een aantal verspreide amerikaanse talen, is overtuigd dat die talen vaak struktureel en formeel evenzeer of nog meer verschillen dan welke andere talen ook. De samenvattende naam Indianentalen suggereert te veel „gelijkheid". M aar de ongelijkheid blijkt al tot op. zekere hoogte uit de dertien schetsen, die voor een deel op eigen, onderzoek van de beschrijvers steunen, voor een groter deel op eigen onderzoek ter uitbreiding en versteviging van wat vroegere waarnemers over die talen, reeds hadden opgetekend. En nu begijpen we ook ineens, waarom H oijer geen verantwoording gaf van de gevolgde methode.

Elke auteur doet dat op eigen manier en voor eigen rekening; elke auteur licht ook in omtrent eventuele vroegere en grotere publikaties, waarvan hier een samenvatting werd gegeven.. Ik moet aan amerikanisten van profess’e overlaten, de waarde van elk grammatikaatje vast te stellen. Zeker bieden zulke korte overzichten ons beter de gelegenheid, om grammatische systemen onderling te vergelijken, dan bijv. de uitvoeriger grammatika’s, die Boas in samenwerking met de beste specialisten uitgaf in de ver­

schillende delen van zijn Handbook of American Indian Languages, waarvan het eerste deel in 1911 verscheen.

Ai ligt het in de rede, dat de amerikaanse talen vooral in Amerika bestudeerd worden, daaruit volgt allerminst dat die talen aan de nederlandse universiteiten taboe moeten zijn. Filosofische en filosoferende beschouwingen over taal lokken intussen som­

migen meer aan, dan grondige doorvorsing van gekende en kenbare taalstrukturen. Het eerste kan zelfs gebeuren, want het gebeurt zo, zonder onmisbare kennis van talen.

Utrecht. P. G E R L A C H R O Y E N O .F.M .

S ta n ley N ew m an , Y oku ts L a n g u ag e o f C aliforn ia. 247 blz. V iking Fu nd, II, N ew Y o rk 1944 (prijs $ 2,50).

D it werk is nummer 2 van Viking Fund Publications in Anthropology (10 Rocke­

feller Plaza New York 20, N .Y .) Het materiaal voor deze spraakkunst werd in de zomermaanden van 1930 en 1931 verzameld. De eerste zomer werd besteed aan het opnemen van het Yawelmani dialekt. U it 1931 dateren de gegevens voor de andere Yokuts tongvallen, met name voor het Chukchansi, Gashowu en Chawchila; de minste aandacht kregen het Choynimni en Wikchamni.

De grootste groep van Yokuts sprekende Indianen woont in het reservaat „Tule R iv er”, dat vijftien mijlen ten oosten van Porterville in Californië gelegen is.. Feitelijk ligt het in het gebied van de Yaudanchi en W ikchamni stammen, maar hun talen werden door de taal van de later geïmmigreerde Yawelmani verdrongen, zodat dit laatste er thans de lingua franca is. De verder vergeleken dialekten van de Yokuts-groep worden ln het gebied rondom Friant gesproken.

De auteur verantwoordt de herkomst van zijn materiaal in een zeer korte inleiding.

Dat ook hier evenals op andere taalgebieden periculum in mora is, kan iedereen nagaan die de studies vergelijkt, die A. L. Kroeber in het begin van onze eeuw over de Yokuts- Indianen in het licht gaf. Hiervoor moge ik verwijzen naar W . Schmidt S.V .D ., Die Sprachfamilien und Sprachenkreise der Erde, blz. 182 vv. De eerste publikaties van Newman zijn uit 1932, zijn laatste schets van het Yawelmani uit 1946. Hij voelt zich niet enkel zeer verplicht jegens Kroeber, die ook nog ongepubliceerd materiaal ter beschikking stelde, maar ook, en niet minder tegenover zijn leermeester wijlen Edward Sapir — wiens Language (1921) helaas door onze studenten minder bestudeerd wordt, dan het gelijknamige vrij populaire werk van Jespersen (1922). D at Le langage van Vendryes (1921) nog weer een gans ander karakter draagt, spreekt wel vanzelf. M aar ik zou afdwalen.

(7)

BO EK BESPREK IN G EN

Het is voor taalkundigen altijd weer een weldoende verkwikking noordamerikaanse ,.indiaanse” grammatika's te lezen uit de school van Boas — als ik het 20 eens mag zeggen.. Ook al kan meiï de cegevens geenszins in alle finesses beoordelen en verant­

woorden, men ziet toch in alle onderdelen van die spraakkunsten, dat ze op de beschreven talen zelf gebaseerd zijn, en niet op klassicistische leest zijn geschoeid ■— wat een grondfout was en blijft van talloze grammatika's of grammatische schetsen van zende­

lingen en missionarissen. Elke taal en zeker elk taaltype heeft iets eigens, dat men niet in een klaar-liggend schema mag persen. W ie talen alleen vermag te zien door een latijnse bril, ziet verkeerd.

Hiermee is intussen niet gezegd, dat ook bij de achtereenvolgens verschijnende spraakkunsten van Indianentalen geen gevaar bestaat voor schematizering, voor te slaafse navolging van voorgangers.. Ook h’er is de ene kok ervarener dan de andere, alhoewel ze dan allen lange messen dragen.

D aar de auteur van Yokuts Language zich n'et tot het Yawelmani heeft beperkt, maar hij dit ook met een vijftal nauwverwante dialekten kon vergelijken, krijgt deze over het algemeen slechts beschrijvende grammatika meermalen een historisch aspekt — diachronisch zou te veel zijn gezegd. Men kan daar geen bezwaar tegen hebben, mits men niet vergeet, dat de vrij schaarse gegevens van een paar tongvallen alleen een fragmentarische vergelijking mogelijk maken; met als niet te vermijden gevolg minder of meer ongelijkheid in verschillende onderdelen van deze grammatika. Dit moge de schrijver zelf en ook andere indianisten aansporen de nog bestaande tekorten aan te vullen.

Het werk begint met de „Phonology” (13-32), waaronder wij geen fonologische maar een fonetische klankleer hebben te verstaan, ofschoon die twee elkaar niet sterk behoeven te ontlopen.- De morfologie en syntaxis (33-239) worden tegelijk beschouwd, wat z ’n voor en z’n tegen heeft. Het is hier de plaats niet, om op biezonderheden in te gaan bij deze specifiek suffiksale taal met niettemin merkwaardige klinkerwisseling — zoals we dat (maar toch anders) kennen uit het Indogermaans: de grammatische funkties en syntaktische verhoudingen zijn o.m. in het Yokuts veel minder aan vormverschillen gebonden, vormverschillen die wij gewoonlijk fleksie noemen. D at het verbum bij de bespreking vooropgaat, en veel meer aandacht vraagt dan het nomen spreekt voor een Indianentaal als de hier beschrevene vanzelf. N a het nomen volgen in ruim tien blad­

zijden de pronomina en de partikels met interjekties. T o t besluit gaf de auteur één kort tekstspecimen met analyse en vrije vertaling.

W ie zijn studie van taalwetenschap een bredere basis wil geven, moet aan deze grammatika — naast die van veel andere „exotische" talen — zijn volle belangstelling geven.

P. G E R L A C H R O Y E N O .F .M .

Dr. A . J. H . B au er. D e o p en b are arbeidsbem iddelin g g ed u ren d e d e bezettingstijd (1940— 1945), 329 blz. D iss. A m sterdam . W altm an, D elft 1948.

Het mag een goede gedachte genoemd worden, om een gegeven dienstopdracht, bestaande uit een kort verslag van de gebeurten;ssen bij het Rijksarbeidsbureau en de Gewestelijke Arbeidsbureaux tijdens de periode 1940-1945 uit te bouwen tot een dissertatie.

E r is welhaast geen terrein denkbaar, waar de bezetter dieper heeft ingegrepen, als dat van de arbeidsmarkt. Beginnende met maatregelen om de bestaande arbeidsreserve, die in Nederland als gevolg van de werkloosheid zeer groot was, voor tewerkstelling in het Duitse grensgebied in aanmerking te laten komen, werd het ingrijpen steeds

(8)

BO EK BESPREK IN G EN 399

rigoureuser, om tenslotte te eindigen in zuivere deportatie zonder enige vorm van proces.

Aan dë hand van officiële stukken, brieven, verslagen en mondelinge besprekingen, heeft dr. Bauer getracht een schetsmatig overzicht samen te stellen van de openbare arbeidsbemiddeling in oorlogstijd.

Beoordeelt men. het proefschrift aan het door de schrijver gestelde doel, dan kan men zeggen, dat hij hierin in grote lijnen, geslaagd is. Op minutieuse wijze heeft dr. Bauer de bouwstenen aangedragen, welke benodigd waren voor zijn historisch verhaal.

T e betreuren valt echter, dat de doelstelling beperkt werd gehouden. Het proef­

schrift had belangrijk aan waarde kunnen winnen, indien aandacht was besteed aan het internationaal recht.

Hoewel zonder meer de arbeidsinzet door een ieder werd afgekeurd, zou het toch van betekenis zijn geweest, indien de getroffen maatregelen als uitvloeisel van de officiële verordeningen werden getoetst aan de op dit gebied bestaande internationale rechtsopvattingen. W anneer schrijver onder de algemene kant van de zaak, wanneer hij schrijft: „het is wellicht van belang om zich deze algemene kant van de zaak te realiseren, afgezien van naar tijd en plaats verschillende omstandigheden’’, had verstaan die van het internationale recht, instede van een bepaalde techniek, dan was de betekenis van het geschrift veel' groter geweest. Men behoeft niet bevreesd te zijn, dat een eventuele nieuwe bezetter mogelijkerwijze dezelfde techniek zal gebruiken als de Duitse. De weg naar Siberië zal anders geplaveid zijn, dan die naar Berlijn.

Als tekortkoming wordt eveneens aangevoeld, de uitsluiting van de morele, sociale en economische gevolgen van de Duitse politiek op de Nederlandse arbeidsmarkt Hoe belangrijk de gebezigde techniek van de Duitsers, al dan niet in samenwerking met de Nederlandse instanties ook moge zijn geweest, de betekenis van dit alles ware veel sterker naar voren gekomen, indien de morele, sociale en economische gevolgen in de studie waren, opgenomen. Aangenomen kan toch worden, dat op deze terreinen sedert de bevrijding voldoende gegevens konden verkregen worden, om een over­

zichtelijk geheel samen te stellen.

T o t slot nog een enkele opmerking over de inhoud van het proefschrift. Dr.. Bauer is er in geslaagd, de geschiedenis van de openbare arbeidsbemiddeling gedurende de bezettingstijd aan de hand van de archieven in een objectieve vorm uiteen te zetten.

Minder goed kunnen genoemd worden de passages over de sabotagemethoden. en het actieve verzet.

Bij het bespreken van sabotage-methoden moest hij wel blijven steken in een summiere opsomming van een aantal toegepaste praktijken op de Gewestelijke Arbelds- bureaux, daar de spelregels afhankelijk waren van de moed, durf en het inzicht van de spelers en verder van tijd en plaats. Minstens had gezocht moeten worden naar een verband in de toegepaste methoden, dat zeer zeker op diverse bureaux heeft bestaan. Daarnaast had eveneens gewezen moeten worden op het groeiproces van het verzet.

Samenvattend kan worden opgemerkt, dat het proefschrift voor ingewijden niet oninteressant genoemd mag worden en dat de nodige zorg bij het verzamelen van de gegevens is besteed, doch dat door de begrenzing van de taak, waarbij zowel het internationaal recht als de morele, sociale en economische gevolgen van de Duitse politiek niet in de studie werden opgenomen aan de waarde van het proefschrift ernstig kan worden getwijfeld.

J. W ., F . V A N M E E G E R E N Jr.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Inspectie van het Onderwijs heeft op 19 september 2013 een onderzoek uitgevoerd op het Junior College en de afdeling Praktijkonderwijs van de.. Scholengemeenschap Bonaire

Op basis van de doelstellingen van de kwaliteitsagenda voor het onderwijs in Caribisch Nederland en aan de hand van een analyse van de schoolkwaliteit door de in 2011 aan de school

Indien bij docenten de urgentie aanwezig is dat voor hun doelgroep differentiatie belangrijk is, dan zou een volgende logische stap in het verder ontwikkelen van de kwaliteit van

Tijdens dit, op proportionele wijze uitgevoerde, kwaliteitsonderzoek stelt de inspectie vast dat de Skol Amplio Papa Cornes de basiskwaliteit van haar onderwijs heeft

De Inspectie van het Onderwijs heeft op 26 september 2016 een onderzoek uitgevoerd op het Kolegio San Luis Bertran naar aspecten van de kwaliteit van het onderwijs en de naleving

De inspectie heeft zich bij haar onderzoek gebaseerd op het document De Basiskwaliteit van het Primair en Voortgezet Onderwijs in Caribisch Nederland (Inspectie van het

De inspectie heeft zich bij haar onderzoek gebaseerd op het document De Basiskwaliteit van het Primair en Voortgezet Onderwijs in Caribisch Nederland (Inspectie van het

De Inspectie van het Onderwijs heeft op 9 november 2015 een onderzoek uitgevoerd op de Scholengemeenschap Bonaire - Unit Liseo Boneriano, unit MAVO, HAVO en VWO naar aspecten van