• No results found

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel · dbnl"

Copied!
413
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Groenen Briel

editie Victor van der Haeghen

bron

Victor van der Haeghen (ed.),Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel. C.

Annoot-Braeckman, Gent 1888

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_klo002kloo01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl

(2)

[Inleiding]

Alexander's zoon, met toestemming zijner kinderen Johannes en Jordaan, aan de begijnen eenen gracht, welke tusschen de beide eigendommen doorliep(1).

Toen nu ook, omstreeks denzelfden tijd, de Lieve was gegraven (octrooi van 20 October 1251), kon het slot eenige jaren later worden beschreven als zijnde: ‘'t goed dat men heet Sanderswalle bachten 's gravensteen, streckende toten hove van sente Lisbetten, beeden (sic) beenside der Lieven ende bander side der Lieven.’

Op de genoemde wijze had dit goed zijn naam ontleend aan Alexander of ser Sander Boudewijnszoon en diens nakomelingen, die naar hem den naam ser Sanders bleven voeren.

Nadat ten jare 1323 ‘Sanderswal’ het eigendom was geworden van meerdere leden dier familie, werd het goed afgestaan aan Simoen van Mirabeel of de Mirabello, beter bekend onder den naam van Simoen van Hale.

Het geslacht van Simoen was afkomstig uit Lombardië. De Mirabeels waren geldhandelaars of bankiers(2), die zich door hunne rijkdommen een groot gezag hadden weten te verwerven. Zij kochten achtereenvolgens verscheidene

(1) BnJ. BETHUNE,Cartul. du béguinage de Sainte-Elisabeth, bl. 1 en 31.

(2) Zie o.a. de oorkonden der rekenkamer betreffende Gent, in het rijksarchief te Brussel. - De Mirabeels worden soms beschuldigd van woeker (Chronijk van St Truiden, uitgegeven door ridder C.DEBORMAN, t. II, bl. 310). - Daar het geenszins ons doel was eene volledige levensbeschrijving van den beruchten staatsman te geven, is het genoeg hier eenige feiten aan te halen, die licht kunnen verspreiden over de oorkonden welke in dit boek worden medegedeeld, inzonderheid over de hoedanigheid van ruwaard.

Jhr. NAP.DEPAUWheeft reeds de belangrijkste stukken betreffende die lombardische familie en hare afstammelingen in de XIVeeeuw beschreven, in zijn werk over de Artevelde's, ter perse voor deCommission royale d'histoire.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(3)

heerlijkheden, onder andere die van Perwez en van Halen(1).

Simoen van Mirabeel was zoon van Jan, ‘rentemeester van Brabant,’ en bekleedde het hooge ambt van ontvanger van Vlaanderen.

Hij huwde in tweeden echt Elisabeth (of Isabella) van Lierde(2), onechte dochter van Lodewijk van Nevers en natuurlijke zuster van den graaf van Vlaanderen, in de geschiedenis ook bekend onder den naam van Lodewijk van Nevers.

Tijdens de regeering van dezen vorst nam hij deel aan vele belangrijke

handelingen, zoowel in Vlaanderen en in Brabant als in den vreemde, voornamelijk in England(3). Zijn zegel is te vinden onder de zegels der edellieden die, namens den graaf het tractaat bezegelden, hetwelk den 3enDecember 1339 te Gent, werd gesloten tusschen den hertog en de steden van Brabant ter eener, en den graaf en de steden van Vlaanderen ter andere zijde.

Toen Eduard III zich den titel van koning van Frankrijk toeëigende, waren Simoen van Hale en Jacob van Artevelde hem daarbij behulpzaam (1339 en 1340)(4).

(1) Halen bij Diest. In de stukken van de XIVeeeuw schrijft men gewoonlijkHale; men vindt ook de spellingHalle en Haele.

(2) ‘Nous Loys, cuens de Flandres et de Nevers, faisons savoir à tous que comme aviemes donné de nostre boine volenteit à nostre amée seur de bas, dame Ysabeel de Lierde, en mariage à dont à, faire et ore fait de luy et de monseigneur Symon de Myrabeel, dit de Hale, chevalier, trois cens livrees de tierre, à tenir lui et ses hoirs issans dou dit mariage et prendre sour nostre ville de Zomerghem’...1326 9 April. (Rijksarchief te Brussel).

(3) Zie o.a. de inventarissen uitgegeven doorDESAINT-GENOIS, GILLIODTS-VANSEVEREN, DIEGERICK; de stadsrekeningen van Gent uitgegeven door N.DEPAUWen J. VUYLSTEKE; L'ESPINOY,Recherches, etc.

(4) Volgens stukken uit hetRecord office te Londen, aangehaald door BnKERVYN DELETTENHOVE, in de aanteekeningen op zijne uitgave van Froissart.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(4)

Omstreeks dien zelfden tijd komt Simoen voor als ruwaard van Vlaanderen of plaatsvervanger(1)van den graaf.

Men vindt hem voor het eerst als dusdanig aangeduid op het randschrift van zijn zegel in het zooeven vermelde verbond van den 3enDecember 1339: - S' FLANDRIE:

REVWARDI: PER: COMMVNEM: PATRIAM: ORDINATI. - Dit zegel dient ook, nevens dat van den hertog van Brabant, om de beide stukken perkament te vereenigen, waaruit het charter bestaat(2).

Het schijnt zeker te zijn, dat Simoen op een onregelmatige wijze tot de waardigheid van ruwaard werd geroepen(3). Inderdaad in de acte gegeven te Kortrijk den 7en October 1340, waarbij Lodewijk van Nevers, in tegenwoordigheid van de

afgevaardigden van Gent, Brugge en Yperen, vergiffenis schonk aan de Vlamingen voor de beleedigingen hem aangedaan, keurde hij terzelfder gele-

(1) Plaatsvervanger. Zie oorkonde van 22 November 1325: ‘Wy Jan van Vlaenderen, grave van Namen, rewaert, gouverneur ende stedehaudere van den lande van Vlaendren, bi onsen heere den coning van Vrankerike ende van Navarren, als souverain, ende bi onsen heere Lodewyke, grave van Vlaenderen ende van Nevers, ghescet ende gheordonert.’

1341, 1 maart (o. st.)...‘onsen gherechten heere ofte sinen rewaerd.’

(2) Dit is het geval voor de exemplaren van Gent, Yperen, Brussel en Rijsel. (Zie een fac-simile van het zegel van Simoen als ruwaard bij VREDIUS,genealogia). In het exemplaar van Antwerpen vindt men, bij uitzondering, het persoonlijk zegel van Simoen van Mirabeel met het bekende randschrift:S. Simonis de Mirabello milit. dni de Pereweys; de twee stukken perkament zijn aan elkander gehecht door de kleine zegels van Brabant en van Vlaanderen.

Niet alle zegels werden op denzelfden dag aan het stuk gehecht. De stadsrekeningen van Gent leeren ons dat men gedurende verscheidene weken van stede tot stede reisde ‘omme te doen seghelne de alianche van Brabant ende Vlaenderen’ (Stadsreken. uitgegeven door VUYLSTEKEenDEPAUW, 1339, d. I, bl. 410 en passim).

(3) In dit geval moet men het randschrift vertalen:benoemd door het gemeene vaderland. - Had hij zijne plaats regelmatig van den graaf verkregen, dan zou men moeten lezen:...het gemeene vaderland door.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(5)

genheid goed alles wat door Simoen in hoedanigheid van ruwaard was verricht(1). Hoe het ook zij, eenige maanden na die goedkeuring, den 10enMaart 1341 (n.

st.), maakte Lodewijk kenbaar, dat Simoen van Hale en Isabella, zijne gezelnede, voor hem gekomen waren om te verklaren dat zij het voornemen hadden, hunne woning tot een klooster in te richten, en dat zij dit klooster tevens wilden beschenken met eene dotatie van 600 pond parisis.

De graaf gaf zijne toestemming aan de stichting ‘merckende de vermeeringhe van der goddeliken officie, den dienst van Gode, de groote devocie ende affectie van onsen vorseiden ruddere ende sinen wive, onse zustre; ende sy ons

ghepresenteert hebben, dat in al de weldaden die mer doen sal talle daghen ons vader ter goeder memorien miin heere Lodewyc, grave van Nevers, wy, onse gheminde gheselnede Mergriete, dochter des conincx van Vranckerike ende Lodewyc, onse sone, sullen wesen deelachtich(2).’ - Hij voegde er bij: ‘behouden alleenlic tonswaert ende ghereserveert de bewaernesse van den vorseiden huus ende van den vorseiden religieusen, dwelke wy beloven te bescuddene ende te bewaerne, als prince van den lande, in alle redelike zaken.’

Het was dus niet zonder reden dat de kloosterlingen

(1) ‘Item dat alle zaken ende dinghen die ghedaen hebben ghesin in onse name bi mynheere Simoene van Hale alse onsen reward van Vlaendren, binnen onsen lande van Vlaendren vorseid, sijt bailluwe, scouthete, scepenen, queriers, rewarde ofte andre officyers makende, sijt executien, justicien ofte geboden doende, boeten ontfanghende, misdaden verghevende, boeten quitscheldende ofte andre zaken doende, in so wat manieren dat sij desen pointen touchierende, dat wij dat goet ende ghestade houden, ratefyeren...’ (Oorspronkelijk stuk in het archief te Yperen.)

(2) Vertaling van het Cartularium van den Groenen Briel, f. 13.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(6)

later hun gesticht ‘eene princelicke fondatie’ noemden.

De gift, die zou worden beschouwd als te zijn van onwaarde indien de echtgenooten kinderen kregen(1), bestond in:

1o Het Hof ten Walle.

2o Negen bunders land daarnaast gelegen;

3o Dertig pond parisis jaarlijksche rente, bezet op den grond van de huizen aan de zijde van het Hof ten Walle;

4o Vier bunders meersch gekocht van Hendrik de Gruutere(2);

5o Het goed van Altenay, gelegen in de Wondelghemsche meerschen, groot negen à tien bunders(3).

6o Dertig pond parisis en dertig kapoenen 's jaars, vormende een leen gekocht van Philips uten Dale(4).

7o De tienden van Erembodeghem, waard zijnde tien pond grooten tournois.

Op bevel van den graaf werden in dit zelfde jaar de wettelijkheden tot amortisatie van deze gift gedaan door

(1) Simoen van Hale had twee dochters uit zijn eerste huwelijk.

(2) Simoen had dit leen gekocht bij acte van 8 October 1339, in welke acte de meersch aldus beschreven wordt: ‘dertiene ghemeyte twee hondert ende neghentiene roeden merschen, lettel min ofte meer, ligghende in de prochie Sente Michiels te Ghend, bachten Sente Lisbetten an de Lieve.’ (Oorspr. oorkonde, berustende in het rijksarchief te Brussel, uitgegeven door F.DEPOTTER,Petit Cartulaire de Gand, bl. 43.)

(3) Dit goed is waarschijnlijk hetzelfde als dat wat hij acte van April 1260 (‘novem boneria terrae, paulo plus vel minus, sui feodi...siti in prato quod vulgariter nominatur Wondelghem mersch’) door den kastelein Hugo II en zijne vrouw Maria in leen gegeven werd aan ‘Balduinus, filio Sigeri, filii Immen.’ (Zie de acte bij DUCHESNE,Histoire généalogique, etc. preuves, bl. 527).

Toen Altenay verkocht werd aan Simoen van Mirabeel door ‘Margriete ser Zeghers dochter was veren Immen’ (17 februari 1335, n. st.), was het leen gehouden van den graaf.

(4) Aangekocht door Simoen, bij acte van het jaar 1326 (o. st.) ‘sdyssendaeghs nareminiscere’

(10emaart). Rijksarchief te Brussel.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(7)

den baljuw van Gent Hendrik Scoenjans, voor zooveel betrof de goederen die onder zijn beheer stonden, en door Jan van Huffelghem, baljuw van Aalst, ten aanzien van de tienden van Erembodeghem. Vervolgens werd de proost van Ste-Pharaïlde in de gezamenlijke goederen geërfd ten behoeve van het toekomstige klooster, hetwelk tot stand zou komen na den dood van een der stichters.

De echtgenooten verbonden zich daarenboven voor schepenen (acte van 13 Augustus 1341) tot het betalen van eene ‘wettelijke payne’ van 500 pond parisis, in het geval dat deze beschikkingen niet zouden worden nagekomen, welke som zou worden verdeeld tusschen den bisschop van Doornik, den vorst en de stad Gent.

Door een bulle van den 4enJuli 1343 bekrachtigde Clemens VI de stichting in het voornoemde slot van een vrouwenklooster, met kerk, kerkhof, refter en alle andere benoodigde plaatsen. De religieusen zullen God dienen onder den regel van den heiligen Augustinus.

In zijn testament, gedagteekend van den 15enJanuari 1346, bevestigde Simoen zijne stichting, en schatte hij het gegeven inkomen op 800 pond parisis.

Simoen van Mirabeel stierf (occisus fuit)(1)den 9eMei 1346, eenige maanden na Jacob van Artevelde, en werd begraven in de kerk van Ste-Pharaïlde. Na zijnen dood hielden zich de uitvoerders van het testament onledig met het aankoopen van goederen ‘ten religieusen behoef van der stede ten Walle, gheordineerd in de eere van sente Baerbelen.’ Renten werden o.a. bezet op het goed

(1) Volgens een tijdgenoot GILLISLIMUISIS: ‘Anno supradicto (MCCCXLVI) nona die Maii, fuit occisus dominus de Hale, homo potentissimus in auro et argento, et in quo Flamingi summopere confidebant.’ - Hij had zijne zerk in de Ste Pharaïldekerk.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(8)

Malperteus(1)te Destelbergen. Eene kapel werd gebouwd, en eene plaats aangewezen voor een klein kerkhof(2). De kapel werd in 1349 gewijd door den bisschop David de Janua, ingevolge brieven van Joannes Pratanus, bisschop van Doornik.

In den beginne had het nieuwe klooster te worstelen met vele moeilijkheden. Ter nauwernood was Simoen ten grave, toen eenige erfgenamen, of lieden die er zich voor uitgaven, zich in het bezit zijner goederen trachtten te stellen, en de uitvoering van zijnen laatsten wil zochten te beletten, door middel van het wereldlijk gezag. - Geschillen tusschen de uitvoerders van het testament en Elisabeth, weduwe van Simoen, werden gevonnisd en vereffend in de jaren 1350 en 1351.

Van ergeren aard voor het bestaan van het klooster waren de eischen van den jongen vorst Lodewijk van Male, die beslag had gelegd op al de door Simoen nagelatene goederen, bewerende dat Simoen geene rekenschap had gegeven van zijne handelingen als ruwaard van Vlaanderen. Eene overeenkomst dienaangaande werd gesloten met de erfgenamen van Simoen, bij acte gedagteekend 25 September 1349. In zijne brieven van bevestiging, gegeven te Kortrijk den 27 September 1349, verklaarde de graaf dat hij voor zich en zijne opvolgers het eigendom behield van het huis ten Walle:la maison de le Walle, à laquelle nous avons desia mis nostre main.

Vier dagen later, den 1enOctober, benoemde Lodewijk

(1) Men weet dat in het episch gedichtReynaert de Vos ‘Malpertus’ een der beste schuilhoeken is van Reynaert.

(2) ...‘In certa extremitate dicte domus constracta sit quedam capella, cui certa petia terre satis parva eidem adjacens est pro cimeterio assignata.’ Zie bl. 119.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(9)

zijn maarschalk Joannes Tenke(1)tot bewaker van het Hof, en bij acte van den 1en December 1349 verleende hij hem als zoodanig eene wedde van 5 stuivers parisis daags, zijn leven lang.

Intusschen was de graaf nog niet in het wettig bezit van ‘Sanderswal’, welk goed moest worden ingericht tot een ‘godshuus van religioene,’ met dit voorbehoud, dat Elisabeth haar leven lang daarvan de helft - en zelfs het schoonste deel(2)- zou blijven genieten. Hij gaf derhalve ‘clarlikere’ te kennen aan zijne ‘gheminde moeye’

en aan haren tweeden echtgenoot, Arnoud van Heurle, heer van Rummen(3), dat hij de hand had gelegd op al hunne bezittingen in het land ‘om ghebrec van rekeninghen van den groten goeden dat heer Symoen van Hale, eerste man van onser vorseide moeyen, hief ende ontfinc als hi rewaert van Vlaenderen was, ghelycsleyscat(4)van onser munte ende vele van onsen renten ende exploiten.’

Hij liet echter weten dat hij, op verzoek van zijn neef Hendrik van Vlaanderen, afzag van zijne ‘calaengen ende saisinen,’ behoudens zekere voorwaarden, waaronder vooral behoorde het afstaan van het recht dat zijne moei mocht kunnen doen gelden op het goed ten Walle

(1) Een Robert Tenke huwde later eene natuurlijke dochter van Lodewijk van Male.

‘Nous Loys, contes de Flandres, duc de Brabant, contes de Nevers, de Rethel et sires de Malines, faisons savoir à tous que pour l'affection dou mariage de Robert Tenke et de Trise, nostre fille bastarde’...(Acte van den 23 Juli 1369, bewaard te Brussel).

(2) Zie bl. 118.

(3) Machtige ridder van Brabant, zie WAUTERS,Géographie et histoire des communes belges, (RUMMEN, canton de Léau), bl. 186.

(4) Sleyscat, slagschatting. Inkomen van den munter. G. GAILLIARD, GLOSS. bl. 365.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(10)

(6 Mei 1353). Dit verdrag werd bevestigd door brieven van Elisabeth en Arnoud, gedagteekend den 8enMei 1353.

Desniettegenstaande werden geene maatregelen genomen tot verplaatsing der geestelijke stichting, en wij zien dat, tot in de maand September 1356, de uitvoerders van den uitersten wil niet ophouden gronden en renten te koopen ‘ten cloestere behouf van sente Barbele ten Walle.’

Om een einde aan dien toestand te maken, kochten, ten jare 1359, de abten van St-Pieters en St-Baafs, met toestemming van den vorst, het huis of de stede van den Briele met toebehooren, ‘om te fondeerne daer eenen cloester van nonnen over de ziele van here Simoen van Hale, die tgoet daer toe ghegheven heeft(1),’ en de graaf deed vervolgens eene bulle ‘impetreren te groten coste(2).’

In deze bulle, gedagteekend 6 April 1362, erkende paus Innocentius VI dat er vele beletselen bestonden tegen de afdoening der inrichting van het klooster.

Hieronder rekenden inzonderheid de aanspraken(3)op het goed en gebrek aan geld, aangezien Elisabeth gerechtigd was de helft van de opbrengst der goederen die voor de stichting bestemd waren in ontvangst te nemen. Hij gelastte dus de abten van St-Pieters en St-Baafs het slot aan den vorst af te staan, niettegenstaande daarin zestien jaar vroeger, ingevolge brieven van Clemens VI, een vrouwenklooster werd gesticht, met kapel en kerkhof. Tevens werd in de bulle bepaald, dat deze afstand zou geschieden tegen eene behoorlijke vergoeding en de stichting van een collegie

(1) Bl. 116.

(2) Bl. 127.

(3) ...‘propter impedimenta quorumdam qui nonnulla ex predictis bonis, que dictus Symon tenuit dum vivebat, vindicare nituntur’ bl. 119.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(11)

van kanunniken in de St-Michielskerk, en nadat voldaan zou zijn aan zekere voorwaarden, waaronder het ten eeuwigen dage onderhouden van een kapellaan en een klerk in de voornoemde kapel, en het bouwen van het klooster op eene andere plaats. In de pauselijke brieven wordt tevens gezegd, dat de graaf het hof ten Walle verlangde te bezitten omdat dit hem zeer nuttig kon zijn, en omdat het meer geschikt was om te dienen als versterkt kasteel,ad castrum pro regimine villae, dan tot klooster.

Lodewijk, die in Frankrijk had geleefd, vond waarschijnlijk het oude en sombere Gravensteen onbewoonbaar(1), en gaf de voorkeur aan het verblijf in een aangenaam ingericht paleis(2), waarin hij echter tevens in

(1) Men weet dat Lodewijk van Nevers er in belegerd werd door Jacob van Artevelde ten jare 1338 (MEYER,Annales). Alhoewel de stad er in dit zelfde jaar eenige werken aan liet verrichten (gedrukte stadsrekeningen, bl. 362), bewijst dit nog niet dat het Gravensteen toen het eigendom der stad Gent was.

(2) Men vergelijke wat gezegd wordt in hetMemorieboek der stad Gent, I, bl. 106, over Lodewijk van Male, die eenige jaren later het paleis der Posterne liet bouwen:

‘Anno 1379 dede de grave Lodewyck maecken de Posteerne, daer hy wonderlick huys hielt ende seer costelick met jonck geselschap; ende hy en hadde by hem gheene edellieden noch wyse persoonen, ende hy liet hem niet ghesegghen; maer nam in synen raedt jonghe lieden die spelen en dansen consten, ende dit en ghenoechde die van Ghent niet wel’...

Volgens DIERICX(Mémoire sur la ville), STEYAERT(Beschrijving van Gent, 217) en anderen, zou de graaf eerst het hof der Posterne betrokken hebben en slechts later Sanderswal. De Posterne zou tot paleis zijn ingericht in het jaar 1346. - Deze meening is onjuist, zooals o.a.

blijkt uit deErvelijke renteboeken der stad Gent, in het kapittel: ‘Dit es de rente an de Zantpoorte binnen ende buten treckende toter Pasterne poerte ende also voert up de veste toter Turre poorte.’ - Het is slechts in het renteboek 1370-1371 dat men voor het eerst in margine van zekere posten omtrent de Posternepoort de woordenVl. of Vlaenderen vindt.

In het register 1418 zijn al deze posten vereenigd onder de rubriek: ‘Dit naervolghende es de erflike rente die miin heere van Vlaenderen sculdich is der stede van Ghend over diveersse plaetsen gheleghen omtrent de Pasterne bi hem wilen ghecreghen.’

De grond waar dit paleis moest gebouwd worden werd dus omstreeks het jaar 1370 aangekocht.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(12)

veiligheid moest kunnen zijn, aangezien hij redenen genoeg had om de Gentenaars te wantrouwen. Aan die beide eischen voldeed het slot van Simoen, dat met zijne onderhoorigheden door grachten en muren was ingesloten, uitstekend.

Paus Innocentius VI nog voor de uitvoering van zijn bevel overleden zijnde, zond paus Urbanus V brieven van bevestiging, gedagteekend uit Avignon den 29en Augustus 1363, aan den bisschop van Doornik, Philippus d'Arbois, aan Johannes Pitthem, abt van St-Pieters, en aan Johannes Defayta, abt van St-Baafs. Maar aangezien zijne herderlijke bezigheden den bisschop verhinderden zich persoonlijk daarmede bezig te houden, belastte deze zijne medegenoten met de uitvoering.

Elisabeth, hare man Arnoud van Rummen, en de andere belanghebbenden werden voor de eerste maal gedagvaard tegen den 9enDecember 1363, en voor de tweede maal tegen den 4enFebruari van het volgende jaar, om te verschijnen in de kerk van St-Jans, ten einde het onderzoek aan te hooren. Geen der gedagvaarden op de vastgestelde dagen verschenen zijnde, deed de graaf aan de abten verzoeken, te willen overgaan tot de verdere uitvoering van den last begrepen in de apostolische brieven, aan welk verzoek deze echter niet konden voldoen, aangezien de afstand van het goed moest worden voorafgegaan door de voldoening van de daarvoor bepaalde vergoeding(1).

Eerst in 1368 voldeed Lodewijk aan deze voorwaarde. De vergoeding bestond in 200 pond parisis, vlaamsche munt, jaarlijksch en eeuwig inkomen, waarvan 100 pond

(1) Bl. 147.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(13)

op de ontvangst van Dendermonde en het overige op den tol van Rupelmonde, en, daarenboven, op den tol van Thielt 50 pond, voor de stichting van twee kapellanerijen en eene kosterij in de kapel van het hof ten Walle.

Nadat op deze wijze aan alle voorwaarden was voldaan, wezen de abten aan den graaf en aan zijne opvolgers ten eeuwigen dage toe ‘'t hof ende 't huus ten Walle met al datter toebehoort, begrepen binnen meure (sic) ende metten meerschen gaande toter Lieve, dat wilen her Symoen van Hale ende vrauwe Lizebette, syn wyf, ordineerden eene abdie te zine van beslotenen vrauwen(1).’

De ‘stede’ waarin het klooster zou worden ingericht, dat, ingevolge de aan den graaf gestelde voorwaarden, de stichting van Simoen moest vervangen, was gelegen aan de noordzijde van de plaats genaamd den Groenen Briel en bestond uit twee leenen, gehouden van den kastelein van Gent: ‘huus van den Briele van Ghend metter cingulen ende metter walgracht ende metter mersch diere omtrent leecht, ende met twee ende dertich ponden ende tien scellinghen parisis ende vijftigh capoenen tsjaers(2).’

Marie van den Briele, gezelnede van Everdey de Jonghe en dochter van Simoen van den Briele, verkocht dit goed in 1335 aan Philip Vilain, heer van

St-Jan-ten-Steene. Deze bezat het nog ten jare 1359, toen het, zooals wij hebben gezien, aangekocht werd door de abten van St-Pieters en St-Baafs.

Bij brieven van den 17enAugustus 1369 deed de kastelein

(1) Reeds vóór 1368 wordt ‘Sanderswal’ gewoonlijk aangezien als zijnde het eigendom van den graaf. Zoo leest men in eene acte van den 28enJuli 1366: ‘huis staende te Walle an miins heeren muur van Vlaenderen.’ -Jaarregister van de keure 1365-66, fo48.

(2) Bl. 116.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(14)

afstand van zijne rechten op de stede ten Briele, en den 29envan dezelfde maand machtigde Lodewijk den baljuw eenige personen daarin te erven, ten behoeve van hen ‘die daerin gecleet ende ghestelt zullen wesen.’ Vervolgens amortiseerden de abten het goed voortaan vrij van alle lasten, en bouwden daarop eene geschikte kapel, ter eere Gods, Zijner Moeder en van alle Heiligen, inzonderheid Ste-Margareta, maagd en martelares. De omvang dezer kapel was 50 voet in de lengte, op 16 in de breedte.

Tot priorin van het nieuwe gesticht werd aangesteld zuster Beatrix Vlamincx, van het klooster van Blijenberg te Mechelen (18 October 1370), en het werd bevolkt met eenige religieusen en jonge dochters, die den Heer dienen zouden onder den regel en in het kleed van den H. Augustinus, alhier gezegd van St-Victor.

Den 1enDecember 1372, dus zes en twintig jaren na Simoens dood, gaf de bisschop van Doornik zijne volkomene bekrachtiging, en verhief hij tevens de priorij tot abdij, aangezien het getal religieusen (dertien, waaronder de priorin) volledig was, en hare inkomsten, ook voor de toekomst derwijze verzekerd waren dat zij zich behoorlijk zouden kunnen onderhouden. In het vervolg zou de nieuwe abdis gekozen worden door de religieusen, alle rechten van den bisschop voorbehouden.

In de kronijk van den Groenen Briel en in de door ons daarbij gevoegde

aanmerkingen zal men nadere bijzonderheden vinden betreffende de lotgevallen van dit klooster en de abdissen die het bestuurden(1). Zeer naif opgesteld

(1) Dyonisia de Vroede, tot abdis benoemd door acte van den 1nDecember 1384, wordt als zoodanig in het handschrift niet vermeld.

Men leest inderdaad op den rug van dezelfde acte:

‘Hoe dat int jaar M CCC ende LXXXIIII gheordineert, ghestelt ende last ghegheven was suster Dyonisen priorissen in dien tiden van desen clooster tregiment ende last van denselven clostere toot ander tyt dat eene abdesse ghecosen ware.’ (Schrift van het begin der XVe eeuw). - Zij was dan ook eigenlijk niet abdis, maar slechts priorin en abdisad interim.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(15)

door een religieuse, in het begin der XVIIeeeuw, behelst deze kronijk tevens de vermelding van verscheidene zeer lezenswaardige feiten en geschiedenissen in onze stad voorgevallen, onder andere de vlucht van de kloosterlingen uit Gent in de XVIeeeuw, en een bezoek van de aartshertogen Albert en Isabelle ten jare 1624.

Het St-Margareta-, Victorinen- of Nieuwe klooster ten Groenen Briele werd opgeheven door de wet van 15 fructidor IVejaar der Republiek.

De stukken welke betrekking hebben op het monasterium, zijn thans verspreid in verschillende archieven. Het grootste gedeelte der oorkonden berust in het stedelijk archief van Gent. Andere stukken worden bewaard in het archief van het bisdom, terwijl een deel der registers te vinden is in het Staatsarchief van Oost-Vlaanderen(1).

(1) Het zijn grootendeels de handschriften, die in het klooster gevonden werden tijdens de opheffing.

‘L'an quatre de la République Française, une et indivisible, le huit prairial, neuf heures du matin, nous François Bourgoing, inspecteur de l'enregistrement et du domaine national, et François Coquin, commissaire du département de l'Escaut, nous sommes transportés à l'abbaye de Groenen Briele à Gand, à l'effet de constater les fonds qui se trouvent en caisse au bureau de la recette da la dite abbaye, et de dresser inventaire des titres et papiers y existants ou étant, et accompagné du citoyen Le Cler, commissaire au séquestre, lequel, après avoir reconnu les scellés par lui apposés sur la porte d'entrée du dit bureau, a procèdé à leur levée. En conséquence nous sommes entrés dans le dit bureau, et il résulte du bordereau cy-annexé qu'il reste en caisse la somme de cinq cent une livre deux sols trois deniers. Cy...501-2-3.

Après quoi nous avons inventorié les titres et papiers, ainsi qu'il suit, savoir:

1o Un registre de recette, coté et paraphé du commissaire au séquestre.

2o Seize registres d'anciens comptes.

3o Trois liasses de cahiers de compte.

4o Un registre de recette des dixmes et cahiers d'adjudication.

5o Une liasse des pièces de procédures.

6o Et enfin une liasse contenant quelques titres de propriétés et baux à ferme.

Et n'ayant plus rien à inventorié (sic), nous avons invité la citoyenne de Schuyter, à présenter devant la huitaine à l'administration du département de l'Escaut, le compte de sa gestion, depuis le dernier arrêté de ses comptes, et en outre avons prévenu la dite citoyenne de Schuyter et les autres membres de la dite abbaye qu'en cas de retard et d'infidélité dans la reddition de ce compte ils seront privés des secours auxquels ils ont droit de prétendre.

Les titres, registres et papiers cy-dessus mentionnés ayant été déposés aux archives du département, la dite citoyenne de Schuyter en demeure déchargée. Fait, clos et arrèté le présent procès-verbal en triple original, les jours, mois et an que dessus en présence de la citoyenne de Schuyter et autres religieuses de la dite abbaye, qui ont signés (sic) avec nous;

de ce requises.

F. LECLER,commissaire.

F. COQUIN. BOURGOING.

SrSERAPHINE DESCHUYTER,abbesse.

SrM.A. MONDET,chapelaine.

M. BRAEM. M.VANDAELE.

SrM.B.DEBRAUWERE,supprieuse.

SrX.DEBRUYNE. SrF.VANMELDERT. M.S. STEYAERT.

(Oorspronkelijk stuk. - Staatsarchief).

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(16)

Enkele charters betreffende ‘Sanderswal’ berustten te Rijsel tot den 17nMaart 1770, wanneer die, ingevolge het tractaat van den 16nMaart 1769 (met uitzondering der twee oudste) werden overgegeven aan den commissaris van de regeering der Nederlanden. In 1794 werden deze titels opgezonden naar het keizerlijk archief te Weenen, van waar ze, ten jare 1857, naar het rijksarchief van Brussel werden teruggezonden.

In ons werk zal men tevens eenige uittreksels vinden uit het cartularium van Lodewijk van Male, uit de schepenboeken van Gent, uit de rekeningen betreffende de geestelijke goederen in de jaren 1579 en 1580, en uit eenige andere

handschriften.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(17)

[1230-1255]

1.

1230, november. -Kwijtschelding door Daneel van Ayshove aan Goossin van der Hellen, wegens manschap van land gelegen nevens het gentsch kasteleins huis.

Ego Daniel de Ayshove, miles, notum facio omnibus presens scriptum inspecturis, quod Gosuinum de Inferno, oppidanum Gandensem, liberum clamavi de homagio quo michi erat obligatus ratione cuiusdam terre jacentis juxta mansuram castellani Gandensis sitam prope Gandavum. Sed de dicta terra debet michi annuatim solvere ad censum infra Passcha et Pentecosten duas cyrotecas ad valorem trium

denariorum, dum tamen fuerit infra dictum terminum super hoc requisitus. In cuius rei testimonium presentem paginam conscribi feci et nomina testium qui interfuerunt subnotati, videlicet: Willelmus fllius Soikini Theolenarii, Lamkinus de Masmine, David frater Henrici Rusting, Godefridus de Foro, Alexander filius Balduini Hoghe, Gilbertus Rynvisch, Everdeyus frater Sigeri. Et hanc eandem cartam sigilli mei appensione roboravi. Datum anno Domini millesimo ducentesimo triscesimo (sic) mense Novembri.

Onder den vidimus:

1oVan Petrus, deken van Ste-Pharaïlde, in vlaamsche vertaling, 17 juli 1349. - Ingeschreven, Cartularium van denGroenen Briel, fo41.

2oVan Johannes van Gavere, heer van Ayshove, ‘successor dicti condam domini Danielis, domini de Ayshove, 3 augustus 1349.’ (Met bevestiging.)

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(18)

2.

1231, februari. -Voor Daneel, heer van Ayshove, verkoopt Goossin van der Hellen aan Alexander, Boudewijns Braemszoon van Gent acht bunders grond gelegen tusschen Gent en Wondelghem, nevens het huis van den kastelein van Gent.

Ego Daniel, dominus de Ayshove, notum facio universis presens scriptum inspecturis, quod Gosuinus de Inferno, oppidanus Gandensis, in presentia mea hominumque meorum, bene et legitime vendidit dilecto et fideli amico meo Alexandro, filio Balduini, filii Abrahe de Gandavo, circiter octo boneria terre jacentis juxta mansuram castellani Gandensis inter Gandavum et Wondelghem, quam terram dictus Gosuinus et antecessores sui a me et antecessoribus meis tenuerunt et eandem terram prefatus Alexander de manu mea suscepit sibi et heredibus suis a me et ab heredibus meis in perpetuum libere possidendam. Ita quod ego et heredes mei de dicto Alexandro et heredibus suis nullum penitus servitium et nullam exactionem occasione huius terre exigere poterimus, et in nullo nobis tenenturnisi in duabus cyrotecis valoris trium denariorum Flandrensium annuatim reddendis. Quas si sepedictus Alexander et heredes sui aliquo anno reddere neglexerint, ex hoc calumpniari non poterunt, sed eas reddent absque omni calumpnia dum fuerint requisiti. Predictam vero terram ego et heredes mei dicto Alexandro et heredibus suis contra omnes homines sicut domini eiusdem, in perpetuum warandisabimus. Si vero hec pagina aliquo modo peiorata fuerit ita quod innovatione indigeat, ego et successores mei secundum hunc tenorem innovabimus

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(19)

dum fuerimus requisiti. Actum anno Domini millessimo ducentesimo triscesimo, mense Februario, in presentia et testimonio hominum meorum, silicet: Egidii avonculi mei, Ramundi de Prato(1)junioris, Gosuini de Vichte, Henrici Caluards de Mouden, militum, et Godefridi de Foro(2), oppidani Gandensis. Et ego in robur omnium predictarum et testimonium presentem paginam sigilli mei appensione roboravi.

Onder den vidimus:

1oVan Petrus, deken van Ste-Pharaïlde, 17 juli 1349. - Afschrift in vlaamsche vertaling, Cart. fo40 voen 41 ro.

2oVan Johannes van Gavere, heer van Ayshove, 3 augustus 1349 (Met bevestiging).

3.

1231. -Arnout van Oudenaarde en Daneel van Ayshove oorkonden, dat Willem van der Waerde zeven pond erfelijke rente verkocht heeft aan Alexander Boudewijns Braems zoon van Gent, op den tol van Gent.

Universis Christi fidelibus presens scriptum inspecturis, Arnulfus de Audenarde et Daniel de Aishove, salutem, Universitati vestre notificamus quod Willelmus de Warde de consensu domini sui Gosuini de Erpe, et per homines ejusdem Gosuini et per scabinos dicti Willelmi, septem libras Flandrensium annui redditus quas a prefato Gosiuno de Erpe in theloneo Gandensi tenebat in feodum, bene et legitime vendidit Alexandro, filio Balduini, filii Abrahe de Gandavo, sibi et heredibus suis in perpetuum libere possidendas. Ita quod dictus Arnulfus et heredes sui de dictis septem libris

(1) In de vertal.:van der Meersch.

(2) van der Maerct, poertere te Ghend.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(20)

nichil penitus debent nisi solum denarium Flandrensium, quolibet anno in censu absque omni interceptione semel persolvendum. Sciendum est etiam quod nec dictus Arnulfus nec heredes sui occasione dictarum septem librarum ad locum aliquem citari poterint nec aliquo modo conveniri. Nos vero ad peticionem predictorum in robur et testimonium conventionis istius presentes litteras sigilis nostris fecimus roborari. Actum anno Domini MoCCoXXXoprimo.

Oorspronkelijk, gemerkt XL, met twee afhangende zegels en tegenzegels in groen was, van Arnulphus van Audenarde en van Daneel van Aishove (ruiterbeelden). - Afschrift in het Cart. fo39 vo; vl. vertaling fo51.

Er bestaat een vidimus van Cornelius, deken van Ste-Pharaïlde, 1493, 2 october.

4.

1231, juni. -Hugo, kastelein van Gent, en Oda, zijne gezelnede, maken kenbaar, dat zij hun huis met wal, voorhof en boomgaardland, verkocht hebben aan Alexander Boudewijns Braems zoon van Gent.

Hugo, castellanus Gandensis, dominus de Hosdain, et Oda, uxor sua, universis presens scriptum inspecturis, salutem in Domino. Universitati vestre notum facimus quod mansuram nostram totam, scilicet Wal et Vorhof et terram que dicitur

Boengartlant, cum fossis et appendiciis attinentibus, que jacent inter castellum comitis et Wondelghem, juxta Broch, dilecto nostro Alexandro, filio Balduini, filii Abrahe de Gandavo, coram scabinis nostris, de consensu et voluntate eorumdem, pro justo precio legitime vendidimus, dicto Alexandro et heredibus suis, a nobis et ab heredibus nostris in perpetuum libere possidenda. Ita quod nos et heredes nostri nullam exactionem, et nullum penitus servitium a dicto

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(21)

Alexandro et heredibus suis exigere poterimus, nec facere exigi, et in nullo nobis tenentur nisi in duabus cirotecis quolibet anno absque omni calumpnia et

molestatione semel reddendis. Preterea quicunque super predicta Wal scilicet vel Vorhof habitaverit, nos et heredes nostri, similiter et nostri scabini ipsum ab omni exactione tallie scilicet et expeditionis quod vulgo dicitur hervart et omnium que exigi solent, liberum observabimus. Si vero super terram illam que dicitur Boengartlant aliquis habitaverit, ab ipso sicut et ab alliis hospitibus nostris jura nostra accipiemus.

In robur autem et testimonium omnium predictorum presentes litteras sigillis nostris fecimus roborari. Actum anno Domini MoCCotricesimo primo, mense Junio.

Oorspronkelijk. - (In het archief der rekenkamer te Rijsel, no541, invent.

Godefroy). - Voorzien van de zegels van Hugo en Oda (ruiterbeelden), met tegenzegels, in groen was, afhangende aan dubbelen lederen staart (in goeden staat).

Gebrekkig bij Diericx,Mém. sur la ville, II, 624 en bij Duchesne, Histoire généalogique des Maisons de Guines, etc., preuves, bl. 495. Cf. L'Espinoy, Recherches des antiquités et noblesse de Flandres, 239, 416; Wauters, Table chronologique.

Op den rug:Wal.

Vendicion mansure du Wal apud Gandavum.

5.

1231, juni 25. -Schepenen van den Briel oorkonden dat Hugo, kastelein van Gent, en Oda, zijne gezelnede, hun huis verkocht hebben aan Alexander Boudewijns Braems zoon van Gent.

Universis Christi fidelibus, presens scriptum inspecturis, scabini de Brelo domini castellani Gandensis, salutem in Domino. Universitati vestre notum facimus quod dominus

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(22)

Hugo, castellanus Gandensis, et domina Oda, uxor sua, totam mansuram suam, scilicet Wal et Vorhof et terram que dicitur Bongartlant cum fossis et appenditiis attinentibus, que jacent inter castellum comitis et Wondelghem, juxta Broch, in nostro scabinagio, in presentia nostra, de nostro consilio et consensu, Alexandro, filio Balduini, filii Abrahe de Gandavo, pro justo precio legitime vendiderunt, a se et ab heredibus suis ipsi Alexandro et suis heredibus in perpetum libere possidenda. Ita quod dicti castellanus et uxor sua et heredes eorum nullam exactionem et nullum penitus servitium a dicto Alexandro et heredibus suis exigere poterunt, nec facere exigi, et in nullo eis tenentur nisi in duabus cirotetis quolibet anno absque omni calumpnia et molestatione semel reddendis. Preterea quicunque super predicta Wal scilicet vel Vorhof habitaverit, sepedicti castellanus et uxor sua et heredes eorum similiter et nos scabini ipsum ab omni exactione tallie scilicet et expeditionis quod vulgo dicitur hervart et omnium que exigi solent, liberum observabimus. Si vero super terram que dicitur Bongartlant aliquis habitaverit, ab ipso sicut ab aliis hospitibus suis sua jura accipient. Actum anno Domini millesimo ducentesimo tricesimo primo, mense Junio. Et quia hanc cognitionem nostram firmam et ratam permanere volumus, presentem paginam sigillo nostro fecimus roborari. Datum anno predicto in crastino beati Johannis Baptyste.

Oorspronkelijk. - (Arch. der rek. kamer te Rijsel. Invent. Godefroy, no542.) - Voorzien van het zegel van schepenen van den Briel in groen was afhangende aan dubb. staart van perkament (goed bewaard). Zegel beschreven door G. De May,Invent. des sceaux de la Flandre, no3892.

Op den rug:Letteren 's Borguemeestre van Ghend van den goede te Walle met scepenen zeghel van den Briele.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(23)

6.

1234. -Daneel van Ayshove oorkondt, dat Willem de Tolnere, Zegers zoon en Geile, zijne vrouw, vijf pond erfelijke rente verkocht hebben aan Alexander Boudewijns Braems zoon, op den tol van Gent.

Universis presens scriptum inspecturis, Daniel de Haishove, miles, salutem. Notifico vobis quod Willelmus, filius Sygeri Tolnere, de Gandavo, et Geila, uxor eius, de consensu meo et per homines meos, quinque libras Flandrensium annui redditus, quas idem Willelmus a me tenebat in theloneo Gandensi, bene et legitime

vendiderunt Alexandro, filio Balduini, filii Abrahe de Gandavo, sibi et heredibus suis in perpetuum libere possidendas. Ita quod dictus Alexander et heredes sui de dictis quinque libris nichil penitus debent nisi solum denarium Flandrensium quolibet anno in censu absque omni interceptione, dum tamen requisiti fuerint, semel

persolvendum. Sciendum est etiam quod nec dictus Alexander...nec heredes sui occasione dictarum quinque librarum ad locum aliquem citari poterunt nec aliquo modo conveniri. Ego autem ad peticionem predictorum in robur et testimonium conventionis istius presentes litteras sigillo meo roboravi. Actum anno Domini millesimo ducentesimo tricesimo quarto.

Oorspronkelijk (XL) met afhangend zegel en tegenzegel van Daniel van Ayshove, in groen was (ruiterbeeld). - Afschrift in het Cart. fo39;

vlaamsche vertaling fo50, vo.

Er bestaat een vidimus van Cornelius, deken van Ste-Pharaïlde, 1493, 2 october.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(24)

7.

1235. -Daneel van Ayshove bekent, dat Alexander twaalf pond heeft op zijnen tol te Gent.

Universis presens scriptum visuris, Daniel de Aishove, miles, salutem in domino.

Notifico vobis quod dilectus meus Alexander, filius Balduini, opidanus Gandensis, et sui heredes habent in thelonio et pondere meo Gandensi duodecim libras Flandrensium, de quibus duodecim libris emit predictus Alexander legitime septem libras, videlicet erga Willelmum de Warde, et quinque libras erga Willelmum, filium Sygeri Tolnere, volens et obligans me et meos heredes, quod quicumque thelonium et pondus meum Gandense tenuerit, dicto Alexandro vel heredibus suis securitatem faciat ad festum beati Remigii annuatim solvendi dictas duodecim libras ad medium Martium subsequentem. Et si ad dictum terminum predicto Alexandro vel suis heredibus annuatim non fecerit securitatem sicut superius est expressum, volo et precor ballivum Gandensem ut dictum Alexandrum et heredes suos in dictum thelonium et pondus instituat et in possessionem eorumdem conservet, quoadusque ipse Alexander vel sui heredes plenarie receperint duodecim libras supradictas absque omni computatione secundum simplex dictum eorumden. Actum anno Domini MoCCoXXXoquinto.

Oorspronkelijk (XL) voorzien van het zegel van Daneel van Ayshove (ruiterbeeld) in bruin was, gedeeltelijk afgevallen; tegenzeg. met wapen.

- Afschr. Cart. fo40; vlaamsche vertaling, ib. fo51. - Er bestaat een vidimus van Cornelius deken van Ste-Pharaïlde, 1493, 2 october.

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(25)

8.

1255, december. -Hugo, kastelein van Gent, en Maria, zijne gezelnede, maken kenbaar, dat zij verscheidene cijnsen en gronden aan Immesoete, weduwe van Alexander, opgedragen hebben.

Universis presentes litteras inspecturis, Hugo, castellanus Gandensis ac dominus de Hosdain, miles, et Maria, uxor eius, in Domino salutem. Noverit universitas vestra quod nos contulimus libere et absolute dilecte nostre domine Immesoete, relicte condam Alexandri oppidani Gandensis, tres modios avene ad terram nostram jacentem ultra paludem, et sex plaustrata feni ad alterum dimidium boneria prati jacentis juxta domum Arnoldi dicti Castelains annui redditus, et unam peciam terre jacentis juxta vallum, quam Willemus de Tilia quo ad vitam suam est possidendus, et quamdam peciam terre que vulgaliter nominatur Upstal jacentis a latere pecie terre predicte ante domum Willemi prenotati, et quamdam peciam terre, que etiam vulgaliter nominatur Upstal, jacentem ante domum presbiteri Begghinarum,

extendentem se usque calcheidam terre sancte Marie et Borchstrate, similiter et vias euntes circa mansum et vallum, perfrui ad suam voluntatem sub annuo censu trium denariorum Flandrensium nobis et heredibus nostris annuatim in vigilia Natalis Domini solvendorum imperpetuum possidenda. Hanc autem collationem seu donationem omnium predictorum fecimus eidem domine Immesoete per judicium hominum nostrorum a nobis feodatorum super hoc a nobis monitorum et requisitorum.

Qui vero homines nostri habita diliberatione et concilio inter ipsos super premissis suum sub hac forma judicium protulerunt, quod nos bene et

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(26)

de jure potuimus predicta omnia eidem Immesoete et suis heredibus a nobis et heredibus nostris perpetualiter possidenda conferre sub censu prenotato et nos ipsam Immesoetam, adhibitate(1)sollempnitate debita, et judicium(2)hominum nostrorum superius nominatorum dignum duximus investire ipsam Immesoetam suosque successores post eam in vacuam predictorum ommium ponentes possessionem. Que omnia nos pro nobis et nostris heredibus erga quoscumque eidem Immesoete et suis successoribus garandizare debemus cum omnibus forisfactis infra sexaginta libras in dicta terra accidentibus que sita est extra

scabinagium nostrum de Brelo et Borchstrate. Successor autem omnium predictorum, mortuo suo predecessore, tenetur dictis Immesoete et eius heredibus in censu dupplicato nomine relevii, venditores autem predictorum in viginti quinque denariis Flandrensium dictis Immesoete et eius heredibus a qualibet marca solvere tenebuntur nomine recognitionis. Que eis cum predictis garandizare debemus cum effectu absque eorum dampno et custu. In quorum omnium testimonium et firmitatem presentes litteras sigillis nostris et sigillis quorumdam hominum nostrorum huic conventioni interexistencium dignum duximus roborandas. Actum anno Domini Mo CCoLoquinto mense Decembri.

Oorspr. - Rijksarchief te Brussel. Oork. teruggezonden uit Oostenrijk, 1857). - Voorzien van de zegels van Maria en van Simon de Valle, in geel was, afhangende aan dubb. st. van perk. Het zegel van Hugo is afgevallen.

Op den rug:De tribus modiis avene collatis Immesoete relicte Alexandri opidani Gandensis (XIVeeeuw).

Bij Duchesne,Hist. généalogique etc., preuves, p. 524 Cf. Wauters, Table chronologique.

(1) adhibita?

(2) judicio?

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(27)

[1309-1350]

9.

1309, juni 24. -Zuster Aghate, abdis van Eecloo, geeft in pacht aan Avezoete, gezelnede van Jan ser Sanderszoon, een stuk land gelegen bij den ‘ser Sanders Walle.’

Het si cont allen den ghenen die nu syn einde hir na wesen sullen, dat ic suster Aghate, bi der gracien ons Heren abdesse van Eclo, ende onse covent van der selver stede, hebben ghegheven joncvrouwen Avezoeten, Jans wijf ser Sanders soens was, in pachte een stich lands, dwelcke lant es arvachtichede der kerken van Eclo, te haren live sonder oer, omme dertich scelghe tsiars. Dewelke lant leghet tuschen ser Sanders Walle ende den lande dat behort teere capelrien te sente Jacops, de welcke capelrie der Heinrich de Blake besinghende es. Ende dese vorseide dertich scelghe tsiars sal men ons ghelden elx jars, te tween terminen van den jare, dat es te wetene, die eene helt te sente Bamesse ende die andre helt te half Marte, in sulken paymente als joncvrouwe Avezoete vorseit heffende es van haers selves rente. Vort als joncvrouwe Avezoete vorseit vart van live ter doet, sullen alle die late die versenst ende behuust hebben dese vorseide arvachtichede gheven den cloestre van Eclo gheliken ende also groten tsens als si gaven joncvrouwen Avezoeten, van der vorseider arvachticheden. Vort ghelovet ende ghevet joncvrouwe Avezoete vorseit allen den laten diere upgheseten siin ende besitten sullen, ewelicken wech over haren harveliken tsens ende haers selves harvachtichede die daer gheleghen es, omme te bringhene ten weghe ter straten. Ende alle dese vorseide dinghe waren ghedaen vor den here Boydin Parise, Symoen den Brunen ende voren den here Gielise van

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(28)

Rutslaer, tien tiden scepenen van Ghent. Ende omme dat wi suster Agathe, abdesse, ende onse covent, ende joncvrouwe Avezoete vorseit, willen, dat dese vorseide dinghe bliven goet ende ghestade, so hebben wi ghebeden den here Boydine, den here Symoene, ende den here Gielise, scepenen vorseit, dat si dese lettren hebben ghezeghelt met haren zeglen uuthanghende, in kenlicheden der wareden. Dit was ghedaen int jaer ons Heren als men screef dusentich drie hondert ende neghene, in sente Jans daghe te midden zomere.

Oorspr. - (Rijksarchief te Brussel. Oork. teruggezonden uit Oostenrijk, 1857). - Voorzien van de zegels van de drie voorn. schepenen, in groen was, afhangende aan dubb. st. van perk.

10.

1323, april 16. -Nicolaas, Daneel en Alexander ser Sanders dragen over aan Simoen van Hale hunne rechten op den ‘ser Sanders Walle’.

Wij Jan Inghel, Ghelnoet de Amman, Seghere van Sloete, Mechiel Deynoet, Pieter van der Kautren, ende Ghoessin Steppe, scepenen in Ghendt, doen te weten allen den ghenen die dese lettren sullen sien ofte hooren lesen, dat voer ons quamen alse voer scepenen in Ghent: Clais ser Sanders sone, Daniel ser Sanders sone, ende Sanders ser Sanders sone, kindre wilen ser Clais ser Sanders sone, bi den rade van den her Symoene Jourse, Janne ser Sanders sone, den her Jacoppe den Grutre, ende Ghiselbrechte den Grutre, Jan Corbeel, Jacob Corbeel, syn broeder, Mergriete, Joncfr. Aghete, ende Alise Corbeels, tfoerseids Jans

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(29)

Corbeels sustre, met Jacoppe uten Wissele, der voerseider Joncfr. Agheten wetteliken man ende voghet, ende Gherem Breebaert, Braem Breebaerds sone, ende gaven uppe ende droughen uppe in handen, met alme ende met ghiften, in allen heyghindomme Symoene van Hale, Jans sone van Mirabel, rente meester van Brabant, al dat recht dat sij hadden, hebbende ende haudende waren, int goet dat men heet ser Sanders Walle, bachten sgraven steene, streckende toten hove van sente Lisebetten, beede beenside der Lieven ende banderside der Lieven, met allen den ghelaghen diere toe behoeren, ghelijc dat gheleghen ende ghestaen es.

Ende sij ghinghens ute ende worpten sheyghindoms van den goede ende den toeboeringhen van den voerscreven goede ser Sanders Walle. Ende sij dadere toe met hande ende met monde, al dat sire toe sculdech waren te doene na de wet van der poert van Ghent, omme hemlieden der af te honthervene ende te hontgoedene, ende den voerscreven Symoene van Hale der in te hervene ende te goedene, alse in sijn wettelike coepgoet. Ende hi wasser inne ghegoet wettelike, na de wet ende constume van der poert van Ghent. Ende de voerseiden persoene alle ende elc bi hem gheloveden den voerseiden Symoene tfoerseide goet te wette te waerne up hemlieden ende up al thare na de wet van der poert van Ghent. Ende de voerseiden Symoen beval hemlieden de waersceep als recht. Ende sij verkenden ende verlijden, dat hem de voerseiden Symoen vulcommenlike betaelt hadde al dat ghelt ende goet, daer omme dat de voerseide Symoene tfoerseide goet cochte jeghen

hemlieden. Ende droughen hem oec in handen ende gaven den voerseiden Symoene alle de tsiaertren, munimente en de vastenessen van brieven, die sij hadden van den voerseiden goede, beseghelt met vele seghelen, ende

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

(30)

sonderlinghe tsiaerters beseghelt met tsheeren seghelen van Hayshove ende sijns wijfs, die in dien tijt waren, wanof dat men tfoerseide goet hilt te eenen heeweliken herveliken tsense, vrielike te haudene sonder eeneghen dienst, hervaerd, of andere exactie, omme een paer anscoen tsiaers, ofte omme drie peneghe Vlaemsche over tfoerseide paer anscoen, ghelijk dat blijct bi den voerseiden tsiaertren van Hayshove.

Ende omme dat wij scepenen in Ghent voernoumt willen, dat te allen daghen voert meer dese voerseiden dinghen in der manieren voirseit voer ons ghedaen bliven goet, vaste, ghestade ende wel ghehauden den voerseiden Symoene ende sinen nacommers, so hebben wij in kennessen van waerheden, dese lettren doen seghelen, huuthangende metten seghele van der stede van Ghent voerseit, die waren ghemaect ende ghegheven int jaer van gratien doe men screef dIncarnation ons Heeren dusentech drie hondert ende drie ende twintech, up den sestienden dach van der maent van Aprille.

Oorspr. - (Rijksarchief te Brussel. Oorkonde teruggezonden uit Oostenrijk, 1857.) - Voorzien van het zegel met tegenzegel van Gent, in groen was, afhangende aan dubb. staart van perkament.

Op den rug: Van den goeden van den Walle 1323.

11.

1323, april 26. -Gherem Brebaert en zijne broeders verkoopen aan Simoen van Hale hunne rechten op hetzelfde goed.

Wij Clays van den Pitte, Jan de Pape, Jacob van Coudenhove ende alle onse ghesellen, scepenen van ghedele in Ghent, doen te wetene allen den ghenen die dese lettren

Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Na dat Valuas nu onder de Sablones ofte soo genoemde Santenaers eene vaste woonplaetse voor syne Familie ende onderdaanen besorgt hadde, soo heeft hy sich oock in de Oorlogen tegens

Hebb’ ick oock niet aenhoort zijn kermen, en zijn suchten, Als hy voor Saul moest dagh ende nacht gaen vluchten.. Soo langh’: tot dat ick brack zijn lasterigh ghemoedt, En dat hy

Onse here meer dar hi mi sal Want redene ende verstannesse Heeft di ghegeuen ghod onse here Wlmaecten sijn ghedinkenesse 10 Ende oec te leuene embermeere. Dar du sculdech wars mede

Daar vrees ik juist niet voor; maar vander Mark begeert, Dat hier de Burgery haar' Muur en Wal verweert.. En niet daar buiten ga: dus hebt gy 't minst

procratersche ende hadde procratersche geweest van ‖ dier tijt dattet cloester iersten geslaten a) waert 3). Ende sie weren te samen één herte ende één ziele in onsen lieven heren

Mettien dat 5) Marcolf sconincx palayse wt ginck riep hi tot hem dye vrouwe die haer kint weder ghegeven was geweest biden coninck ende seide. weetti niet wat huden in sconincx

Gy hebt mij het herte genomen, mijne waerde lieve Bruyd, ja gy hebt mij het herte genomen met eene van dijne ogen, ende met eene keten van dijne hals.. + Mijn suster, mijn lieve

Eduard Poppius, Historisch verhaal, van 't gene tusschen den Synode Nationaal ende de geciteerde Remonstranten in ende buyten de synodale vergaderinghe is ghepasseert... kamer; ende