• No results found

• Cnlm, keerpunt?- J. de Kadt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "• Cnlm, keerpunt?- J. de Kadt "

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

• A.1ncrika en het oorlogsvraagstak - Mr.

M. v·1 n der Stoel.

• Het steriliseren van gemengd-gehuwde joden tijdens de Duitse bezetting - Mr.

dr. B. Stokvis

• Cnlm, keerpunt?- J. de Kadt

• (. dachten over de eerste 1nei - Sal Tas

(2)

socialisme er1 democratie

maandblad van de Partij van de Arbeid

Onder redactie van

J.

P. Kruyt, voorzitter;

J.

M. den Uyl, secretaris;

F. }. A. Maanen, adjunct-secretaris; B. de Goede, A. H. Kloos, A. Koss- mann,

J. J.

van der Lee, Th.

J.

A. M. van Lier, Fred L. Polak en

J.

G.

Sunrhoff.

twintigste jaargang 196}

Amsterdam, N.V. De Arbeiderspers, 1963

(3)

Inhoud

Binnenlandse politiek

) r

.H ;... --

,;:_~..-'

• Dr. W. Drees: De Tweede-Kamerverkiezingen, 409

Drs. W. F. Duijsenberg: Bezinning op de socialistische aderlating, 601 Dr. C. de Galan: Mogelijke oorzaken van het stemmenverlies, 597 Prof. dr. B. de Goede: Provinciaal besef en wet, 177

Mr. G Güther: Het Surinaamse nationalisme, 278

H. ]. Hofstra: Het financieel beleid van het kabinet-De Quay, 86 ]. van de Kieft, Hoogvliegers, 419

Ir. K. Kooij: Geen alternatief, 611

B. Krijnen: Geen clogmatisme in onze politiek, 592 1\fr. G. E. Langemeijer: Liberalen aan het woord, 434 Mr. A. I]. A. Looijen: Minus vijf- en nu?, 583

Mr. A. de Roos: Maatschappelijke onderwijsorganen, 207

s;.

van der Schaaf: Struikelend tot het einde, 241 ]. G. Suurlwff: Formatie en deformatie, 479 -Hoogst griezelig, 659

Drs. Ed. van Thiin: De lange golf kort en klein, .54

• -De kamerverkiezingen van 1963,485 Dr. ir. D. Tinbergen: Welk aardgasheleicl?, 690

Drs.]. M. den Uyl: De PSP met een scheel oog bekeken, 42 Mr. II. Verslaat: Vlaardingse lucht, 739

E. R. Wieldraaijer: De verkiezingsnederlaag, 605 ]. de Wit: Ons stemmenverlies, 614

Internationale vraagstukken

... A.C. A. Bertrand: De Europese Politieke Unie, 100 W. Birkelbach: De les van de ervaring, 458

Drs. R. Cohen: Balkanisalie in en hulpverlening aan Afrika, 343 - Mr. H. B. Engelsman: Consument en EEG, 376

Mr. M. van der Goes van Naters: Vijftien jaar Engeland/Europa, 331 ' Dr. F. de Gouter: EEG en Afrika, 365

Mr. G. Günther: Het Surinaamse nationalisme, 278 Donald Hindley: DePKIen de boeren, 246

Priscilla ]ohnson: De machthebbers en de intellectuelen, 828 ]. de Kadt: Cuba, keerpunt?, 27

Dr. B. Kalnins: De desintegratie van het communisme, 683 - W. Lemkering: L'europe, c'est moi, 81

(4)

Prof. mr. P. Lieftinck: Wereldbank en de hulp aan minder ontwikkelde landen, 162 ~

N. 0. Menniczc: Humor in Oost-Europa, 297 F. S. Noordhoff: De Russische goudpolitiek, 705 Ir. S. A. Posthwna: Nog steeds geen energiepolitiek, 794

'Prof. dr. I. Samkalden: De drievoudige crisis in de Europese Gemeen- schap, 321

·• Socialistische partijen van de Europese Gemeenschap: Gemeenschappe- lijk actieprogram, 385

Mr. M. van der Stoel: Amerika en het oorlogsvraagstuk, 1 Mr. A. de Vries: De Britse liberalen, 429

Sociale en economische politiek C. Bmndsma: De woningbehoefte, 516 Dr. W. Drees: Opstellen van Lieftinck, 64

Prof. dr. W. Drees: Een negatief boek over de groei, 462 Mr. fl. B. Engelsman: Consument en EEG, 376 ... Dr. W. flessel: Het actieprogram van de KAB-NVV, 742

H. ]. Hofstra: Het financieel beleid van het kabinet-De Quay, 86 ]. van de Kieft: Hoogvliegers, 419

Prof. mr. P. Lieftinck: Wereldbank en de hulp aan minder ontwikkelde landen, 162

Dr. ]. Meerdink: De mobiliteit van onze bevolking, 854 Drs. F. H. ]. Nierstrasz: Over stedebouw, 768

F. S. Noordhoff: De Russische goudpolitiek, 705

." C. Poppe, fl. Wallenburg en drs. ]. fl. Buiter: Heroriëntering in de vakbeweging, 212

Ir. S. A. Posthumus: Nog steeds geen energiepolitiek, 794 Mr. 'dr. A. A. van Rhijn: Een typisch liberaal rapport, 129 -Een nieuw program van de D.G.B., 629

]. G. Suurhoff: Hoogst griezelig, 659

Dr. ir. D. Tinbergen: Welk aardgasbeleid?, 690

Dr. fl. Umrath: De EEG-commissie en de bouwnijverheid, 783 Mr. R. V enema: Het ontwerp Algemene Bijstandwet, 140 Mr. W.G. Verkruisen: Beter wonen, 528

Mr. H. Verslaat: Vlaardingse lucht, 739 Levensbeschouwing en maatschappij

]. Eijkelboom: Impressies van het congres, 191

Groningse jongeren: Om de grondslagen van het bestaan, 636 Donald flindley: DePKIen de boeren, 246

Prof. mr.]. van der Hoeven: Staat en Vrijheid, 779

Drs. B. C. t'an Houten: De betekenis van Georg Lukacs, 800

Humanistische W erlcgemeenschap: Grondslagen van ons socialisme, 861 Dr. B. Kalnins: De desintegratie van het communisme, 68:3

Katholieke Werkgemeenschap: Grondslagen van ons socialisme, 664

*

Drs. fl. M. de Lange: De encycliek 'Vrede op aarde', 788

(5)

Mr. G. E. Langemeiier: Liberalen aan het woord, 434 D1·. ir. A. P. Oele: Labour en het Laboratorium, 819 ]. Ti. Piebenga: Twee Poolse antipoden, 112 -De weg der twee gebroeders, 194

-Hert Brecht, een vat vol tegenstrijdigheden, 266 -Ilja Ehrenburg, 752

Mr. dr. A. A. van Rhiin: Een nieuw program van de DGB, 629 Mr. A. de Roos: Maatschappelijke onderwijsorganen, 207 ]. Schoon: Onrust en onbehagen bij het openbaar onderwijs, 718 Socialistische partiien wn de Europese Gemeenschap: Gemeenschappe-

lijk actieprogram, 38.5

S. Tas: Gedachten over de eerste mei, 15

Drs.]. M. den Uy/: De PSP met een scheel oog bekeken, 42 Dr.]. M.M. de Valk: Een stroomversnelling, 537 Mr. A. de Vries: De Britse liberalen, 429 H. Wierenga: Synode- Partij van de Arbeid, 287 Algemeen-culturele vraagstukken

Dr. W. Drees: Lassalie en de oprichting van de algemene Duitse arbei- dersvereniging in 1863, 546

]. Eykelboom: Impressies van het congres, 191 Prof. dr. B. de Goede: Provinciaal besef en wet, 177 Mr. G. Günther: Het Surinaamse nationalisme, 278

Drs. B. C. van Houten: De betekenis van Georg Lukacs, 800 Priscilla ]ohnson: De machthebbers en de intellectuelen, 828 ] . de Kadt: Leven met onze onvolmaaktheden, 452

Prof. dr. A.]. F. Köbben: Een irritant boek, 748 A. Kossmann: Nogmaals het schrijversbrood, 620 Dr.]. Meerdink: De mobiliteit van onze bevolking, 854 N. 0. Menniczc: Humor in Oost-Europa, 297

Mr. ]osine W. L. Meiier: TV-kijken, 510 Drs.]. Henriek Mulder: Het schrijversbrood, 441 Drs. F. H. ]. Nierstrasz: Over stedebouw, 768 ]. Ti. Piebenga: Twee Poolse antipoden, 112

De weg der twee gebroeders, 194

- Bert Brecht, een vat vol tegenstrijdigheden, 266 - Ilja Ehrenburg, 752

Mr. A. de Roos: Maatschappelijke onderwijsorganen, 207 Dr. K. L. Roskam: Onderwijs in tropisch Afrika, 466 Si. van der Schaaf: Struikelend tot het einde, 241

]. Schoon: Onrust en onbehagen bij het openbaar onderwijs, 718 Mr. dr. B. Stokvis: Het steriliseren van gemengd-gehuwde joden tijdens

de bezetting, 45

S. Tas: Gedachten over de eerste mei, 15 Drs.]. M. den Uyl: Leven in het jaar 2000, 579 ]. de Waard: Percy Bysshe Shelley, 695 H. Wielek: De Duitse literatuur staat links, 872

(6)

Het buitenlandse tijdschrift

De Europese conferentie over de sociale zekerheid, 232 De pen op papier

]. F. Abelman: De vrije artsenkeuze, 69 Boekbesprekingen

E. Abma: Leiding en leden in landbouwcoöperaties. Bespr. d. drs. C.

E. V ervoort, 886

Mr. G.

J.

Balkenstein en prof. dr. I. Samkalden: Twee zienswijzen op het Europese ambt. Bespr. d. drs. R. Cohen, 403

Jhr. drs. G. van Benthem van den Bergh: De associatie van Afrikaanse staten met de EEG. Bespr. d. mr. ]. ]. van der Lee, 236

Prof. dr. A. A.

J.

van Bilsen: L'indépendance du Congo. Bespr. d. drs.

G. van Benthem van den Bergh, 239

Dr. A. A. de Boer: Economische aspecten van de ontwikkeling der kernenergie. Bespr. d. ir. E. Verwey, 158

Dr. P. G. Bosch: De betekenis van de adviesfunctie voor de leiding.

Bespr. d. prof. dr. W. van de Woestijne, 319

Centrum voor staatkundige vorming: Kunstmatige inseminatie bij de mens. Bespr. d. prof. dr. L. de Rijk, 156

--Maatschappelijke onderwijsorganen. Bespr. d. mr. A. de Roos, 207 -Regionaal industrialisatie beleid. Bespr. d. drs. P. Vi.ll, 888

College van advies der ARP: De ongelijkmatige bevolkingsspreiding in Nederland als politiek probleem. Bespr. d. prof. dr. W. Steigenga, 811

J.

H. C. Creighton sj: Internationale anarchie. Bespr. d. G. Ruygers, 405

Dr. B. Delfgaauw: Geschiedenis en vooruitgang. Bespr. d. dr. E. Bron- gersma, 574

-Beknopte geschiedenis der wijsbegeerte. Bespr. d. dr. E. Brongersma, 889

Prof. mr. I. A. Diepenhorst: In de schaduw der vernietiging, Bespr. d.

G. Ruygers, 405

-Het gevangenispastoraat in deze tijd. Bespr. d. dr. E. Brongersma, 576 EGKS: De industriële omschakeling in Europa. Bespr. d. drs. A. Ver-

meer, 400

Dr. I. A. van Goor: Huisarts en preventieve gezondheidszorg. Bespr. d.

dr.]. H. Lambert.~', 472

L. Grond, Fr. Houtart en C. M. Thoen: De Kerk en de hulp aan de ontwikkelingslanden. Bespr. d. dr. V. A.M. Beermann, 406

Ir. N.

J.

Habraken: De dragers en de mensen. Bespr. d. drs. F. H. ].

Nierstrasz, 768

Dr. W. Hessel: Kapitaal en vermogensvorming in een gesloten volks- huishouding. Bespr. d. prof. dr.]. Tinbergen, 572

Dr. L. Hornstra: De organisatiestructuur van het bedrijf. Bespr. d. prof.

dr. W. van de Woestijne, 75

(7)

Dr. W. Huygens: De stedelijke habitat van bestuurszijde gezien. Bespr.

d. drs. F. H. ]. Nierstrasz, 768

Katholiek Nationaal Bureau voor Geestelijke Gezondheidszorg: Be- schouwingen over de buitenshuis werkende gehuwde vrouw. Bespr.

d. M.L. de Rijk-Oomes, 73.5

Dr. Th. C. M. J. van de Klundert: Groei en inkomensverdeling. Bespr.

d. prof. dr. W. Drees, 462

Mr. T. Koopmans: De begrippen werkman, arbeider en werknemer.

Bespr. d. mr. H. L. Bakels, 812

Joseph Kraft: The grand design. Bespr. d. M. C. Bolle, 729

Dr. B. van der Land: Het financieringsgedrag der gemeenten. Bespr.

d. A. Venverloo, 313

Dr. L. van der Land: Het ontstaan van de PSP. Bespr. d. drs. ]. M.

den Uyl, 42

Liberale gedachten. Bespr. d. mr. G. E. Langemei;er, 434 Prof. mr. P. Lieftinck: Zuiver uw zilver. Bespr. d. dr. W. Drees, 64 Dr. J. H. Lubbers: Van overloop naar overheveling. Bespr, d. prof. dr.

W. Drees, 152

Dr. J. Luning Prak: Nederland wordt wakker. Bespr. d. dr. C. de Ga- lan, 318

Ralph Miliband: Parliamentary Socialism. Bespr. d. ]. de Kadt, 655 Dr. A. L. Mok: Dienen als beroep. Bespr. d. dr. Fred L. Polak, 477 Dr. R. A. de Moor: De verklaring van het conflict. Bespr. d. dr. A. van

Braam, 474

Drs. J. G. van der Ploeg: Oriënteringspunten rond het sociale werk.

Bespr. d. mr. P. F. Hornstra, 316

Polemologische studiën: De oorlog in het licht der wetenschappen.

Bespr. d. prof. dr. ]. A. A. van Doorn, 654

Rapport: Territoriale decentralisatie. Bespr. d. drs. H. M. Franssen, 312 Rede en religie in het humanisme. Bespr. d. prof. dr. R. F. Beerling,

476

A. H. Robertson: Le Conseil de l'Europe. Bespr. d. mr. M. van der Goes van Naters, 404

Dr. P. J. Roscam Abbing: Ethiek van de geldbesteding. Bespr. d. mr.

dr. A. A. van Rhijn, 471

Prof. dr. B. W. Schaper: Tussen machtsstaat en welvaartsstaat. Bespr.

d. prof. dr.]. van der Hoeven, 779

Dr. J. Schiefer: De Europese arbeidsmarkt. Bespr. d. drs. G. M. Ne- derhorst, 77

Athur M. Schlesinger: The politics of Hope. Bespr. d. M. C. Bolle, 732 F. Sierksma: Testbeeld. Bespr. d. mr. ]osine W. L. Meijer, 510

-Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Bespr. d. prof. dr. A. ]. F.

Köbben, 748

Dr. N. Slot: Bestemming van de melk in Nederland. Bespr. d. ir. B.

van Dam, 79

Dr. L. Sterck: Organisatiestructuur en menselijke factor. Bespr. d.

Fred. L. Polnk, 657

(8)

Tcldersstichting: Open ondernemerschap. Bespr. d. mr. dr. A. A. van Rhijn, 129

B. van den Tempel: The evolution of Social Systems in Europe. Bespr.

cl. prof. dr. F. Hartog, 1.57

Dr. Heirnut de Terra: Teilhard als reisgenoot. Bespr. d. dr. E. Bron- gersma, 737

Dr. P. Thoenes: De elite in de verzorgingsstaat. Bespr. cl. ]. de Kadt, 452

Dr.

J. J.

M. van Tulder: De bevolkingsmobiliteit in Nederland van 1919 tot 1954. Bespr. d. dr. ]. Meerdink, 854

Dr. R. Turksma: De geschiedenis van de opleiding tot onderwijzer in Nederland. Bespr. cl. C. Kleywegt, 73

Dr.

J.

M. M. de Valk: De evolutie van het wetsbegrip in de sociologie.

Bespr. cl. drs. B. Korstanje, 154

A. C.

J.

de Vrankrijker: Volksontwikkeling. Bespr. d. drs. E. Lopes Cardozo, 815

(9)

M. van der Stoel

Amerika en het oorlogsvraagstuk

'If the democratie nations fail, this failure must he partly attributed to the faulty strategy of idealists, who have toa many illusions, when they face realists, who have toa little conscience'.

Reinhold Niebuhr De eindeloze reeks van mislukte onderhandelingen tussen het Westen en de Sowjet-Unie en de voortdurende dreiging van wat Kennedy heeft genoemd 'het nucleaire zwaard van Damocles', brengt menigeen ertoe de westelijke politiek aan een kritisch on- derzoek te onderwerpen. Is het werkelijk de Russische onbe- trouwbaarheid en halstarrigheid, die een oplossing van de vele ge- schillen tussen Oost en West in de weg staat? Of ligt de fout ook bij het Westen? In ons land is het vooral prof. mr. B. V. A. Röling die deze vraag aan de orde heeft gesteld en tracht te beantwoorden.

Rölings vrees is in de eerste plaats, dat de koude-oorlogsmenta- liteit het Atlantisch bondgenootschap zozeer is gaan beheersen, dat het niet meer tot een nuchter-zakelijke waardering in staat is van wat zich aan de andere kant van het ijzeren gordijn afspeelt.

'Het komt mij voor,' zo schrijft hij cin een recent S & D-artikel, 'dat wcij geleidelijk in die koude oorlog zijn ga•an leven in een waan, die niet met de werkelijkheid overeenkomt. Tot die waan heeft ook Amerika in belangrijke mate bijgedragen.' 1 En in een artikel in 'Maatstaf' klaagt hij over 'de volstrekte zwart-wit teke- ning, die volledige gewetenloosheid en de zucht tot wereldover.

heersing aan het Kremlin toedicht.' 2

Uit deze citaten, en uit tal van andere publieke uitlatingen van Röling, blijkt, dat hij, hoezeer ook het communisme afwijzend, meent dat het Westen de politiek van de Sowjet-Unie verkeerd taxeert. Het is, dunkt me, een correcte weergave van Rölings standpunt, wanneer ik zeg dat hij de vrees voor Russische expan- sie zucht en communistische 'dubbele bndem'-politiek overdreven

l S & D-sept. 1962 pag. 625 e.v.

2 Maatstaf, lOe jaargang nr. 2. pag. 129 1

(10)

acht, en meer geneigd is om de vrees voor 'kapitalistische om- singeling' als voornaamste drijfveer van het Sowjet-beleid te be- schouwen. En het is vooral op grond van deze opvatting inzake de Russische motieven en bedoelingen, dat hij komt tot kritiek op het beleid van het Atlantische bondgenootschap, en in het bijzonder op dat van de leidende mogendheid in de NAVO: de Verenigde Sta- ten.

Is er inderdaad sinds Stalin een fundamentele WlJZigmg geko- men in het Russische buitenlandse beleid? Bij herhaling is gewezen op de betekenis van het feit, dat Chroesjtsjow de theorie van de onvermijdelijkheid van oorlog met de kapitalistische staten heeft afgewezen en die van de vreedzame coëxistentie naar voren heeft geschoven. Maar een nuchtere analyse van deze koerswijziging vereist, dat men haar ook beziet tegen de achtergrond van de hui- dige nucleaire machtsverhoudingen, die meebrengen dat in een atoomoorlog alleen maar verliezers, en geen overwinnaars, zullen zijn. Van een absolute afwijzing van oorlog als middel tot verwe- zenlijking van communistische doelstellingen is bovendien geen sprake. Uitdrukkelijk is in de nieuwe communistische doctrine de deur opengehouden voor steun aan 'nationale bevrijdingsoorlogen'.

Allesbehalve geruststellend is ook het feit, dat de nieuwe leer vreedzame coëxistentie interpreteert als 'internationale klassen- strijd met alle ter beschikking staande middelen, behalve oorlog.'

Maar maak ik mij, dit betogende, nu juist niet schuldig aan de fout, die Röling veelvuldig meent te kunnen signaleren: het over- dreven pessimistisch en wantrouwig interpreteren van Russische bedoelingen? Ik meen van niet. Want de praktijk van het Sowjet- beleid van de laatste jaren levert een bevestiging op van deze analyse en geeft alle aanleiding tot de veronderstelling, dat de mannen in het Kremlin, die Stalins trouwe helpers waren zolang hij leefde en hem eerst veroordeelden na zijn dood, wel hun tac- tiek en methoden, maar niet hun fundamentele doelstellingen ge- wijzigd hebben.

Men kan onmogelijk volhouden, dat het Russische verlangen naar veiligheid de Sowjet-Unie ertoe dwingt om de aftocht van welgeteld 10.000 man westelijke troepen uit Berlijn te eisen. Wel kan men zeggen dat liquidatie van het overwegend socialistische West-Berlijn als westelijk bastion in Russische ogen gewenst is, om de consolidatie van de door de bevolking gehate communisti- sche dictatuur in Oost-Duitsland te vergemakkelijken. Een begrij- pelijke wens? Even 'begrijpelijk' in mijn ogen als de wens van

2

(11)

Portugal om baas te blijven in Angola - een wens die wij als socialisten- uiteraard - ten enenmale afwijzen.

De recente crisis rond Cuba vormt al evenzeer een bewijs, dat de Russische daden helaas nog allerminst in overeenstemming zijn met de schone woorden over vreedzame coëxistentie. Er be- staat nauwelijks twijfel aan, dat de Sowjet-Unie hoopte, door de opbouw van raketbases op Cuba het nucleaire machtsoverwicht van de Verenigde Staten ongedaan te maken. Wellicht zullen som- migen zeggen: 'Aha, dus de voornaamste Russische drijfveer was dus toch angst - angst voor de Amerikaanse superioriteit.' Wie zo redeneert, moet zich ook de vraag stellen: 'Waarom vrezen de Russen het Amerikaanse overwicht?' De praktijk heeft immers bewezen, dat het, noch onder Eisenhower, noch onder Kennedy.

werd gebruikt, om de Russen te dwingen reeds veroverde machts- posities op te geven, maar uitsluitend om hen van verdere expan- sie te weerhouden. Men kan verder stellen, dat bij alle ernstige crises in de Russisch-Amerikaanse betrekkingen de Russen in het offensief en de Amerikanen in het defensief waren. Dit stelt de theorie van de angst wel in een merkwaardig daglicht.

Maar zelfs gesteld dat volkomen aanvaardbare en begrijpelijke motieven voor het plaatsen van Russische raketten op Cuba aan- wezig zouden zijn geweest, zou men toch tot de conclusie moeten komen dat het besluit daartoe in hoge mate onverantwoordelijk was. De geschiedenis heeft keer op keer aangetoond, dat in geval van reeds gespannen internationale verhoudingen de meest ge- vaarlijke situaties zich voordoen, wanneer een der partijen plot- seling een ingrijpende verschuiving van de machtsverhoudingen te haren gunste tracht te verwezenlijken. En dat is nu precies, wat de Sowjet-Unie heeft trachten te doen. Het risico-element werd bo- vendien nog aanzienlijk vergroot, omdat de Sowjet-Unie, bij mon- de van haar minister van Buitenlandse Zaken nog wel, tegenover de Amerikaanse president volhield dat van raket-bases op Cuba geen sprake was op een moment dat de opbouw daarvan in volle gang was. Het bedrog en het roekeloze brinkmanship, waaraan het Kremlin zich heeft schuldig gemaakt, zal in het bijzonder voor diegenen, die een wijziging van de Sowjet-koers meenden te be- speuren, als een ernstige schok zijn gekomen.

Maar niet alleen de crises rond Cuba en Berlijn dwingen tot voortdurende reserve en voorzichtigheid t.a.v. de Russische be- doelingen. Ik denk bij voorbeeld - er zouden nog tal van andere voorbeelden te noemen zijn - aan wat zich in de Afrikaanse staat Guinee heeft afgespeeld. Onder leiding van haar president Sekou

3

(12)

Toure wendde dit land zich - na bij haar geboorte als onafhanke- lijke natie door Frankrijk op schandelijke wijze te zijn behandeld - tot Moskou om hulp en steun. De betrekkingen werden na ver- loop van tijd zelfs zo innig, dat velen meenden Sekou Toure te moeten beschouwen als een communist. Tot het bericht kwam, dat de President de terugroeping van de Russische ambassadeur had geëü;t, omdat hij zich had gemengd in binnenlandse aangele- genheden. Met vrees voor omsingeling heeft dit Russische optre- den natuurlijk niets, met het verlangen naar vestiging van een soli- de communistische basis in Afrika vermoedelijk heel veel te ma- ken.

In de verklaring van Oslo, welke de partijen van de Socialisti- sche Internationale in juni 1962 eenstemmig hebben aangenomen, wordt o.m. gezegd:

'Zij (de Sowjetleiders) beweren thans, dat hun buitenlandse politiek berust op het beginsel van vreedzaam naast elkaar be- staan. In de praktijk is er slechts sprake van een verandering van taktiek en wordt de strijd tegen de niet-communistische we- reld in gewijzigde vorm voortgezet. De communisten geven toe, dat de tegenstellingen niet zijn verminderd, maar de nadruk slechts is verlegd van politiek naar economisch, sociaal en ideo- logisch terrein. Het communisme is geen sociaal, politiek en economisch stelsel meer, maar een verzameling leerstellingen, waarvoor de communisten onfeilbaarheid opeisen en die ze over de gehele wereld willen verbreiden ... Voor communisten hei- ligt het doel de middelen; hun woorden en daden weerspreken elkaar voortdurend'.

De recente ervaringen met het buitenlands beleid van de Sow- jet-Unie hebben naar mijn mening de juistheid van deze opvatting van de partijen van de Socialistische Internationale bevestigd.

Wat echter niet betekent, dat zij over een aantal jaren nog juist zal blijken te zijn. Het is niet uitgesloten dat in de Sowjet-maat- schappij krachten tot ontwikkeling zullen komen die verhoging van het levenspeil zullen verkiezen boven het streven naar machtsuit- breiding. Ook de zich steeds verdiepende kloof met communistisch China, thans nog economisch zwak, maar in de toekomst onge- twijfeld een steeds belangrijker wordende machtsfactor in de we- reldpolitiek, zou de Sowjet-Unie tot een herziening van haar hou- ding t.o.v. de niet-communistische wereld kunnen drijven. Voors- hands is echter van een dergelijke fundamentele wijziging van de Sowjet-politiek Dog bitter weinig te bespeuren.

(13)

Nu stempelt het feit, dat het communistische gevaar nog steeds als zeer reëel moet worden beschouwd, op zich zelf het beleid van de voornaamste tegenspeler van de Sowjet-Unie uiteraard niet tot een juist beleid. Ook de politiek van Washington zou de risico's van de koude oorlog kunnen vergroten.

Röling meent kennelijk dat dit inderdaad het geval is. Bij her- haling heeft hij uiting gegeven aan zijn vrees voor het Ameri- kaanse 'military-industrial complex' dat naar zijn opvatting zelfs de neiging vertoont de huidige Amerikaanse president de wet voor te schrijven. 'Men krijgt vaak de stellige indruk, dat Kennedy nauwelijks tegen die invloed is opgewassen en telkens een politiek moet voeren, die tegen zijn eigen overtuiging ingaat' schrijft hij 3 zonder overigens bewijzen voor deze bewering aan te voeren.

Is deze vrees van Röling gerechtvaardigd? Ik begin met het militaire apparaat. Het lijkt me nuttig in de eerste plaats vast te stellen dat van de 'top brass' in Amerika niemand graag een oorlog ziet uitbreken. Op de zondag, dat de gevaarlijke Cuba-cri-

sis tot zijn einde kwam, zond een van de Amerikaanse radiosta- tions enkele impressies van haar correspondent in het Pentagon uit. Het bleek dat de opluchting daar niet minder groot was dan waar dan ook. Dat is ook geenszins verwonderlijk. Een atoomoor- log spaart niemand, en is dus voor niemand een aantrekkelijk perspectief. De tijd, dat in de generale staven het verlangen naar een 'frische, fröhliche Krieg' leefde, ligt ver achter ons.

Minstens even belangrijk is het, te kunnen vaststellen dat er geen enkele aanwijzing is dat het militaire apparaat de president de te volgen koers kan voorschrijven. De enige generaal, die het ooit heeft geprobeerd, de populaire oorlogsheld Mac Arthur, werd door Truman op staande voet ontslagen. Maar er zijn ook meer recente voorbeelden, waaruit blijkt dat het politieke gezag van het Witte Huis de overhand heeft. Sinds Kennedy in Januari 1961 zijn ambt aanvaardde, is hij enige malen geconfronteerd met een si- tuatie, waarbij de vraag aan de orde kwam, of militair geweld moest worden aangewend 4 • In de eerste plaats was er de kwes- tie Laos. Hier stond Kennedy voor de keus om of te berusten in de neutralisering van het land op zodanige voorwaarden, dat spoe- dige machtsovername door de communistische Pateth Lao waar-

s S & D, sept. 1962, blz. 634.

4 Over de politieke aspekten van ieder van de hier besproken con- ruktsituaties zou ui~erooro veel meer te zeggen zijn, maar ik bepaal me

hier tot het zoeken van een antwoord op de vraag of er aanwijzingen zijn dat de militairen Kennedy een gevaarlijke politiek opdringen.

5

(14)

schijnlijk was, of een expeditiemacht te zenden om de pro-Wester- se groeperingen in Laos te helpen. Hij koos de eerste oplossing.

Het tweede voorbeeld betreft Berlijn. Toen op 14 augustus 1961, in strijd met de gemaakte afspraken, de befaamde muur langs de sectorgrens werd opgetrokken, stond de VS voor de keus tussen het neerhalen van de muur (met het gevaar van een gewapende botsing) en een papieren protest. Kennedy besloot tot het laatste.

In de Cuba-crisis van de afgelopen herfst, waarin niets doen de Sowjet-Unie ongetwijfeld tot nog gevaarlijker brinkmanship zou hebben verleid, koos Kennedy uit de drie mogelijkheden die zich voordeden (blokkade, luchtbombardement op de raketbases, in- vasie) degene, die geen gebruik van militair geweld meebracht:

de blokkade.

Al deze voorbeelden leiden tot een conclusie: zo van militaire zijde in elk van deze gevallen aangedrongen is op een riskantere, meer op het inzetten van militaire macht gericht beleid, dan heb- ben de meer gematigde inzichten van het politieke gezag het toch steeds gewonnen.

Ik wil overigens geenszins beweren, dat het militaire apparaat niet een belangrijke machtsfactor is in het Amerikaanse publie- ke bestel. Die macht doet zich voornamelijk gevoelen wanneer kwesties van militaire paraatheid aan de orde zijn. Het militaire apparaat komt dan vaak met exorbitante verlanglijstjes. Het was ook voornamelijk het voordurende aandringen van militaire zijde op hogere defensie-uitgaven dat Eisenhower, die een sluitende be- groting haast nog belangrijker vond dan een doeltreffend mili- tair apparaat, bracht tot zijn befaamde, ook door Röling in zijn S & D artikel geciteerde uitspraak over het gevaar van 'unwar- ranted influence' van het 'military-industrial complex'. De moei- lijkheid bij dit alles is vooral, dat in een tijdperk als het onze, waar- in nieuwe vindingen en verrassende t~chnologische ontwikkelingen aan de orde van de dag zijn, zich ook op militair gebied zoveel ont- wikkelingsmogelijkheden voordoen, waarop de tegenstander zich kan concentreren en zodoende een voorsprong kan verwerven, dat vaak veel van de geuite verlangens op zich zelf niet onbegrij- pelijk of onredelijk zijn. Eerst wanneer een coherente visie be- staat t.a.v. wat in de bewapeningsrace als essentieel moet wor- den beschouwd, kan een prioriteitenschema worden opgesteld en kan de graad van urgentie van de verschillende mogelijkheden tot versterking van de militaire weerbaarheid worden bepaald.

De rivaliteit tussen de verschillende onderdelen van de krijgs- macht, die zich in de VS zeer sterk doet gevoelen, vormt hierbij

(15)

een extra-complicatie. Onder Eisenhower is men nooit tot de ont- wikkeling van een dergelijke defensie-doktrine gekomen; onder Kennedy heeft de energieke, uiterst bekwame minister van de- fensie Mac Namara - een bekwaam organisator, die er in het Pentagon geen moment twijfel over laat bestaan dat hij de baas is van het defensieapparaat - belangrijke vorderingen in deze rich- ting gemaakt.

Tegen de hier geschetste achtergrond moet men zich ook de vraag stellen of wellicht het militaire apparaat opzettelijk de militaire machtsverhoudingen te ongunstig voorstelt, in de hoop op deze wijze meer fondsen van regering en congres los te kunnen krijgen.

In dit verband kom ik tot de befaamde kwestie van de 'missile- gap' die achteraf niet bleek te bestaan. Zoals bekend, werd in het najaar van 1960 in Am~rika algemeen de verwachting uitgespro- ken, dat de Sowjet-Unie zich binnen enkele jaren een benauwend grote voorsprong op het gebied van intercontinentale raketten zou kunnen verwerven, terwijl men nu algemeen aanneemt dat de Amerikanen een voorsprong hebben, en wel van minstens 2 op 1.

Röling gaat er kennelijk van uit dat bewust bedrog is gepleegd en schrijft over 'manoeuvres om groter bewapening te verkrijgen 5 Zelf acht ik een andere verklaring waarschijnlijker. Voor de Sowjet-Unie, met een produktiecapaciteit die nog niet de helft be- draagt van die van de VS, geldt in nog sterkere mate dan voor de Amerikanen, dat telkenmale een keuze moet worden gedaan uit de verschillende mogelijkheden tot versterking van het bewape- ningspotentieel. Welnu, er zijn aanwijzingen dat de Russen, voor de keus gesteld zich te concentreren op de aanmaak van een groot aantal raketten van middelbare draagwijdte of een concentratie op intercontinentale raketten, tot het eerste hebben besloten, ter- wijl de Amerikanen, geobsêdeerd door hun tegenslagen bij de ont- wikkeling van hun intercontinentale raketten, juist een keuze voor het laatste verwachtten. Deze theorie lijkt des te waarschijnlij- ker, nu blijkt dat de Russen inderdaad op het gebied van de ra- ketten voor middelbare afstand een aanzienlijke voorsprong heb- ben (hun verlangen om Cuba tot een raketbasis te maken, was voornamelijk ingegeven door de wens op deze wijze hun overwicht op dit gebied beter geldend te kunnen maken en de Amerikaanse voorsprong t.a.v. intercontinentale raketten te kunnen neutralise- ren). Er zijn dus gegronde redenen om aan te nemen, dat hier niet van kwade trouw, maar van een verkeerde taxatie van de Rus-

5 S & D t.a.p., blz. 633.

(16)

sische voornemens op het gebied van de bewapeningsproduktie sprake was.

Samenvattend, zou ik willen concluderen dat men bij een beoor- deling van de rol van het militaire apparaat in de VS een onder- scheid moet maken tussen twee aspecten: het aspect van de in- vloed op de besluitvorming inzake het te voeren buitenlands be- leid, en het aspect van de invloed op de omvang van de militaire paraatheid. T.a.v. het eerste aspect kan worden aangenomen, dat de functie van het militaire apparaat uitsluitend een adviseren- de is en dat de besluitvorming aan het politieke gezag is voorbe- houden. T.a.v. het tweede aspect geldt, dat hier de opvattingen van het militaire apparaat stellig een factor van groot gewicht zijn, maar geenszins altijd een doorslaggevende factor. Het aan- tal gevallen, waarin wensen van leger, vloot of luchtmacht wer- den afgewezen, is legio. Gaat het bovendien aan om elke verho- ging van de Amerikaanse bewapeningsuitgaven te bestempelen als een gevaarlijke en onverantwoordelijke beslissing? Röling schrijft bezorgd, dat Kennedy de militaire begroting met 10 mil- jard dollar heeft verhoogd.6 Maar hij vertelt er niet bij, dat de- ze verhoging voor een belangrijk deel is aangewend voor ver- sterking van de conventionele sterkte van de Amerikaanse strijd- krachten en voor. vermindering van de afhankelijkheid van nucle-

aire afweermiddelen. Moet we daar bezwaar tegen maken?

De Amerikaanse bewapeningstndustrie en de ontwapening.

Ik kom nu tot de rol van de Amerikaanse bewapeningsindustrie.

Het vermoeden ligt voor de hand, dat bedrijven met grote defen- sieopdrachten een 'vested interest' hebben bij voortzetting van huidige bewapeningswedloop. Maar is het ook juist?

Het lijkt me in dit verband van belang enige citaten aan te halen uit een rede die senator Humphrey in de Amerikaanse senaat on- langs aan dit onderwerp heeft gewijd 7 • Deze senator, een man die een heel eind links van Kennedy staat en tot de meest progressieve figuren in de democratische partij behoort, is voor- zitter van de subcommissie voor ontwapening van de machtige senaatscommissie voor buitenlandse aangelegenheden. Als zoda- nig heeft hij het gelukkige initiatief genomen tot een onderzoek naar de opvattingen die directies van bedrijven met grote defen-

sieopdrachten hebben over de economische consequenties van

6 t.a.p., blz. 634.

7 Congressionnel Record-Senate (5 olct:. 1962), blz. 21391-21394.

(17)

ontwapening. Het enquête-rapport is helaas geheim, maar in zijn speech heeft Humphrey toch de vooornaamste conclusies ervan medegedeeld.

De resultaten van het onderzoek zijn in velerlei opzicht verras- send. In de eerste plaats bleek, dat alle direkties die antwoordden (een bijzonder hoog percentage, 80 pct.) een positieve instelling bleken te hebben t.a.v. ontwapening. Vele bedrijven wezen er in dit verband op, dat zij verwachtten bij omschakeling van research en produktie naar civiele doeleinden tal van nieuwe produkten met gunstige afzetmogelijkheden aan de markt te kunnen bren-

gen. Andere verwachtten wel bepaalde omschakelingsmoeilijk- heden, maar meenden dat deze geenszins onoverkomelijk waren, vooral indien van een geleidelijke omschakeling sprake zou zijn 8 •

De vliegtuigindustrie, die, zoals men weet in bijzonder hoge mate afhankelijk is van militaire orders, verwacht in belangrijke mate compensatie te kunnen vinden in de uitbreiding van de pro- gramma's voor ruimteonderzoek, die reeds nu jaarlijks miljarden verslinden. Een belangrijk heelrijf in de bewapeningsindustrie schreef dat het: 'wholeheartedly supports efforts to find some satis- factory formula for controlled disarmament. It is our firm convic- tion, that the long-range effects of any progress towards that goal can only result in benefit tot the whole economy of the country. If the billions now spent on weapons and warningsystems can instead be devoted tot lifting still further the levels of living of people; if the tax burden can be reduced and the threat of inflation met; if the hundreds of thousands of scientific-engineering-management teams that are now dedicated to the proposition that the United States shall not be second in any area vital to the national security could once more turn their innovative talents to the competition for the favors of king-enstomer - and if this can be accomplished by an orderly rednetion over a reasanabie period of time - the results would be invigorating not only to the American economy but also strengthening the economy of the entire free world'.

Het hoeft niet te verwonderen, dat senator Humphrey, die an- ders niet aarzelt 'big business' gevoelig op de tenen te rf:rappen, op grond van de resultaten van deze enquête de bschuldiging in-

zake verzet van de industrie tegen ontwapening met kracht van de s In dit verband is het nauwelijks nodig te betogen, dat, zo het tot ontwapening ikomt, het ontwapeningsproces zich naar alle waarschijn- lijkheid geleidelijk, stap voor stap, zal voltrek!ken. Het is helaas nauwe- lijks denkbaar, dat algemene ontwapening in weinige maanden of jaren een feit zal zijn.

9

(18)

hand wees.9 In zijn rede zei hij: 'There are some who say the American industry is opposed to disarmament, that it is so in-

terested in defense work that it would not support workable and effective disarmament agreements. The people who disseminate and believe such nonsense do not know American industry'.

Tot zover senator Humphrey, die overigens aan zijn conclusies toevoegde, dat speciaal ook in de bewapeningssector zich een be- denkelijke concentratie van economische macht bij enkele mam- moetbedrijven voordoet. Hij had er nog aan kunnen toevoegen, dat de winstmarges van bedrijven met defensieopdrachten vaak schandalig hoog zijn. Zij maken in ernstige mate misbruik van hun economische macht. Maar ze bieden geen georganiseerd ver- zet tegen ontwapeningsplannen en wel voornamelijk omdat ze ook in de civiele sector gunstige winstmogelijkheden zien.

Het politieke klimaat in Amerika.

Blijft de vraag of de lange duur van de koude oorlog het politieke eXItremisme in Amerika niet in de hand dreigt te werken. Voor dit vermoeden zijn een aantal argumenten aan te voeren. Te denken valt b.v. aan het Mac-Carthyisme van een aantal jaren geleden, en aan de 'John Birch society' thans. Maar daar staat tegenover, dat keer op keer blijkt, dat dergelijke bewegingen geen greep kunnen krijgen op het Amerikaanse volk.

Het Mc-Carthyisme riep - ondanks het nagenoeg geheel ontbre- ken van leiderschap van Eisenhower - zoveel gezonde tegen- krachten op, dat het even snel is verdwenen als het opkwam. De John Birch society heeft tot dusver nauwelijks meer invloed we- ten te verwerven dan de nieuwsbrief van Fabius bij ons. Bij de jongste verkiezingen hebben bovendien juist de meest reactio- naire elementen in het congres ernstige klappen te incasseren ge- kregen. De vrijheid van meningsuiting is onaangetast. Op het

9 Ogenschijnlijk in tegenspraak met de conclusies van het onder- zoek is het door Röling gesignaleerde feit, dat na de speech van Ken- nedy in de Assemblee van de V.N. over ontwapening in september 1961 de beurskoersen daalden. Men bedenke echter, dat de beurs de verwachtingen van de beleggers weerspiegelt, en dat die verwachtin- gen geenszins in overeenstemming behoeven te zijn met de opvattingen in de kring van de directies. Overigens was het interessant te con-

stateren, dat op de eerste dag van de Cuba-crisis de beurskoersen in- eenstortten en voor de rest van de crisis-dagen de wisseling van gun- stige en ongunstige berichten nauwkeurig volgden.

(19)

hoogtepunt van de Cuba-crisis zonden Amerikaanse radio- en te- levisiezenders forumdiscussies uit, welke ook de kleine minder- heid die Kennedy' s blokkadepolitiek als roekeloos brinkmanship van de hand wees, alle gelegenheid gaven haar mening naar vo- ren te brengen.

In zijn artikel in S & D schrijft Röling 'Er is een wijd verbrei- de mening in de Verenigde Staten, dat het in de wereld gaat om kapitalisme of communisme, dat het kapitalisme de basis is van geestelijke vrijheid en dat het kapitalisme slechts kan blijven bestaan als het wereldwijde toepassing vindt.10 Het is me niet helemaal duidelijk wat hij met deze opmerking bedoelt. Dat de Amerikanen de neiging hebben om het eigen 'free enterprise' stelsel a Is exportprodukt te zien en zo nodig de nodige druk uit te oefe- nen om de buitenlandse markt voor dat artikel te openen? Of dat de Amerikanen alleen aan gelijkgezinde regimes steun willen ver- lenen? Hoe dit ook zij - in elk geval staat vast dat de Ameri- kanen tal van regeringen hulp bieden, die er geen geheim van maken dat zij zich bij de sociaal-economische opbouw van hun land door socialistische gedachten laten inspireren.

Maar de argwaan van Röling reikt nog verder. Naar aanleiding van het VN-rapport over de economische consequenties van ont- wapening schrijft hij: 'Maar de overgang van oorlogs- naar vre- desindustrie eist ingrijpende regeling en wereldwijde "planning".

Dat is voor de Europese socialist geheel geen bezwaar. Dat is voor menige Amerikaan een nauwelijks aanvaardbare conse- quentie, die immers de "American way of life" in de grond zou aantasten' 10•

Is deze argwaan gerechtvaardigd? In de economische com- missie van de Algemene Vergadering van de VN is dit jaar uit- voerig over de economische consequenties van ontwapening gediscussieerd. Het lijkt me in dit verband van belang te citeren uit de ontwerp-resolutie, die de VS in de loop van dit debat te zamen met enige andere landen heeft ingediend. In de derde ope- ratieve paragraaf van de resolutie kan men het volgende lezen:

' ... concurs in the request of the Economie and Social Courreil .. , that member-states - particularly those which are significantly involved in, or affected by, current military programs - should direct further attention to, and conduct any necessary studies of, the detailed aspects of the economie and social consequenoes of disarmament with a view to developing needed information, plans and policies for making necessary economie and social adjust-

10 t.a.p., blz. 632

(20)

ments in the event of disarmament and in the successive stages towards achievement of complete disarmament ... (cursivering van mij). Het lijkt me, dat dit citaat voor zich zelf spreekt.

Terecht stelt Röling dat de republikeinen hebben geprobeerd stemming te maken tegen Kennedy onder het motto dat hij 'soft on communism' zou zijn. (Een beschuldiging, die overigens, dunkt me, moeilijk geuit zou kunnen zijn, wanneer Kennedy werkelijk, zoals Röling vreest, keer op keer onder de druk van het 'mili- tary-industrial complex' zou zijn bezweken). Dat zij daarmee het Witte Huis wel eens lelijk in verlegenheid hebben gebracht, staat wel vast. Maar evenzeer staat vast, dat Kennedy eerst tot zijn be- faamde Cuba-actie besloot, nadat de aanwezigheid van Russische raketten met zekerheid was vastgesteld, en niet omdat de republi- k~inen in hun verkiezingsactie een krachtiger houding t.a.v. Cuba eisten.

Ook in de ontwapeningsonderhandelingen liet het huidige be- wind, ondanks de critiek en het geschamper van bepaalde sena- toren, er zich niet van afbrengen om met een aantal uiterst be- langrijke initiatieven te komen. Uit het jongste verleden noem ik er een drietal. In de eerste plaats de vastberaden Amerikaanse po- gingen om t.a.v. de kwestie van de stopzetting van de kempme- ven tot overeenstemming met de Sowjet-Unie te komen. Het

enige, wat men nu nog vraagt, is dat 5

à

8 inspecties per jaar op Sowjet-gebied worden ondernomen om te kunnen vaststellen of bepaalde trillingen door ondergrondse proefexplosies dan wel door aardbevingen worden veroorzaakt. 11 De verificaties ter plaatse zal bovendien volgens de Amerikaanse voorstellen zodanig worden uitgevoerd, dat geen zinnig mens meer aan de mogelijk- heden van spionnage kan geloven. Helaas hebben de Russen dit voorstel echter van de hand gewezen; zij blijven elke vorm van verplichte internationale inspectie verwerpen. Tezelfdertijd we- zen ze bovendien een alternatief Amerikaans-Brits voorstel van de hand, om althans onmiddellijk een verdrag af te sluiten tot beëindiging van alle bovengrondse proeven.

11 Het aanbod van de Sowjet-Unie om drie van de befaamde 'Black Boxes' op haar territoir toe te laten, ging vergezeld van de eis dat de westelijke mogendheden dit voorstel eerst moesten aanvaarden al- vorens in dit verband essentiële kwesties (met name toezicht van in- ternationaal personeel voor onderhoud en controle) zou kunnen worden gesproken. Dit wekt twijfel aan de ernst van het Sowjet-aanbod.

(21)

Een tweede belangrijk Amerikaans initiatief was het voorstel, dat in het kader van een schema voor algehele ontwapening niet lan- ger het gehele grondgebied van een land zou behoeven te worden geïnspecteerd, maar dat het betrokken land in een aantal zones zou worden verdeeld, die ieder op hun beurt, in een door de we- derpartij te bepalen volgorde, voor internationale inspectie in aan- merking zouden komen. Maar ook t.a.v. dit initiatief zijn de Rus- sische reacties uiterst negatief en teleurstellend geweest.

Tenslotte noem ik het complex van maatregelen, dat de Ameri- kanen aan de Sowjet-Unie hebben voorgesteld om te geraken tot vermindering van het gevaar van oorlog als gevolg van vergissin- gen, misverstanden, of tekort schietende communicaties. Aan- vaarding van deze voorstellen zou er ongetwijfeld aanzienlijk toe hebben bijgedragen de gevaren van de atoomrace te verminderen.

Maar de Sowjet-Unie verbond aan aanvaarding harerzijds de eis, dat alle militaire manoeuvres, waarbij twee of meer landen be- trokken zouden zijn, dienden te worden verboden - een voorstel dat kennelijk ten doel had de militaire samenwerking in Nato- verband lam te leggen. En zo is ook dit belangrijke initiatief vast- gelopen.

Hoe teleurstellend dit alles ook moge zijn, het blijft een verheu- gend verschijnsel, dat de Amerikaanse regering, getuige ook de duidelijke uitspraken van Kennedy op dit punt, de gevaren van de atoomrace terdege beseft en kennelijk bereid is tot serieuze po- gingen om te komen tot afspraken met de Sowjet-Unie, die deze gevaren zouden kunnen verminderen. Gezien de zeer doordachte en gedetailleerde voorstellen, die van Amerikaanse zijde zijn uit- gewerkt op het punt van algemene ontwapening, kan men boven- dien moeilijk meer volhouden, dat zij alleen maar in 'arms con- b·ol' geïnteresseerd zouden zijn.

Het geheel overziende, komt het me voor dat veel van de critiek van Röling op het beleid van de VS in de koude oorlog onge- rechtvaardigd dan wel overdreven is. In het bijzonder lijkt het me van belang vast te stellen, dat Kennedy - steunende op een team van in het algemeen zeer bekwame, steeds meer ingespeeld rakende medewerkers - de teugels van het buitenlands beleid stevig in handen heeft, elke vorm van avonturierspolitiek van de hand wijst en zich niet door pressiegroepen de wet laat voor- schrijven. Waarmee ik overigens allerminst zou willen zeggen, dat niet allerlei critiek op het Amerikaanse buitenlandse beleid

13

(22)

uit te oefenen zou zijn. Zo zou ik met name de opvatting van Rö- ling willen onderschrijven, dat de Amerikaanse pogingen tot stui- ten van het communisme te weinig aandacht besteden aan het so- ciaal-economische front. Dat aan doorbreken van de machtsposi- ties van zelfzuchtige oligarchieën in onderontwikkelde gebieden, opvoering van economische hulpverlening en vergroting van de effectiviteit van die hulp even veel betekenis dient te worden ge- hecht als aan de handhaving van een doeltreffend defensieappa- raat, is een opvatting, die in theorie door de huidige Amerikaanse administratie wel wordt aanvaard, maar die tegelijkertijd nog te weinig in de praktijk van het beleid doordringt. In het algemeen lijkt het me echter, dat er meer reden is tot critiek op het beleid van enkele van onze Europese bondgenoten, dan op dat van de Verenigde Staten onder haar huidige president.

l5 december 1962

(23)

S. Tas

Gedachten over de eerste mei

De gedachtenwisseling die in de partij is los gekomen over de vraag of het nog wel loont de eerste mei te vieren, brengt me te- rug naar de overdenkingen die me vier maanden geleden bezig hielden toen ik voor de tiende keer die dag in Frankrijk meemaak- te. Er was geen post; er verschenen geen kranten. Hier en daar hing de nationale driekleur, maar ik zag nergens rode vlaggen;

en de enige bloem die rond gedragen werd was de muguet, die iedereen verplicht is te kopen omdat ze geluk aanbrengt. De eerste mei is een feestdag geworden als Hemelsvaartsdag of Ko- ninginnedag; hij heeft volkomen het karakter verloren van strijd- dag. De parken zijn vol en er wordt druk gehengeld. Wat een ver- schil met de vooroorlogse mei-optochten, waarin de AJC met zijn vrolijke blauwe uniform ... Maar waar is de AJC gebleven? Ze is opgelost in de atmosfeer van de na-oorlogse maatschappij en dat niet alleen in Nederland. Zelfs in Oostenrijk, dat in zulke za- ken toch het voorbeeld was voor alle continentale socialistische

partijen, is de socialistische jeugdbeweging aan het uitsterven, zon- der dat de gezondheid van de arbeidersbeweging er onder geleden heeft; het tegendeel is misschien het geval.

Niet alleen de AJC heeft afgedaan, maar ook de machtige open- bare manifestaties, de demonstraties, de stoeten. Noch de massa- vergaderingen, noch de petitionnementen kennen het vooroorlogse succes.

Terugkijkend ontkomen we niet aan de indruk dat de vooroor- logse beweging misschien kleuriger, maar in elk geval meer de- monstratief was. Of dat een bewijs was van meer zelfvertrouwen, is een andere zaak. Het socialistische ideaal en de van het marxis- me afgeleide ideologie hadden diepgaand zowel het gevoels- als het gedachtenleven der beweging beïnvloed.

De AJC, de rode vlag, de rode tulp, de eerste mei, het had alle- maal eenzelfde culturele kleur. De AJC wilde niet alleen de arbei- dersklasse opvoeden; ze wilde meer; een nieuwe cultuur brengen, en een nieuwe maatschappij stichten. Ze wilde een gesublimeerd proletariaat scheppen dat moest uitdijen tot een sublieme maat-

(24)

schappij. Ze was een imponerende beweging die trouwens sporen heeft nagelaten. Deze opmars tegen de burgerlijke cultuur is uit- gelopen op een beïnvloeding van de burgerlijke stijl en heeft als zodanig ongetwijfeld het hare bijgedragen tot het cultuurpatroon van vandaag. Dat alles maakt het des te merkwaardiger dat die grote jeugdbewging na de oorlog, zo plotseling, als in een zucht is verdwenen.

De verandering is enorm en tegelijkertijd zo algemeen dat men er wel een diepgaande maatschappelijke verandering achter moet zoeken.

Is dat het gevolg van de opkomst van een nieuwe generatie?

Allicht; maar dat zegt weinig. Elk jaar brengt een nieuwe gene- ratie, maar de verandering die ze meebrengt of ondergaat, wordt ons eerst bewust, wanneer een bijzondere gebeurtenis in de stroom der evenementen caesuur aanbrengt en daardoor de af- gelegde ontwikkeling samenvat en zichtbaar maakt. De oorlog was zo'n evenement, juist omdat ze niet de materiële maar wel de gees- telijke ontwikkeling vertraagde. De huidige met de vooroorlogse jeugd vergelijkend, valt ons duidelijk de afstand op die de maat- schappelijke ontwikkeling intussen afgelegd heeft.

Dat kan niet komen door de oorlog alleen. Kennelijk heeft de caesuur, door de oorlog aangebracht, de conclusie getrokken uit een ontwikkeling die al jaren voor de oorlog was begonnen.

Het voornaamste element daarin lijkt me de grote vooruitgang die de arbeidersklasse in de laatste decennia heeft beleefd, zowel politiek als sociaal. Het was niet moeilijk tegen een maatschappij te zijn waaraan men zo weinig deel had; en dan van een complete vervanging te dromen. Maar sindsdien heeft het algemeen Kies- recht de arbeider tot gelijkwaardige staatsburger gemaakt. Op slag verliezen de buitenparlementaire drukmiddelen een deel van hun betekenis en dus aantrekkingskracht. Ze zijn niet meer motoren voor de politieke opvoeding der massa; ze krijgen meer en meer het karakter van drukmiddelen in laatste instantie, zoals de sta- king.

Hetzelfde geldt van de sociale vooruitgang. Het is waar dat het Nederlandse proletariaat bij dat van andere Europese landen is achtergebleven; maar wat men onder welvaartspeil verstaat is vandaag technisch anders samengesteld dan voor de oorlog; en de techniek is vooruitgegaan. De arbeider die op een brommer rijdt leeft anders dan de arbeider die op de vooroorlogse fiets klom. Naarmate het aantal verlangens dat bevredigd werd toe-

(25)

nam - en de industriële ontwikkeling heeft een aantal nieuwe ver- langens geschapen die relatief gemakkelijk bevredigd konden worden - vermindert natuurlijk de innerlijke drang naar een to- tale vernieuwing. Naarmate de confectie-industrie zijn techniek

verfijnt, verandert het uiterlijk van de volksklassen en dus ook het bewust zijn van de klasse-afstand. Televisie en bioscoop brengen in alle gezinnen hetzelfde programma en dus dezelfde gespreks- stof. De graadverschillen blijven; de kwalitatieve verschillen wor- den geringer.

Het zou wel vreemd zijn als de jeugd daardoor niet werd be- invloed. De oorlog heeft ongetwijfeld als katalysator gewerkt. Ze heeft de politieke geschiedenis van het land doorgesneden en de verschillende antagonistische bewegingen tot één front samenge- smeed tegen de bezetter. Sindsdien heeft de oude klassetaal nooit meer dezelfde echo opgewekt. De oorlog die een vreselijk harde ideologische strijd was, een strijd op leven en dood tussen fascis- me en democratie, heeft een bittere nasmaak achter gelaten. De

generaties die sindsdien tot ontwikkeling zijn gekomen, staan kri- tisch tegenover politieke propaganda; niet alleen tegenover fas- cistische of fascisoïde propaganda, maar tegenover iedere politie- ke propaganda (wat overigens nog niet wil zeggen dat ze van aan- leg intelligenter is dan de vorige generaties; het onverminderde succes van de reclame bewijst wel het tegendeel). Maar in elk geval is een stuk ideologische franje weggevallen; en de uitwer- king daarvan is een zekere toeneming van nuchterheid, in ieder geval tegenover de oude idolen. Want de nieuwe generatie heeft natuurlijk het verlangen, op haar eigen tijd haar eigen stempel te drukken en ze doet dat door haar eigen zin en onzin in de plaats van de onze te stellen.) Ze reageert noodgedwongen op de dingen van haar eigen tijd. Laat ik enkele dier dingen citeren uit Neder- landse dagbladen:

'Voor direct gevraagd dames voor licht schoonmaakwerk. Zeer aantrek- kelijke werkkring. Dienstkleding wordt verstrekt (vlot model). Vakantie kan nog worden geregeld.

'Afwisselend werk. Vakopleiding. Naast de veelzijdige praktijkopleiding in het stuwadoors- en veembedrijf, algemene ontwikkeling en sport, begin je direct al aardig te verdienen.'

'Een leuke job in de fotografiel Gevraagd een enthousiaste jongste me- dewerker.'

'Typiste gevraagd. Aantrekkelijke werkkring in moderne omgeving. Goe- de sociale voorzieningen.'

(26)

Dit is een greep uit één advertentiepagina ... Het is duidelijk dat de advertenties een symptoom zijn van de gespannen arbeids- markt die weer het gevolg is van de geaccelereerde industrialisa- tie. Maar ze vormen óók het etiket van de welvaartsstaat. Opval- lend is de nadruk waarmee telkens gesproken wordt van een 'pret- tige werkkring'. Het is niet meer voldoende goede lonen te bie- den en sociale voorzieningen. Men moet beloven dat het werk zelf aangenaam zal zijn. Dat er aan gedacht wordt het werk aange- naam te maken, is uitmuntend. Maar het is ook karakteristiek voor onze tijd. We zijn kennelijk een faze ingegaan waarin voor velen het bestaansminimum is overschreden en vooral: de be- staanszekerheid gegarandeerd. De problemen waaraan we thans toe zijn - voor velen alweer - zijn die van afleiding, vermaak, gemak.

Dat is voor mij geen aanleiding mee te doen aan het goedkope ge- mopper over de 'achteruitgang'. De televisie heeft nadeel bezorgd

aan al die vormen van vermaak die het op hun manier ook van het gemak moesten hebben. Maar ze heeft ook - zoals de radio al ge- daan had, zij het in mindere mate - de huisvrouw in de moderne gedachtenwisseling betrokken en het thuis voor velen opnieuw tot centrum van gedachtenleven gemaakt. Ze heeft de belangstelling voor andere cultuurvormen evenmin gedood als de radio vroeger die voor concerten had aangetast. Eer omgekeerd. Het lezen is niet verminderd; de belangstelling voor goede boeken is door de radioprogramma's toegenomen. In Frankrijk is het TV-uurtje dat aan boekbesprekingen gewijd is een der populairste.

Ook de politieke belangstelling is door de televisie niet vermin- derd; ze heeft de politiek in miljoenen huizen gebracht. Nergens in de westerse wereld is he, absenteïsme bij verkiezingen zo groot als in Amerika. Maar er is geen absenteïsme, als de president der Verenigde Staten voor de camera verschijnt. De uitwerking van de cultus van het comfort is veelzijdig. Men zou in dit licht al onze propagandavormen moeten herzien, en in de eerste plaats onze opvattingen over massa-demonstraties.

De massa-demonstratie had haar eigen kleur, opmaak, karak- ter, wat ik zou willen noemen: de liturgie van de massapropagan- da. Er waren socialisten die eraan verslaafd raakten. Daar was ook niet veel bezwaar tegen zolang het ging om de demonstra- ties van de socialistische beweging met haar rustige karakter en menselijke idealen. Het was nu eenmaal de tijd dat over de massa geëxalteerd gesproken werd. Maar op zich zelf is een massa de-

(27)

monstratie niets verhevener dan een andere. be buitse beweging heeft het als ze de straat opging, nooit met minder dan 1oo.ooo man gedaan en 300.000 tot soo.ooo waren geen uitzondering. Dat heeft de ineenstorting van de SPD in 1933 niet belet - integen- deel. In Engeland brengt men het op zijn hoogst tot so.ooo man en wie kans ziet 1o.ooo op Trafalgar Square bijeen te brengen heeft héél wat bereikt. Maar die 1o.ooo maken dan ook evenveel indruk als de 300.000 van Berlijn. Mag ik daaruit niet de conclusie trek- ken dat de waarde van het protesterende individu in Engeland ho- ger wordt aangeslagen dan in het Duitsland van voor de oorlog?

In ieder geval, de wijze waarop fascisten en communisten de mas- sa hanteren, heeft ons de ogen voor de gevaarlijke kant ervan geopend.

En een ding is zeker: de nieuwe generatie is ongevoelig gewor- den voor de liturgie der massa-manifestatie, sinds ze het geloof aan de ideologische grondslag ervan heeft verloren.

Is daarmee elke massa-manifestatie onmogelijk geworden? Ik zou het niet graag beweren. Er stromen nog steeds op de straten massa's samen die de Gaulle of de koningin, of Churchill, of So- phia Loren of Edith Piaf in levende lijve willen zien. En daarvoor zijn ten minste twee voorname redenen: het is een genot de wer- kelijkheid te zien zonder medium; het is een stimulerende afwis- seling op het platte schermbeeld. Maar de voornaamste reden is deze: er is in dit toestromen op de straat een element van zelf- werkzaamheid dat een gevoel schept van medeplichtigheid, van mee-beleven, en dit weer maakt dat de toeschouwer tot deelgenoot wordt, tot mede-acteur, al was het maar als figurant, van het histo- rische gebeuren. Die zelfwerkzaamheid, dit meedoen en aandeel hebben beantwoordt aan een behoefte, die niet helemaal verwaar- loosd kan worden.

Laat ik daarvan een politiek voorbeeld geven. De SFIO, de Fran- se zusterpartij, maakt dezelfde ontwikkeling door als de andere socialistische partijen: ze handhaaft zich bij de verkiezingen; maar haar vergaderingen worden steeds slechter bezocht, haar demon- straties trekken weinig mensen. Behalve in de provincie, maar daar is de afleiding geringer. Bovendien is het prestige van Parijs er groot. Men kan in de provincie met een vooraanstaande Parijzenaar nog altijd een volle zaal trekken. Maar in Parijs zelve wordt het steeds moeilijker menigten van enige omvang bijeen te krijgen. De communisten hebben er al van af gezien. Noch de 13de mei 1958 toen de vierde republiek omver geworpen werd,

(28)

noch de 24e april 1959 toen de koloniale ultra's de Gaulle wilden verjagen, werd Parijs getuige van massa-demonstraties. De massa had op de 13e mei te weinig vertrouwen in de vierde repu- bliek om een hand voor haar uit te steken en de 24e mei zóveel vertrouwen in de Gaulle dat ze diens raad, thuis te blijven, liever gehoorzaamde dan de oproep der partijen de straat op te gaan.

En toen, op zekere avond, tijdens een demonstratie tegen de OAS, van linkse groepen, deed een troepje politieagenten (waar- van later is uitgekomen dat ze met de OAS sympathiseerden) een brutale aanval op betogers die aan de ingang van een metrostation opeengepakt stonden. In een ommezien vielen er onder de beto- gers een paar doden, waaronder een jongen van dertien jaar. Twee dagen later vond de begrafenis van de slachtoffers plaats. En die middag stroomde plotseling een half miljoen - let wel een half miljoen - mensen bijeen om aan de begrafenis deel te nemen.

Geheel Parijs was praktisch stil gelegd. Sinds tientallen jaren had men een manifestatie van dergelijke omvang in Parijs niet meer meegemaakt. Hoewel de linkse partijen een oproep tot de bevol- king gericht hadden, ging de opkomst van de Parijzenaars ver het kader der partijen en hun gedoe te buiten. Ik ben ervan over- tuigd dat elke poging van een politieke partij om de week die op deze manifestatie volgde politieke munt uit die manifestatie te slaan jammerlijk mislukt zou zijn.

Waarom waren de Parijzenaars opgekomen? Het schandelijke optreden van de politie had geweldige verontwaardiging gewekt.

Dat politieagenten zonder enige rechtvaardiging een paar Parij- zenaars doodsloegen was voor iedereen onaanvaardbaar. Het bracht de veiligheid van allen in gevaar. Met andere woorden: de Parijze- naars - en volstrekt niet alleen de Parijzenaar van links - voel- de zich bij deze zaak persoonlijk betrokken. Hij had behoefte per- soonlijk aan de manifestatie van protest deel te nemen.

De conclusie van dit voorbeeld lijkt me dat de massa nog wel bijeen te brengen is en tot manifesteren, maar alleen als ze uit- zonderlijk diep bewogen is. De massademonstratie kan op een dergelijke bewogenheid drijven; indien deze er is! Ze kan die uit- zonderlijke bewogenheid niet kunstmatig opwekken, noch for- ceren.

Terwijl de reclame-experts met hun campagnes op de heb- en snoep- zucht van het publiek kunnen appeleren, moet de politieke partij een beroep doen op het verstand van de kiezer en-of zijn offervaar- digheid. Die handicap kan alleen overwonnen worden als het be-

(29)

lang duidelijk en de bewogenheid groot is. Daar de maatschappij steeds ruimer in haar middelen komt te zitten, heeft de kiezer het gevoel dat offervaardigheid van zijn kant minder nodig is. De be- hoefte aan zelf-werkzaamheid en zelfs aan offervaardigheid be- staat, maar ze richt zich niet meer in de eerste plaats op de poli- tiek. In landen als Frankrijk en zelfs Oostenrijk, waar de socia- listische jeugdbeweging stierf bij gebrek aan enthousiasme, heeft de katholieke jeugdbeweging een grote vlucht genomen. Maar de leiders der katholieke partijen hebben aan die jeugdbeweging geen gemakkelijke bondgenoot.

Want ook dat is een uitwerking van de welvaartsstaat: Ze maakt niet alleen bij ons, maar ook bij de confessionele partijen de ideologie los van de maatschappelijke banden; het ideële gevoels- leven wordt autonoom. De socialistische arbeider verburgerlijkt en de katholieke arbeider begint zich de luxe te permitteren anti- clericaal te worden.

Dat kan vreemde gevolgen hebben, die trouwens vaak voorbij- gaand zijn. Voor vele jongeren uit proletarische milieus die bezig waren te verburgerlijken was de verkalkte liberale partij nieuw - wij waren het voor hen niet.

We kunnen de verandering der propagandavormen niet bespreken als we ons niet een duidelijk beeld maken van de veranderingen die de maatschappelijke evolutie veroorzaakt heeft in onze positie en onze politiek.

Met het verzwakken van de ideologie vervalt ook een stuk van de politieke franje die onze propaganda sierde. Daardoor laten de materiële kwesties zich met grotere kracht gelden. 'De biefstuk beslist de verkiezingen' zegt men in Amerika. De conjunctuur wordt beslissend. Natuurlijk, ook voorheen toen we van klassebelang spra- ken, had de biefstuk grote invloed. Maar door het tot klassebe- lang te verheffen, voorzagen we het van een ideologisch bij-ele- ment en dat ideologische moment gaf de socialistische beweging een zekere autonomie ten opzichte van de conjunctuur. Want, hoe de conjunctuur ook schommelde, de klasse-tegenstelling bleef en daarmee de kiezerstrouw van een stevig kiezerspakket

Ook nu is dat element niet geheel verdwenen: de socialistische partij steunt voor een belangrijk deel op het proletariaat. (Niet geheel, maar dat was voor de oorlog ook al niet het geval. En, merkwaardig genoeg, die niet-proletarische elementen werden vaak het meest geboeid door de proletarische ideologie. Maar dat vloeit

21

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden

Of the 36 types of insertions and deletions identified, type  1 (a 52-base pair deletion) and type 2 (a 5-base pair insertion) mutations account for >80% of CALR mutations.. [7]

These animals do not execute the required number of cage revolutions (the main behav- ioural manifestation of pattern running) needed to be classified as high stereotypical animals,

Terecbt gedwongen overigens, omdat bet in de eerste plaats bijzonder goed is voor hun lichamelijke gezondheid, die van bet zittende schoolleven zonder de nodige

verbinding tussen onderwijs en produktieve arbeid aan deze wan- toestand een einde. In de vierde plaats heeft deze combinatie een sterk pedagogische betekenis. Zij stimuleert

Dit werd onderzocht door politieagenten te bevragen over stressoren (operationele stressoren, incident stressoren, het aantal stressoren en mate van stressvolle

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

‘Och, kleine vent, wat scheelt er aan?’ Maar niettegenstaande het diep ongelukkige gezichtje van Frits kon Door toch haar lachen niet bedwingen, toen Frits tusschen het schreien