BAKHUIZEN VA.N DEN BRINK
CARTONS
VOOR DE GESCHIEDENIS VAN DEN
NEDERL. VRIJHEIDSOORLOG
CARTONS
VOOR DE
GESCHIEDENIS VAN DEN NEDERLANDSCHEN
VRIJHEIDSOORLOG.
CARTONS
VOOR DE
GESCHIEDENIS
VAN DEN
ii'D -1,RLANDSGIO VRIJEIDSBORLOG
DOOR
R. C. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK.
DERDE DRUK.
'S-GRA VENHAGE,
MARTINUS NIJHOFF.
1891.
De „Studiën en Schetsen" van BAKHTJIZEN VAN DEN BRINK hebben den grondslag gelegd voor de nieuwe beoefening onzer geschiedenis. De schat van kennis daarin opgezameld, de aanwijzing en kritiek der bronnen, de methode van bewerking der stof, dit alles verzekert hun eene blijvende waarde.
. . . . „Hij moest bij de philologen ter school zijn geweest,
want nergens elders leert men met zoo vaste hand de kritiek
oefenen als bij hen. Maar in hun school doet men den
historischen zin niet op, waarmee hij de feiten in hun
samenhang en als uit de verte overziet. Het zijn wijsgeerige
oogen, die lang op de algemeenheid der dingen hebben
getuurd, waarmee hij den loop der geschiedenis volgt. Het
is verder de blik van den dichter, waarmee hij het ver-
ledene beschouwt en als voor zijn oogen ziet levee, en het
is eindelijk het talent van den kunstenaar, waarmee hij wat
zijn verbeelding hem voor den geest heeft geroepen weet of
to schilderen, zoo levendig dat ook zijn lezers het zien".
oorspronkelijk, zoo aantrekkelijk en boeiend, dat de lezers van „de Gids", waarin zijn eerste opstellen van historischen aard verschenen, in hem den eersten onzer geschiedkundigen onmogelijk konden miskennen"
Het weinig voorkomen van de eerste en de kostbaarheid van de tweede uitgave der „ S tudien en Schetse n"
mag wel als eene der oorzaken aangemerkt worden, waarin zij, vooral bij het tegenwoordige geslacht, te weinig bekend zijn, ten minste te weinig gelezen en genoten worden. De uitgever wenscht hieraan thans te gemoet te komen door een goedkoope uitgave van eenige dezer Studien, en stelt zich voor dezen bundel door andere te doers volgen, wan- neer het blijken zal, dat zij door het publiek gewaardeerd worden.
De tekst is letterlijk afgedrukt van de tweede uitgave, door BAKHUIZEN VAN DEN BRINK zelven bezorgd alleen de nieuwe spelling is daarbij gevolgd.
1) Prof. R. Fruin over B. v. d. B. in „de G i d s" van December 1886.
Bladz.
De Adel 1
Nicolaas de Hammes 79
Andries Bourlette 95
Over den tienden penning 186
Nimmer is wellicht Pinksteren zoo kommerlijk ingewijd ge- worden als in het jaar 1568 te Brussel. Het schavot, dat nog rookte van het bloed van twintig edelen, op de beide vorige dagen vergoten, bleef staan, om met somberder pracht voor nog plechtiger strafoefening te worden getooid. Alva had den burgers op lijf en goed verboden, hunne deur te verlaten, als vreesde hij, dat het weegeschrei over het onrecht, wanneer het zich in de vrije lucht ontlastte, de wraak des Hemels zou inroepen, voordat het onrecht gepleegd was. Scherprechter en zwaard bleven onder het schavot verborgen — uit eerbied voor de slachtoffers of uit schaamte voor den gruwel ? De beroemdste en schitterendste edelman der Nederlandsche gewesten, de held van St. Quintyn, stierf, zoo als hij niet had moeten sterven, zich zelven en zijne eigene onschuld wantrouwend, en daarom geslingerd door de hoop op vergiffenis en verbitterd door hare teleurstelling. In rang aan hem gelijk, maar verre beneden hem, gelijk in de ook ditmaal onbillijke schatting der menigte, deelde Hoorne het lot van Egmont en stierf, zoo als hij geleefd had, stug en fier.
Van het onweder, dat drie dagen achtereen over aller hoofden
had gebroeid, scheen de laatste, de geweldigste slag losgebroken,
en de borst der burgerij voelde verademing, niet slechts omdat
zij zelve niet getroffen was, maar ook omdat zij voor het ver-
volg op verkoeling hoop koesterde. Zelfs de Spanjaarden vleiden
zich met die verwachting, minder uit medelijden met het beang-
stigde yolk, dan uit staatkundige berekening. Maar indien Alva ooit het wreede woord „dat de kop van een' zalm meer waard is dan de koppen van honderd kikvorschen," heeft uitgesproken, hij staafde het ditmaal door de toepassing niet. Hij woedde voort, tot zelfs in de hutten der armen, en omdat hij het deed, is het bloed, op den derden Juni 1568 vergoten, vruchtbaar geworden voor de onaf hankelijkheid onzer natie.
Voor een oogenblik moge de stem der beleedigde menschelijk- heid het koele bericht der geschiedenis of breken ; de geschiedenis zelve moge de rechtspleging als wreed, als onstaatkundig, als doelloos veroordeelen ; zij moge het vonnis wraken, als in strijd met herkomstige rechten en geheiligde instellingen, er rust op haar eene ernstiger taak, dan alleenlijk de tolk te zijn van ondergeschikte oordeelvellingen en menschelijke gewaarwordingen.
Zij moet de plaats aanwijzen, die het buitengewone feit in de orde der zaken, welke zij verhaalt, bekleedt, en door het ver- stand te overtuigen van de noodzakelijkheid der gebeurtenis, het gemoed bevredigen, dat krimpt bij de voorstelling van den gruwel.
Mag ik mijne meening zeggen : in den slag, dien Alva den adel toebracht, openbaarde zich eene hoogere rechtvaardigheid dan de zijne, en de rechtspleging van Juni 1568 werd de oorzaak eener andere orde, dan die, welke Alva zich zelven en zijnen koning beloofd had te herstellen. Hit al de afkeuring, waarmede wij billijkerwijze den forschen geweldenaar treffen ; uit het me- delijden met onschuldige of half schuldige slachtoffers, volgt niet het recht, om de gevallenen met de glorie der martelkroon te bedeelen. Eer de geschiedenis tot de heiligspreking overga, hoore zij des duivels advocaat. En zoo er zulk een optreedt, men rekene het zijner innige overtuiging der waarheid toe, dat hij die ondankbare rol op zich neemt.
Wanneer ik hierboven zeide, dat het bloed des adels vrucht-
baar voor de vrijheid is geworden, dan achte men die uitspraak
geenszins de wedergade van de bekende spreuk : dat het bloed
der martelaren het zaad van de kerk was. Ik gevoel mij niet
in staat, onzen onsterfelijken Hooft het lijden dier drie bange
dagen na te vertellen ; maar wel wenschte ik, dat de verbeelding
mijner lezers zich vooraf gevoed hadde aan zijne treffende schil-
derij. Zoo hun al de bijzonderheden der gebeurtenis voor den
geest staan, eilieve, dan zegge men mij, wat de overlevering, de overlevering, die naar haren aard alles ten voordeele der slachtoffers kleurt, men zegge mij
,wat zij anders heeft gedaan, dan ons de slagen des beuls en de krimpingen der veroordeelden voor to tellen men zegge mij, of zij van de twintig veroordeelden een groot woord, eene groote gedachte, eene groote daad der nakomelingschap heeft overgeleverd ? Of Egmont meer onzen eerbied, dan ons medelijden wekt ? Of Hoorne, in het verhaal van onzen grootsten historieschrijver, het impopulaire heeft ver- loren, dat hem bij zijn leven en naderhand zijne nagedachtenis vergezeld heeft?
Zoo men sommigen edelen de standvastigheid ten goede rekent, waarmede zij de biecht weigerden, men prijze niet te voorbarig.
Niet om hun geloof waren zij veroordeeld, maar om een staat- kundige misdaad. Eene afzwering had hen niet van den dood gered, maar over hun graf een zaligspreking ingeroepen, waar- aan zij geene behoefte gevoelden. Slechts een der edelen treedt op met eene daad, die niet bij het licht onzer zedekunde moet onderzocht worden, maar lofwaardig was in een' tijd van min- dere beschaving, waar eene list zich al te vaak met riddereer verdroeg. Jan van Montigny, Heer van Villers, trad met vrijen blik, en zijne bekenden waar hij voorbijkwam groetend, naar het schavot als naar een feest. De trommels, die op bevel van Alva de laatste snikken der stervenden moesten verdooven, zwegen, toen de beurt aan hem kwam. Hij had zijnen biechtvader beloofd, dat hij door eene schuldbekentenis zijn oordeel rechtvaardigen en door een katholiek uiteinde de geloovigen stichten zou. Maar het oogenblik van stilte, hem toegestaan, maakte hij zich ten nutte, om den aanschouwers met luide stem toe te roepen, dat hij voor de goede zaak stierf, en dat velen, die het thans anders inzagen, de waarheid zijner verklaring later zouden bevestigen.
Het is jammer, dat de onverbiddelijke kritiek geroepen is, ook
die anekdote te logenstraffen. Een andere lezing van het verhaal
is het volgende : Toen Villers stierf, werd de trommel even luide
geroerd als bij den dood der andere slachtoffers. V6Or zijn uit-
einde ontlastte Villers zijn bezwaard gemoed maar het was aan
den Franciscaner monnik, die hem bijstond. Aan dezen droeg hij
op, aan Alva te verzekeren, dat hij in de gevangenis Egmont
met beschuldigingen had bezwaard, die verdicht waren. Dus luidt het verhaal van Floris van der Haer, een Roomschgezind schrijver, maar die nooit ten gevalle der Spaansche dwingelandij zijn plicht van geschiedschrijver heeft miskend. Hij noemt als zijnen zegs- man den biechtvader zelven, Jean Gery, van wien ik geen ander kwaad weet te zeggen, dan dat hij een ijveraar was. De land- voogdes, die in de keus van hare biechtvaders nauwgezet was, had aan hem haar geweten toevertrouwd. Zij had hem, voor haar vertrek uit de Nederlanden, den koning aanbevolen voor het bisdom van Brugge ; maar Alva, — opdat ik alles zegge, wat het getuigenis van dien man zou kunnen verzwakken, — had zijne benoeming afgekeurd, door de aanmerking : dat de voorgeslagen bisschop als Waal de Vlaamsche taal niet machtig was. De muren van Vilvoirden, waar de edele slachtoffers ge- kerkerd waren geweest, hebben hunne bekentenis tot dusverre niet verraden ; het verhoor van Villers sluimert nog in het Ar- chief van Simancas ; de akten van den bloedraad liggen nog niet voor ons opgeslagen , maar ware dit het geval, dan geloof ik, dat onze wenschen kwalijk zouden bevredigd, en er weinig zou ontdekt worden, wat ter eere van Egmont, en nog minder ter eere van de naaste getuigen tegen hem, van Jan van Villers, en van zijn eigen geheimschrijver, Backerzeele, zou verstrekken.
Waar het bericht van het bloedtooneel alleenlijk gehoord werd, maakte het op de tijdgenooten denzelfden indruk als op ons, die door bijna drie eeuwen van de gebeurtenis gescheiden zijn. De namen der slachtoffers hadden een' goeden klank, en werden Alva's overige wreedheden ook niet over het hoofd ge- zien, alles, wat ten zijnen laste komt, vereenigde zich als in een brandpunt, in den gerechtelijken moord van Egmont en Hoorne.
Ontzettend was de weerklank, dien de gebeurtenis in Duitschland
vond. De rijksvorsten ontvingen het bericht der terechtstelling
met verontwaardiging ; maar de sleur der diplomatic, de eisch
van het eigenbelang, waarom vele hunner der Spaansche maje-
steit dienstbaar waren, dwongen de meesten hunne verontwaar-
diging achter eene dubbelzinnige bevreemding over de bloedige
uitkomst te verbergen ; bij anderen werd de gramschap, waar
zij tot dadelijkheid zou hebben kunnen overgaan, bezworen door
de belofte des keizers, om zich krachtig voor de Nederlanden
in de bres te stellen. Voor de met den prins van Oranje uitge- wekene edelen kon de ondergang hunner stamverwanten of vroegere meesters treurig, maar niet onverwacht zijn. Toen in den aanvang van 1568 eenige edelen, die Brederode in zijne ballingschap gevolgd waren, zich verbonden tot een' gewapenden inval in de Nederlanden, waren het zwaard, dat Hoorne's en Egmonts hoofden dreigde, het vermoeden, dat de dood van den markies van Bergen opwekte, en de ondoordringbare kerker, waarin Montigny smachtte, de beweegredenen, die, volgens hunne afgelegde verklaring, hun het zwaard in de hand gaven. Weinig tijds later en twee maanden voor de bloedige rechtspleging, maakte Willem van Oranje de brieven van Alva openbaar ; brieven, waarschijnlijk verdicht, maar in welke met meer dan profetische zekerheid geschreven stond : dat geene hoop van behoud den gevangenen heeren langer restte. Hem dus en zijne aanhangers kon de slag, toen die eenmaal trof, niet verrassen ; hij was te lang en te zeker voorzien, dan dat er niet vooruit rekening ge- maakt ware op de verontwaardiging, die hem zou volgen. Maar zoo velen in de erkentelijkheid des vorsten, in de heilige rechten door hem zelven bezworen, in den roem en het aanzien der aangeklaagden, in hun schitterend verleden, en in de twijfelachtig- heid hunner schuld, de waarborgen voor vrijspraak of vergiffenis hadden verwacht, hen trof het bericht dier terechtstelling te he- viger, naarmate het de zuiverste gevoelens der menschelijkheid beleedigde, en aan Europa het voorspel scheen eener tirannie, welke, volgens de uitdrukking dier tijden, slechts aan gene zijde der Adriatische zee, bij den Turk, hare wedergade vinden kon.
Algemeen was in Duitschland de verbittering, en een van Alva's onderworpenste spionnen, de koninklijke commissaris voor de wervingen in Duitschland, Hans Engelbert, schreef daarom aan Alva : „Hier maakt de gedane justitie de tongen los ; alle schan-
„delijke uitstrooisels tegen uwe vorstelijke genade worden gezegd
„en geloofd ; mijne ooren schieten te kort om ze te hooren, mijn
„mond om ze te weerspreken ; maar om veilig door te komen,
„ben ik gedwongen bij nacht te reizen.”
Maar welke was de indruk, dien de treurige gebeurtenis maakte
in den omtrek der gebeurtenis zelvie ? Het had bloed geregend
te Leuven, en dit mirakel was, om zoo te spreken, de beeld-
spraak, waarmede de menigte to kennen gaf, dat, nu het onge- loofelijkste gebeurd was, menschelijke macht noch berekening het lijden bepalen kon, dat het noodlot aan de natie zou opleggen.
Het was de uitdrukking des bijgeloofs, en bijgeloovigheid is de zuster en bondgenoote van slaafsche, machtelooze onderwerping.
Ook kon het der menigte, die in der Heeren glorie en grootheid niet had gedeeld, niet tot verwijt strekken, zoo zij voor hunnen val niet meer overig had dan een onvruchtbaar medelijden. Op hunne bloedverwanten, hunne stamgenooten, hunne krijgsmakkers rustte, zoo er aan bloedwraak kon gedacht worden, het allereerst die taak maar juist dezen gingen de menigte voor met het hoofd to buigen, met vreesachtige aanhankelijkheid aan den ge- vreesden tiran. Slechts een edelman, Aerschot, toonde, zegt men, duidelijk, dat hij het gebeurde wraakte, en zoo ook dit niet meer dan een gerucht ware, dat gerucht zelfs was eene hulde aan zijn karakter, waarvan men zulk een fierheid verwachtte. Maar de graaf van Hoogstraten, die dat gerucht aan den prins mededeelde, schreef tevens : „de hertog van Alva wil zich als door een ver
„schanst leger omgeven, en des noods sterven met de wapenen
„in de vuist want hij bemerkt, dat alien, zoo binnen als buiten
„het land, zijnen dood willen en wensehen, een bewijs, dat zijn
„eigen geweten hem aanklaagt, hetwelk voor duizend getuigen
„volstaat."
Floezeer bedroog zich Hoogstraten in de gezindheid van zijn yolk en van zijne bloedverwanten ! Alva zag voorzeker met ge- rustheid op de volbrachte taak neder maar zoo de rechtspleging van Juni het ongeloofelijkste en onheilspellendste was geweest, dat de Nederlanden had kunnen treffen, nog ongeloofelijker, nog onheilspellender was de beweginglooze berusting, waarmede de Nederlandsche heeren zich in het gebeurde voegden. Verzamelen wij eenige trekken.
Het is niet de vraag, welke uitvluchten rechtsgeleerden als
Viglius konden uitvinden, om, hetzij door de wet der staatkun-
dige noodzakelijkheid, hetzij door het pijnlijk bijeenzamelen van
gevallen, waarin op gelijke wijze gehandeld was, de verraderij
en het geweld to verontschuldigen, waardoor Hoorne en Egmont
gevangen en voor eene onbevoegde vierschaar terecht gesteld
werden. De algemeene meening achtte door dit bedrijf de voor-
rechten der Vliesorde verkracht en eene daad gepleegd, die zelfs aan het koninklijk alvermogen niet vrijstond. Hoe vast de over- tuiging van de onschendbaarheid der Vliesridders alien beheerschte, was kort te voren aan een overtuigend voorbeeld gebleken. De heraut van wapenen, een dienaar alzoo en geen lid der Orde, Nicolaas de Hammes, had alles gedaan om de gramschap der landvoogdes te verdienen. Zelf een der eerste teekenaars van het verbond, had hij steeds met hen gemeene zaak gemaakt, die door de geweldigste maatregelen het doel des verbonds wilden bereiken. De gunst van het beroemde krijgshoofd in den Turken- oorlog, Lazarus von Schwendi, had hem eene aanstelling in het leger des keizers bezorgd, en schoorvoetend begaf zich de Ham- mes tot zijne nieuwe roeping. Echter niet zonder van de hoofden der gereformeerde partij een afscheid te nemen, zoo luidruchtig, alsof hij den argwaan der hertogin wilde braveeren. Toen hij eindelijk vertrokken was, zond hem de landvoogdes een' brief achterna, waarin zij Karen gezant te Weenen opdroeg, de gangen van dat verdachte voorwerp nauwkeurig gade te slaan. Hammes was niet eens een geboren Nederlander, maar een Franschman ; op zijne afkomst kleefde de smet, dat hij de zoon eens priesters zou zijn ; en echter IVIargaretha wachtte zich hem aan te tasten, om de waardigheid, die hij bij 's konings Orde bekleedde : „Van den aanvang dezer onlusten af," schreef zij aan Chantonnay, den
Spaanschen gezant te Weenen, „heeft hij niet nagelaten, het zoo
„slecht te maken als maar mogelijk is ; ik houde hem voor het
„hoofd en den raddraaier van al de ranken, die er omgaan ; en
„ik zou hem zeker de straf zijner boosheid hebben laten onder-
„vinden, ware hij niet officier der Orde en als zoodanig slechts
„voor Zijne Majesteit en het Kapittel der Orde terecht te roepen.
„Sommige ridders hebben hem bij zich ontboden en onderhouden
„over wat men hem ten laste legde ; en daar hij schroomde alles
„te .bekennen, hebben zij hem aangeraden zich buitenslands te
„begeven, wilde hij niet te eeniger tijd bij den kraag gegrepen
„worden.” — Na een kort verblijf in het leger, keerde de Ham-
mes te Weenen terug, en ging voort daar en elders voor de
bondgenooten beloften en harten te winnen. Chantonnay beklaagde
zich bij den keizer. Vruchteloos ! „Konde men hem machtig
worden," schreef de hertogin, „en ergens heen voeren, waar
„hij aan een streng verhoor kon worden onderworpen, het ware
„eene dienst bewezen aan God en aan den koning maar het
„geschiede voor alle dingen in het geheim !" Nogmaals vruchte- loos ! Hammes ontkwam de lage, hem door den gezant gelegd, en op het oogenblik, waarop de tegenomwenteling zegevierde en al, wat aan het verbond had deelgenomen, naar alle zijden de vlucht nam, zond Hammes der landvoogdes eenen brief, die tusschen spot en beleediging het midden hield, en waarin hij op trotscher toon dan Brederode en Oranje den nieuwen eed weigerde en van zijne waardigheid afstand deed 1).
Zoo dacht een jaar te voren over de onsehendbaarheid der Orde de hertogin van Parma. Zoo dachten Egmont en Mansfelt, die inzonderheid, door aan Hammes het vertrek naar het kei-
4) Even zoo bescheiden handelde de landvoogdes ten . opzichte der nalaten- schap van den markies van Bergen. Dadelijk na diens overlijden, had de koning der landvoogdes last gegeven zijne nalatenschap aan te grijpen en een gerechtelijk onderzoek tegen hem in te stellen. De landvoogdes ant-.
woordde op den elfden September, en dus twee dagen, nadat Alva eigen- machtig de graven van Egmont en Hoorne had gevangen genomen, ten eerste, dat de erfgename in de plaats van den overledene was getreden, en dat gene zoo min als deze uit hare goederen, zonder voorafgaande veroor- deeling, kon gezet worden. Wat het andere betreft, de woorden zijn te merkwaardig, dan dat wij ze niet zouden afschrijven :
„Quant est dinformer contre led. marquis, Monseigneur, cela ne se peult
„faire droictement que par ordonnance et decret seullement de vostre Mate
„a ladvis pour le moms de six chevaliers de lordre pour proceder sollen-
„nellement selon les statutz dicelluy ; asscavoir le XIII, XIV et XV article
„de linstitution dud. orde, depuis amplie par statut perpetuel faict par feue
„la Mate. Imple• au chapitre tenu a Tournay en lan MDXXXI. Comment est
„aussi de mesmes des officiers dud. ordre, qui ha este cause que lon ne ha sceu
„proceder contre Hames, comme jauroie bien desire. — Que ne puis delaisser
„de representer a vostre Mate. joinct que, y ayant une multitude daultres
„subjects de pardeca et entre aultres quelques seigneurs coulpables, la raison
„vouldroit plus quil fut procede premier contre eulx que non contre les
„moins coulpables et mortz ; et si par instruction du proces diceulx led. mar- quis se trouve embarasse ou occupe de quelque faction de la nature de
„crime de lese majeste, lors lon viendra tout a temps pour proceder contre
y