• No results found

DE CONFERENTIE TE DENPASAR

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE CONFERENTIE TE DENPASAR "

Copied!
128
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE CONFERENTIE TE DENPASAR

7-24 December I946

Deel I: Handelingen

G. KOLFF & Co.

BATAVIA

Uitgave van het Algemeen Regeeringscommissariaat voor Borneo en de

= =

Groote Oost.

(2)

Of

.,·;rf ,

(3)

VOORWOORD.

In verband met de groote historische beteekenis van de van 1 -24 December 1946 te Denpasar gehouden conferentie, kwam het gewenscht voor de tijdens de conferentie ten behoeve van de deelnemers verschenen "Uitgaven van het conferentie-secretariaat"

voor een grooter publiek als officieel conferentieverslag toegankelijk te maken door deze in twee deelljes

I. Handelingen, 11. Bijlagen

onverkort in overzichtelijken vorm te reproduceeren.

In de "Handelingen" is een zooveel mogelijk textueele weergave vervat van het ter conferentie gesproken woord (voorbesprekingen, openingsrede, algemeene en artikels- gewijze beschouwingen, enz.), terwijl in de "Bijlagen" wetteksten, toelichtingen, wijzi- gingsvoorstellen, ontwerp-moties, eedsformulieren e.d. afzonderlijk werden opgenomen.

Naast dit officieele conferentieverslag verzorgde het Algemeen Regeeringscommis- sariaat nog een "Kort overzicht van het behandelde ter conferentie te DenpasarJl, hetwelk meer van samenvattenden en beschouwenden aard is.

Voor wat betreft den wettelijkelI vorm van de beslissingen der Conferentie - waar- omtrent door den Landvoogd in besloten, niet genotuleerde bijeenkomst VÓÓr de officieele opening een uiteenzetting is gegeven - wordt verwezen naar paragraaf 3 van dit "Kort overzicht".

Ter vereenvoudiging van het terugzoeken van de verwijZingen in het "Kort over- zicht" naar nummers en bladzijden van "Uitgaven van het conferentie-secretariaat" zijn in margine dezes resp. het nummer van de correspondeerende uitgave van het secre- tariaat en de overeenkomstige bladzijde aangegeven.

Een verwijzing A 2 - 3 in de kantlijn beleekenl derhalve, dal de leksl gelijkluidend is aan die in "Uitgave A2" van het conferentie-secretariaat, bladz. 3.

In bijlage IX ten slotte zijn de nummeringen van eenerzijds "Uitgaven van het conferentie-secretariaat" en anderzijds "Handelingen" en "Bijlagen" tabellarisch verge- leken

(4)

'"

, .

, 'I

\' ,

.r,',

,

.

"

il,

'1

(5)

DE CONFERENTIE TE DEN PASAR.

(7- 24 December 1946) I. H A N 0 E LI N GEN

Hoofdstuk

bladz.

VOORBESPREKINGEN, onder leiding van Dr. W. HOVEN, Algemeen Regee- ringscommissaris voor Borneo en de G{oote Oost (7 December - 18 December

1946).

1. Vergadering op 7 December 1946: opening en inleiding ... . ... . 2. Vergadering op 9 December 1946: nadere toelichting op de artikelen 2 en 3

der ontwerp-regeling ... 2 3. Vergadering op 11 December 1946: nadere uiteenzetting omtrent hoofdstuk

11 der ontwerp-regeling ... 5 4. Vergadering op 12 December 1946: nadere uiteenzetting omtrent hoofdstuk

111 der ontwerp-regeling ... ... .... ... ... .... ... ... ... ... ... 6 H 00 f d st uk 11.

OPENINGSREDE, uitgesproken door Zijne Excellentie den Luitenant-Gouver- neur-Generaal, Dr. H.

J.

van MOOK, op 18 December 1946.

5. Ochtendvergadering op 18 December 1946 ... 13 Hoofdstuk 111.

ALGEMEENE BESCHOUWINGEN door AfGEVAARDIGDEN 6. Middagvergadering op 18 December 1946

7. Ochtendvergadering op 19 Elecember 1946 . . . r i •••••••••••••••

8. Middagvergadering op 19 December 1946 9. Ochtendvergadering op 20 December 1946

Hoofdstuk IV.

REDE van den LANDVOOGD, ter beantwoording van de algemeene beschouwin~

gen, uitgesproken op 22 December 1946

10. Vergadering op 22 December 1946 ... . Hoofdstuk V.

ARTIKELSGEWijZE BEH'ANDELING der ontwerp-regeling.

IJ. Ochtendvergadering op ~ December 1946 ... ..

12. Middagvergadering op 23 December 1946 ... ..

Hoofd. tuk VI.

BEHANDELING MOTIES, KIESRE.GELING STAATSHOOFD en EEDSFOR- MULIEREN.

13. Ochtendvergadering op 24 December 1946 ....

Hoofdstuk VII. SLOTZITTING. I

.14. Middagvergadering op 24 December 1946 ...

21 30 44 54

66

79 91

96

104

(6)

DE CONFERENTIE TE DENPASAR.

(7-24 Dècember 1946) 11. B Ij LAG E N.

Bijlage I.

OORSPRONKELIJKE ONTWERP·REGELING TOT VORMING VAN DEN STAAT DE GROOTE OOST.

a. Tekst, zooals ter conferentie ingediend ... ' ................. . bladz.

b. Memorie van Toelichting ... ... .•.•.•... .•... 7

c. Aanvullende toelichting op de artikelen 2 en 3 ... 11

d. Bevo~gdheden van den staat ... ,... 15

B ij I a geil. NOTA'S VAN WIJZIGING. e. I e Nota van wijziging f. 2e Nota van wijziging B Ij I a g e 1/1. VOORSTELLEN TOT WIJZIGING. g. Voorstel tot wijziging. ingediend door NADjAMOEDIN DAENG MALEWA. 18 20 SOEKAWATI, c.s. ... 21

h. Voorstel tot wijziging, ingediend door !DE ANAK AGOENG GDE AGOENG, c.s . ... :... 23

i. Voorstel tot wijziging, ingediend door DAENG MARADjA LAMAKARATÉ, ~ ... • j. Voorstel tot wijziging, ingediend door NADjAMOEDIN DAENG MALE. ~~ ... ~ k. Voorstel tot wijziging. ingediend door ZAINAL AB!DIN ALTING. c.s. ... .... 26

I. Voorstel tot wijziging. ingediend door A. C. MANOPPQ, c.s. ... 27

m. Voorstel tot wijziging. ingediend door Mr. I Gde PANETjA, c.s. ... 28

n. Voorstel tot wijziging, ingediend door E. KATOPPO,

C... ... .. ...

29

o. Voorstel tot wijziging. ingediend door Mr. TADjOEDDIN NOOR, c.s. ... 30

Bijlage IV. AANVAARDE TEKST der ONTWERP·REGELING TOT VORMING VAN DEN STAAT OOST·INDONESIE. p. Tekst, zooal. aanvaard in de ochtendvergadering van 24 December 1946 (Indisch Staatsblad 1946 No. 143) ... :... 32

Q. Ordonnantie betreffende de voorloopige organisatie van de negara Oost· Indonesie (IndiSCh Staatsblad 1946 No. 143) .... ... ... ... 38

B ij I a g e V. ONTWERP·MOTIES. r. Ontwerp-motie TAHIJA c.s. in zake de toevoeging van Indonesische leden aan de Nederlandsche delegatie ter Pacific~defensie Conferentie ... ... 39

s. Ontwerp-motie MANOPPO c.s. tot instelling van een Ministerie voor de Zelfbesturende landschappen .. ... ... .... ... ... ... .... ... ... 40

(7)

I. Ontwerp-motie van den SULTAN VAN SOEMBAWA, MOEHAMMAD KAHAROEDDlN, c.s. om de Groote Oost en Borneo tot één staat samen te

bladz.

voegen ... ... .... ... .... ... ... 41 u. Ontwerp-motie NADJAMOEDlN DAENG MALEWA c.s. betreffende de

samenvoeging van Nieuw-Guinea bij den staat Oost-Indonesië ... 42 B ij I a g e VI.

KIESREGELING STAATSHOOFD en VOORZITTER VOORLOOPIG VERTE- GENWOORDIGEND LICHAAM; EEDSFORMULIEREN.

v. Ontwerp-kiesregeling Staatshoofd ...•... 43 w. Ontwerp-eedsformulier Staatshoofd ... 43 x. Eedsformulier Staatshoofd. zooats vastgesteld in de ochtendvergadering van

24 December 1946 ... ... ... 43 y. Kiesregeling voorzitter voorloopig vertegenwoordigend lichaam ... 43 z. Eedsformulier leden (voorzitter) voorloopig vertegenwoordigend lichaam ... 44

B ij I a g e VII.

TELEGRAMMEN uitgegaan van de CONFERENTIE te DEN PASAR.

43. Tekst van het telegram dd. 9 December 1946 aan den Luitenant-Gouverneur- Generaal (zie "Handelingen", hoofdstuk I, par. 2) ... 45 bb. Tekst van de telegrammen dd. 21 December 1946, naar aanleiding van de

aanvaarding der basisovereenkomst van Linggadjati door de Tweede Kamer der Staten-Generaal, gericht aan:

Î. de Com~issie-Generaal, ... . ii. den voorzitter der Tweede Kamer, .. , ....... . iii. het Komité Nasional Indunesia Poesat ..

cc. Tekst van het danktelegram aan H. M. Koningin Wilhelmina, van het voor- loopig vertegenwoordigend lichaam van Oost-Indonesië, bijeen in eerste

45 45 45

vergadering ..... ... ... 46

Bijlage VIII.

NAAMLIJST van AFGEVAARDIGDEN van OOST-INDONESIE te DENPASAR (Indisch Staatsblad 1946 No. 144) .. ... .... .... .... ... . ... ... ... ... ... 41

B ij I a g e IX.

TABELLARISCHE VERGELIJKING der nummering van "Handelingen en Bijla- gen" en "Uitgaven van het conferentie-secretariaat" ... ... ... 49

(8)

,I

"

.

"

,

,',

(9)

PERSONENREGISTER 0)

Abdoelmoetalib daeng Taloe (lSoef11bawa) I. 49-50, 71, 101.

11.

n,

40.

"'bdaerrahman, LalDe (Lombo,k) , I. 111.

.~goeng, Ide ,Anak Agoeng Gde (Bali) I. 4, 34-36, 59, 69, 75, 79, 80,'

83, 88, 91, 97, 99, 101.

11. 23, 26, 39, 41.

Akib, Moehamad (Zuid..celebes) I. 84, 85, 100, 102, 111.

11. 22, 25, 30.

Alamoedi, Seoh IHasan bin A'hmad I. 10, 53-54, 82, 87, 100, 102,

(Zuid-Celebes, Ilenoemd) 1106, '1'10.

11. 22, 31.

Alting, Zainal Abidin' (Noord~Molukken) I. 81, 82, ,lOl.

11. 24, 26, 42.

Andilolo, Adri.1 Doema (Zuid-Cele,bes, benoemd) I: 62, 98, '101\ ~ 10, 11. 27, 29, 40.

Bachmj~. Achmad Sjehan (IMinahasa, benoemd)

Baoesat (Zuid-Celebes) Binol, ,Mr. S. (Zuid-Celebes)

Claproth, R. (Zuid-Celebes) Conterius, A. (Flores)

Daohlan, Intjc Achmad (Midden-Celebes) Dengah, E.,o. (!Minahasa)

Djabir 'Sjah, Iskandar Mohamad (Noord,l\lol ukken)

DjlantikÉ!!Mr. Ana'k Agoeng Ngoerah

Kroel ( ali) ,

Doko, I.IH. (Timor en .Eilanden)

Ernstede, T'h. van (Zuid-Celebes; benoemd) Gappa, Andi (Zuid..celebes)

Goor, IH. A. van (Zuid-Celebes, benoemd) Han Boen lHiong (Zuid..Moluk,ken, benoemd) Idjasa, Tjatjo ~Midden..celebes),

Iskandar, Andi (Zuid..celelles)

.r

Janssens, Th. M. H. (.Mina:hasa, ben_oemd) Kaharoeddin, Moehammad (Soemoawa) Kaloembang, Lede (Soemba)

Katoppo, E.( Minahasa)

Lamakarate, Daeng Maradja (Midtlen-Celebes) Luthfi, 'Hadji Moeclttar (Zui~Celebes, benoemd')

I. 5Z-53, 67, ~'I, 101.

11. 26.

I. 43-44, 74, 76, 102, Hl.

11. 22, 26; 27, 31, 40.

t: 54-55, 88, 72, 81" 82, 83, 84, 88,91, 94, 95, 104, IlO, lil!.

11. 22,

n,

31, 40.

I. 2" 29-30, 67, 1'1, 92, 11. 2<, 31, 39.

I. lOl, 104, 11.1.

I. 'lOl.

11. 24, 26,

n,

40, 41.

I. 80, 85, lOl, <J(l9, 110.

11. 29, 39, 42.

109.

I. 28-29, 50;

n,

74, 86, 87, 88"

89, 101, 106.

11. 24, 41.

11. 28, 31.

I. 87, 91, 98, 100, 11. 29.

lOl, 109, 1'11.

I. 4, '12, 50-52, 84, 99, 100, 101.

I. 32-33, 67, 82, 88, 100, 102.

11. 22, 27, 31, 40.

I. 62-63.

I. 101.

I. 101.

11. 24, 27, 31, 40.

11. 22, 31, 40.

I. 101.

I. 49, 50, 56, 74, 88, 96, 97, 98, 101.

11. '26,

n,

40, 41.

I. 101.

11. 31'.

I. 11, 27, 81, 83.

11. 26, 29, 42.

I. 'lOl, 107, ,1.10.

11. 24, 27, 31, 40.

I. ,I, 2, 12, 64-<i5, 69, 76, 77, 80, 82, 84, 85, 86, 88, 92, 95, 97, 99, 100, 101, ,103, 109.

11. 22, 25, 31, 42, 45 .

• ) Waarin uitsluitend opgenomen de namen van de afgevaardigden.

(10)

Maddoesila daeng lParaga (Zuid-Celebes) Manek, Q,t,riel (Timor en Eilanden).

Manoppo, A. C. (Noord-Celebes, benoemd) Manteiro L. E. (Flores)

Mappoedji, AMoell.ah daeng (Zuid-Ce!ebes) Massarappi, Andi (Zuid-Celebes)

Menclra, M.de ~ali)

M~tekahy, R.). (Zuid~olukken, benoemd).

Moestamè, Laloe Hasan (Soembawa)

Nadjamoedin daeng Malewa (Zuid-Celebes)

Noeraba, Raden Noena (Lombok) Noor, Mr, Tacljoeddin (Zuid-Celebes)

Oemboe Toenggoe BiIIi, T. ('Soemba) Oen Sik Hien (Bali, benoemd) . Oka, I Goesti Bagoes (Bali) Oka, 1 Goesti Bagoes (Lombok) Olii, Tom (Noord-Celebes)

Onvlee, Dr. L. (5oemba, benoemd).

Pannetja, !Mr. 1 Gde (Bali) Pantouw, (J. R. (Zuid-Celebes).

Pitoi, F. A. 'Po (Mina ha sa, benoemd)' Pupella, E. U. (Zuid-Molukken) Raats, lP.). (Flores)

Ronda, Andi (Zuid-Celebes)

Sandara, La (Zuid-Celebes)"

Sarapil, W. A. (Sangihe- en Talaud-eilanden) Soekawati, Tjokorer.. Gde Rake (Bali)

Sonda d'aeng Mattajang (Zuid-Celebes) Srinate, Laloe (Bali)

Tahija, ). (Zuid~'<Ioluokken)

T~hitoe, D. P. (Zuid-Molukken)

Talasa, Wong,ko Lemba (Midden-Celebes) Tateng,keng, ). E. (Sangihe- en Ta'laud-eilanden)

I, '101.

11. 22, 27, 31, 40.

I. 31-32, 72, 74, lOL

I. 'H, 39-41, 72, 87, 88, 89, 96, 101.

11. 26, 27, 31, 40. 42.

I. 57, 101.

I. 00-31, 62, 74, 77, 85, 87, 90, UI. 11. 22, 30.

I. 87, lOl, ,106.

11. 22, 25.

I. 4, 59-OO

A 74, 76, <;n, 99.

11. 23, 28, "I.

I. 44, 80, 101.

J. 50, 74, 101, 11.11)".

11. 26, 27, 40.

I. 36-39, 65, 87, 70,

12.

76, 79, BO, 81, 82, 83, 86, 89,92, 93, 97, JOl, '102, 106, 115.

H. 21, 22, 25, 26, 27, 29, 31\ 39, 40, 42, 4'5.

I. 33-34, 75, 77.

11. 26.

I. 10, 45-49, 58, 60, 62, 65, 69, 72, 76, 79, 82, '86, 93, 94, 96, 97, JOl,

102, 104, '105, 108, 112.

11. 22, 25, 26, 27, '30, 46.

I. 61-62, 72, <;n', lOl, 1.10, '1,12.

I. 92, 110.

I. 78, 81, 1,11.

11. 23, 28, 31.

I. 92, 99. 100, ,107.

11. 31.

I. IQI.

11. 27, 31, 42.

I. 63-64, 84, 85, '100, lOl,

ioo.

I. 4, 90, 91, 94, '107, JI. 23, 28, 31. ,

I.

n,

52, 69, 88, 89. 92, 97, 99.

11. 22, 25, 27, 31, 4v, I. 44, 71, 100, lOl, 107, 1,10.

11. 39.

I. 'lOl, 1·10.

I. 55-56, 85.

I. 87, 101.

11. 22, 27, 40.

I. 102.

I. 56-57,64, 70, 88.

11. 26,27, 40,

I. Q, 23, 25-27" 30, 65, 66, 67, 72, 82, 8.5, 87, 90, 101, 102, .104, 1108, 11~1, .1112, 1'15.

11. 22, 23, 4G!, 45,

I. '102.

11. 22.

11. sI.

I. 21'·'23, 71, 73, BO, 96, 99, lOl, 104, 105,

11. 39, I. 101.

11, 29.

I. '101.

11, 24, 27, 31, 40,

I. 12, 42-43, 44, 57, 64. 69, lOl, 110.

11. 27, 29, 31, 40.

(11)

Teng Tjin Leng, Mr. (ZuideCelebes) The Sing Hoo, Mr. (Minahasa, benoemd) Tisna, Anak Agoeng Njoman IPandji (Bali) Tiia Kok Tiiang, Mr. (Zuid-Celebes, benoem<l)

Wartabone, Aioeba (Noord-Celebes) Wena., H.1. (Minahasa)

I. 4, 6O-{j1, 67, 72, 93, 94, 98, 102.

11. 21, 25, 30.

I. 45, 91, 92, 101.

11. 42.

I. 57-59, 69, 74.

11. 26,28, 31.

I. 10, 23-25, 33, 65, 7,1, 82, 84, 102, lOS.

11. 22, 25, 42.

I. ~1-42, 101·, 109.

11. 26, 27, 31, 42.

I. 3, 4, 27-28, 85, 97, lOl, 106.

(12)
(13)

I. HANDELINGEN.

HOOfDSTUK (.

Voorbesprekingen, onder leiding van Dr. W. Hoven, Aigeme2n Regeeringscommissaris VOOr Borneo ell de Groote OOst (7 December - (B December 1946).

I. Vergadering op 7 December 1946: opening en inleiding.

De Voorzitter opent de vergadering el'1l verwelkomt de afgevaardigden' van de (A2 _ I) Groote Oost op deze informeele biJeenkomst. Spreker brengt dank aan de Marine, door

wier hulp de deelnemers tijdig naar Bali konden worden gebracht en aan allen, die aan de organisatie dezer conferentie hebben meegewerkt.

De reden, waarom de Lt. Gouverneur-Generaal nog niet aanwezig kan zij n om deze conferentie officieel te openen, is deze, dat Zijne Excellentie als Lid van de Commissie- Generaal te Batavia aanwezig dient te zijn, daar dagelijksch contact tusschen Nederland en Batavia gedurende het overleg van de O'Verige drie leden met de Nederlandsc'he Regee- ring noodzakelijk is. Concreet gaat het in het bijzonder ook hierom, dat gewacht wordt op een machtiging uit Nederland aan de Commissie-Generaal voor de wettelijke tot- standbrenging van de noodige staatkundige hervormingen. De bedoeling van deze infor- meele besprekjngen is die voorbereidingen te treffen, welke straks een vlot verloop van de officieele besprekingen mogelijk zullen maken.

De veel gehoorde klacht, dat men, evenals voor de Malino-conferentie, ook thans te weinig voorbereid zou zijn, acht spreker niet geheel juist, daar in de zeer duidelijke resoluties van de Conferentie te Malino de agenda van de huidige conferentie reeds:

besloten ligt. Bovendien zijn over de werkzaamheden van den Adviesraad van het Regeeringscommissariaat enkele officieele communiqué's uitgegeven.

Spreker dankt in het bijzonder de Indonesische leden van den Adviesraad. Een door het commissariaat ontworpen regeling tot vorming van den staat de Groote Oost wordt met een memorie van toelichting aan de vergadering aangeboden.

Het wordt aan de vergadering overgelaten hoe de informeele besprekingen na bestudeering dezer ontwerp-regeling verder zouden kunnen worden gevoerd, doch spre- ker suggereert om, evenals zulks in Malino is geschied, een zeven- of achttal heeren

aan te wijzen, met wie dagelijks het plan de campagne zou kunnen worden besproken (A2 - 2) en aan wie ieder der afgevaardigden wenschen kan kenbaar maken. Ook zou het wellicht

nuttig zijn om voor onderlinge besprekingen op tijdelijken voet een voorzitter te kiezen, zonder dat daaraan voor de toekomst eenige consequentie verbonden zou mogen worden.

Het Regeeringscommissariaat is gaarne bereid te allen tijde alle inlichtingen te verstrekken, welke gewenscht mochten worden.

De heer H. M. Luthll (Zuid-Celebes, benoemd) wijst erop, dat te Malino reeds een commissie werd gevormd en acht instelling van een nieuwe contactcommissie niet gewenscht, alvorens door de eerste commissie een verslag van de door haar verrichte werkzaamheden is uitgebracht.

In de tweede plaats wijst spreker er op, dat sinds Malino veel is geschied. In Linggadjati is een basisovereenkomst tot stand gekomen en het lijkt op zijn plaats, indien de conferentie van Denpasar er zoowel bij de Nederlandsche Regeering, als bij de Regeering van de Republiek Indonesia, op aan dringt dat deze overeenkomst wordt geratificeerd. Deze conferentie zal dan met die overeenkomst ten volle accoord gaan.

De besprekingen hier zijn van die ratificatie min of meer afhankelijk.

üe Voorzitter vraagt, of hij sprekers bedoeling goed 'begrepen heeft, dat de te Malino aangewezen 7 leden van den Adviesraad verslag van hun werkzaamheden dienen uit te brengen.

De heer Luthfi bevestigt dit. Hij acht het niet noodig een nieuwe commissie te benoemen, wel zou de bestaande zoo noodig kunnen worden aangevuld.

De Voorzitter heeft niet willen zeggen, dat de Adviesraad op eenigerlei wijze tekort is geschoten. Integendeel hebben de leden voortreffelijk werk verricht met hun onderw zoek naar de daerahvorming en zij hebben in Batavia in doorloopende besprekingen het contact met de Regeering vergemakkelijkt. !)it werk is nu beëindigd. Sprekers suggestie is nu om thans een aantal personen te kiezen voor het onderhouden van ~et

dagelijksch contact, hetgeen een geheel ander werk is dan dat van de zeven te Malmo aangewezen heeren.

Met het tweede punt gaat spreker accoord daar het juist lijkt op spoed aan te drin- gen opdat de staatkundige hervormingen zoo' spoedig mogelijk haar beslag krijgen. In den' loop van den dag zou kunnen worden besproken in welken vorm dit voorstel het best kan worden uitgewerkt.

(14)

(A2-3)

(A2-4)

(A3 -1)

(A3-2)

HandelingeIl 1- 2 De ,heer 'R. Claprotb (Zuid-Cetebes) gaat met het 'Voorstel van den heer Luthfi accoord, doch acht het lIiet noodig ook aan de Republikeinsche Regeering te telegra- feeren, daar deze door het aangaan van de overeenkomst reeds haar standpunt te kennen beeft gegeven, ,

De Voorzitter meent ook, dat het niet de bedoeling is een verzoek aan de Hepu- bl!keinsche Regeering te richten, doch om er bij de NederJandsche Regeering op aan te dnngen, dat er zoo spoedig mogelijk overeenstemming kome op de basis van Malino, die eigen.lijk ook de basis van Linggadjati is geworden. Spreker zal nog een juiste formuleenng zoeken om die aan de Nederlandsch-Indische Regeering voor te leggen met het verzoek haar aan de Nederlandsche Regeering door te seinen.

De heer Luthfi stelt voor, zoowet bij de Staten-Generaal als bij het Komité Nasional Indonesia Poesat op spoedige ratificatie aan te dringen.

De Voorzitter wijst er op 'CIat ztilks niet zon'der meer kan, doc1J. <lat een eventueel voorstel daartoe aan de Neder\andsch-Indische Regeering ter beoordeeling moet worden voorgelegd.

De heer Tjokorde Ode Rake Soekawali (Bali) is van oordeel, dat spoedige ratificatie door alle afgevaardigde" wordt gewenseht, doch in het telegram aan de Nederlandsehe Regeering zou ook tot uiting dienen te worden gebracht, dat de instelling van den staat de Groote Oost eigenlijk niet afhankelijk is van de ratificatie der overeenkomst van Linggadjati. De staat de Groote Oost dient zoo spoedig mogelijk te worden opgezet, opdat wij straks tezamen met de Republiek over de vorming van een federatie kunnen beraadslagen, doch tusschen de beslissing van Nederland over de overeenkomst '1an Linggadjati - hoe die ook uitvalt - en de standkoming van den staat de Groote Oost, bestaat eigenlijk geen verband.

De heer Luthfl: Indien' men den s!>aat de Groote Oost 7iet als onderdeel van de fede- ratie Indonesia is het gewenscht, dat wij ook aandrang uitoefenen op - niet een verzoek richten tot - de Republiek op Java, Sumatra en Madoera.

De Voorzitter stelt voor de debatten uit te stellen tot een redactie is gevonden, die beide standpunten verzoent en waarin tot uitdrukking wordt gebracht, wat allen be- oogen, ol. de spoedige vorming van een staat de Groote Oost. De juiste redactie kan immers beter in kleinen kring worden ontworpen.

Aldus wordt besloten.

De Voorzitter constateert, dat de vergadering accoord gaat met de voorgesteld~

werkwijze om eenige contact-personen aan te wijzen en sluit daarop de vergadering.

2. Vergadering op 9 December 1946: nadere toelichting op de artikelen 2 en 3 der ontwerp-regeling.

De Voorzitter opent de vergadering en verduidelijkt nog eens de bedoeling van deze informeele bijeenkomsten. Deze is niet, dat thans reeds Q'Ver Rerezen vragen wordt gede- batteerd, doch dat van de zijde van het Regeeringscommlssariaat omtrent bepaalde onderwerpen aanvullende toelichting wordt gegeven, telkens wanneer gebleken is, dat zoodanige toelichting gewenscht is. In aansluiting daarop zullen dan vragen kunnen worden gesteld, maar het is niet de bedoeling, dat daarbij eventueele wijzigingen aan de orde worden gesteld, Zulke besprekingen zullen meer op haar plaats zijn, nadat de con- ferentie officieël door den Lt. Gouverneur-Generaal is geopend.

De heer C. j. H. R. de Waal (plv. Regeeringscommissaris voor Borneo en de Groote Oost) geeft een toelichting op de artikelen 2, lid 3, en 3 van de ontwerp-regeling.

Deze bepalingen bevatten de beperkingen, die aan de overheidsbevoegdheden van den staat de Groote Oost zullen moeten worden gesteld. Uit de leden I en 2 van artikel 2 blijkt, dat het eenige doel bij het !Stellen van die beperkingen is te voorkomen, dat thans bevoegdheden zouden worden overgedragen aan den staat, die later bij de federatie zouden moeten komen en dus weer naar het centrum zouden moeten worden terugge- bracht. Zulk een werkwijze zou natuurlijk onpractisch zijn.

De taakverdeeling is op dit moment zoo moeilijk, doordat wij nog niet weten, hoe straks in de federatie de bevoegdheidsafbakening zal zijn. In een deel van den Archipel wordt thans het bestuur gevoerd door organen van den eenheidsstaat, zooals die voor den oorlog bestond, in een ander deel oefent het Gouvernement door den loop der omstandigheden thans geen overheidstaak uit. ln de toekomstige federatie zal echter in alle samenstellende staten het niveau van de overheidsbevoegdheid gelijk moeten zijn.

De uiteindelijke afbakening van bevoegdheden van staten en federatie zal gevonden moeten worden in besprekingen, waarbij iedere staat gelijkelijk gerechtigd is mee te spreken. In afwachting daarvan echter is het nu reeds noodig een bevoegdheidsafba- kening te geven. Daarbij kunnen wij dan het best uitgaan van de toekomstige afbake- ning zooals wij vermeenen, dat die zal zijn. Doch omdat wij nog niet precies weten, hoe die afbakening zal zijn, dient de mogelijkheid te worden opengelaten om naar aanleiding

(15)

Handelingen 2 van de besprekingen over de toekomstige federatie de lijst van onttrokken onderwerpen te wijzigen. Die mogelijkheid schept artikel 2, lid 3. Dat lid opent inderdaad de moge- lijkheid om meer bevoegdheden naar het centrum over te brengen dan thans in artikel 3 staan omschreven, doch omgekeerd zouden ook onderwerpen, die thans volgens artikel 3 onttrokken worden aan de competentie van den staat, bij ordonnantie alsnog aan den staat kunnen worden gegeven.

Men bedenke voorts bij dit alles vooral, dat de geheele regeling een tijdelijk karak- ter draagt, zooals ook in de memorie van toelichting op pagina 2, alinea 4 tot 6, wordt uiteengezet.

In artikel 3 zijn twee opsommingen gegeven.

De eerste opsomming betreft onderwerpen, ten aanzien waarvan de staat geen over- heidsbevoegdheid zal hebben, behalve voor zoover het Land de medewerking van den staat inroept.

De tweede lijst, die langer is, wijst een terrein van overheidszorg aan, waarop de regelingen van het Land - dus eventueel later die van de federatie - zullen praevaleeren.

Op dit terrein behoudt de staat in beginsel zij n overheidsbevoegdheid, maar deze kan door het centrum om redenen van algemeen belang worden ingeperkt of aan regels worden gebonden. In verband hiermede zou het niet juist zijn om alleen op grond van de lengte van deze tweede lijst te concludeeren. dat aan den staat te weinig bevoegdheid wordt toegekend.

De draagwijdte van deze lijsten is kleiner dan zij op het eerste gezicht lijkt, doordat (A3 - 3) bij sommige onderwerpen belangrijke restricties zijn gemaakt. Zoo ten aanzien van het

verkeer; voor zoover dit plaats heeft binnen den staat, is regeling daarvan natuurlijk niet aan diens competentie onttrokken. Het interinsulair verkeer echter, ook de kustbe- bakening en -verlichting, zijn onderwerpen, die voor meerdere staten van belang zijn en daarom federatief geregeld dienen te worden.

Heffing van inkomstenbelasting (lid 2, sub k) is in het algemeen staatstaak, doch voor enkele zeer speciale onderdeelen dienen Landsregelingen te praeveleeren, b.V. ten aanzien van buitenslands wonende personen met inkomsten uit Indonesië of ten aanzien van firma's met arbeidsveld in verschillende staten.

Voor het geval tusschen staat en Land geschillen over de bevoegdheidsafbakening mochten ontstaan geeft artikel 9 een regeling.

Voor de staten zelf blijft zeer veel te regelen over, zelfs meer dan op korten termijn met de beschikbare organen kan worden overgenomen. Immers ten aanzien van alle onderwerpen, die niet zijn opgesomd is de overheidsbevoegdheid van den staat onbeperkt.

Zoo is de staat vrij ten aanzien van het onderwijs, behalve het hooger onderwijs (artikel 3, lid 1, sub k), behoudens dat de staat zijn middelbare scHolen die aansluiting geven op het hooger onderwijs, zal moeten inrichten naar zekere vanwege de Federatie te stellen normen, teneinde die aansluiting mogelijk te maken.

Ten aanzien van de bestuursvoering is vrijwel niets aan de bevoegdheid van den staat onttrokken. Producten van wetgeving, vroeger door den centralen wetgever vast- gesteld, b.V. de regeling van zelfstandige gemeenschappen, zullen voortaan door den staat kunnen worden gemaakt De staat zelf zal ressorten kunnen instellen en wijzigen.

Ten aanzien van de justitie is alleen het opperste rechtscollege en de regeling van

zijn competentie aan de bevoegdheid van den staat onttrokken Voor het overige kan de (A3 - 4) staat echter zelf zijn rechtswezen regelen en in de taak van het opperste college zal niet

begrepen zijn het dagelijksch toezicht op de rechtsbedeeling binnen den staat. De rege- ling en uitvoering hiervan zal practisch geheel tot de competentie van den staat komen te behooren.

De eerste vrager, de heer H.

J.

Wenas (Minahasa) merkt op, dat in artikel 2, lid I, van de ontwerp-regeling gesproken wordt van het overdragen door het Land van 200-

veeloverheidsbevoegdheid als noodig is om den staat, als gelijke van welken anderen samenstellenden staat ook, mede te doen werken tot de vorming van de Vereenigde Staten van Indonesië.

Voorts worden in artikel 2 de onttrokken onderwerpen genoemd en de onderwerpen van overheidszorg waarvan de regelingen van den staat zullen moeten wij ken voor die van het Land. Liever ware het den heer Wen as gewees, indien uitdrukkelijk de bevoegd- heden waren vermeld, die de staat wèl krijgt.

De heer De Waal antwoordt dat hij reeds eerder er op heeft gewezen hoe uitgebreid de staatstaak is. Om practische redenen leek het gewenscht de onderwerpen op te noe- men, welke niet aan den staat ter regeling zullen worden overgelaten. Het is niet goed doenlijk om precies, zonder iets te vergeten, op te sommen welke taken wèl aan den

staat

komen.

J~di~n de heer Wen as echter een s~.hets wenscht van de bevoegdheden van den staat, waarUIt 10 elk geval de hoofdzaken bhJken, dan zal het zeer wel mogelijk zijn deze als

(16)

(A3 - 5)

(A3 - 6)

(A3 -1)

Handelingen 2 supplement op de ontwerp-regeling te verstrekken. De heer De Waal vraagt ol dit voldoende aan de wenschen van den heer Wenas zou tegemoetkomen,

De heer Wenas beantwoordt deze vraag bevestigend.

De Voorzitter geeft nog een korte aanvulling, waarbij hij er op wijst, dat snelheid en kortheid gewenscht waren bij het opstellen van de ontwerp-regeling. Dit is de reden, waarom de gekozen weg is gevolgd. Een uitputtende opsomming van de staatsbevoegd ..

heden te geven, lOU het werk enorm vertraagd hebben, indien deze opsomming eeniger- mate op volledigheid aanspraak had willen maken. Een algemeene schets wordt echter gaarne door den heer Hoven toegezegd.

De heer I Made Mendra (Bali) vraagt naar aanleiding van der overeenkomst van Li.ng~adjati of ter. zake van de ontwerp-regeling ook overleg is gepleegd met de Repu- bhkemsche Regeenng.

De Voorzitter antwoordt, dat in de basis-overeenkomst wordt gezegd, dat de Regee- ring en de Republiek samenwerken tot de spoedige vestiging van de Vereenigde Staten van Indonesië, terwijl het "de facto"-gezag Vlan <Ie Republiek wol'dt erkend over java, Madoera en Sumatra. Wat thans staat te geschieden, de vorming van één der staten, die in aanmerking k,omen voor lIet lidmaatschap van de Vereerrigde Staten van Indone- ste, ligt dus m de hln van de overeenlkomst met de Republiek. Bovendien echter hebben wij hier te doen met de uitvoering van één der Malino-resoluties.

Overleg met de Republiek over dit ontwerp was niet noodig en heeft niet plaats gehad. Overleg over de vorming van de Vereenigde Staten zal straks plaats hebben tus- schen de toetredende staten zelf.

De heer Th. van Emstede (Zuid-Celebes, benoemd) stelt hierop drie vragen:

1. Heeft de conferentie straks het recht van amendement ten aanzien van de ont- werp-regeling? Zoo ja, is dit dan imperatiel ol houdt de Lt. Gouverneur-Generaal daarbij een veto-recht?

2. Wordt de Raad van Departementshooiden na de conlerentie over de ontwerp- regeling gehoord?

3. Zoo ja, kan deze raad dan nog amendeeren?

De Voorzitter wil liever het woord .,wijziging" dan "amendement" gebruiken. Sug- gesties worden zeker uit de conferentie ingewacht en daarmee zal stellig zooveel mogelijk

rekening worden gehouden. In dit opzicht vraagt Or. Hoven echter 'beheersching. Eerste eisch is dat er aan het werk kan worden gegaan. Dit is slechts een voorloopige regeling.

Straks in eigen kring, bij het ontwerpen van de eigen staatsregeling, kan aUes nader worden uitgewerkt.

Ten aanzienl van de andere vragen mer-kt Dr. Hoven op, dat het in de bedoeling ligt, dat dit product van wetgeving geen ordonnantie zal worden, zood at de Raad van Departementshoofden niet behoeft te worden gehoord. Het ontwerp is echter in den Adviesraad van het Algemeen Regeeringscommissariaat besproken, zood at de Departe- mentshoofden er reeds in gekend zijn.

Mr. Teng Tjin Leng (Zuid-Celebes) vraagt wat voor product van wetgeving wordt bedoeld, indien het geen ordonnantie zal zijn. Hierop zegt de heer Hoven, dat gedacht is aan een besluit van de Commissie-Generaal. In de eerste bijeenkomst is er reeds op gewezen, dat gewacht wordt op een machtiging uit Nederland in dien zin, dat de Com~

missie-Generaal wordt gemachtigd, ter uitvoering van de Malino-Conferentie, aan dit deel van Indonesië den status te gev,en, dien het noodig heeft. Thans kan de heer Hoven hier niet verder op ingaan.

De heer Ide Anak Agoeng Gde Agoeng (Bali) vraagt om nadere inlichtingen over de werkwijze van de conferentie. Zullen straks direct de besprekingen beginnen of zal de Regeering eerst de conferentie erkennen als vertegenwoordigend college van de Groote Oost?

De Voorzitter kan geen positieve uitspraak hierin doen. Vermoedelijk zal de Lt.

Gouverneur-Generaal na eenige inleiding de vergadering van afgevaardigden verheffen tot voorloopig parlement. In ieder geval zullen de conferentie-leden als zoodanig worden be- schouwd, ook wanneer de wettige basis nog ontbreekt.

1'I1r. I Gde Panetja (Bali) vraagt, ol, wanneer de Regeering tot erkenning van de gezamenlijke afgevaardigden als voorloopig parlement overgaat, daarmee ook de staat de Groote Oost bestaat.

De Voorzitter verzoekt andermaal thans nog niet te diep op deze kwesties in te gaan. De staat de Groote Oost bestaat pas als het besluit er is.

, De heer Hoven brengt dan in herinnering het voorstel van den heer Luthfi, gedaan in de eerste bijeenkomst, tot het zenden van een telegram aan de Regeering, welk voor- stel door den heer Soekawati werd geamendeerd. Thans is gezamenlijk door deze heeren

een tekst opgeste4d. De heer Hoven vraagt den afgevaardigden die hiermede kunnen instemmen, om het concept te teekenen, zoodat het telegram namens de conferentie kan

(17)

Handelingen 2-3 worden verzonden, wanneer een meerderheid zich daarmede kan vereenigen (zie Bijlage VII, sub aal.

Een voorstel tot aanvulling van den tekst wordt door den heer Hoven beantwoord met de mededeeling, dat dit een aangelegenheid van de afgevaardigden zelf is.

Hierop wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten,

3. Vergadering op 11 December 1946: nadere uiteenzetting om/rent hoofdstuk JJ der ontwerp-regeling,

Oe plv. Voorzitter, de heer C.

J.

H. R. de We,al, pi v, Algemeen Regeeringscommis- (A6 - I) saris, opent deze informeele bijeenkomst en wijst erop. dat het doel hiervan beperkt is

tot het geven van een toelichting op het tweede hoofdstuk der ontwerp-regeling. De heer De Waal verzoekt den afgevaardigden zich bij het stellen van vragen ook tot dit onderwerp te bepalen.

De heer

J. J.

Hangelbroek, Hoofdambtenaar t.b, van den Algemeenen Regeerings- commissaris, geeft hierna de volgende toelichting:

" "In de memorie van toelichting op de ontwerp-regeling, welke op deze conferentie in behandeling zal komen, is de inhoud van hoofdstuk 11 geschetst als een verzameling van overgangsbepalingen. Omtrent dit hoofdstuk is voorts opgemerkt, dat "het regeLt de tijdelijke vervulling van taken voor den staat door het Land en het van toepassing blijven van de Landswetgeving, voor zoover en zoo lang die niet door het daartoe bevoegde gezag van den staat is vervangen. Het gaat hier over een zaak, die geheel buiten de principieele bevoegdheidsverdeeling staat. Het is, zoo als gemakkelijk in te zien is, een practische noodzaak te voorkomen, dat stagnatie ontstaat bij alle mogelijke diensten. De staat moet deze geleidelijk kunnen overnemen van het Land".

Uit de betreffende artikelen zelf en uit de zoo juist aangehaalde passages uit de Memorie van Toelichting blijkt dan ook duidelijk, dat de beteekenis van het tweede hoofdstuk feitelijk geheel van practischen aard is,

Niettemin zijn de bepalingen van dit hoofdstuk onmisbaar, omdat zij ten doel hebben zo~g te dragen, dat de overdracht van bevoegdheden van het Land aan den pas ingestelden staat geleidelijk en zonder stagnatie zal kunnen plaats hebben en alle onzekerheid moeten wegnemen, welke zou kunnen ontstaan met betrekking tot de werk- zaamheid van de bestaande overheidsdiensten. Het eerste en het tweede artikeL van het tweede hoofdstuk (artikelen IQ en 11 van het ontwerp) stellen dit ook reeds heel:

duidelijk in het licht.

Het spreekt immers wel vanzelf dat, op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, dus op het oogenblik dat de nieuw geboren staat zijn bestaan begint, de voor het gebied van den staat geldende regelingen van kracht moeten blijven, voor- zoover en voor zoolang zij niet door het daartoe bevoegd gezag van den staat worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken, Een redeneering dat, alleen door de instelling van den staat die t.a.v. tal van onderwerpen en op allerLei gebied regelingsbevoegdheid heeft, de geldigheid van 10t dusver geldende regelingen plotseling verdwenen zou zijn zou natuurlijk leiden tot groote verwarring en chaos en tot totale ontwrichting van de over- heidsdiensten. Van den nieuwen staat toch mag verwacht worden dat hij, voorzoover noodig, bestaande regelingen zal kunnen veranderen, aanvullen of vervangen, doch niet dat hij reeds dadelijk klaar staat met geheel nieuwe eigen regelingen op allerlei terrein.

Evenzeer spreekt het vanzelf, dat het noodzakelijk is, zoowel om ontwrichting te voorkomen als om de geleidelijke overname van overheidsdiensten door den staat van het Land te vergemakkelijken, dat de bestaande Landsorganen die overheidstaak blijven uitoefenen, voor zoover en voor zoolang de staat het desbetreffend deel van zijn

overheidstaak nog niet heeft overgenomen en dat die Landsorganen dit moeten doen (A6 _ 2) op den voet van de bestaande voorschriften.

In het tweede lid van artikel 11 wordt nog eens duidelijk medegedeeld dat die uitoefening van aan den staat toekomende overheidstaken een tijdelijk karakter heeft en alleen bij wijze van hulpverschaffing door het Land en zijn organen wordt verzorgd.

Het behoeft geen betoog, dat het Land wanneer het op bovenbedoelde wijze nog ge- durende eenigen tijd in de vervulling van een gedeelte van de overheidstaak van den staat blijft voorzien, voorzoover noodig, de daarop betrekking hebbende wettelijke en administratieve voorschriften moet kunnen herzien. Dit betreft uiteraard in het bijzonder herzieningen van tecllOischen en niet van principieelen aard. .

De overgangsbepa1ing, welke vervat is in artikel 12, heeft betrekking op daerah- vorming,

Zooals U allen bekend is, is de daerahvorming van bijzondere beteekenis. O.a. op de Malinoconferentie is door de afgevaardigden uitdrukkelijk op den voorgrond ge- steld dat men verlangde naar een zoo hoog mogelijk opgetrokken autonomie in eigen kring. In het eerste hoofdstuk van het ontwerp is dan ook reeds vastgelegd, dat de

(18)

Handelingen 3-4 staat zorg zal dragen dat de verschillende volksgemeenschappen in staat zullen worden gesteld om een eigen volkbestaan te leiden en een eigen huishouding te voeren.

Het werk van de daerahvorming is overal reeds begonnen, doch nog niet overat voltooid, mede omdat de voorbereidende besprekingen omtrent het territoir van ver- schillende daerahs en de inwendige organisatie daarvan nog niet zijn beëindigd. In sommige gevallen kan voltooiïng van de daerahvorming plaats hebben krachtens de eigen bevoegdheid van de samenstellende deelen van een bepaald gebied, zooals bijv.

door zelfbesturende landschappen, die bijv. door onderlinge federatie tot de vorming van daerahs kunnen komen en ook de inwendige structuur tot stand kunnen brengen.

In andere gevallen is, zooals het nu staat, de toepassing van bepaalde regelingen door bepaalde Landsorganen noodig. Verwezen worde bijv. naar de regelingen Sb 1946 no. 17.

Het is wel duidelijk, dat het voor een snelle en efficiënte afwerking van de daerahvorming van belang is, dat dit werk niet stagneert doch wordt voortgezet en voltooid volgens de bestaande voorschriften en door de organen, welke daaraan tot dusver hebben gewerkt.

Het laatste artikel van het tweede hoofdstuk, n.l. artikel 13, heeft betrekking op de financiën. Het gaat er van uit{ dat tusschen den staat en het Land een financiëele verhou- ding tot staná gebracht za moeten worden, waardoor de staat geheel zijn eigen geldmiddelen zal verkrijgen en daarmede zal moeten toekomen. Zoolang deze toestand nog niet is bereikt en het Land dus zonder meer de uitgaven van den staat geheel of gedeeltelijk zal moeten financieren, zal het Land, teneinde niet zelf in moeilijkheden te komen, een eenig toezicht op den staat moeten blijven uitoefenen waarvan de aard en

'omvang volgens dit artikel bij ordonnantie zullen worden bepaaKl; omdat het voor alle

betrokken partijen van het grootste belang is, dat de staat zoo spoedig mogelijk met zijn eigen geldmiddelen zal toekomen, is dit toezicht van Landswege slechts van tijde- lijken aard en, naar te hopen is, een snel afloopend gegeven.

Ik hoop, mijne heeren, door deze nadere toelichtingen de inhoud van het tweede hoofdstuk voorzoover dit nog noodig was, iets te hebben verduidelijkt. Ik zou er tenslotte nogmaals op willen wijzen, dat de beteekenis van de bepalingen in dit hoofd- stuk niet van principieelen aard is. Er wordt omtrent de bevoegdheden en de taken van den staat niets geregeld, noch omtrent de vorming van de staatsorganen iets bepaald.

(A6 - 3) De artikelen in dit hoofdstuk hebben alleen ten doel de overname van de over- heidstaak door den staat en zijn organen zonder onnoodige schokken en zoo efficiënt mogelijk te doen verloopen." "

Daar geen van de afgevaardigden naar aanleiding van bovenstaande uiteenzetting het woord vraagt wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten.

4. Vergadering op 12 December 1946: nadere uiteenzetting om/ff!n/ hoofdstuk JlI der on/werp-regeling.

(AS - 1) Na opening van de vergadering vraagt de Voorzitter aandacht voor een door Dr.

J.

Elsenberger, Hoofdambtenaar t.b. van den Algemeenen Regeeringscommissaris, te geven uiteenzetting in zake de bedoeling en strekking van hoofdstuk 111 van de ontwerp-regeling. De Voorzitter verzoekt den afgevaardigden om zich bij het stellen van vragen te beperken tot het onderwerp zelf.

De heer Eisenbcrger geeft dan de volgende toelichting:

" .. \Vanneer de ontwerp-regeling tot vorming van de staat de Oroote Oost in de conferentie behandeld zal zijn, en - al dan niet na wijziging - kracht van wet zal hebben bekomen, dàn zal de staat de Oroote Oost geboren zijn.

Aan één der te Malino uitdrukkelijk geformuleerde wenschen zal dan zijn voldaan.

De staat zal er dan zijn. Maar dat is niet genoeg. Hij moet ook in staat zijn te werken.

Hij moet als een normalen democratisch en staat kunnen functioneeren. Maar dáárvoOl is noodig dat de staat zijn eigen apparatuur heeft, zijn eigen organen en 'diensten, zijn eigen wetgeving.

Men zou zich kunnen voorstellen, dat de Nederlandsche Regeering den staat de Oroote Oost dit alles, geheet compleet, bij zijn geboorte zou medegeven. Meer in overeenstemming met de democratische beginselen, die wij huldigen, is het echter, indi.en de staat de Oroote Oost zijn apparatuur, zijn 'organen en diensten en zjjn wet- gevmg zelve tot stand brengt. Hieraan heeft de Regeering blijkens de ontwerp-regeling, die U is voorgelegd, dan ook de voorkeur gegeven.

Maar om dat alles - langs democratischen weg - tot stand te kunnen brengen, moet de staat dadelijk bij zijn geboorte in ieder geval kunnen beschikken over een minimum-apparatuur, een minimum aan noodzakelijke organen en een minimum-wet- geving. Niet meer echter dan strikt noodzakelijk is om te kunnen starten, om die werkzaamheden te gaan verrichten, die den staat voorzien moeten van een volledige

(19)

Handelingen 4 apparatuur, van volledige diensten en van een volledige wetgeving, alles georganiseerd op democratische wijze, dóór en vóór het volk van de Groote Oost.

Dit minimum nu aan apparatuur, organen en wetgeving vindt U in hoofdstuk 111 (AS -

2t

van de ontwerp-regeling.

Om niet te kort te doen aan het beginsel, dat de staat zelf - en niet de Nederland- sche Regeering - den staat de Groote Oost en alles wat hij staatkundig noodig heeft, opbouwen en organiseeren moet, dragen de staatkundige voorzieningen in hoofdstuk III een voorloopig karakter, zijn zij van tijdelijken aard. De voorloopige organen, welke in hoofdstuk 111 in het leven worden geroepen, zullen door definitieve vervangen worden, zoodra de staat zelf daarin zal hebben voorzien.

Hoofdstuk 111 moeten we dan ook zien als een zeer onvolledige, voorloopige constitutie van den staat de Groote Oost, welke uitsluitend ten doel heeft den staat in de gelegenheid te stellen om dadelijk te kunnen starten en zich zelve te constitueeren. Deze voorloopige constitutie zal haar reden van bestaan automatisch verliezen, wan- neer de eigen organen van den staat een definitieve constitutie zullen hebben opgesteld en deze kracht van wet zal hebben bekomen. In dit licht bezien, zal het duidelijk zijn, dat hoofdstuk 111 geen woord meer bevat dan strikt noodzakelijk is om den staat in de gelegenheid te stellen zijn constitueerenden arbeid te verrichten en dat dus alles, wat men normaliter in een constitutie aantreft, maar niet bepaald noodzakelijk is voor dit ééne doel, in hoofdstuk 111 is weggelaten.

En dus wanneer U in dit hoofdstuk bepaalde dingen mist, zooals bijvoorbeeld budgetaire voorzieningen, denkt dan niet dadelijk, dat U een "onmissie" ontdekt hebt, maar geeft U er rekenschap van, dat het zaken zijn, welke niet strikt noodzakelijk zijn om den staat in de gelegenheid te stellen dadelijk te starten om zijn constitueerenden arbeid aan te vangen. Met andere woorden, dat het zaken zijn, die op regeling en voorziening kunnen wachten, totdat de eigen organen van den staat dat doen zullen.

Laten wij nu overgaan tot een wat nader onder de loupe nemen van de onder- scheidene artikelen van hoofdstuk 111 van de ontwerp-regeling.

Het eerste artikel, dat wij dan ontmoetenI, is art. 14: ,,'De staat oefent zijn bevoegd.

heden aanvankelijk uit op den voet van het bepaalde bij dit hoofdstuk".

In deze bewoordingen is de stelling tot uitdrukking gebracht, die ik zooeven heb opgeworpen, n.l. dat we in hoofdstuk III moeten zien een constitutie, zij het een onvol~

ledige, voorloopige constitutie, voor den staat de Groote Oost.

Art. 15 geeft een opsomming van de daera.hs. Deze opsomming is ook al voor~

loopig, zoo als blijkt uit den aanhef van het artikel: "De staat omvat aanvankelijk de (A8·-3~

ondervolgende autonome gemeenschappen". Dit kon ook niet anders. Het vraagstuk der daerahvorming in de Groote Oost is nog niet geheel uitgebalanceerd. Een defini- tieve opsomming van de daerahs zou in dit stadium dus bepaald onmogelijk zijn.

Toch kan een opsomming van de daerahs, welke in beginsel reeds gevormd zijn, dan wel waarvan de vorming- te verwachten is, niet achterwege blijven. Wij hebben haar noodig in ver'band met arti·kel 19, dat 'CIen rrieuw geboren sMat voorziet van een voorloopige volksvertegenwoordiging en o.m. uitdrukkelijk stipuleert, dat in het voor~

loopig vertegenwoordigend lichaam, naast benoemde leden, zitting zullen hebben de afgevaardigden van de daerahs. Daarom is het wel zeer gewenscht de daerahs uitdruk- kelijk op te sommen, hetgeen in art. 15 dan ook is gebeurd.

Over het vraagstuk van de voortzetting dan wel de voltooiïng der daerahvorming, als de staat de Groote Oost eenmaal gevormd is, behoef ik niets meer te zeggen, aan- gezien deze kwestie gisteren reeds behandeld is door den heer Hangelbroek.

De artikelen 16, 17 en 18 handelen over de Regeering van den staat, welke zal wor-den uitgeoefend door het Staatshoofd tezamen met de ministers.

De aanwijzing van een Staatshoofd is bepaald noodzakelijk om den staat dadelijk na zijn ontstaan in de gelegenheid te stellen te kunnen functioneeren. Toch laat de ontwerp-regeling zich niet met zooveel woorden uit over de wijze, waarop de staat aan een Staatshoofd komt. Stilzwijgend echter gaat zij er van uit dat naast andere oplossingen de staat zelf een regeling daarvoor zal kunnen treffen. Art. 18 bepaalt n.l., dat, zoolang het Hoofd van den staat nog niet is opgetreden, diens functiën worden waargenomen door den Commissaris van de Kroon.

Opzettelijk is de redactie van artikel 18 zoo sober en soepel mogelijk gehouden.

Zij laat verschillende oplossingen toe. Welke gekozen zal worden hangt voornamelijk af van het overleg, dlat straks zal plaats hebben van den Luitenant-Gouverneur-Generaal met Uwe vergadering.

Het is mogelijk. dat men bij die besprekingen al dadelijk komt tot de aanwijzing van een Staatshoofd, al dan niet nadat vóóraf een afspraak gemaakt is over de wijze, waarop men tot de aanwijzing van den persoon zal komen.

Mocht het echter gewenscht worden geoordeeld, dat men zich vóóraf nog over

(20)

(A8-4)

(A8-5)

Handelingen 4 dit punt - even'lueel ieder in eigen kring - beraadt, dan biedt artikel 18 ook daar de gelegenheid toe.

In dat geval immers kan de Commissaris van de Kroon tijdelijk de functii!n van Staatshoofd waarnemen en eventueel de verordening teekenen, die door ministers en parlement zal worden aangenomen omtrent de manier, waarop het Staatshoofd moet worden aangewezen.

Maar over dit punt zal ongetwijfeld verder van gedachten worden gewisseld, als de vergadering officieel geopend is.

De bedoeling is nu alleen er op te wijzen, dat de redactie van dit artikel 18 opzettelijk zoo summier gemaakt is en wel om verschillende oplossingen open te laten.

Ik zei zooeven, dat in de Regeering van den staat de Graote Oost voorzien is in de artikelen 16, 17 en 18 van de ontwerp-regeling, die o.m. bepalen, dat de Regeering uitgeoefend wordt door het Staatshoofd tezamen met de ministers. Na de uitweiding van zooeven over de figuur van het Staatshoofd kunnen wij nu overgaan tot het andere deel van de Regeering, de ministers. In artikel 17 is bepaald, dat zij benoemd en ontslagen worden door het Staatshoofd. Het tweede lid van art. 11 zegt, dat bij de benoeming en het ontslag van de ministers het leidend beginsel is, dat steeds een ministerie aanwezig is, dat met het parlement kan samenwerken. Dit beteekent, dat het Kabinet ontslagen moet worden, indien het parlement, bijv. door het aannemen van een motie van wantrouwen, duidelijk doet blijken, dat die samenwerking er niet of niet meer is.

Bij art. 16 lid 3 is bepaald, dat de ministers verantwoordelijk zijn tegenover het parlement. Doordat, ingevolge -het bepaalde in het tweede lid van art. 16, de besluiten van het Hoofd van den staat - hetzij op het gebied der wetgeving, hetzij op dat van bestuur - doordat die besluiten door tenminste één daarbij betrokken minister mede onderteekend moeten worden, zijn de mede-onderteekenende ministers voor die besluiten verantwoordelijk aan het vertegenwoordigend lichaam en moeten zij - en niet de Regeering in haar geheel, dus inclusief Staatshoofd - heengaan, als het parlement naar aanleiding van zoo'n besluit een motie van wantrouwen tegen de Regeering aanneemt.

Ik vestig er de aandacht op, dat die besluiten niet alJeen betreffen al datgene, dat aan het parlement wordt voorgelegd, doch evenzeer besluiten tot uitvoering van in samenwerking met het vertegenwoordigend lichaam tot stand gekomen producten van wetgeving en besluiten, die betrekking hebben op de uitoefening van het uit- voerend gezag.

Ik had reeds gelegenheid om op te merken, dat in de aanwezigheid van een parlement, dadelijk bij de geboorte van den staat, voorzien is door het bepaalde bij art. 19. Art. 20 voorziet in de vervulling van vacatures, die in dit eerste voorloopige parlement mochten ontstaan. De staat kan hier n.l. zelf een regeling voor treffen.

Evenals ik reeds uiteenzette met betrekking tot het Staatshoofd, kan deze regeling gemaakt worden, zood ra het Staatshoofd of het fungeerend Staatshoofd, de Commis- saris van de Kroon dus, de ministers benoemd zal hebben.

Zoo lang de staat de regeling nopens de vervulling van vacatures niet ç-emaakt heeft, geschiedt, volgens art. 20 die vervulling zooveel mogelijk op dezelfde wijze, als waarop de aanwijzing plaats had van het lid, wiens plaats vacant is gekomen.

Het tweede lid van art. 20 schrijft voor, dat, indien de voorziening in een vacature geschiedt door een nieuwe verkiezing, die wijze van verkiezing dan goedgekeurd moet worden door het parlement, voordat het gekozen lid zitting neemt.

Indien de staat zelf een regeling voor de vervulling van vacatures gemaakt heeft, zat het parlement dus moeten nagaan of de gevolgde wijze van verkiezing met die regeling in overeenstemming is, en in het andere geval zal het parlement moeten nagaan, of de toegepaste wijze van verkiezing inderdaad zooveel als mogelijk is overeenkomt met de verkiezing, tot gedelegeerde naar de Conferentie Denpasar, van het lid, wiens plaats open gevallen is.

Hoe lang blijft het eerste, voorloopige parlement aan? Art. 20 lid 3, zegt: "uiterlijk twee jaar gerekend vanaf de eerste bijeenkomst van het voorloopig parlement".

Het zal echter eerder aftreden, als het vóór dien termijn er in slaagt een staats- regeling, een constitutie, aan te nemen. In dat geval worden er vervolgens verkiezingen gehouden, op den voet van de bepalingen, die ter zake in de constitutie vervat zul.len zijn. Indien ook het nieuw-optredend vertegenwoordigend lichaam de staatsregeling aanneemt verkrijgt dit ingevolge het bepaalde bij art. 25 kracht van wet, hetgeen impliceert, dat alsdan het nieuw opgetreden parlement het eerste definitieve wettige vertegenwoordigend lichaam van den staat de Groote Oost is.

Hoofdstuk 111 van de ontwerp-regeling laat zich niet erover uit wat er geb~ur.t,

indien het nieuw opgetreden parlement de ontwerp-staatsregeling niet aanneemt. Dit 15

(21)

Handelingen 4 ook niet bepaald noodig. Als de staatsregeling, zoo als zij ontworpen is, niet wordt aangenomen, dan is er nog geen wettige constitutie en evenmin een eerste definitieve,

wettige volksvertegenwoordiging. Het nieuw opgetreden vertegenwoordigend lichaam is (AS - 6) dan niet meer dan een nieuw, een tweede voorloopig parlement, dat dan als primaire

taak zal hebben, tezamen met 'de Regeering van <fen staat een constitutie te ontwerpen, die het wel aanvaarden kan.

Dit tweede voorloopig parlement zou wat status betreft precie~ gelijk zijn aan dat, wat het eerste voorloopig parlement zal moeten vervangen, indien dit er niet in slaagt binnen een termijn van twee jaar, gerekend vanaf zijn eerste bijeenkomst, een constitutie aan te nemen.

De vraag kan rijzen op welke wijze in dit laatste geval het parlement tot stand moet komen, dat het eerste uiterlijk na twee jaar vervangen moet. Hoofdstuk 111 van de ont- werp-regeling geeft geen antwoord op deze vraag. Stilzwijgend wordt verondersteld, dat in dit geval de Regeering van den staat tezamen met het eerste voorloopig vertegen- woordigend lichaam, als uitoefenende de wetgevende macht, gezorgd zal hebben voor een wettige regeling, op den voet waarvan verkiezingen gehouden kunnen worden voor een tweede voorloopige volksvertegenwoordiging.

De wetgevende macht van den staat wordt uitgeoefend door de Regeering, tezamen met het parlement.

Zoowel de Regeering als de parlementsleden, vanaf een bepaald minimum aantal, kunnen aan het vertegenwoordigend lichaam ontwerpen voorleggen'. Om kracht van wet te verkrijgen, moet het ontwerp, al dan niet na wijziging, door het parlement aangenomen en door de Regeering goedgekeurd zijn. Aldus luidt art. 22 lid 2.

Maar dit geldt niet voor de constitutie, waarover art. 25 handelt, De staatsregeling krijgt eerst kracht van wet, indien zij, zoo als zij is aangenomen door het voorloopig parlement, ook door het daaropvolgend vertegenwoordigend lichaam aangenomen wordt, dus zonder dat er wijzigingen in zijn aangebracht.

Bij een onverstandig parlement zal deze procedure een zeer langdurige geschiedenis kunnen worden. Maar aangezien het vertegenwoordigend lichaam van den staat de Oroote Oost uiteraard een verstandig parlement zat zijn, mag verwacht worden, dat het eerste vertegenwoordigend lichaam, dat zich moet uitspreken over een door de voorloopige volksvertegenwoordiging aangenomen constitutie, geen wijzigingen zal aan- brengen, doch beginnen zal met de constitutie te beoordeelen op haar algemeen en aan- vaardbaarheid. Door aanneming zal het dan verheven worden tot eerste definitief par- lemeJlit en in die 'hoedanigheid zal het de bevoegdheid Ibezitten om wijzigingen aan te brengen in de alsdan kracht van wet verkregen hebbende staatsregeling, zonder dat het weer gedegradeerd zal worden tot voorJoopige volksvertegenwoordiging.

Ik had het over de wetgevende macht. Het maken van een constitutie is uiteraard de (AB - ï) primaire taak van dit orgaan. Maar daarnaast geeft hoofdstuk lil, direct of indirect,

verschillende regelingen aan, die de wetgevende macht, indien zij dat wenscht, al dadelijk zal kunnen maken.

Ik wijs in dit verband op een eventueele regeling nopens de aanwijzing van een Staatshoofd, de regeling van de vervulling van vacatures in het voorloopig vertegen- woordigend lichaam (art. 20 lid 1), de regeling van de vervanging van het voorloopig parlement door een tweede voorloopig vertegenwoordigend lichaam, indien het eerste er binnen den termijn van twee jaar niet in geslaagd is een staatsregeling aan te nemen, verder de regeling van het minimum aantal parlementsleden bevoegd om wetsontwerpen in te dienen (art. 21 Hd 2), 'de regeling van de afkondiging van producten van wetge- ving (:lrt. 23) en ten slotte de regelingen nopens de aanwijzing van den Parlements- voorzitter, nopens de plaats van vestiging van het voorloopig vertegenwoordigend lichaam en nopens de plaats van vestiging van de Regeering van den staat (art. 24).

In den loop van dit betoog heb ik het reeds eenige malen gehad over de constitutie, die de wetgevende macht van den staat tot stand zal moeten brengen. Bij het ontwer- pen van deze constitutie is de wetgevende macht gebonden aan de bepalingen van hoofdstuk I van de ontwerp-regeling. Zij is dus niet geheel vrij om een staatsregeling te maken, zoo als zij die wenscht. Op het eerste gezicht lijkt dit niet goed te rijmen met de zelfstandigheid, die de staat de Oroote Oost zal bezitten. Ik zeg ·met voordacht

"op het eerste gezicht", want als U nagaat, welke beperkingen het zijn, die hoofdstuk I aan de wetgevende macht van den staat oplegt bij het ontwerpen van een constitutie, dan zult U al spoedig zien, dat die beperkingen alleen maar zijn verplichtingen, die voortvloeien uit de overheidsbevoegdheden, welke door het Land overgedragen worden op den staat. Het zijn verplichtingen, welke aan die bevoegdheden onverbrekelijk verbonden zijn en derhalve door den staat aanvaard moeten worden, zoo hij ook de bevoegdheden accepteeren wil. Aan het slot van het eerste lid van art. 2 van de ontwerp- regeling is dit, wellicht ten overvloede, uitdrukkelijk gestipuleerd." "

(22)

('AS-S)

MS-9)

Handelingen 4 Mr. Tjia Kok Tjiang (Zuid-Celebes, benoemd) vraagt in de eerste plaats, hoe het bepaalde in artikel 16, lid 2, waaruit blijkt, dat het Hoofd van den staat de bevoegdheid heeft om besluiten op het gebied van wetgeving en bestuur te maken, te rijmen is met artikel 22, lid 2.

Voorts wijst hij erop, dat het Land blijkens den aanhef van artikel 3 t.a.v. niet overgedragen overheidsbevoegdheden de medewerking van den staat kan verzoeken, en hij vraagt, of het Land op grond van die bevoegdheid ook eenige overheidsbevoegd~

heid aan het Staatshoofd kan opdragen, welke dit Hoofd dan dus zonder medewerking van de volksvertegenwoordiging zou kunnen uitoefenen.

Ten slotIe vraag de heer 'Ijia, welke organen 'bedoeld zijn in het slot van artikel 21, lid L

De eerste vraag beantwoordend merkt de heer Eisenberger op, dat art. 16, lid 2, geenszins aan het Staatshoofd de bevoegdheid geeft om besluiten op het gebied van wetgeving of bestuur te maken. De voorloopige constitutie, waarin alleen die bevoegd-

heden van het Hoofd van den -staat zijn opgenomen, die strikt noodzakelijk zijn om den staat onmiddellijk na zijn ontstaan te kunnen doen functioneeren, laat zich over deze kwestie niet uit. Zood ra de staat er is, zullen zijn eigen organen kunnen beslissen, welke de bevoegdheden van het Staatshoofd zullen zijn. Het ligt voor de hand, dat hem bepaalde bevoegdheden op het gebied van wetgeving en bestuur zullen worden gegeven. Art. 16, lid 2 nu zegt, <lat, indien het Sraatshoof<1 op grond van <lie thans nog niet vaststaande bevoegdheid een besluit slaat, dit besluit door een minister moet worden medeonderteekend. Hiermede wordt beoogd te beletten, dat het Hoofd van den staat buiten de ministers om besluiten zou kunnen maken, waardoor de ministers hun verantwoordelijkheid tegenover de volksvertegenwoordiging bezwaarlijk zouden kunnen dragen.

Art. 22, lid 2 is met het voorgaande niet in strijd. Het geeft slechts aan, hoe ee", ontwerp van wetgeving kracht van wet kan krijgen.

De Voorzitter, het betoog van den vorigen spreker aanvullend, merkt op, dat men de producten van wetgeving, bedoeld in art. 22, lid 2 echter wetten ZOlt kunnen noemen, te vergelijken met ordonnanties, die immers door samenwerking tusschen Gouverneur~

Generaal en Volksraad tot stand komen. Daarnaast zijn er andere producten van wet~

geving te vergelijken met regeeringsverordeningen, die door den Gouverneur·Generaal all één worden vastgesteld. Art. 16, lid 2 bepaalt nu. dat voor de geldigheid van derge- lijke besluiten van het Hoofd van den staat steeds medeonderteekening door een minister, die voor dat besluit verantwoordelijk is, noodzakelijk is.

De heet Eisenberger beantwoordt vervolgens de tweede vraag van den heer Tjia Kok Tjiang. Met den tusschenzin uit den aanhef van art. 3 is bedoeld, dat het Land ten aanzien van onderwerpen, die tot zijn overheidsbevoegdheid blijven behooren, de medewerking van den staat kan inroepen, hetgeen kan geschieden zoowel op wetgevend als op uitvoerend gebied. Welk orgaan van den staat in zoo'n geval die medewerking zal verleenen, is een interne aangelegenheid van den staat en zal in zijn constitutie moeten worden bepaald of daaruit moeten voortvloeien. Het Land beslist daarover niet, kan dus ook niet zelf aan het Staatshoofd opdrachten als hier bedoeld geven.

Ten aanzien van het slot van het eerste lid van art. 21 zegt spreker, dat de daar bedoelde "andere organen", aan welke de wetgevende macht het vaststellen van wet·

gevende voorschriften kan overlaten, er vele kunnen zijn. Zoo zou aan het Staatshoofd kunnen worden overgelaten om uitvoeringsvoorschriften te geven in den trant van de huidige regeeringsverordeningen. Ook kunnen in een product van wetgeving één ot meer ministers worden ingeschakeld door hun de bevoegdheid te geven uit\'oeringg..

voorschriften te maken of kan het vaststellen van nadere regelingen worden opgedragen aan lagere organen, bijv. aan de organen van lagere autonome gebieden of aan bepaalde technische diensten.

De heer Seclt Hasan bin Ahmad Alamoedl (Zuid-Celebes, benoemd) merkt op, dat de woorden van art. 18 luiden "Zoo lang het Hoofd van den staat nog niet is opgetreden." Zoo juist is echter (in de vertaling in het IndonesisCh) gezegd: "Zoo lang het Hoofd van den staat nog niet is aangewezen". Daar deze twee woorden elkaar niet dekken, vraagt spreker, wat de bedoeling is.

De heer Elsenberger antwoordt dat het woord "opgetreden" opzettelijk is gekozen.

Wil de staat functioneeren, dan zaf er iemand moeten zijn die de functie van Staat8-1 hoofd uitoefent. Heeft de staat zelf daarin nog niet voorzien, dan oefent de Commissaris van de Kroon die functie uit. Daar het noodig is, dat er altijd een fungeerend Staats- hoofd is, zal de Commissaris van de Kroon daarmee moeten doorgaan, niet totdat het Staatshoofd door den staat is aangewezen of benoemd, maar totdat dat Staatshoofd ook inderdaad de functie overneemt.

Mr. Tadjoeddln Noor (Zuid-Celebes) stelt dan de volgende vraag: "Wanneer straks

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Iingen, die weJl}cht eenigen bouwstof zullen opleveren voor de constitutie van de federatie. zorgt er voor, dat de overdracht van bevoegdheden geleidelijk en

s~ai dengan apa yang diketahuinya, dan bila se - tiap penjual sungguh - sungguh mengetah~i tuwaran setiap pembeli serta dapat bertindak sesuai de - ngan apa yang

Demikian juga dengan berbags1 bentuk perjanjian atau hubungan keterg e ntungan yang terc1pta nntara petan1 dengan pedagang d1 dnlcm pasar yang bila diperhotikan

zal kunnen waarnemen en geen twijfel behoeft te koeste ren, of de aandacht voor en de invloed van de verschillende gebieden is gelij kelijk \'erdeeld en

Ook slechts regeling van dat gedeelte van het burgerlijk- en handelsrecht, dat, hetzij wegens algemeene handelsbelangen of om andere economische redenen, hetzij

De vereenvoudiging van de marktoets voor niet-DAEB-werkzaamheden van toegelaten instellingen heeft geen verband met het besluit van de Europese Commissie van 15 december 2009 inzake

Blijkt de problematiek van het gezin zich op meerdere leefgebieden af te spelen (en is er nog geen hulp in het gezin aanwezig), dan gebruikt de wijkpedagoog en/of voorlichter

Toestemming voor behandeling of betrokkenheid van de ouders op andere wijze is niet vereist.. Ervan uitgaande dat Nouri ten tijde van het medisch onderzoek in april 2014 zeventien