• No results found

Onderzoeksnummer : 286837 Datum vaststelling : 12 juli 2016

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Onderzoeksnummer : 286837 Datum vaststelling : 12 juli 2016"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ED4694403/2

DE KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN DE GEMEENTE EINDHOVEN IN SCHOOLJAAR 2015-2016

Onderzoeksnummer : 286837 Datum vaststelling : 12 juli 2016

(2)
(3)

Pagina 3 van 56

Inhoud

Voorw oord ... 5

1 Samenvatting van de belangrijkste oordelen ... 7

2 Inleiding ... 9

3 Vve in de gemeente Eindhoven ... 11

4 De oordelen over de voor- en de vroegscholen ... 35

5 Conclusies ... 49

6 Reactie van de gemeente ... 53 Bijlage 1: Overzicht van oordelen van de locaties in de gemeente Eindhoven 55

(4)
(5)

Voorwoord

In de periode 2007-2012 heeft de Inspectie van het Onderwijs een landelijke bestandsopname uitgevoerd naar de kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie (vve). Daarna is het signaalgestuurde toezicht op vve in de kleine en middelgrote gemeenten in werking getreden.

Voor de periode 2012-2015 hebben het Rijk en de 37 grote steden (G37) afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen met een taalachterstand gebruik kunnen maken van hoogwaardige onderwijsvoorzieningen. In deze

afspraken staan kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen voor de voor- en

vroegschoolse educatie. Daarbij is afgesproken dat de inspectie in 2013 en 2015 een monitor uitvoert om de kwaliteit van vve op gemeentelijk niveau, op voorscholen en op vroegscholen (groep 1 en 2 van basisscholen) in beeld te brengen. Dit rapport beschrijft de kwaliteit van vve in de gemeente Eindhoven aan het einde van de monitorperiode in schooljaar 2015-2016.

De hoofdinspecteur primair onderwijs, dr. A. Jonk

(6)
(7)

1 Samenvatting van de belangrijkste oordelen

In de gemeente Eindhoven is de kwaliteit van het gemeentelijk beleid voor de voor- en vroegschoolse educatie (vve) voor het overgrote deel op orde. Zeven van de dertien indicatoren zijn goed ontwikkeld en daarmee een voorbeeld voor anderen.

Dit betreft de doelgroepdefinitie, het bereik en het beleid rondom de toeleiding, de vve-coördinatie, de systematische evaluatie en verbetering, de GGD-rapporten en het gemeentelijk subsidiekader. Vijf andere standaarden zijn van voldoende

kwaliteit. Dit zijn het vve-programma, de externe zorg, de interne kwaliteitszorg van voor- en vroegscholen, de doorgaande lijn en de resultaatafspraken. Eén standaard, het ouderbeleid, vraagt nog ontwikkeling.

In de gemeente Eindhoven zijn vijf vve-koppels bezocht. Uit deze locatiebezoeken blijkt dat de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie bij meerdere aspecten overwegend op orde is. In vergelijking met 2013 hebben de meeste locaties dan ook een goede ontwikkeling doorgemaakt. Dit is vooral zo bij de ‘Condities’, het

‘Ouderbeleid’, het pedagogisch klimaat als onderdeel van de ‘Kwaliteit van de uitvoering’ en onderdelen van de ‘Kwaliteitszorg’ en de ‘Doorgaande lijn.

Bij de aspecten ‘Ontwikkeling, begeleiding en zorg’, bij het educatief handelen als onderdeel van de ‘Kwaliteit van de uitvoering’ en bij de ‘Resultaten’ is nog een aantal verbeterpunten geconstateerd. Dit geldt ook voor sommige onderdelen van de ‘Kwaliteitszorg’ en de ‘Doorgaande lijn’.

Alle voorscholen en een deel van de vroegscholen in de gemeente Eindhoven hebben een vragenlijst ingevuld over hun kwaliteit van hun vve. Daaruit zijn eigen waarderingen afgeleid. Bij de eigen waarderingen van de tien bezochte vve-koppels komen veel van de oordelen van de inspectie overeen met de eigen inschatting.

Onderdelen van de ‘Kwaliteitszorg’ en de ‘Doorgaande lijn’ vormen hierop een uitzondering. Het grootste verschil zit bij de ‘Ontwikkeling, begeleiding en planmatige zorg’ binnen de groep, waar met name de vroegscholen in hun eigen waarderingen beduidend positiever zijn dan het inspectieoordeel.

Het totaalbeeld van de eigen waarderingen van alle voor- en vroegscholen is iets positiever dan bij de bevraging in 2013. De scores bij ‘Condities’, de ‘Uitvoering’ en de ‘Kwaliteitszorg’ liggen gemiddeld gezien iets hoger dan toen. Met name de eigen waarderingen over de ‘Doorgaande lijn’ zijn positiever dan in 2013. Het

‘Ouderbeleid’ laat ondanks een lichte verbetering ook nu zien dat er stadsbrede aandachtspunten zijn. Bij de planmatige zorg en begeleiding in de groep en de evaluatie hiervan, geven de voorscholen aan dat dit beter moet en bevestigen zij het beeld van de locatiebezoeken. De vroegscholen zijn ook hier positiever dan

waarschijnlijk terecht is.

(8)
(9)

2 Inleiding

Dit rapport is het verslag van een onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie (vve) in de gemeente Eindhoven in schooljaar 2015-2016. Voor meer informatie hierover zie

www.onderwijsinspectie.nl/onderwijssectoren/voor-en-vroegschoolse-educatie.

De opbouw van het rapport is als volgt:

Het rapport begint met een beeld van het vve-beleid op gemeentelijk niveau. Daarin wordt ingegaan op de ontwikkeling van de gemeente sinds de bestandsopname en de relatie met de bestuursafspraken tussen het Rijk en de gemeente Eindhoven (paragraaf 3.1). Daarna wordt een overzicht gegeven van de voor- en vroegscholen in de gemeente (paragraaf 3.2) en van de door de gemeente aangeleverde vve- documenten (paragraaf 3.3). Tevens geeft de inspectie in dit hoofdstuk een oordeel over het gemeentelijk vve-beleid (paragraaf 3.4). De basis van deze beoordeling is een digitale vragenlijst die de gemeente heeft ingevuld. De inspectie heeft deze vragenlijst geverifieerd aan de hand van de aangeleverde documenten en in een gesprek met betrokkenen van de gemeente.

Ook de voor- en vroegscholen in de gemeente hebben een digitale vragenlijst ingevuld.

De inspectie heeft in de gemeente Eindhoven vijf voorschoollocaties en vijf

vroegschoollocaties bezocht om de antwoorden op de vragenlijsten te verifiëren. De resultaten van de locatiebezoeken worden in hoofdstuk 4 toegelicht en de oordelen van de inspectie worden vergeleken met de resultaten van de vragenlijsten. Deze staan in paragraaf 4.2 in de vorm van overzichtstabellen met daarin de

waarderingen op basis van eigen antwoorden van de locaties per kwaliteitsaspect (uitkomsten digitale vragenlijst).

Hoofdstuk 5 bevat de conclusies over de kwaliteit van vve in de gemeente

Eindhoven. In hoofdstuk 6 geeft de gemeente een reactie op de bevindingen van de inspectie.

Bij de beoordeling wordt gewerkt met een vierpuntsschaal:

1. Staat in de kinderschoenen: verbeteringen zijn dringend nodig.

Deze kwalificatie geeft aan dat echt iets verbeterd dient te worden.

2. Enigszins ontwikkeld: verbeteringen zijn nodig

Deze kwalificatie geeft aan dat het wenselijk is dat iets verbeterd wordt.

3. Voldoende

4. Goed ontwikkeld: een voorbeeld voor anderen.

Deze kwalificatie geeft aan dat dit aspect in orde is, en wel op een zodanige manier dat anderen hiervan kunnen leren.

(10)
(11)

3 Vve in de gemeente Eindhoven

De gemeente Eindhoven heeft een digitale vragenlijst ingevuld. Deze vragenlijst levert de volgende informatie:

 Een lijst met de vve-documenten die de gemeente heeft aangeleverd: zie paragraaf 3.3

 Een beoordeling van het gemeentelijk vve-beleid: zie paragraaf 3.4.

3.1 Ontwikkeling van vve in de gemeente Eindhoven sinds 2011 Historie en huidige oordelen op de indicatoren

De gemeente Eindhoven heeft vanaf de monitor van vve in 2011 tot nu een forse ontwikkeling doorgemaakt. In onderstaande tabel zijn de oordelen van de afgelopen vijf jaar samengevat. In hoofdstuk 3.4 gaat de inspectie in op de kwaliteit van de afzonderlijke indicatoren en geeft zij een toelichting.

Tabel 3.1: De beoordeling van het gemeentelijk vve-beleid 2011-2016

Het gemeentelijk vve-beleid 2011 2013 2015-16

1a1 Definitie doelgroepkind 3 4 4

1a2 Bereik 2 2 4

1a3 Toeleiding 2 3 4

1a4 Ouders 2 2 2

1a5 Integraal vve-programma 3 3 3

1a6 Externe zorg 3 3 3

1a7 Interne kwaliteitszorg van de voor- en vroegscholen

2 3 3

1a8 Doorgaande lijn 3 3 3

1a9 Resultaten 2 3 3

1b Vve-coördinatie op gemeentelijk niveau

3 4 4

1c Systematische evaluatie en

verbetering van vve op gem. niveau

2 2 4

Vve-condities 2011 2013 2015-16

2b GGD-rapport 2 3 4

2a Gemeentelijk subsidiekader 4 4 4

‘1’ Verbeterpunten met een afspraak

De inspectie heeft, net als in het voorgaande onderzoek in 2011 en 2013, in 2016 géén verbeterpunten vastgesteld die vragen om een afspraak.

‘2’ Verbeterpunten

Zoals in de hierboven opgenomen tabel over 2011, 2013 en 2015-2016 zichtbaar is, werden bij de bestandsopname van vve in november 2011 zeven indicatoren door de inspectie als verbeterpunt benoemd: bereik, toeleiding, ouders, de interne kwaliteitszorg op de locaties, het in kaart brengen van de resultaten en het

systematisch evalueren en verbeteren van vve en de beschikbaarheid van GGD- rapporten. In 2013 golden drie van deze indicatoren nog als verbeterpunt: bereik, ouders, naast systematische evaluatie en verbetering van vve.

In de gemeente Eindhoven zijn ook na de tussenmeting van 2013 voortvarend positieve ontwikkelingen in gang gezet. Bij de afsluiting van de monitor in 2015- 2016 is nog slechts één indicator niet van een voldoende niveau. Bij deze indicator, ouders, zijn wel duidelijk aanzetten voor verbetering geconstateerd, maar deze zijn nog pril.

(12)

‘3’ Voldoende

Op gemeentelijk niveau was in 2013 al het beleid met betrekking tot de toeleiding, de interne kwaliteitszorg op de locaties en het in kaart brengen van de resultaten verbeterd, ten opzichte van 2011 en inmiddels voldoende. Daarmee waren zeven indicatoren van een voldoende niveau.

In 2016 zijn vijf van deze zeven opnieuw als voldoende beoordeeld; bij twee indicatoren kon het oordeel ‘voldoende’ worden omgezet naar ‘goed’.

‘4’ Voorbeeld voor anderen

Dit brengt het totaal van goede praktijkvoorbeelden voor anderen in de gemeente Eindhoven op zeven. In 2011 was dit alleen nog het geval voor het subsidiekader. In 2013 gold dit tevens voor de definiëring van de doelgroepkinderen en voor de gemeentelijke vve-coördinatie. Nu zijn ook het bereik, de beschikbaarheid van de GGD rapporten, de toeleiding en de systematische verbetering als ‘goed’ beoordeeld.

Het feit dat het oordeel bij deze laatste twee van ‘onvoldoende’ naar ‘goed’ is opgeschoven, is illustratief voor de forse ontwikkeling die gemeente Eindhoven op het gebied van vve heeft doorgemaakt.

3.2 Overzicht van de voor- en de vroegscholen in de gemeente Eindhoven Voorafgaand aan de digitale vragenlijst heeft de inspectie de gemeente gevraagd naar een overzicht met de vve-peuterspeelzalen en –kinderdagverblijven (dus: de voorscholen) en de bijbehorende vroegscholen (de vve-basisscholen).

Tabel 3.2: Overzicht van de voor- en vroegscholen in de gemeente Eindhoven. Alle onderstaande locaties hebben een digitale vragenlijst gekregen en (voor)scholen met * zijn ook bezocht.

Voorschool:

Peuterspeelzaal

Vroegschool:

Basisschool

Spilcentrum

Korein Hemelrijken* Fellenoord* Fellenoord

Korein Wenckenbachstraat ’t Palet Boschdijk Korein Barrierweg

’t Parelbosch

Atalanta Mensfort

Dikkie & Dik Jagershoef* De Korenaar (Elegaststraat)*

Jagershoef Korein Samarialaan* Cornelis Jetses* Vlokhoven

Billies Tweelingen Eckart

Partou Mirabelweg* Louis Buelens* Mirabelweg Korein Urkhovenseweg ’t Karregat ‘t Karregat Korein Tafelbergplein De Driesprong Tafelbergplein

Korein Canisiuslaan Beppino Sarto Burghplan

Kids Society Erica J. Buijslaan De Schakel Lievendaal Korein Mendelssohnlaan* Karel de Grote* Genderdal

Korein Bennekelstraat De Kameleon Bennekel

Partou Apeldoornstraat Strijp Dorp Strijp Dorp EBS Online

Kindcentrum Theresia van der Muydenstraat- Zeelsterstraat Korein Keverberg

Korein Maria v. Bourgondiëlaan Korein Muzenlaan

Dikkie & Dik / Barrier Korein Waterlinie Korein Cluselaan

(13)

Korein Kwartelstraat

Kindercentrum Pappa Leeuw Korein Herman Gorterlaan Korein Meerwater

Wonderboom Het Avontuur Korein Fransebaan Korein Noordzeelaan De Kleine Prins Korein Sint Trudo Korein Tongelresestraat Dikkie & Dik Acht

Kindercentrum Pappa Aap Droomwereld

Korein Boreelpad

Korein Baarle Hertoglaan

Korein Koudenhovensewg. Zuid Korein Normandiëlaan

Korein Topaasring Korein Floralaan west Korein Aldendriel Korein Marseillelaan Korein Woenselsestraat De Bloemenkinderen Korein Sint Lidwinastraat Korein Don Boscostraat 2 Korein Seringenstraat Dikkie & Dik Driestam Korein Tarwelaan Korein Poeijersstraat Korein Jozef Israëlslaan Korein Vuurvogel

Korein Sint Adrianusstraat Korein Ouverture

Korein Grasland Mamma Olifant

Korein Schouwbroekseweg Kindercentrum Mamma Zebra Bambino's Home Noord Korein Pachtakker

(14)

3.3 Lijst met de vve-documenten die de gemeente heeft aangeleverd Ter onderbouwing van de antwoorden van de vragenlijst heeft de gemeente de volgende beleidsdocumenten toegestuurd of aangereikt tijdens of na het gesprek met de inspectie:

 Adviesnota uitwerking aanbevelingen gemeentelijke monitor voor- en vroegschoolse educatie 2014 (deel 1) – 5 april 2015.

 Adviesnota uitwerking aanbevelingen gemeentelijke monitor voor- en vroegschoolse educatie 2014 (deel 2) – 1 juli 2015.

 Adviesnota subsidieregelingen voor- en vroegschoolse educatie 2015 – 18 augustus 2014.

 Adviesnota actualisering financiële doorontwikkeling vve (2014- 2015) – 4 november 2013.

 Rapport vve-monitor Eindhoven 2014 – 4 april 2015.

 Collegedossier actualisering financiële doorontwikkeling vve 2014-2015 – 27 januari 2014.

 Format vve ontwikkelplan – 27 augustus 2014.

 Subsidieregeling ouderbijdrage vve 2015 – 21 augustus 2014.

 Subsidieregeling scholing op maat vve 2015– 19 augustus 2014.

 Subsidieregeling regie en coördinatie vve op Spilniveau 2015 (Subsidieregeling regie en coördinatie onderwijs) – 21 augustus 2014.

 Stroomschema betalingsregeling Korein – zonder datum.

 Overzichten deelnemers vve gerelateerde project- en werkgroepen Eindhoven – zonder datum.

 Rapportage werkgroep strategische communicatie (concept) – december 2015.

 Opbrengsten van 10 jaar SPIL (concept) – december 2015.

 Communicatie vve (conceptrapportage werkgroep strategische communicatie en bijlage opdracht) – december 2015.

 Opbrengsten va 10 jaar SPIL – Onderzoek naar de succes- en faalfactoren van het ingezette beleid (conceptversie) – december 2015.

 Voorschoolse educatie in de kinderopvang Eindhoven 2014 – GGD toezicht.

 Per 1 januari 2014 geldende vve certificeringseisen voor voorschoolse instellingen in Eindhoven (subsidievoorwaarden).

 Per 1 januari 2015 geldende vve certificeringseisen voor voorschoolse instellingen in Eindhoven (subsidievoorwaarden).

 Analyse van de vve-onderzoeken onderwijs en kinderopvang 2013-2014;

 Vve educatie in Eindhoven: Plan van aanpak 2014-2015.

 Onderzoek doelgroepbereik vve-nulmeting en factsheet doelgroepbereik vve 2014 – december 2014.

(15)

3.4 Het gemeentelijke vve-beleid

In deze paragraaf geeft de inspectie haar bevindingen weer over het gemeentelijk vve-beleid.

Per domein wordt weergegeven op welke punten de inspectie het gemeentelijk beleid en uitvoering als voldoende (‘3’) beoordeelt, waar nog verbeterpunten worden gezien, zowel zonder (‘2’) als met (‘1’) afspraken en op welke punten de inspectie de gemeente als een voorbeeld voor anderen ziet (‘4’).

De inspectie baseert haar bevindingen op de uitkomsten van haar verificatie van de digitale vragenlijst door middel van documentenanalyse, gesprekken met

betrokkenen en informatie uit locatiebezoeken. Waar de bevindingen van de inspectie afwijken van het beeld uit de digitale vragenlijst van de gemeente wordt dit vermeld en onderbouwd.

Tabel 3.3: De beoordeling van het gemeentelijk vve-beleid 2015-2016

Het gemeentelijk vve-beleid van Eindhoven 1 2 3 4

1A1 Definitie doelgroepkind ●

1A2 Bereik ●

1A3 Toeleiding ●

1A4 Ouders ●

1A5 Integraal vve-programma ●

1A6 Externe zorg ●

1A7 Interne kwaliteitszorg van de voor- en vroegscholen ●

1A8 Doorgaande lijn ●

1A9 Resultaten ●

1B Vve-coördinatie op gemeentelijk niveau ●

1C Systematische evaluatie en verbetering van vve op gemeentelijk niveau

De vve-condities 1 2 3 4

2A GGD-rapport ●

2B Gemeentelijk subsidiekader ●

De inspectie publiceert jaarlijks ook een oordeel over het toezicht dat door de gemeenten op de kinderopvang en peuterspeelzalen wordt uitgevoerd. Voor meer informatie hierover zie www.onderwijsinspectie.nl/onderwijs/Kinderopvang.

Toelichting op de oordelen 2015-2016

In het volgende deel worden het oordeel op elk van de indicatoren nader toegelicht vanuit de drie categorieën verbeterpunt (‘2’) – voldoende (‘3’) – goed (‘4’).

Oordeel ‘2’: Verbeterpunt 1a4 Ouders

In de inspectierapporten van zowel 2011 als van 2013 heeft de inspectie de indicator die betrekking heeft op de actieve betrokkenheid van ouders als een duidelijk verbeterpunt benoemd.

Hoewel de gemeente al eerder in haar kwaliteitskader aangaf dat zij het vergroten van ouderbetrokkenheid belangrijk vindt bij het tegengaan van achterstanden bij risicoleerlingen, blijft dit onderdeel ook nu wat achter bij de rest van de

ontwikkelingen rondom vve in Eindhoven.

(16)

De gemeente heeft het Pedagogisch Educatief Raamplan Spil (PERS) verplicht gesteld als voorwaarde voor subsidiëring. Hierin zijn onder andere

‘opvoedingsondersteuning en ouderbetrokkenheid’ als functies van het Spilcentrum opgenomen. In het raamplan dient de locatie het door hen gevoerde ouderbeleid te verantwoorden. Daarom zijn binnen het spilraamplan een aantal kwaliteitscriteria ten aanzien van ouderbeleid beschreven, zoals: ‘er is sprake van een gericht ouderbeleid binnen vve’; ‘ouders worden vooraf adequaat geïnformeerd over het vve-aanbod’; ‘er wordt gewerkt met een standaard intake’; ‘ouders worden gestimuleerd ontwikkelingsstimulerende activiteiten thuis aan te bieden’; ‘ouders participeren in vve-activiteiten in de voor- en vroegschool’; ‘ouders worden geïnformeerd over de ontwikkeling van hun kind’ en ‘er wordt rekening gehouden met hun thuistaal’. Hoe dit gebeurt, verschilt per locatie omdat er ook verschillen zijn tussen ouders in gedrag, opvattingen, mentaliteit, overtuiging en ook qua achtergrond en situationele kenmerken.

De gemeente Eindhoven geeft zichzelf bij het onderdeel ouders een tweeledige taak.

Allereerst stelt zij voorwaarden waaraan Spillocaties dienen te voldoen om subsidie te krijgen. Dit geldt ook voor het onderdeel ouders / ouderbeleid, dat als doel heeft hen als partner te betrekken bij het voorkomen van achterstanden bij peuters en kleuters. Ten tweede maakt zij op gemeentelijk niveau een analyse van de

ouderpopulatie, die de locaties in staat stelt om op basis van concrete doelen en te verwachten resultaten hiermee verder te gaan.

Met betrekking tot dit eerste punt heeft de gemeente aan haar verplichtingen voldaan, ook al liggen er nog twee punten die aandacht vragen. De voorwaarden zijn er en worden ook op gemeentelijk niveau gecontroleerd. Als richtlijn geldt dat een Spilcentrum verplicht drie vormen van ouderbetrokkenheid dient te

onderscheiden en in te vullen: ‘communiceren, participeren en beïnvloeden’. De kernpartners van het Spilcentrum hebben de opdracht een passend ouderbeleid vast te stellen, te verwoorden en uit te voeren. Passend betekent dus dat recht wordt gedaan aan de behoeften en mogelijkheden van de ouders van de betreffende locatie. De gemeente heeft ook de Spilcentra zelf verantwoordelijk gemaakt voor een eigen Spil-ouderbeleid. In het vve-verbeterplan van de centra moet dan ook een plan voor het onderdeel ouders opgenomen zijn.

In de praktijk varieert deze inventarisatie van behoeften van ouders nog per

Spilcentrum. Bovendien kan het specifiek invullen van ouderbeleid op het niveau van het Spilcentrum leiden tot versnippering en niet-gewenste accenten. Hierin is nog een slag te maken.

Verder is van belang dat alle locaties vanuit de inmiddels beschikbare vve-monitor (zie ook indicator 1c.) een locatiespecifiek rapport krijgen met gerichte, voor hun vestiging relevante aanbevelingen. Nagaan of dit ook zo wordt opgepakt, zeker voor het ouderbeleid, is het tweede aandachtspunt. Beide punten komen hieronder terug.

Met betrekking tot de tweede taak, de analyse van de ouderpopulatie, is er in vergelijking met 2013 sprake van ontwikkeling. Deze is echter te pril om de betreffende indicator als voldoende te beoordelen. Het gaat er immers om dat er zowel een analyse is, maar dat er ook concrete doelen en te verwachten resultaten aan worden verbonden. Zo ver is gemeente Eindhoven nog niet.

Wel is er na het onderzoek van de inspectie in 2013 een verbeterplan opgesteld. Op basis van de tussenmeting van de gemeentelijke vve-monitor is opdracht gegeven voor het maken van een stedelijke analyse van de ouderpopulatie door de eigen bestuursinformatiedienst (BiO) en een extern bureau (Analysecentrum). Deze analyse is mede gebaseerd op ‘VVE-UP’. Dit is de digitale subsidietool van de gemeente, waarbinnen de door het consultatiebureau en de gecertificeerde

(17)

kinderopvang verstrekte gegevens worden gekoppeld en vergeleken met de

gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Deze tool biedt onder meer actueel inzicht in het bereik, de afgenomen dagdelen, de looptijd en de

gezinssamenstelling.

De stedelijke analyse heet de ‘ouderscan’. De gemeente heeft het Analysecentrum als externe de opdracht gegeven een apart onderzoek uit te voeren naar de

samenstelling van de ouderpopulatie op wijk (postcode-)niveau. Inmiddels zijn door het Analysecentrum data verzameld voor een lokale analyse. Hierbij is de aanpak van gemeente Hengelo als voorbeeld genomen. Deze gegevens zijn echter nog niet tot informatie gemaakt. De oorzaken hiervan hebben te maken met een interne reorganisatie van de gemeente, die ook ten koste ging van de menskracht om voornoemde gegevens te analyseren en interpreteren.

Hoewel de locaties zelf verantwoordelijk zijn voor de analyse van de ouderpopulatie en de implicaties voor het beleid, zijn ze met relevante informatie uit de ouderscan van de gemeente wel goed geholpen. De noodzakelijke en onderbouwende analyse van de ouderpopulatie ontbreekt echter nog veelal op de Spillocaties. Gericht ouderbeleid met daaruit afgeleide resultaatgerichte doelen komen daarom nog niet altijd uit de verf. De locaties hoeven echter niet op de gemeente te wachten;

besturen en scholen dienen hierin ook eigen initiatief te ontplooien. Kwaliteitsbeleid vraagt immers van iedere voor- en vroegschool, en zeker in het kader van vve, een goede analyse van de leerlingenpopulatie. Dit kan ook op eigen kracht of met de gegevens die bekend zijn bij de school en de voorschoolse voorziening. De onderliggende voorwaarde dient wel te zijn dat besturen en de scholen de ouders ook in voldoende mate als educatief partner zien.

'Ouders' is ook een onderdeel van de gemeentelijke monitor. De resultaten op het onderdeel ‘Educatief partnerschap’ zijn hier wisselend en bevestigen het beeld dat er nog wat dient te gebeuren. Op basis van de beschikbare gegevens van de

gemeentelijke monitor van 2014 blijken het 'doelmatig ouderbeleid', de

'ouderparticipatie' en 'het informeren van ouders over de ontwikkeling van hun kind' nog niet aan de eigen norm te voldoen.

De inspectie constateert dat na haar onderzoek in 2013 wel een verbeterplan is opgesteld om de indicator ‘Ouders’ op orde te krijgen. Het ontwikkelen van de ouderscan is echter vertraagd. Ondanks de goede intenties, de bereidheid dit punt op te pakken en de eerste presentatie van de gegevens aan de inspectie, is de huidige stand van zaken niet toereikend voor een voldoende. De inspectie verwacht uiteindelijk een voldoende resultaat en formuleert hiervoor de volgende

verbeterpunten:

- Het verdient aanbeveling om na de analyse van de ouderscan ook concrete doelen en te verwachten resultaten op te stellen. Hierbij kan gedifferentieerd worden op basis van de bij de gemeente bekende informatie op wijkniveau. De door de gemeente gemaakte en ook in de monitor gebruikte indeling naar de 20 wijken is hiervoor geschikt, omdat daar ook de aantallen indicaties per wijk zijn opgenomen.

- Probeer te voorkomen dat het locatiespecifiek invullen van ouderbeleid leidt tot versnippering en wissel uit over de gewenste accenten. Ga na wat er vanuit de terugkoppeling van de vve-monitor gebeurt met de aanbevelingen voor het ouderbeleid.

- Het is van belang om op basis van de verbeterplannen te bewaken hoe de oudercomponent op de locatie feitelijk vorm krijgt en verder wordt

geïmplementeerd. Te overwegen valt om tevens op dit onderdeel audits te houden. Ook voor de inspectie ligt hier bij haar bezoeken en bij haar bestuursgesprekken een taak.

(18)

- De ouderscan kent 4 fasen, waarvan de eerste is gerealiseerd. Dit betreft het zicht op de data per wijk. De 2e, momenteel vertraagde fase betreft de match met vve waarna in de 3e fase wijkspecifieke typeringen volgen. In de 4e fase krijgen deze een feitelijk vervolg in de wijk zelf. Het is aan te bevelen de planning voor fase 2, 3 en met name fase 4 tijdgebonden vast te leggen.

- Het valt te overwegen om in samenspraak met het veld en met de werkgroep

‘Ouders’ nog een periode van 4 jaar uit te trekken, om de oudercomponent op stedelijk niveau stevig te verankeren. Begin met het opstellen van een visie. Het gaat immers om het vergroten van ontwikkelings- en onderwijsondersteunend gedrag van ouders, ten gunste van optimale kansen op school voor hun kinderen.

- Het verdient aanbeveling een strategisch vierjarenplan op te stellen op gemeentelijk niveau, op het niveau van de besturen en op het niveau van de vve-locaties. Laat dit laatste onderdeel zijn van de jaarplanning voor

kwaliteitszorg van de spillocatie.

Oordeel ‘3’: Voldoende

1a5 Integraal vve-programma

Binnen de gemeente Eindhoven is de keuze voor een vve-programma vrijgelaten.

Wel geldt de eis dat het te hanteren programma aandacht dient te besteden aan de ontwikkelingsgebieden taal, rekenen, sociaal-emotionele ontwikkeling en motoriek en dat hierin beredeneerde keuzes zijn gemaakt.

De gemeente heeft met de voorscholen geen afspraken gemaakt over het gebruik van aanvullende programma’s, naast een integraal vve-programma. Ook zijn met de vroegscholen (schoolbesturen) geen afspraken gemaakt over het gebruik van een(zelfde) integraal vve-programma in de vroegschool. In Eindhoven hebben de vve-partners wel werk gemaakt van het invoeren van een genormeerd

kindvolgsysteem op zowel de voor- als vroegscholen. Veel voorscholen hebben het observatie- en registratiesysteem ‘KIJK’ ingevoerd, in navolging van de vroegschool waarmee zij samenwerken. Inmiddels is, mede doordat de gemeente de scholing in dit programma faciliteert, ‘KIJK’ het lokale volgsysteem. Om de afstemming en de doorgaande lijn te bevorderen, werd verder de subsidieregeling ‘vve-scholing op maat’ ontwikkeld. Deze scholingsaanvraag dienen de Spilpartners in op basis van het oordeel van de inspectie, de monitorgegevens en/of de audits. Een verbeterplan voorziet in het realiseren van de in het plan beoogde doelen.

Bij de recente bevraging in de vve-monitor 2014 geeft 85 procent van de vroegscholen aan te werken met een vve-programma. Startblokken

/basisontwikkeling wordt het meest gebruikt, gevolgd door Piramide, Ik & Ko en Kleuterplein. Voor locaties die hebben gekozen voor Startblokken/basisontwikkeling geldt dat dit programma specifieke competenties vraagt van de leraren en leidsters, wil er sprake zijn van een systematisch aanbod rondom woordenschatonderwijs en Nt2. De monitor geeft aan dat uit een nadere analyse blijkt dat slecht 58 procent (30 van de 52 vroegscholen) werkt met een door het NJI op landelijk niveau erkend programma.

Bij het onderzoek naar de opbrengsten van de Spilcentra (Opbrengsten van 10 jaar SPIL – onderzoek naar de succes- en faalfactoren van het ingezette beleid) komt een vergelijkbaar percentage naar voren als bij de monitor. Op de vraag of de partners in het Spilcentrum gebruik maken van hetzelfde vve-programma, geeft 86 procent aan dat dit het geval is. Slechts 5 procent is het hier mee oneens, de overige 10 procent kan dit niet beoordelen of weet dit niet precies.

Van de voorschoolse instellingen is volgens de monitor 92 procent gecertificeerd voor vve. De gemeente geeft aan dat alle locaties zijn gecertificeerd, omdat dit een subsidievoorwaarde is en was.

(19)

In de rapportage van de inspectie in 2013 werd melding gemaakt van veel

wisselingen in personeel op verschillende locaties van de voorschool. Hierdoor waren veel leidsters nog niet helemaal thuis in het gekozen vve-programma. Het bleek dan ook noodzakelijk om op gemeentelijk niveau aandacht te blijven besteden aan de doorgaande lijn in deze vve-programma’s tussen de voor- en vroegscholen. Door een herstelplan heeft de kinderopvangorganisatie Korein voorzien in een betere onderlinge afstemming en doorgaande lijn, als antwoord op de vele mutaties van 2013. Over hoe dit in de praktijk heeft uitgepakt, is geen aanvullende informatie verstrekt.

In de vrije keuze ligt echter nog een probleem besloten. Door deze vrije keuzes voor de vve-programma’s lopen kinderen die na de voorschool niet doorstromen naar de vroegschool van de locatie, het risico een niet aansluitend aanbod te krijgen. Het percentage kinderen dat wisselt, is met ongeveer 50 procent substantieel, dus in het aanbod van een integraal vve-programma zit voor relatief veel kinderen een

mogelijke knik.

1a6 Externe zorg

Het beleid van de schoolbesturen en de kinderopvangvoorzieningen in Eindhoven is om de zorg in eerste instantie onder te brengen bij de intern begeleider van de basisschool en de teamcoach of teamleider van de kinderopvang. De meer

prominente rol van de intern begeleider van de basisschool hierbij, sluit aan bij de aanbeveling uit de nulmeting van 2011 om deze functionaris beter en breder binnen het Spilcentrum te positioneren. Op veel plaatsen ondersteunt de intern begeleider inmiddels dan ook op de voorschool bij het analyseren en adviseren. Mede hierdoor is in de Spilcentra ruime ervaring opgebouwd om de externe zorg af te stemmen op de interne zorg van de voor- en vroegscholen, wat leidde tot een effectieve

ketenaanpak.

De zorgstructuur ligt vast in het Pedagogisch Educatief Raamplan Spil van de voor- en vroegscholen. Richtinggevend hierbij is de zorgpiramide met vijf zorgniveaus uit het beleidskader van Spil. De uitgangspunten van de aanpak zijn in lijn met de eerdere analyse door de inspectie Samenwerkend Toezicht Jeugd (voorheen Integraal Toezicht Jeugdzaken) uit 2006.

De werkwijze bij de zorg is dat een breed Spilzorgteam zich buigt over het probleem en de mogelijke oplossingsrichtingen en dit vastlegt in een gezinskaart. Nadat een casus-coördinator is aangewezen, wordt nagegaan wat het Spilcentrum zelf aan oplossingen aan kan dragen om het probleem met het kind, en in het verlengde daarvan het gezin, aan te pakken. Hierna wordt met medewerking of medeweten van de ouders een gezamenlijk actieplan opgesteld, dat ook aan hen wordt teruggekoppeld. Daarnaast wordt een signaal afgegeven aan het lokale

signaleringssysteem ‘Zorg voor Jeugd’ en werd voorheen eventueel doorverwezen naar het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en/of samenwerking gezocht met wijkteams. Het CJG is inmiddels opgeheven en opgegaan in WIJeindhoven.

De inspectie constateerde al in 2013 dat de transitie van de jeugdzorg de opgebouwde expertise onder druk zette. De Spilcentra uitten toen al hun

bezorgdheid over de continuïteit van het werk van de kind- en gezinswerker of een schoolmaatschappelijk werker, die destijds structureel aan een Spilcentrum waren verbonden en ook aan het brede Spilzorgteam deelnamen. De functionarissen van toen zijn inmiddels vervangen door medewerkers van WIJeindhoven. Dit nieuwe stedelijke welzijnswerk telt zo'n 300 personeelsleden van 17 verschillende instellingen zoals Lumens Groep, GGzE, Lunet Zorg en ZuidZorg. Iedere Eindhovense wijk krijgt met WIJeindhoven een team van generalisten dat

(20)

wijkgericht opereert. Ook de Spilcentra krijgen sindsdien ondersteuning van een generalist.

Uit de media en uit gesprekken met de scholen tijdens het reguliere

inspectietoezicht, blijkt dat deze transitie van de jeugdzorg destijds dwars door de bestaande, goede infrastructuur heen ging. Dit gaf op veel plaatsen problemen en soms is dit nog het geval. Er is allereerst sprake van discontinuïteit, doordat wisselingen in de bemensing plaatsvonden. Verder bleken bestaande contacten en korte lijnen in de doorverwijzing te zijn verdwenen, wat vaak leidde tot stagnatie in de trajecten die voor kinderen van de centra nodig waren. Bovendien hing veel af van de persoonlijke kwaliteiten van de generalist en zijn of haar competenties voor de hulpvragen die de vve-voorziening stelde. Het deed en doet er dus toe wie aan het Spilcentrum is gekoppeld. De vergelijking dringt zich ook op met de problemen die ontstonden na de harmonisatie van de peuterspeelzalen en de kinderopvang.

Ook daar bleken allerlei verschuivingen en wisselingen de verdere ontwikkeling van veel voorscholen danig te vertragen.

De inspectie waardeert de indicator van de externe zorg met een krappe voldoende, omdat er inmiddels verbetering te constateren is in de bestaande situatie van de inzet van WIJeindhoven in de Spilcentra. Toch blijft het zaak waakzaam te zijn, te melden wat niet loopt zoals hoort en adequate maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen. Het aanstellen van één centrale persoon die de afstemming van de jeugdzorg en de Spilcentra bewaakt en als intermediair op kan treden bij problemen, is inmiddels een feit en draagt bij aan het oordeel ‘voldoende’. Gezien het belang van een snelle, een juiste en een doortastende aanpak voor de kinderen die het betreft, ligt hier ook een nadrukkelijke rol voor de schoolbesturen en de besturen van de kinderopvang. Dit alles laat onverlet dat er ook Spilcentra zijn die kansen laten liggen en hun interne zorg niet op orde hebben. Een goede afstemming op de externe zorg is dan eveneens een probleem. De inspectie zal bij haar reguliere toezicht blijven letten op de stand van zaken en de ontwikkeling van zowel de interne als de externe zorg.

1a7 Interne kwaliteitszorg voor- en vroegscholen

In de nulmeting van de inspectie van 2011 was een van haar aanbevelingen om het pedagogisch Spilraamplan te verbreden naar een pedagogisch én educatief

Spilraamplan. In de eerdere versie waren aspecten als de didactische vaardigheden van de medewerkers, de wijze waarop het vve-programma gebruikt wordt en de zorg en begeleiding die aangeboden wordt, onderbelicht.

De gemeente heeft, in samenspraak met de schoolbesturen en de besturen van de kinderopvangorganisaties, het eerdere plan dan ook verbreed. Daarmee werd dit pedagogisch educatief plan, inclusief het bijbehorende jaarplan, het vve-

verbeterplan en het verplichte jaarverslag, hét centrale kwaliteitszorginstrument waarmee elk Spilcentrum zich jaarlijks verantwoordt. De nieuwe term werd Pedagogisch Educatief Raamplan Spil (PERS).

Om aan de planverplichting tegemoet te komen stelde de gemeente coördinatie- uren beschikbaar aan de directie van elk Spilcentrum. Hierdoor kon de directie de integrale eindverantwoordelijkheid voor het Spilbeleid op zich nemen. Tevens werd elk Spilcentrum gefaciliteerd met een ongeveer 11 uren voor de vve-coördinatie en de coördinatie van de plannen.

Met de extra uren werd het mogelijk om voor ieder Spilcentrum een interne analyse uit te voeren van de kwaliteit van vve en op basis hiervan een adequaat plan op te stellen. Dit was zeker nodig na de harmonisatie, toen de gedwongen wisseling van medewerkers in de bezetting van de voorschool op veel centra leidde tot

discontinuïteit. In de praktijk bleek echter dat menige coördinator de coördinatie- uren uitvoerend inzette en niet voor de feitelijke bedoeling ervan: het aansturen en arrangeren van de noodzakelijke ontwikkelingen.

(21)

Bij het beoordelen van de interne kwaliteitszorg van voor- en vroegscholen wordt van de locaties verwacht, dat zij de kwaliteit van hun vve regelmatig evalueren, verbeteren en borgen.

De gemeente heeft gedaan wat kon om de interne kwaliteitszorg te verbeteren.

Behalve voornoemde coördinatie-uren, stelde zij normen vast waaraan de vve- voorzieningen in de Spilcentra dienden te voldoen. Voorbeelden hiervan zijn: er is een vve-coördinator; de voor- en vroegschool evalueren de kwaliteit en de opbrengsten van vve regelmatig; borgen de kwaliteit van vve en er wordt

opbrengstgericht gewerkt. Verder besloot de gemeente om alle Spilpartners te laten deelnemen aan de nieuwe vve-monitor. Op 4 april 2015 kwam de eerste rapportage van de vve-monitor over 2014 beschikbaar. Iedere locatie kreeg tevens een

locatiespecifiek rapport, waarin een overzicht van de eigen scores was opgenomen.

Ook is gehoor gegeven aan de aanbeveling van de inspectie om audits uit te voeren om zicht te krijgen op de opgebouwde kwaliteit, deze te borgen en eventuele verbeteractiviteiten voor de komende periode vast te leggen. Bij deze door een externe instantie uitgevoerde bezoeken, zijn de voor- en vroegscholen beoordeeld met het inspectiekader. Een vijfpuntsschaal, quick wins en verbetersuggesties brengen inzichtelijk de stand van zaken in beeld, waardoor een vergelijking mogelijk werd met de eerdere inspectieoordelen uit 2011. Ieder rapport sluit af met de drie belangrijkste quick wins op de korte termijn en de drie belangrijkste verbeterpunten voor de langere termijn.

Geconcludeerd dient te worden dat de gemeente Eindhoven volop heeft

geïnvesteerd om de interne kwaliteitszorg op de vve-locaties succesvol te laten zijn.

De inspectie beoordeelt de impuls in de interne kwaliteitszorg van de voor- en vroegscholen dan ook als voldoende. Er blijkt echter net als in 2013 nog aandacht nodig voor de daadwerkelijke implementatie en borging van alle beleidsvoornemens, die de vve-voorzieningen in hun plannen hebben vastgelegd. Dit was en blijft een aandachtspunt, waarbij de inspectie nadrukkelijk verwacht dat de besturen hierbij hun verantwoordelijkheid nemen. De volgende oorzaken hangen hier volgens de inspectie mee samen.

Een eerste oorzaak ligt in het feit dat de monitor op locatieniveau niet voldoende lijkt te worden gebruikt voor de verdere ontwikkeling. De eigen oordelen zijn

opgenomen, maar het ontbreekt aan het afzetten hiervan tegen gemiddelden of een benchmark. Hierdoor dreigt de monitor op locatieniveau in de kast te verdwijnen, iets dat bij de locatiebezoeken ook meermaals zo blijkt te zijn. Hier komt bij dat niet alle coördinatoren en uitvoerders hierin even competent handelen. Bovendien blijkt ook dat de schoolbesturen en de besturen van kinderopvangorganisaties de monitor niet gebruiken voor initiatieven om de eigen situatie in kaart te brengen als opmaat voor verbeteringen. Er zijn dus wel afspraken en normen met de instellingen over de wijze waarop zij hun eigen kwaliteit evalueren, verbeteren en borgen, maar het ontbreekt aan afspraken over hoe zij zich hierover aan de gemeente verantwoorden.

Deze verantwoording blijft dan ook achter.

Een tweede oorzaak ligt in het gegeven dat de vve-audits, hoewel (zeer)

gewaardeerd door de deelnemers, niet Eindhoven-breed zijn uitgevoerd. Deelname gebeurde op basis van vrijwilligheid. Salto, een van de twee grote besturen, zag af van deelname voor haar vroegscholen. De bij hun locaties behorende voorscholen hebben in veel gevallen echter wel deelgenomen. Hierdoor is er geen overall beeld beschikbaar van de stand van zaken met betrekking tot vve. Omdat de inspectie in 2013 en in 2016 slechts steekproefsgewijs een zestal locaties bezoekt ter verifiëring van de eigen oordelen en de brede vve-meting dateert van 2011, ontbreekt een totaalbeeld. Bovendien is momenteel per bestuur van de voor- en vroegscholen nog geen totaaloverzicht beschikbaar van alle eigen locaties. Dit zou de onderlinge

(22)

uitwisseling over wat beter kan en wat goede praktijken zijn, stimuleren. In 2011 en 2013 is een dergelijk overzicht wel opgesteld door het schoolbestuur SKPO, wat leidde tot gerichte acties tussen de voorscholen onderling.

Ook de gemeente heeft geen afspraken gemaakt over hoe de audits gebruikt zouden kunnen worden voor de verantwoording over de kwaliteit van vve. Het verdient dan ook aanbeveling door te pakken op zowel het niveau van de locaties zelf, op het niveau van de besturen als op het niveau van de gemeente. Er ligt een schat aan gegevens, maar daar moet door de betrokkenen voor de eigen locatie(s) nog wel informatie van worden gemaakt. Pas dan is de interne kwaliteitszorg van de voor- en vroegscholen in Eindhoven mogelijk een goed voorbeeld voor anderen.

1a8 Doorgaande lijn

Bij de beoordeling van de doorgaande lijn, speelt het feit dat in Eindhoven al geruime tijd in Spilcentra is geïnvesteerd, een belangrijke rol. Hierdoor zijn vroegtijdig goede initiatieven genomen om beleid te ontwikkelen en vast te stellen voor een cruciale factor voor succesvol vve: een soepele doorgaande lijn van de voorschool naar de vroegschool.

De gemeente faciliteert de coördinatie van vve en mag dus wat verwachten, ook van de doorgaande lijn. Op menige vve locatie oriënteerde men zich in de periode 2011- 2013 op hoe de doorgaande lijn verder te optimaliseren. Dat gold bijvoorbeeld voor de inzet van de toegekende coördinatie uren, voor het aanbod, voor de afstemming van de zorg en begeleiding, voor het ouderbeleid, maar ook voor het

gemeenschappelijk handelen als vve-team. De doorgaande lijn komt dan ook vooral tot uiting in de samenwerking op Spilniveau.

Hierbij is voor gemeente Eindhoven het Pedagogisch Educatief Raamplan Spil (PERS) het uitgangspunt. In dit raamplan is de samenwerking (doorgaande lijn) vastgelegd tussen de Spilpartners onderling. Op basis van dit raamplan stellen zij jaarlijks een vve-verbeterplan op waarin zij concrete afspraken vastleggen over de verbetering van de voor- en vroegschoolse educatie.

Het komt echter ook voor dat een kinderopvanglocatie geen deel uitmaakt van een Spil. Dit heet dan een kinderopvanglocatie op afstand. Ook zij kunnen een

samenwerking hebben met een Spilcentrum of met een basisschool. In Eindhoven gaat het volgens het rapport over het GGD toezicht (Voorschoolse educatie in de kinderopvang Eindhoven 2014) om 13 locaties. Deze worden ‘stand-alone’ locaties genoemd. Hun samenwerking met een basisschool of afstand is niet altijd formeel vastgelegd in een pedagogisch educatief raamplan.

In de subsidieafspraken die de gemeente in 2013 en in 2014 rondom deze

samenwerking maakte, ligt het initiatief voor het vastleggen van de afspraken over condities, ouders, kwaliteit van de uitvoering, de begeleiding en zorg, de

kwaliteitszorg en de doorgaande lijn primair bij de onderwijspartner. Verder merkte de gemeente op dat de condities nogal verschillen.

Omdat de vve-middelen voor voorscholen naar de gemeente gaan en de vve- middelen voor de vroegscholen vanuit de lumpsum financiering van het primair onderwijs worden bekostigd, blijft het extra belangrijk dat de gemeente alert blijft op keuzes die van invloed zijn op de doorgaande lijn. Zeker nu de integrale

kindcentra (IKC’s) gepositioneerd worden als antwoord op allerlei ontwikkelingen om de doorgaande lijn voor 0 - 13 jarigen te optimaliseren. De Spilplanverplichting om het vve-beleid met de kernpartners van Spil jaarlijks te verantwoorden, is voor de gemeente een goede toetssteen voor de samenwerking tussen de vve-partners.

Hierbij gaat het vooral om de inhoud. Een voorbeeld zijn de afspraken over de overdracht van kindgegevens en de hierbij verplichte warme overdracht en over het hanteren van een gezamenlijk kindvolgsysteem voor de voor- en vroegschool samen.

(23)

Eerder was het voornemen om het overdrachtsformulier tussen de voor- en

vroegschool verder aan te scherpen en te standaardiseren. Dit kon in 2013 nog per voor- en vroegschool verschillen. Er is inmiddels een werkgroep

‘Overdrachtsformulier’ en het overdrachtsformulier is gedigitaliseerd.

De vve-monitor maakt er over 2014 melding van dat dan ongeveer een derde van de voorscholen een diversiteit aan kindvolgsystemen gebruikte, variërend van een eigen kindvolgsysteem van Korein tot zelfonontwikkelde systemen. Dit deel van de doorgaande lijn is volop in ontwikkeling nu er voor is gekozen om op alle vve- locaties ‘KIJK’ te introduceren als volgsysteem. Ook de GGD wil hieraan deelnemen en beziet wat er uit ‘KIJK’ is toe te voegen aan de eigen observatiesystematiek.

Een probleem met betrekking tot de doorgaande lijn ligt er nog bij de doorstroom van de peuters naar de vroegschool. Ouders kunnen in Eindhoven zelf kiezen naar welke voorschoolse voorziening zij hun kind brengen, omdat subsidie het

(doelgroep)kind volgt. Van sommige voorscholen stromen de peuters uit naar meerdere vroegscholen. Werkafspraken met de betrokken vroegscholen ontbreken vaak, waardoor de doorgaande lijn in het geding is. Uit de monitor blijkt dat peuters slechts in de helft van de gevallen doorstromen naar de vroegschool van hetzelfde Spilcentrum. Als dit niet is omdat de ouders vanuit een andere kindvisie deze keuze maken of omdat zij verhuizen, dan vraagt dit beeld om een nadere analyse. Deze analyse is niet door de gemeente gemaakt. Vanuit de besturen is niet bekend of en hoe zicht is op mogelijke oorzaken van deze afstroom.

Interessant is dat dit bij locaties waar de gesubsidieerde speelinloop plaatsvindt, anders is. Bij die locaties (destijds 38 procent van het totaal), waar peuters al vanaf 1 jaar tot 2 jaar en 3 maanden terecht konden voor deze wekelijkse bijeenkomst onder begeleiding van een pedagogisch medewerker van de kinderopvang, bleek driekwart van de peuters door te stromen naar de vroegschool van dezelfde locatie.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat gemeente Eindhoven investering doet die ook de doorgaande lijn positief beïnvloeden. Subsidieverstrekking voor de vervroegde instroom met 2 jaar en 3 maanden, voor de speelinloop en voor de zomerschool zijn hier voorbeelden van. Maar ook de bibliotheekpas maakt dat een bezoek aan de bieb die op elke Spillocatie is, betekent dat ouders al een keer binnen zijn geweest. Van alle 53 Spilcentra hebben er immers 50 een bibliotheek in huis.

De inspectie beoordeelt de doorgaande lijn binnen vve in Eindhoven als voldoende.

De verdere verbetering van de doorgaande lijn vraagt van de gemeente om het huidige beleid door te zetten.

Hierbij zijn de volgende aandachtspunten van belang.

- Allereerst is voor een goede doorgaand lijn een verder facilitering van de uitrol van een zelfde kindvolgsysteem (i.c. ‘KIJK’) van belang.

- Een tweede belangrijk aandachtspunt geldt voor de analyse van de afstroom en de invloed van de speelinloop hierop.

- Verder zijn afstemmingafspraken tussen de voor- en vroegschool van belang over ouderparticipatie, mede op grond van de voorgenomen ouderscan van de gemeente. Afspraken over het aanbod zijn niet gemaakt en overgelaten aan de instellingen zelf. Ook de afspraken over zorg en begeleiding en het pedagogisch en educatief handelen zijn belegd bij de instellingen. Of hier sprake is van een goede doorgaande lijn, is behalve bij de vve-bezoeken ook onderdeel van het reguliere inspectietoezicht op de scholen.

- Een laatste aandachtspunt ligt in het feit dat niet alle voorschoolse

voorzieningen in december 2014 blijken te beschikken over een actueel vve verbeterplan dat is opgesteld met een basisschool (al dan niet als onderdeel van een Spilcentrum). Voor 14 van de 67 locaties (21 procent) blijkt dit niet het geval. Hier is de doorgaande lijn niet duidelijk of kan deze in het geding zijn.

(24)

Het zijn volgens het GGD-toezicht vooral de stand-alone locaties die hierin achterblijven. Voor hen zijn er vaker drempels voor samenwerking dan voor de kinderopvangpartner binnen Spil. De inspectie onderschrijft de aanbeveling van de GGD dat de gemeente met hen in gesprek moet over de vraag wat er minimaal nodig is voor de samenwerking en of Spil per definitie noodzakelijk is om een kwalitatief goede voorziening te zijn. Met name de vraag wat wel

minimaal nodig is in de samenwerking en of dit is gerealiseerd, geeft zicht op dit tot nu toe onvoldoende duidelijke deel van de doorgaande lijn in Eindhoven.

1a9 Resultaten

Vanaf 2013 heeft de gemeente Eindhoven stevig geïnvesteerd om ook de resultaten van haar vve-beleid zichtbaar te maken. Samen met de Spilpartners is in dat jaar, onder leiding van een externe en in opdracht van de gemeente, een pilot voor een monitor uitgezet. De pilot had een drieledig doel: introductie van de vve-monitor;

het inhoudelijk en het procesmatig inrichten van de monitor en het starten met dataverzameling vve voor Eindhoven.

Na de pilot van 2013 is de vve-monitor in 2014 stadsbreed uitgezet (BCO Onderwijsadvies). In de monitor worden per prestatie indicator de resultaten weergegeven. Deze prestatie indicatoren hebben betrekking op ‘Toeleiding en bereik’ (12 indicatoren); ‘Kwaliteit: Condities’ (5 indicatoren); ‘Kwaliteit:

Doorgaande lijn’ (9 indicatoren); ‘Kwaliteit: Educatief partnerschap’ (5 indicatoren) en ‘Opbrengsten’ (2 indicatoren).

Dit laatste onderdeel ‘Opbrengsten’ kende in de pilot twee (concept)doelen waarop alle vve-locaties zich vanaf 2014 definitief dienden te verantwoorden: ‘Gemiddeld gezien liggen de beoogde opbrengsten van Eindhoven boven het landelijk

gemiddelde’ (niveau van opbrengsten) en ‘De groei in vaardigheidsscore van de doelgroep leerlingen is de landelijk gemiddelde toename in vaardigheidsscore tussen twee momenten +1 (M1-E1)’ (ontwikkeling van opbrengsten).

Een eerste toets in de pilot liet zien dat deze conceptdoelen in de pilot nog niet waren gehaald.

In de versie van 2014 zijn de definities verder aangepast. Er zijn nu twee indicatoren: ‘Alle schoolbesturen tonen op een uniforme wijze aan dat het

vroegschoolse aanbod heeft geleid tot een vermindering van de taalachterstand bij de door JGZ voor vve geïndiceerde kinderen’ en: ‘Alle schoolbesturen tonen op een uniforme wijze aan dat de kinderen die deelnamen aan de voor- en vroegschoolse educatie bij aanvang van groep 3 over de gewenste taal-, lees- en

rekenvoorwaarden beschikken’.

De eerste indicator is onderverdeeld naar een niveaudoelstelling: ‘het gemiddelde van Eindhoven ligt boven het landelijk gemiddelde’ en een ontwikkeldoelstelling

‘doelgroepleerlingen groeien de landelijk gemiddelde groei in vaardigheid +1’.

Eindhoven heeft gekozen voor een stapsgewijze invoering van de lokale monitor van de resultaten van vve. In 2013 vond de pilot plaats, waarna in 2014 een stadsbrede afname volgde. Momenteel wordt hier groep 3 aan toegevoegd; daarna volgt een resultaatmeting bij de voorscholen.

Uit de monitor van 2014 komt een positief beeld naar voren bij het behalen van de niveaudoelstelling die voor alle leerlingen geldt. De gemiddelde scores voor zowel taal als rekenen liggen in groep 1 en in groep 2 in Eindhoven boven het landelijk gemiddelde.

Bij de ontwikkeldoelstelling die gericht is op de doelgroepleerlingen is dit beeld minder duidelijk. Bij de normering wordt het behalen van de norm van 40 tot 60 procent, als voldoende gewaardeerd. Uit de documenten wordt niet duidelijk waarom deze cijfers als norm worden gehanteerd. Bovendien blijken sommige toetsoverzichten relatief lage aantallen leerlingen te hebben, waarop de conclusies zijn gebaseerd. De ontwikkeldoelstelling (landelijke vaardigheidsgroei +1) wordt

(25)

voor taal in groep 1 voor de doelgroepleerlingen niet behaald. In groep 2

ontwikkelen zij zich beter. De monitor doet aanbevelingen voor de taalontwikkeling en het taalaanbod in met name groep 1, in relatie tot de doorgaande lijn met de voorschool.

Op basis van de huidige stand van zaken beoordeelt de inspectie het zicht hebben op de resultaten van vve als voldoende. Met betrekking tot de resultaten van vve zijn de volgende aandachtspunten van belang.

- De eerste conclusies uit de monitor zijn begrijpelijkerwijs pril. Een vergelijking met de data uit de tweede afname van de monitor in 2015 stond als zodanig niet bij de gemeente geagendeerd. De inspectie heeft de noodzaak aangegeven om dit wel te doen

- Het is te overwegen het monitoren van de resultaten een apart onderdeel van het vve-beleid te laten zijn, indachtig de discussies van de laatste tijd over het nut en rendement van vve.

Goede statistisch verantwoorde analyses en conclusies zullen een krachtige bijdrage kunnen leveren aan de gesprekken in Eindhoven. De stad heeft een grote ontwikkeling doorgemaakt op het gebied van vve. Door ook de component van de opbrengsten nadrukkelijk hierbij te betrekken, is het staven van deze ontwikkeling met feitelijke informatie een stuk eenvoudiger.

- Het is niet duidelijk op welk niveau de doelgroepleerlingen van de voorschool instromen in groep 1. De resultaten van de voorschool op het gebied van de (taal) ontwikkeling van de peuters zijn nog niet beschikbaar. Het formuleren van een verwacht instroomniveau in de vroegschool zou een eerste stap kunnen zijn.

Verder geldt dat een duidelijk beeld pas ontstaat als cohorten leerlingen in hun ontwikkeling worden gevolgd. De gegevens die nu beschikbaar zijn, vormen hiervoor de opmaat. Hier ligt echter een probleem. Steeds meer scholen blijken af te zien van toetsing met de genormeerde Cito toetsen voor taal en rekenen.

Hierdoor loopt men het risico dat de beschikbare informatie opdroogt. Een overzicht in de bijlage van de monitorrapportage waaruit is op te maken welke vve-locatie wat heeft aangeleverd, zou beter zicht geven op hoe betrouwbaar de data zijn vanaf 2014.

- Uit het gesprek met de gemeente blijkt dat overwogen wordt de huidige toetssystematiek met de Cito toetsen in te wisselen voor het instrument ‘KIJK’

als resultaatmeting. Dit instrument is (inter)subjectief, maar niet landelijk genormeerd. Het werpt de vraag op of dit instrument voldoende informatie oplevert om conclusies te trekken over of vve werkt.

- Overigens moet niet uit het oog verloren worden dat het denken in termen van

‘opbrengsten’ breder is dan het denken in termen van ’ leerresultaten’. Hoewel (inter)subjectief, zijn bij peuters ook andere opbrengsten met elkaar af te spreken dan dat wat getoetst kan worden.

- In de monitor is na uitvoerige discussie besloten om de gegevens over de resultaten van de leerlingen anoniem aan te leveren. Hoewel dit uit het oogpunt van veiligheid wellicht te begrijpen is, is het de vraag of het opbrengstgericht werken hiermee gediend is. Scholen zouden zijn gebaat bij het vergelijken van hun eigen scores met een benchmark en met scholen met een vergelijkbare samenstelling van de leerlingenpopulatie. Denk hierbij aan de indeling die ook voor de Eindtoets wordt gebruikt naar schoolgroepen. Deze cijfers variëren binnen Eindhoven sterk. Dan is interessant te zien hoe de eigen school tegen deze achtergrond presteert en hier schoolbeleid op te baseren. Hierin is een belangrijke rol weggelegd voor de schoolbesturen.

(26)

Oordeel ‘4’ Voorbeeld voor anderen

1a.1 Definitie doelgroepkind (art 167 WPO, lid 1a,1)

In 2013 constateerde de inspectie al dat de wijze waarop in Eindhoven de definitie voor doelgroepkind verder is aangescherpt, kan dienen als een voorbeeld voor anderen. Gemeente Eindhoven heeft de definitie voor vve-doelgroepkind opgerekt en maakt met de LEA-partners een onderscheid in de definitie ‘doelgroepkinderen’

tussen de voorschoolse- en vroegschoolse educatie. Dit maakt dat deze indicator ook in 2015-2016 goed is ontwikkeld en een voorbeeld is voor anderen.

De partners gebruiken sinds april 2012 de volgende definitie voor de

doelgroepkinderen van de voorschoolse fase: ‘Kinderen bij wie een taalachterstand is geconstateerd, aannemelijk veroorzaakt door een blootstellingsachterstand’. Ook voor de vroegschoolse periode is de definitie doelgroepkind herijkt: ‘Kinderen met een gewicht volgens de gewichtenregeling EN met een geconstateerde

taalachterstand’.

In het kwaliteitskader licht de gemeente deze definities als volgt toe:

‘Blootstellingsachterstand in de Nederlandse taal kan voorkomen bij kinderen die in een andere taal dan het Nederlands opgroeien, de achtergrond van ouders (niet Nederlands sprekend thuis), een onvoldoende stimulerende (thuis-)omgeving en/of pedagogische onmacht van ouders. Anderstalige kinderen bij wie de taalontwikkeling goed verloopt, zullen normaal gesproken weinig problemen ervaren met het

aanleren van het Nederlands als tweede taal. Twee- of meertaligheid is dus niet per definitie een indicatie voor vve; alleen in combinatie met een taalarme

thuisomgeving, waardoor een blootstellingsachterstand ontstaat, is een indicatie voor vve. Bij blootstellingsachterstand kan een vergroting van het taalaanbod, bijvoorbeeld middels vve, nuttig zijn’.

De partners geven tevens aan, dat ‘kinderen met een spraak-of

taalontwikkelingsstoornis of ernstige opvoedingsproblemen in eerste instantie niet tot de doelgroep vve behoren. Bij een taalontwikkelingsstoornis beoordeelt en verwijst Jeugdgezondheidszorg naar een medische of paramedische therapie of behandeling. Ernstige opvoedingsproblemen kunnen veroorzaakt worden door een ontwikkelingsstoornis of gezinscontext’.

De in 2013 gehanteerde doelgroepdefinities worden ook in 2016 nog gehanteerd.

Wel kijkt het consultatiebureau nog nadrukkelijker of er sprake is van een dreigende taalachterstand, als gevolg van onvoldoende blootstelling, of dat er een achterstand dreigt. De jeugdgezondheidszorg ZuidZorg vervult een belangrijke rol bij de vroegsignalering en het bereik van ouders en kinderen. Bij de overdracht van de voorschool naar de vroegschool wordt doorgegeven of het kind een indicatie heeft.

Bij de vve-monitor uit 2014 bleek dat de vroegscholen van mening waren dat kinderen soms onterecht waren geïndiceerd (n=39) of onterecht niet waren geïndiceerd (n=512). Als dit niet of onterecht indiceren al het geval zou zijn, dan blijkt uit de toename van het aantal indiceringen in 2014 dat dit veranderde. Hoewel het aantal gewichtenleerlingen in 2014 daalde, nam het aantal indiceringen namelijk met 121 toe (2013: 697 indiceringen; 2014: 818 indiceringen).

Een cultuuromslag, waarbij niet alleen vanuit het eigen werkveld wordt gedacht, bleek nodig en is ingezet. Er is meer sturing vanuit de gemeente en vanuit het management van Zuidzorg. Zo hebben de professionals die indiceren hun observatiesystematiek rondom vve verbreed en volgen zij tevens de lokale scholingsbijeenkomsten van het observatie-instrument (‘KIJK’) dat voor vve stadsbreed wordt ingevoerd.

(27)

Daar komt bij dat een mogelijke blootstellingsachterstand of het risico daarop niet eenvoudig is vast te stellen. ‘Blootstelling’ is een subjectief begrip tussen

verschillende professionals. Het is dan ook denkbaar dat er bij de start van de indicering interpretatieverschillen zijn ontstaan die leidden tot dit mogelijk ‘missen’

van te indiceren kinderen. Onderzoek bevestigt dat de met het indiceren belaste JGZ-medewerkers te maken hebben met kinderen met zeer uiteenlopende en cumulerende problemen. In Eindhoven is dit gegeven onderkend en een terugkerend punt van aandacht. Hierbij is wel een aandachtspunt om de onderliggende

problematiek van de kinderen nauwgezet te blijven analyseren. Dit om zicht te krijgen op wat bij blootstellingskinderen omgevings- en wat kindfactoren zijn, bijvoorbeeld als een kind van hoogopgeleide ouders wordt geïndiceerd.

Er wordt in Eindhoven vanaf 1 januari 2014 uitgegaan van een uiteindelijk bereik van 100 procent van alle kinderen tussen 2 jaar en 3 maanden en vier jaar. Daarbij schat de gemeente in dat er altijd sprake zal zijn van enig non-bereik. De gemeente onderkent dat de herdefiniëring van vve-doelgroepkind consequenties zal hebben op de aantallen kinderen die ze wil bereiken en op het financieel kader. Wel weegt de keuze van de gemeente om de leeftijd van de peuters voor toelating tot de voorschool met drie maanden te verlagen, naast de brede definitie van het

‘doelgroepkind’, mee in het oordeel om deze indicator weer een voorbeeld voor anderen te laten zijn.

1a2 Bereik

Met ingang van 2013 is de gemeente Eindhoven in staat meer en beter zicht te krijgen op het feitelijk bereik. Hiertoe heeft de gemeente de

bestuursinformatiedienst (BiO) de opdracht gegeven het daadwerkelijke bereik van vve onder de doelgroep te onderzoeken. De gegevens worden grotendeels

aangeleverd door ZuidZorg, de jeugdgezondheidsorganisatie in Eindhoven. Zij trekt hierin gezamenlijk op met BiO, om dubbel werk te voorkomen. Het nieuwe beleid is sinds 1 januari 2013 volledig geëffectueerd. Als eerste peildatum is 31 december 2013 aangehouden. Per 1 januari 2014 geldt in Eindhoven een verlaagde

instroomleeftijd van 2 jaar en 3 maanden. Dit om het bereik binnen de gemeente Eindhoven verder te vergroten en om het optimaal benutten van het vve-aanbod te stimuleren. Voor de inventarisatie bij de monitor 2015 is de gemeente, om de cijfers te kunnen vergelijken, daarom voor zowel 2013 als 2014 uitgegaan van de eerdere indeling 2½ tot 4 jarige peuters.

De inspectie schreef in 2013: “De voornemens om goed zicht te krijgen op het bereik, een verantwoording ervan te geven en op basis van deze rapportage geformuleerde verbeterpunten aan te reiken bieden voldoende vertrouwen, dat dit verbeterpunt in 2014 zich voldoende door ontwikkelt.” Dit blijkt inderdaad

ruimschoots het geval. Ook uit een recent interview met de wethouder onderwijs (oktober 2015) blijkt dat 90 procent van de doelgroepkinderen op de voorschool komt. Dit zijn de kinderen die van Zuidzorg een indicatie hebben gekregen. Van alle andere kinderen bezoekt inmiddels tussen 75 en 80 procent de voorschool. Een digitaal overdrachtsformulier vve ondersteunt dit alles. Bovendien kent Eindhoven geen wachtlijsten voor de voorschool.

In exacte cijfers uitgedrukt, betekent dit het volgende (bron: Onderzoek

doelgroepbereik vve, nulmeting november 2014). Op de peildatum van 31-12-2013 telde Eindhoven in totaal 3481 peuters (2,5 – 4 jaar). Van deze groep had 20 procent of 697 peuters een indicatie voor vve. Van deze 697 peuters werden er 592 (85 procent) bereikt. Van de 15 procent die niet deelnamen aan vve, bleek 7 procent in januari 2014 toch te zijn gestart met vve. Dit brengt het feitelijke bereik op 92 procent. Op de volgende peildatum van 31-12-2014 werden 802 van de 906

(28)

geïndiceerde peuters (89 procent) bereikt. Dit op een totaal van 4085 peuters, omdat de doelgroepleeftijd inmiddels was verruimd van 2 jaar en 3 maanden tot 4 jaar. De instroom in januari 2014, na de voor ouders drukke decembermaand, zal voor een vergelijkbare stijging hebben gezorgd als in 2013. Hiermee ligt het bereik opnieuw op minstens 90 procent.

De conclusie is dan ook dat het bereik in vergelijking met 2009, toen dit tussen 41 en 49 procent lag, fors is toegenomen en er sprake is van een verdubbeling. In vergelijking met andere grote steden is dit hoge bereik van minstens 90 procent dan ook goed ontwikkeld en een voorbeeld voor anderen.

De gemeente heeft inmiddels ook goed inzicht in de verdeling van de deelname aan vve per wijk. In sommige wijken blijken in twee opeenvolgende jaren relatief veel geïndiceerde peuters niet deel te nemen aan vve. Met dit hoge bereik, is het gericht inzetten op het non-bereik de volgende te zetten stap op weg naar het streven naar een bereik van 100 procent. In het gericht benaderen van locaties en ouders, ligt het eerstvolgende aandachtspunt. De gemeente constateert in deze dat er

strategische communicatie op maat met werkers en ouders plaats moet vinden om het non-bereik verder aan te pakken. Daarom heeft zij opdracht gegeven tot het opstellen en het uitvoeren van een communicatieplan. Een werkgroep analyseert, samen met de werkgroep ‘Indiceren en toeleiden’, op basis van de spreiding van bereik en non-bereik over Eindhoven welke maatregelen gewenst zijn om dit non- bereik terug te dringen.

Dit aandachtspunt hangt samen met de vraag wat de uitvoerende pedagogisch medewerkers en de leraren op de werkvloer weten van het bereik en het non-bereik van hun instelling. Elke voor- en vroegschool (i.c. Spilcentrum) krijgt naar

aanleiding van de lokale monitor een eigen locatiespecifieke rapportage. Vooralsnog is niet duidelijk wat hiermee op het niveau van de locatie en/of het betreffende bestuur gebeurt. Het gegeven dat de gemeente inmiddels meer werkbezoeken doet,

“de ambtenaar moet meer naar buiten”, kan ook het non-bereik beïnvloeden.

1a3 Toeleiding

De toeleiding van vve-doelgroepkinderen naar de voorschool vindt in Eindhoven centraal plaats vanuit de jeugdgezondheidszorgorganisatie Zuidzorg. Zij leidt doelgroepkinderen toe naar een kinderopvanglocatie die als voorschoolse

voorziening geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang. Zuidzorg volgt hierbij een stappenplan dat is ontwikkeld door de lokale LEA-werkgroep ‘Indiceren en toeleiding’, bestaande uit vertegenwoordigers van de jeugdgezondheidszorg, de kinderopvangorganisaties, het onderwijs en de gemeente. Zuidzorg legt de indicatie voor vve vast in het elektronisch kinddossier. Aansluitend informeert men de ouders en vindt er actieve toeleiding plaats door beschikbare medewerkers van bijvoorbeeld de Lumensgroep of Humanitas (opvoedingsondersteuners, maatschappelijk werkers) of door de generalisten van de nieuwe wijkteams van WIJeindhoven.

Na een reorganisatie bij Zuidzorg zijn de contacten tussen de consultatiebureaus en de voor- en vroegscholen geïntensiveerd, onder andere door gemeenschappelijke scholingsbijeenkomsten. Belangrijk is dat er bij de nu gehanteerde

prestatieafspraken wordt gestuurd op 100 procent bereik van alle peuters in Eindhoven, ongeacht het wel of niet geïndiceerd zijn, en op een registratie van het niet deelnemen.

Verder is van belang dat in het kader van toeleiding tot opvoedingsstimulering en ondersteuning van vve door de gemeenteraad in 2013 is besloten, dat er negentien wijkgerichte speelinlopen georganiseerd zouden worden op die Spilcentra waar de populatie uit 20 procent of meer doelgroepkinderen bestond. Deze speelinloop is een

(29)

wekelijkse bijeenkomst met tussen de tien en vijftien deelnemers en wordt begeleid door een pedagogisch medewerker van de kinderopvang.

Het besluit van 2013 was een belangrijke eerste stap om de toeleiding te

optimaliseren. Inmiddels is door de gemeente een goede volgende stap gezet en kunnen vanaf 1 januari 2016 alle locaties subsidie ontvangen om een dergelijke voorziening te realiseren. Niet alle locaties blijken deze subsidie echter te hebben aangevraagd, omdat de gemeente dit nog niet met de besturen en de scholen had gecommuniceerd. In maart 2016 is inmiddels op de helft van de locaties een speelinloop aanwezig.

Door dit gemeentelijk besluit zouden ouders met ingang van januari 2016 met hun peuter vanaf anderhalf jaar tot 2 jaar en 3 maanden gratis terecht moeten kunnen op alle ruim vijftig Spilcentra in Eindhoven voor de speelinloop. Doel is de toeleiding naar vve nog verder te optimaliseren. De medewerkers van de consultatiebureaus zijn inmiddels getraind om kinderen die vanwege hun achtergrond een

taalachterstand kunnen oplopen, eruit te pikken en door te verwijzen naar de speelinloop. Het doel blijft om geen enkel kind te missen, om de voorschool extra te voeden en om uiteindelijk door te groeien naar de voornoemde 100 procent dekking op de voorschool.

Bovendien heeft de gemeente Eindhoven zich ingespannen om beleid vast te stellen om vve voor álle peuters toegankelijk te maken en ouders te stimuleren om hun kinderen een vve-gecertificeerde voorschoolse voorziening te laten bezoeken.

Hierdoor is de voorschoolse opvang, volgens een recent interview met de wethouder onderwijs, nergens in Nederland zo goedkoop. De eigen bijdrage is nu 9,65 euro per maand, vanuit de stellingname dat de kosten voor ouders nooit een hindernis mogen zijn om hun kind niet te laten deelnemen aan de voorschool. Kinderen met een indicatie krijgen voor dit bedrag vier dagdelen per week gesubsidieerd, andere kinderen twee. Verder mogen peuters al worden toegelaten tot de voorschool bij een leeftijd van 2 jaar en 3 maanden, en is dit landelijk 2 jaar en 6 maanden.

De toeleiding naar vve in gemeente Eindhoven is dan ook inmiddels goed ontwikkeld en een voorbeeld voor anderen. Behalve de al genoemde en verbeterde actieve toeleiding door JGZ, de gratis speelinloop en de verlaging van de leeftijd voor de voorschool, ondersteunen ook andere maatregelen dit oordeel. Zo is op slechts drie locaties na, iedere Spillocatie voorzien van een bibliotheek waardoor vroegtijdig de weg naar het centrum kan worden gevonden. Verder ondersteunt WIJeindhoven de ouders pedagogisch en is er een financieel vangnet voor ouders die de

inkomensafhankelijke ouderbijdrage niet kunnen betalen. Deze eigen bijdrage geldt voor de eerste twee dagdelen en is gekoppeld aan de actuele kinderopvangtabel (tegemoetkoming kosten kinderopvang). Voor wie deze door omstandigheden niet kan betalen, is er dit financieel vangnet waarin WIJeindhoven een centrale rol speelt.

Ondanks de duidelijke verbetering, geldt nog een aandachtspunt. Dit betreft het zodanig stimuleren dat ook echt alle locaties gebruik maken van de subsidie voor de speelinloop. Het blijkt namelijk dat op plaatsen waar deze speelinloop werd

aangeboden, driekwart van de peuters ook doorstroomde naar de betreffende voorschool. Eindhoven-breed was dit maar rond de 50 procent. De hoge afstroom naar andere locaties is aanzienlijk en in het licht van de vrijheid van onderwijs en het handelen van marktpartijen in de kinderopvang versus basisvoorzieningen als scholen begrijpelijk. Door een streven van de Spilcentra van ‘eenmaal binnen is niet meer buiten’, zou de afstroom van dit moment op de achtergrond raken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op de bezochte voor- en vroegschool heeft de inspectie geconstateerd dat de ouders betrokken worden bij de voor- en vroegschoolse educatie van hun kind(eren) en dat de afspraken

3.2 Overzicht van de voor- en de vroegscholen in de gemeente Dordrecht Voorafgaand aan de digitale vragenlijst hebben wij de gemeente gevraagd naar een overzicht met

Per domein wordt weergegeven op welke punten wij het gemeentelijk beleid en uitvoering als voldoende (‘3’) beoordelen, waar wij nog verbeterpunten zien, zowel zonder (‘2’) als

Uit de ingevulde vragenlijst van de gemeente blijkt dat de afgelopen twee jaren de ontwikkelingen zich vooral concentreerden op de interne kwaliteitszorg van de voor- en

 Een overwegend voldoende kwaliteit is er volgens de voorscholen op het aspect condities en voor zowel de voor- als vroegscholen wat betreft de ontwikkeling, begeleiding en zorg

Wij hebben zowel op het niveau van de gemeente, als op het niveau van de afzonderlijke locaties, de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie in de gemeente Haarlem

 Een overwegend voldoende kwaliteit is er volgens de voorscholen op het aspect condities en voor zowel de voor- als vroegscholen wat betreft de ontwikkeling, begeleiding en zorg

De vve-coördinatie (indicator E1), het evalueren van de resultaten van voorschoolse educatie (indicator E3) en het borgen van de kwaliteit (indicator E5) is volgens alle