• No results found

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog · dbnl"

Copied!
113
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

Harm Oost

bron

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog. Met illustraties van J.G. Kesler. E.J. Bosch Jbzn, Baarn 1922 (derde druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/oost053gero01_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Hoofdstuk I.

Vijanden in 't verschiet.

't Was een warme, luie dag. De hitte tintelde en fonkelde in de lucht, op de tenten en wagenhuiven, op de keien - overal; alles straalde een gloeiende warmte uit. De smoorhitte dreigde je ineen te drukken.

Ik was uit het kamp geloopen, geheel alleen, omdat Neef Lang-Piet, mijn beste vriend, zich op dat oogenblik bezig hield met iets anders; ik geloof borden wasschen of een ander gewichtig werk, dat meestal werd overgelaten aan Aasvogel, onzen kaffer, die nu een bezoek aflegde bij een kennis in een ander ‘lager’.

1)

Onder een blauwe-gomboom, die op een kleine groene vlakte stond als om aan te wijzen, dat hier vroeger een boerenwoning was geweest, strekte ik mijn loome leden behaaglijk uit en haalde mijn pijp uit mijn jaszak te voorschijn. Niet omdat ik alleen maar durfde rooken, wanneer Vader of een volwassene er niet bij was - sedert ik op commando was en zeventien vol, had ik recht ook in gezelschap van groote menschen tabak te

1) Een lager is een kamp; er staan dus o.a. ossenwagens en tenten in.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(3)

gebruiken - maar ik vond het lekker eens goed te dampen in de dikke schaduw van den forschen blauwegomboom.

'k Had mijn pijpje gestopt en liet de blauw wolkjes lekker om mijn neus kringelen, precies zooals ik het Neef Lang-Piet, die ruim een jaar ouder is dan ik, wel eens zag doen. Geheel op mijn gemak strekte ik mijn beenen uit, rustte met den schouder tegen een kei en tuurde tusschen de dichte vacht van donkergroen gebladerte door naar de kleine helderblauwe plekjes, die van den hemel zichtbaar waren.

't Was een uitstekende gelegenheid om een uiltje te knappen, of om eens rustig over iets te denken en daar ik volstrekt geen slaap had, zou ik tot het laatste vervallen zijn, indien mijn luiheid op dat oogenblik niet zoo groot ware geweest. Ik deed dus geen van beide, doch was al spoedig in een toestand geraakt van half waken en half slapen, waarin je droomen nog werkelijkheid zijn. Voor mijn geest trokken

herinneringen voorbij als de dunne wolkjes voor de plekjes hemelblauw, die ik zag door de blâren.

Ik dacht aan thuis, aan het prettige, vrije leven daar met broers en zusters en vader en moeder saâm. Aan de aangename verlofdagen juist doorgebracht te midden van de onzen op onze eigen plaats met mijn eigen ossen en koeien (ik had er in 't geheel tien) en mijn eigen schapen, welks aantal reeds was aangegroeid tot bij de honderd.

En ik dacht aan mijn broer, mijn oudsten broer, die zoolang was verloren geweest en toch was weergevonden. Als een nachtmerrie rees voor me op het vreeselijke gevecht aan de Krokodilrivier,

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(4)

heel ver in 't noorden, waar we bijna moordenaars geworden waren van mijn eigen oudsten broeder, die reeds op zeer jeugdigen leeftijd door Boesmans aan mijn ouders was ontstolen, onder Engelschen opgevoed was en aan de zijde onzer vijanden dienst deed als ordonnans. Nog schokte het door mijn lichaam, als ik aan het oogenblik dacht, dat onze geweren op hem gericht waren, toen hij langs het zandpad door struikgewas op ons toereed; hoe hij gewond van zijn paard stortte en door ons werd opgenomen. En als een lachende avondstond was mij de herinnering aan de dagen, die wij in zijn gezelschap thuis doorbrachten. Hij in den stoel, weggedoken in de huid van den leeuw, die door ons in de woestijn was doodgeschoten; zijn

wasachtig-bleek gelaat, dat zoo duidelijk onze familietrekken vertoonde, weggezonken in de glinsterende, gele manen van den koning des wouds. Ik dacht met heimwee aan die dagen, toen we hem lief begonnen te krijgen om zijn flink karakter, toen we de banden des bloeds gevoelden, en deze steeds sterker groeiden, onbreekbaar sterk.

Thans waren we in Natal, dagen reizens met den trein van huis. In 't zonnige Natal, het eigendom van onze vaderen, hun door den Engelschman op een schelmachtige manier ontnomen. Ze hadden er toen (zestig jaar geleden) om gevochten, om dit land, en nu, nu moesten we opnieuw strijden, weer vechten voor den verworven grond en voor onze vrijheid. In de verte, noordelijk van mij, klonk als ver verwijderde donder het gebrom der kanonnen; daar was de strijd gaande. De onzen lagen om de stad Ladysmith, waarin 13000 Engelsche soldaten opgesloten waren. Kanon-

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(5)

schoten werden dag in dag uit over en weer gewisseld. En vóór ons, van 't zuiden, kwam een machtig leger onder aanvoering van Buller opzetten. Dat leger was twintig-, misschien dertig- of veertigmaal zoo sterk als ons handjevol Boeren. Wat zou het einde zijn?

En ondertusschen zaten mijn arme moeder en mijn hervonden broeder en de andere zusters en broers thuis voortdurend in de grootste ongerustheid over ons lot. Ik verwenschte dien gruwelijken oorlog, ik verwenschte den Engelschman, die er ons in had gewikkeld en er op zulk een gemeene manier een eind aan trachtte te maken.

En hier dacht ik aan mijn vermoorde vrienden. Bong en Oom Piet du Plooy, die aan de Krokodilrivier door Engelschen, welke de vredevlag hadden opgestoken, met ontplofbare kogels waren doodgeschoten. Mijn ziel werd bitter. Ik zag niet meer de mooie, blauwe luchtplekken, waarvoor de witte wolkjes voorbijgleden. De ellende, die de oorlog meegebracht had en nog zou brengen, de haat, dien ik nog steeds voelde voor den vijand, deden mij de schoone natuur om mij vergeten. Ik haatte, ofschoon ik wist, dat dit niet mag, dat het den mensch slecht maakt; ik...

‘Jij was haast niet te vinden, neef Klein-Hendrik,’ klonk de bekende, forsche stem van mijn vriend naast me; ‘je hebt wat een lekker plekje opgezocht, luilak,’ vervolgde hij schertsend.

Ik keek tegen mijn langen makker op, tot in zijn vriendelijke oogen en maakte met mijn hand de beweging: ga naast me zitten.

‘Geen tijd hoor. De potten en pannen houden mij te veel bezig vandaag; morgen mag jij er van proeven.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(6)

Maar wat ik wou zeggen: ik moest je komen roepen; kom, ga mee.’ Met pakte hij me vriendschapelijk bij den arm en beurde mij met zijn sterke hand op.

‘Laat Vader mij roepen?’ vroeg ik.

‘Ja, er is een brief gekomen; Oom Gert heeft dien meegebracht uit het lager der Middelburgers,’ antwoordde hij.

‘Een brief van huis, van Moeder?’

‘Ja, ja, van je moeder, kom maar...’

We stapten naast elkander voort. Mijn vriend was wel een hoofd grooter dan ik en toch was ik voor mijn leeftijd volstrekt niet klein. Doch verschil in grootte belet gelukkig niet, dat men van elkaar houdt, althans Neef Lang-Piet en ik waren de beste vrienden ter wereld, zooals ik reeds zeide. We hadden ook al heel wat samen doorgemaakt gedurende de beide maanden, die we op commando waren. Nergens worden hechter banden van vriendschap en trouw gelegd, dan in den oorlog.

We wandelden naar ons lager van spitse witte tenten en wagens met ronde, blanke huiven, waartusschen de blauwe rookwolkjes opstegen, voorbij de ruime tent, waarin onze veldcornet met zijn klerk aan een tafel zat. De eerste, met het zware hoofd rustend in de groote hand, een brief dicteerend aan zijn schrijver, wiens pen vlug over 't papier gleed. Onze officier was een groote, forsche man, dapper als een leeuw.

Naast zijn verblijf was de kafferknecht en achterrijder

1)

Ou-Januari druk bezig met de vaten te waschen. Hij had de mou-

1) Een achterrijder volgt zijn meester, wanneer deze uitrijdt, en draagt zijn wapens.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(7)

wen van zijn hemd opgestroopt tot boven zijn vale ellebogen en ploeterde in 't water als de beste keukenmeid. We waren beste maatjes met Ou-Januari, die ons nog altijd heel dankbaar was, omdat we hem ter hulp waren gekomen, toen een leeuw plannen maakte om hem op te peuzelen. 't Was ons gelukt het ondier nog tijdig te dooden, ofschoon Ou-Januari zelf reeds meende, dat het te laat was.

We stonden dus in de beste verhouding tot den goeden kaffer, die eerbiedig zijn hoed afnam, toen we hem voorbij gingen en ons ‘dag, baassies!’ toewenschte.

In onze eigen tent waren we weer met ons vieren. Oom Piet du Plooy was er helaas uitgevallen, doch Oom Gert - zijn neef - had de leege plaats ingenomen, zoodat het viertal weer compleet was. Oom Gert was nog jong, een goede dertiger, met een baard, die bijna tot zijn vestzakken hing. Hij zat naast vader aan het eenvoudige tafeltje in de tent op een veldstoeltje, een zeer eenvoudigen zetel met een mat van riempjes. Vader zag er jeugdiger uit, sedert hij zijn oudsten zoon terug had gevonden.

't Is waar, zijn haren waren wat grijs, maar de groeven, die zijn gezicht begonnen te doorploegen, waren grootendeels verdwenen. Vooral nu, terwijl wij ons hutje van linnen binnentraden, stond zijn gelaat helder. Hij hield den brief van Moeder in de hand en zei vroolijk:

‘Lees eens, mijn jongen, een schrijven van huis.’

Gretig nam ik den brief aan en las begeerig den inhoud.

Moeder schreef het volgende:

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(8)

Klipplaats, 8 Nov. 1899.

Lieve Man en Zoon!

Ofschoon Ge nog maar een week weg zijt, schrijf ik nu toch al. Want Ge begrijpt, dat wij altijd, altijd aan U denken, te meer, omdat ieder hier verwacht dat bij U spoedig hard gevochten zal worden. O, ons hart is steeds bij U, en wij bidden God, of hij ons de overwinning wil geven op onze wreede vijanden. Hoe graag we ook wilden, dat Gij hier hadt kunnen blijven, ik weet dat het onmogelijk was. Ons land en onze vrijheid zijn in gevaar, en wanneer Gij vecht, denk daar dan aan en ook aan ons, dat wij voor U bidden. Ik geloof, dan kunnen wij niet verliezen.

Met ons allen gaat het nog wel. Hendrik Jan, onze verloren en teruggevonden zoon, wordt al weer sterk; hij hoopt gauw weer zooveel hersteld te wezen, dat hij ons land kan dienen door als Roodekruis-man in de hospitalen de zieken en gewonden te verzorgen. Non en Annie en Klein-Gert en al de andere kinders zeggen, dat zij U in gedachte een zoen op beide wangen geven.

Het vee is ook goed gezond; alleen Witvoet, de groote os van Klein-Hendrik, heeft een beet van een slang gehad, maar hij is al bijna niet meer kreupel.

Lieve Man, houdt Hendrik toch goed in het oog; hij is nog zoo jong.

En Gij ook, dierbare zoon, wees Uw Pa gehoorzaam, help hem, zooveel Gij kunt.

Uw teeder liefhebbende Vrouw en Moeder J.F.P. VAN ROOYEN.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(9)

Ik voelde tranen in mijn ooghoeken komen onder het lezen, en merkte niet op, dat voetstappen langs onze tent dreunden. Piet evenwel had zijn hoofd naar buiten gestoken, draaide zich haastig om en zei niets anders dan: ‘Rooinekken!’

Met zijn gewone haastigheid greep hij zijn geweer en bandelier en snelde de tent uit. Ook wij hingen den patroonband om den schouder, namen den mauser ter hand en volgden hem en andere menschen, den hoogen heuvel op, waartegen ons lager was getrokken.

Op den top stond slechts één man, wiens rechterhand rustte op den loop van 't geweer: de reusachtige gestalte van onzen veldcornet, die met de linkerhand de beweging maakte van bukken, bukken. Wij kropen nu achter klippen

1)

langs naar boven, verscholen ons zooveel mogelijk en zagen... niets, tenminste geen vijanden.

Ja, toch wel. Heel in de verte ongeveer een uur gaans van ons dwarrelde als een zwerm sprinkhanen een groote stofwolk op. Daar binnenin bemerkten we groote zwarte stippen: dat waren ze, de regimenten Engelschen. Kalmpjes bleven we toekijken, liggende achter onze verschansingen; slechts de krachtige figuur van onzen officier teekende zich af tegen de heldere lucht; zijn scherpe blik volgde de

bewegingen van den vijand, die naderde. De regimenten waren duidelijk te

onderscheiden, zelfs de rijen al. Er waren onder ons, die reeds hun geweren begonnen te laden.

‘Hoeft niet!’ zei de veldcornet, forsch maar kalm, toen hij 't gekletter van de geweergrendels hoorde.

1) Klippen zijn keien; sommige zoo groot als een locomotief, andere zoo klein als een vuist.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(10)

Met een grooten boog keerden de vijanden terug; zij hadden slechts een

schijnbeweging gemaakt in de hoop, dat de Boeren zich bloot zouden geven. Immers dan wisten ze precies waar wij lagen, en konden ze ons bestoken met hun kanonnnen.

Ze waren toch echter weinig wijzer geworden: zelfs met de beste kijkers hadden ze geen anderen Boer kunnen ontdekken dan onzen veldcornet.

Wij zagen nog eens rond. Voor ons op ongeveer tien minuten afstand stroomde de Toegela door een prachtig groene vlakte. Wie haar zoo zag zou niet kunnen begrijpen, waarom de kaffers haar den naam Kwaadrivier

1)

hebben gegeven, daar ze voortkronkelde zoo zacht, zoo kalm, dat ge zoudt wenschen altijd aan haar oevers te wonen. Maar wee, wanneer de Afrikaansche onweersbuien zich in haar

stroomgebied ontlasten; wanneer die hooge bergen in 't westen, de Drakenbergen, de wolken des hemels naar zich toezuigen. Dan rolt zij schuimend voort, brieschend als een oorlogspaard, donderend als een lawine: dan is zij werkelijk Toegela:

Kwaad-rivier.

De rust van de rivier lag nu over 't geheele landschap uitgespreid. Ieder van ons wist, dat die kalme vlakte vóór ons spoedig zou dreunen van het barsten der bommen en 't knallen van geweren; dat 't gehuil der stormende soldaten zich hier zou

vermengen met het gekerm van gekwetsten en stervenden. En toch... wij konden, wij durfden het niet gelooven, nu niet...

1) Toegela is een kaffer-naam: 't woord beteekent kwaad-rivier.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(11)

Hoofdstuk II.

Van iemand, die ons eerst hielp pannekoeken eten en daarna bij den neus nam.

De dauw lag nog over 't veld als een dichte, grijze mantel; juist kwam de zon boven den heuvel kijken.

't Was mijn beurt om toezicht te houden op het zetten van koffie en het bereiden van het eten, een plicht, die gemakkelijk vervuld kon worden, daar Aasvogel, onze kaffer, nog al bij de pinken was. Onzen eersten ketel koffie hadden we al

leeggedronken; Aasvogel was reeds de kommtjes komen halen, om ze schoon te maken.

Ik vroeg Vader, den oudste uit de tent, wat we dien middag zouden eten: gekookt vleesch met vetkoeken, of gebraden vleesch met dezelfde toespijs, toen Piet zei, dat hij een plan had, het plan namelijk, om... pannekoeken te bakken. 't Vond hartelijk bijval bij allen, behalve bij mij. Niet, dat ik de lekkere koeken versmaadde, verre van daar, maar ze te bakken, dat was een kunst, die ik nog niet had beoefend. Toen Piet zich echter bereid verklaarde, mij bij te staan, was ook ik er voor. We zouden maar dadelijk beginnen. De kaffer ging bij een buurman de onmisbare pan leenen, en daarna 't vuur opstoken. Wij haalden onzen kneedschotel en meelzak

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(12)

te voorschijn; het riviertje, dat dicht langs ons kamp stroomde, bevatte helder water in overvloed, zoodat het niet lang duurde, of Piet stroopte zijn hemdsmouwen op en klutste het deeg, dat de spatten hem op den neus en in de oogen wipten. Zorvuldig beraadslaagden wij over de stevigheid van het beslag en nadat we overeen gekomen waren, het zoolang aan te dikken, tot de lepel er in kon worden geplant zonder dat hij omviel, werd de pan te vuur gezet. De gewichtige arbeid begon. Het bleek echter al spoedig, dat mijn goede vriend de kunst ook niet ten volle kende, of ze verleerd was. De eerste vruchten van ons werk waren althans bepaald misbaksels te noemen.

Piet weet het aan de pan, en het gelukte hem werkelijk, na eenige verbeteringen in 't beslag te hebben aangebracht, eetbare koeken te maken. Zelfs bracht hij 't met Vaders hulp al gauw zoover in de edele bakkunst, dat hij de koeken met een handigen zwaai omhoog kon gooien, boven zijn hoofd een draai kon laten maken en ze dan weer opvangen.

Wij begonnen er pleizier in te krijgen. Piet zelf het meest en ik weet zeker, dat hij zich gestreeld gevoelde, toen een ruiter bij ons stilhield, die tegen hem zei:

‘Wel neef, dat lap je hem uitstekend.’

Piet keek op, groette den vreemde en vroeg of hij niet eens af wou stijgen, om van zijn koeken te proeven.

De ruiter liet zich dat geen tweemaal vragen, en alle vijf smulden we nu van het heerlijke gerecht.

De onbekende was een mooie man, met zwarten baard, netjes onderhouden. Hij droeg Boerenkleeren, bereed een flink Boerenpaard, had een Boerenzadel, een Boerenhoofdstel; hij sprak zuiver Afrikaansch, in

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(13)

't kort was op-end'op een Boer. Alleen had hij een Engelsch geweer naast zich staan en een Engelschen patroonband om den schouder.

Op Vader's vraag vanwaar hij kwam, antwoordde hij een Vrijstater te zijn, die een vriend ging opzoeken. Hun lager lag bij Ladysmith, zeide hij.

‘Hoe komt het, dat wij bijna nooit onze kanonnen hooren schieten?’ vroeg Oom Gert du Plooy.

‘Welke kanonnen bedoelt u?’

‘Wel, die om Ladysmith staan,’ zei Oom Gert.

‘Maar zij schieten wel - hoor,’ zei de man weer.

Werkelijk bulderde in noordelijke richting een geluid als van ver verwijderden donder. Nog eens en nog eens rommelde het.

We vertrouwden den vreemdeling maar half. Zijn geweer en patroongordel wekten wantrouwen, en nog iets, dat we niet konden noemen. Vader vroeg hem opnieuw:

‘U komt van den Vrijstaat?’

Hij antwoordde bevestigend.

‘Van welk district, als ik mag vragen?’

‘Van het district Vrede,’ antwoordde hij.

‘Kent u daar ook een zekeren mijnheer Verbrugge?’

‘Zeker, Abraham Verbrugge, van Roodepoort.’

‘Juist,’ zei Vader.

De man moest te vertrouwen zijn.

‘Neef, jouw koeken hebben me lekker gesmaakt, dank u beleefd,’ vervolgde hij na een pauze, terwijl hij handen en mond met zijn zakdoek afveegde.

‘Wil Oom nu al vertrekken?’ vroeg Piet.

‘Ja, Neef. Hebben jullie beiden lust om mee te

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(14)

rijden?’ Hier wees hij op Neef Lang-Piet en mij.

‘Ik wou naar de Johannesburgers,’ liet hij er op volgen, ‘en ik ken den weg niet.’

Vader gaf toestemming; wij haalden onze paarden, terwijl de kaffer de rest van de koeken verorberde.

De vreemdeling nam hartelijk afscheid van Vader en Oom Gert en vertelde, dat zijn naam Du Plooy was, Jan du Plooy.

‘Dan heet u net als ik,’ zei Oom Gert verwonderd.

‘Juist,’ antwoordde hij koel, ‘ja, ik heb familie in Transvaal.’

Wij reden het tamelijk steile pad af naar den kant van de Toegela. Nauwkeurig nam onze nieuwe kennis de plaats op, waar een onzer kanonnen verborgen was:

achter een muur van zandzakken, die een opening had, waar de loop dreigend uitstak.

Hij vroeg inlichtingen: welke menschen daar in positie lagen, en hoeveel kanonnen op die heuvelrij stonden, en eindelijk waar dan wel de Johannesburgers te vinden waren. Ik voelde me niet op mijn gemak en vestigde er zijn aandacht op, dat hij Engelsche wapenen droeg.

‘Ja,’ lachte hij, ‘dit geweer en die patroonband is van den Rooinek, die me een stuk van mijn oor heeft afgeschoten.’

Hij wees ons zijn linkeroor, waarvan het lelletje door een geweerkogel was weggenomen.

‘Maar hij heeft er om gebloed,’ vertelde hij; ‘hij heeft er geen enkel schot meer uit gevuurd. En omdat ik nu geloof, dat dit een uitstekend geweer moet zijn, daar een Engelschman er mijn oor mee kon raken, heb ik mijn mauser er voor verwisseld.’

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(15)

Wij lachten alle drie.

Vóór ons aan de overzijde der rivier lag het dorpje Colenso. Schilderachtig staken die witte huisjes af tegen 't groen van het geboomte, dat er beschermend overhing.

‘Willen we eens kijken; de brug over?’ vroeg mijnheer Du Plooy.

Wij gingen. Voorzichtig, alsof ze op eieren liepen, zetten de paarden hun voeten neer op de houten brug.

Het dorpje was verlaten van witmenschen. Alleen enkele koelies (Indiërs) staken hun getulbande hoofden voor de vensters, als wij voorbijgingen. We stegen eindelijk af op verzoek van onzen of liever van Piet's gast, bonden onze rijdieren aan een hek, en stapten een huis binnen. Doodsch en hol was het daar tusschen die kale muren.

De meubels ontbraken bijna geheel en die er nog waren, had men vernield. 't Behang was op vele plaatsen gescheurd en liet de grauwe kalk als groote wonden zien.

De Vrijstater plaatste zich op een stuk van een tafel voor een groot, ouderwetsch orgel. Hij trommelde met zijn vingers op de toetsen, zwaaide met zijn hoofd de maat en zei, dat dit het Vrijstaatsch Volkslied was, wat hij speelde. In werkelijkheid waren het niets dan oorverscheurende geluiden, die het instrument voortbracht. Een pauw zou trotsch zijn staart hebben uitgespreid, als hij het gehoord had!

Piet, die heelemaal geen oor voor muziek had, was ondertusschen eens gaan rondsnuffelen. Nog vóór onze nieuwe vriend zijn ‘volkslied’ geëindigd had, verzocht

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(16)

Piet mij hem te volgen naar een hoek der kamer.

‘Kijk eens, neef Hendrik,’ zei hij triomfantelijk, ‘kijk eens, ik heb wat ontdekt.’

In den vloer was een luik, dat hij opendeed. Ik bukte, tuurde nieuwsgierig door het gat en zag in de donkere ruimte onder den vloer den vagen vorm van eenige potten en nog andere voorwerpen.

‘De kelder,’ zei ik.

‘Ja, de kelder,’ echode de vreemdeling, die zich bij ons gevoegd had. ‘Willen we er eens een kijkje in nemen?’

Piet liet zich al naar beneden zakken, de Vrijstater en ik volgden. Eerst konden we bijna niets zien, maar toen onze oogen aan de schemering gewend waren, bekeken we de verschillende dingen, zonder iets van onze gading te vinden.

‘Wacht eens,’ zei Du Plooy, ‘ik weet wat.’

Hij klopte tegen een vat; het klonk hol.

‘Leeg,’ mompelde hij en probeerde een ander. - ‘Ook leeg - ook niets - maar dit is nog bijna vol,’ riep hij ten slotte. Hij haalde een groot mes uit zijn zak te voorschijn en drukte daarmee de spon naar binnen. Een stroom roode wijn spatte uit de ronde opening, als bloed uit de wonde van een beest, dat geslacht wordt. Hij drukte zijn mond er voor en dronk eenige teugen. Daarna keerde hij zich tot ons: ‘Lekker,’ sprak hij met de lippen smakkende, ‘lekker, willen jelui ook niet eens proeven?’

Piet ging terzijde van 't vat op de knieën liggen en probeerde te drinken. Ongelukkig echter drukte hij zijn mond niet gauw genoeg door het spongat, zoodat een

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(17)

gulp wijn over zijn borst stroomde en bij zijn kleeren inliep, zoodat hij rillend opsprong.

‘Dat is niet lekker,’ zuchtte hij, terwijl hij zich over de borst wreef.

Ik lachte hem hartelijk uit. ....

‘Wil ik een glas of een kopje gaan zoeken?’ vroeg de vreemdeling. Vóór wij geantwoord hadden, wierp hij zich met het bovenlijf op den rand van de opening in den vloer, werkte zijn beenen omhoog, richtte zich op en... smakte meteen het luik dicht. 't Was nu op eens een Egyptische duisternis in den kelder, en vóór we eigenlijk goed begrepen, wat er gebeurd was, hoorden we boven onze hoofden een zwaar voorwerp verschuiven, en een stem, die spottend riep: ‘Good bye

1)

, drinkt niet te veel wijn.’ Met vernamen we 't gedreun van voetstappen, die zich snel verwijderden.

‘Wat... wat is dat!’ zei ik onthutst, met gedempte stem.

‘Doe open, doe open!’ riep Piet. Terwijl bonsde hij met zijn vuisten tegen het luik.

‘Schurk, verrader, doe open, of ik schiet je dood door den vloer heen.’

We luisterden. Er heerschte een angstige stilte. Ik voelde me in 't geheel niet op mijn gemak in dit duister hol; we waren overgeleverd aan dien Du Plooy. Wie weet, wat hij met ons in den zin had!

Onwillekeurig fluisterend vroeg ik:

‘Waar ben je, Piet, waar zit je?’

Ik stak mijn hand uit, die de zijne ontmoette.

‘We moeten er uit, Neef,’ zei ik.

1) Vaarwel.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(18)

‘Zeker,’ antwoordde hij, ‘maar hoe? De schelm heeft het zware orgel op het luik geschoven.’

‘Samen duwen,’ raadde ik.

We probeerden het, maar zonder succes.

‘Die schurk,’ mompelde Piet nog eens en liet er op volgen: ‘Weet je wat we moesten doen; op een vat gaan staan en dan met den rug het luik omhoog drukken.’

Met zoeken en tasten, waarbij we onze kleeren voelden nat worden van den wijn, die nog maar steeds uit het spongat borrelde, gelukte het ons een paar vaten onder het luik te rollen. We zetten ze overeind, gingen er op staan, met gebogen rug, de handen steunende op de dijen.

‘Een - twee - drie!’ telde Piet en tegelijk duwden we uit alle macht. Werkelijk gelukte het ons het luik zoover te openen, dat een smalle strook licht naar binnen viel. Daardoor aangemoedigd drukten we nog sterker onze ruggen tegen het hout, doch het orgel bleek ons te zwaar.

Wat nu te doen? We moesten er uit ten koste van wat ook. Du Plooy, of hoe hij mocht heeten, kon elk oogenblik terugkomen met een aantal Engelsche soldaten, want dat hij een verrader was, geloofde ik zeker. Buitendien was 't verblijf in dezen donkeren kelder op zichzelf reeds verre van aangenaam.

‘'k Heb een plan,’ riep Piet op eens verheugd. Hij sprong naar beneden; ik hoorde hem over den steenen vloer loopen, tegen de potten en andere voorwerpen schoppen en weer terugkomen.

Hij drukte mij iets in de hand. 't Was een van onze

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(19)

geweren, die we neergezet hadden tegen het volle wijnvat, welks inhoud er aanleiding toe gegeven had, dat wij in zulk een netelige positie verkeerden.

‘Wat moet ik daarmee doen?’ vroeg ik verbaasd.

‘Door de gleuf steken, als wij het luik omhoog geduwd hebben,’ antwoordde hij.

Ik begreep hem. Opnieuw telde Piet tot drie, weer drukten wij onze ruggen tegen 't luik en viel een lichtstraal naar binnen. Naar Piet's aanwijzing stak ik met de eene hand den loop van 't geweer door de opening. Den mauser gebruikten wij nu als hefboom. Iets kraakte en rommelde boven ons en tegelijk flapte het luik open.

‘Gewonnen,’ schreeuwde Piet en wipte meteen den kelder uit. Ik reikte hem 't geweer aan, haalde gauw het andere en sprong eveneens het gat uit.

Wij stormden naar buiten, naar het hek, waaraan we onze paarden hadden

vastgebonden. Gelukkig waren de dieren er nog, dat wil zeggen Blesbok en Schimmel;

het derde was evenals zijn meester verdwenen.

Wij sprongen in den zadel en volgden de sporen van den ruiter, die ons de poets gebakken had. Ze waren diep; een bewijs, dat hij een jaag-galop gereden had.

Ook wij zetten onze paarden aan en waren al spoedig buiten het dorp. Een Indiër, wien we vroegen, of hier misschien ook een baas hard was voorbijgereden, gaf zulke verwarde antwoorden, dat we er niets wijzer door werden. We spoedden ons verder.

‘Daar is hij!’ riep Piet en drukte tegelijk Schimmel de sporen in de zijden, dat het dier als een wervelwind vooruitstormde. Ik volgde hem en zag heel in de verte naar de zijde der Engelschen een man kalm voortrijden,

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(20)

die een grooten doek zwaaide. Spottend wuifde de spion ons 't afscheid toe! We waren echter nog maar nauwelijks yeenige honderden passen buiten het dorp, toen ook hij wegjaagde, steeds in de richting van de plaats, waar wij dien vorigen dag onze vijanden hadden gezien.

‘We halen hem niet in,’ zei Piet, terwijl hij zijn paard tot staan bracht, ‘maar een patroon waag ik toch aan hem.’

Wij sprongen af, zetten 't vizier op 2000 Meter

1)

en gooiden 't geweer aan. Onze schoten knalden, doch de Engelschman bleef doorrijden.

‘Die ellendeling!’ schreeuwde Piet, stampvoetend van drift, ‘die spion!’

‘Hij heeft ons bij den neus gehad, ou-maat,’ zei ik, lachend om Piet's woede.

Mijn vriend balde zijn vuist en schudde die, alsof hij meende, dat de spion voor hem stond.

‘Ik ontmoet je nog wel eens weer, wacht maar, wacht maar, leelijke Rooi-nek,’

gromde hij.

Wij zagen nu niets meer dan een zwarte stip, die achter een platten heuvel verdween.

Daarop keerden wij door het dorp terug naar de Toegela-brug.

1) Het vizier is een schuifje, dat zich achter op den loop van 't geweer bevindt. Voor op den loop zit de ‘korrel’. Mikt men nu op een voorwerp, dan kijkt men over dat schuifje. 't Geweer moet zoo gehouden worden, dat de ‘korrel’ juist het voorwerp bedekt, dat men wil raken.

Op het vizier (het schuifje) staan cijfers. Schat men den afstand naar het voorwerp op b.v.

600 Meter, dan wordt het schuifje bij het cijfer 600 gezet. Is men 2000 Meter van het voorwerp, waarop geschoten wordt, dan schuift men het vizier omhoog tot bij het cijfer 2000, met andere woorden men schiet met het vizier op 2000 Meter.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(21)

‘Hij heeft ons bij den neus gehad, ou-maat’, zei ik.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(22)

‘Het vat is nu al leeggeloopen,’ zei Piet.

‘En je pannekoeken zijn ook op,’ spotte ik.

‘Ik ga niet weer pannekoeken bakken,’ zei hij beslist, en daarna: ‘Maar we moeten den generaal waarschuwen.’

Ik was dat volkomen met hem eens, en we besloten de tent van generaal Botha, die in de richting van Pietersheuvel stond, op te zoeken.

Opnieuw reden we de lange brug over; een fraai stuk werk, dat de Engelsche Regeering verscheidene duizenden guldens heeft gekost, als men tenminste gelooven mag, wat die Regeering zelf

1)

op de brugleuning heeft laten vermelden..

Nog maar nauwelijks waren we aan de overzijde, of twee ruiters kwamen ons te gemoet. De eene was een man in de kracht van zijn leven, een weinig gezet, met blozende wangen, een geniaal gevormden mond en helderblauwe kijkers, die kalm en nadenkend voor zich uit staarden. Hij was gekleed in khaki

2)

en droeg geen ander wapen dan een revolver. 't Was Generaal Louis Botha; die naast hem reed was zijn adjudant.

Ofschoon hij evenmin als eenig ander Boeren-generaal een onderscheiding droeg, zou ieder dadelijk in hem den man van invloed hebben gezien. De geheele indruk, dien zijn persoonlijkheid maakte, de manier, waarop hij zijn schimmel bestuurde, de waardigheid

1) Op de brugleuning stond ongeveer dit: ‘De Regeering heeft deze brug laten maken voor de som van (ik meen) p.st. 18000 (f216000).’ Later hebben de Engelschen die brug zelf stukgeschoten.

2) Een gele stof, waarvan ook de Engelsche soldaten-uniformenvervaardigd worden.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(23)

van zijn houding en vooral de verheven kalmte, die uit zijn diep-blauwe oogen, ja uit al zijn bewegingen sprak, gaven dadelijk den indruk van meerderheid over degenen, die hem omringden. En die verheven kalmte bezielde hem, wanneer na een groote overwinning iedereen jubelde en juichte, zoowel als in tijden, wanneer elk rechtgeaard burger 't hart samenkromp bij de gedachte aan wat te wachten stond.

Met diezelfde kalmte ging hij zijn mannen voor, wanneer een twintig- of dertigvoudige vijand moest verdreven worden uit zijn schuilhoeken; en door die innerlijke, doordringende kracht wist hij vluchtenden zoo te bezielen en een riem onder het hart te steken, dat ze opnieuw 't geweer laadden en terugstormden, om zich desnoods tegen een muur van vijandelijke bajonetten te pletter te loopen. Met zijn groote vriendelijkheid, die voor oud en jong dezelfde was, reed hij ons tegemoet en groette beleefd terug, toen wij onze hoeden afnamen.

‘Wie heeft daar juist geschoten?’ vroeg hij.

‘Dat waren mijn viend en ik, Generaal,’ antwoordde Piet.

‘Jullie wisten zeker niet, dat dit niet mocht; er staat boete op,’ vervolgde hij, dreigend den vinger opstekend.

‘We mogen toch wel op een Engelschman schieten, Generaal,’ zei Piet weer.

‘Was daar dan een vijand?’

Wij vertelden nu een en ander. Generaal Botha en zijn adjudant lachten, dat zij schudden, toen ze hoorden van dien kelder, maar fronsten hun wenkbrauwen, toen ze vernamen van de inlichtingen, die de spion verkregen had.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(24)

‘In elk geval ben ik blij, dat jullie mij alles zijt komen vertellen. - Je kunt van geluk spreken, dat die Engelschman jullie paarden niet heeft meegenomen,’ sprak de Generaal.

‘Dat is uit dankbaarheid voor de pannekoeken, Piet,’ merkte ik op.

‘De pannekoeken?’

Ook de geschiedenis van het pannenkoekenbakken kwam ter sprake.

‘Die Rooinek heeft jullie aardig bij den neus genomen,’ zei de Generaal lachende, en vriendelijk groetende reed hij weg, door zijn adjudant gevolgd.

Ook wij keerden terug naar onze tenten.

Dien nacht werden enkele onzer kanonnen verplaatst.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(25)

Hoofdstuk III.

Januari verliest zijn spraak en bijna het leven.

Westelijk van het dorp Colenso op den noordoever van de Toegela verheft zich een kleine heuvel, met zware klippen bezaaid. Als uit eerbied daarvoor wijkt de rivier een weinig naar het Zuiden om zich met lenige bochten voort te slingeren tusschen de bergen door.

Die heuvel was des nachts door ons bezet. Gedurende den dag lagen wij rustig in onze tenten, die door een hoogen kop aan het oog der Engelschen waren onttrokken.

Doch nog maar nauwelijks was 's avonds de korte schemering overgegaan in nachtelijke duisternis, of wij waren reeds te paard aangekomen bij den bedoelden heuvel, die als een reusachtige schildwacht tegen de blauwe lucht afstak. Onze rijdieren bonden we aan elkaar en dan wikkelden we ons in de deken, om te gaan slapen. Bij beurten werden we gewekt, vier aan vier, teneinde op ‘brandwacht’ te staan, zooals wij, Boeren, dat noemen. Om de twee uren werd die wacht afgelost.

't Was ongeveer negen uur in den avond, en daar mijn vriend en ik wisten, dat wij

‘de Engelschen moesten oppassen,’ zooals Piet het noemde, lieten we onze dekens op het zadel liggen.

Met nog twee anderen slopen we door de dichte duis-

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(26)

ternis achter onzen korporaal, die ons zou gaan brengen naar de ‘wachtplek’. We stootten onzen voet tegen een klip, die we niet konden zien; we struikelden soms, als we tusschen een paar rotsen bekneld raakten. Maar we kwamen er.

‘Twee man aan deze zijde van den kop en twee aan de andere,’ fluisterde onze korporaal. ‘Neef Piet en Neef Hendrik blijven hier. Hij wees ons op twee groote keien, waarachter we ons neervleiden.

‘Niet rooken; geen vuurhoutje

1)

aansteken; niet anders dan fluisterend spreken;

tweemaal ‘halt’ roepen vóór je schiet; het wachtwoord is ‘vrijheid’. - Dat waren de orders.

Kalm en gemakkelijk zetten we ons neer, evenwel zóó, dat we naar alle kanten goed konden uitzien; we laadden onze geweren en wachtten.

‘We laten ons nu niet weer beet nemen door een Engelschman,’ fluisterde Piet.

Ik was het met hem eens.

Met onze oogen trachtten we door de duisternis te boren. Vóór ons was als een even oplichtende streep de Toegela; aan onze rechterhand een dikke zwarte lijn, een droge sloot; anders was het een vale nacht om ons heen.

Doch boven spande zich als een hemelsblauw kleed met duizenden sterren bezaaid de heldere Afrikaansche lucht. Ver aan den horizon vóór ons flikkerde nu en dan een rose vlam op: een wachtvuur der Engelsche soldaten.

1) Lucifer.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(27)

We lagen doodstil en fluisterden soms alleen een enkel woord. Onze zenuwen waren gespannen, omdat we gevoelden welk een groote plicht op ons rustte. Waren wij niet verantwoordelijk voor de levens van al onze menschen, die achter den heuvel kalme rust genoten? Geen geluid ontsnapte ons oor: noch het langzaam schuren van het water der rivier langs den wal, noch 't schuifelen van den wind door het hooge gras;

noch... maar ik meende daar iets verdachts te hooren en richtte me een weinig op om beter te kunnen luisteren.

‘Hoor je niets?’ vroeg ik heel zacht aan mijn vriend.

‘Ja, voetstappen op zand.’

Nu was 't weg, dan weer konden we het duidelijk hooren. ‘Kijk daar...’ Piet wees op de sloot, waar een menschenlichaam zichtbaar was, heel flauwtjes maar.

Hij hief zijn geweer op; doch ik drukte dat naar beneden....

‘Laat hem nader komen,’ fluisterde ik. De gedaante kwam dichter bij, de

voetstappen werden steeds duidelijker. De sloot boog zich naar de plaats, waar wij lagen, zoodat het niet lang duurde, of de donkere schaduw was tot op vijf en twintig meter genaderd.

‘Halt!’ riepen we tegelijk; en herhaalden het: ‘halt!’

We zagen nu, dat de man zich omdraaide en in allerijl vluchtte.

Twee lichtjes flitsten uit de loopen onzer geweren; twee schoten knalden: de gedaante was verdwenen.

Wij holden van den heuvel af naar de plaats, waar

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(28)

we den man het laatst hadden gezien; sprongen hals over hoofd de sloot in en hoorden zacht kermen. Voor ons lag iemand, als een groote git-zwarte schaduw.

‘Een kaffer,’ zei Piet, die zich over hem bukte; en aan den reuk, die mijn neus binnendrong, bemerkte ik, dat hij gelijk had.

‘Zeker een, die de Engelschen als een spion gebruiken.’

‘Als ik dat zeker wist, joeg ik hem dadelijk nog een kogel in den kop, want hij is niet dood,’ zei Piet.

Ondertusschen begon zich een groot aantal mannen om ons te verzamelen, die door het schieten opgeschrikt, een onderzoek kwamen instellen. Ook de veldcornet was dadelijk bij de hand. Hij trok zijn jas uit, hield die naar den kant, waar de Engelsche schildwachten stonden, en stak een lucifer op. Hoe groot was onze verwondering en spijt, toen we zagen, dat de kaffer, op wien we geschoten hadden, niemand anders was, dan... Ou-Januari. Het bloed stroomde hem uit een wond aan den eenen arm. Toen de veldcornet met een tweede lucifer lichtte, zagen we, dat er eveneens rood vocht uit zijn schouder sijpelde. Een derde lucifer en we hadden gelegenheid het vale gelaat en 't slappe lichaam van den armen kaffer duidelijker op te nemen.

O, wat hadden we een spijt, toen we onze vergissing bemerkten! Trouwens ieder betreurde het, de veldcornet niet het minst, want Ou-Januari was een vlijtige, getrouwe knecht. Wij vreesden, dat onze officier ons een strenge berisping zou toedienen.

Maar dat liep heel gelukkig af. Terwijl eenige mannen den gekwetste achter den heuvel droegen, en wij terug wilden keeren naar

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(29)

onze ‘wacht-staan-plek’, zei de veldcornet, geheel tegen onze verwachtingen: ‘Goed wakker geweest, zeuns; best opgepast.’

Wij zeiden zoo iets, dat het ons zoo erg speet van den trouwen Januari, en vroegen vergiffenis, maar onze goede voorman klopte ons bemoedigend op den schouder:

‘'t Is beter zoo, dan dat je hem zijn gang had laten gaan; slaapkoppen kunnen we in den oorlog niet gebruiken... en nu, gaat maar weer naar jullie plaatsen.’

Wij keerden dan terug naar onze positie achter de beide klippen en keken weer scherp rond en luisterden opnieuw als een reebok, die de nabijheid van den jager ruikt.

Het scheen, alsof onze avonturen van dezen avond nog niet geëindigd waren. Want toen het ongeveer liep tegen den tijd, dat we moesten worden afgelost, zagen we opnieuw iets bizonders: een wit paard, waarop de lichaamsvorm van een ruiter zichtbaar tegen de lucht. Ook hij kwam naar ons toe; duidelijk hoorden we het strompelen van het rijdier over de klippen.

‘We laten hem komen, dat hij ons goed kan verstaan, en schieten dan raak, als hij niet antwoordt,’ fluisterde Piet aan mijn oor.

We lieten hem naderen tot tien meter van den heuvel; richtten ons tegelijk op, met het geweer aan den schouder en schreeuwden: ‘halt!’

‘Vriend!’ antwoordde de ruiter en hield zijn paard in.

‘Sta, of ik schiet!’ schreeuwde de voorbarige Pieter.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(30)

Met onze geweren gereed stapten we op den vreemdeling af.

Op een vijftal passen genaderd, vroegen we het wachtwoord.

‘Vrijheid,’ antwoorde hij zacht.

De stem klonk ons zoo bekend in de ooren; we traden dichter bij, en namen onze hoeden af, want het was niemand anders dan Generaal Botha.

‘Dat is een goede plaats om op wacht te staan,’ zeide hij op zijn kalmen, vriendelijken toon, ‘en’, vervolgde hij, ‘en jullie hebben goed opgepast, zeuns.’

Daarna dichterbij komende, herkende hij ons.

‘O, ik ontmoette jullie voor een paar dagen reeds’, lachte hij, ‘flink zoo, jongens, flink zoo.’

Hij reikte ons de hand, drukte de onze warm en reed daarna achter den heuvel, om met onzen kommandant en den veldcornet te spreken.

Toen wij afgelost werden, was onze eerste gang al naar den armen Ou-Januari.

De veldcornet had zijn wonden eigenhandig verbonden en hem op een rietmat gelegd.

Er was heelemaal geen gevaar bij, vernamen wij tot onze blijdschap. Alleen had de kaffer door den schrik zijn spraak verloren. ‘Maar die komt wel terug,’ verzekerde zijn baas ons.

‘Och’, liet hij er op volgen, ‘Ou-Januari is zoo bang als een haas, maar onder zijn zwarte huid klopt het hart van een wit-mensch.’

Wij namen de dekens van de zadels, ontrolden ze, en geen vijf minuten daarna sliepen we onder de duizenden starren-oogen even lekker als bij Moeder thuis.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(31)

Hoofdstuk IV.

Voor den slag.

Evenals ieder levend wezen voelt, dat er onweer broeit in de lucht, zoo voelt een krijgsman, dat een groote slag op handen is.

Evenals een vogeltje wegschuilt onder het dichte bladerendak van een boom, zoo zoekt een Boer dekking achter rotsen of in slooten, als het gevaar nadert.

Maar ieder begrijpt, dat er ook een groot verschil bestaat tusschen dat vogeltje en dien Boer. Dit steekt angstig zijn kopje in de veeren en drijft zijn nageltjes

krampachtig in den tak, wanneer de bliksemstraal flitst en de donder voor de eerste maal door 't luchtruim rommelt. De Boer steekt juist zijn hoofd boven de klip of 't walletje vóór hem, en wacht, tot zijn vijand op zulk een afstand is genaderd, dat hij zeker is van zijn schot. En al beeft dan ook zijn lichaam, als een bom dicht bij hem uit elkaar spat, of duizenden geweer- en maximkogels om zijn ooren fluiten, hij wacht. En is de vijand nabij gekomen, dan brandt hij los, en zijn moordend mauservuur woedt onder de soldaten, die tegenover hem staan, dat ze vallen als halmen voor de zeis.

Wij allen voelden elken dag sterker, dat er iets bij-

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(32)

zonders gebeuren zou. Ik moet bekennen, dat dit gevoel mij drukte. Wel was ik in een enkel gevecht geweest, maar toch, den eigenlijken vuurdoop had ik nog niet ontvangen. Toen was ik nog niet slecht genoeg, om er lust in te hebben een mensch dood te schieten, ook niet al was het een Engelschman. Evenwel, mijn plicht legde me op, mijn best te doen.

Op zekeren nacht, een paar etmalen nadat gebeurde, wat in het vorig hoofdstuk is verteld, zei onze veldcornet, dat hij order had gekregen om ons posities te laten maken. Wij lagen als naar gewoonte achter den kleinen heuvel, op den oever der Toegela. Dadelijk stonden we op en begonnen aan den arbeid. Er waren een aantal houweelen en spaden gezonden, waarmee sommigen aan de linkerzijde van den heuvel een voor groeven, diep genoeg om hun lichamen tot de schouders verborgen te houden.

Vader, Piet en ik klommen met anderen naar boven om daar ons fortje te maken.

Al spoedig hadden we een goed plekje gevonden. Er lagen reeds twee groote klippen;

uit den omtrek rolden we nog eenige aan, die we er naast opstapelden, zoodat we langzamerhand een stevigen ‘klipmuur’ vóór ons en aan onze rechterzijde kregen. 't Was een moeilijk werk, waarbij niemand een woord sprak. Als zoovele spoken waarden de menschengedaanten rond, ieder zich beijverende zoo spoedig mogelijk gereed te zijn. Dof klonken de slagen der houweelen in den rotsachtigen bodem, hol klotsten de keien tegen elkaar in dien stillen, geheimzinnigen nacht.

‘Is het zoo goed, Pa?’ vroeg ik zacht.

‘Hier nog wat hooger,’ antwoordde Vader op den-

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(33)

zelfden toon. Op zij moesten nog een paar klippen worden aangebracht. Piet rukte er eenige los met zijn sterke armen, ik rolde ze aan en Vader pakte ze op hun plaats.

‘En nu een spa,’ zei Vader.

Ik haastte me er een te leenen van de andere mannen; Vader groef achter ons muurtje den grond weg; Piet en ik haalden wat droog gras, dat we in den kuil strooiden. Aangenaam gestemd en vol vertrouwen op de toekomst, legden we ons in positie neer, 't geweer over de klip, om eens te onderzoeken, of de gelegenheid om het veld aan de overzijde van de rivier te bestrijken, goed was.

In het Oosten begonnen de bergtoppen reeds duidelijk af te steken tegen de lichtende lucht. Een oogenblik later rees juist tusschen twee hooge heuvels de zon op.

‘Zie je daar die zwarte bergen, waar de zon juist tusschendoor komt kijken?’ vroeg Vader, ‘daar is Weenen.’

‘Waar Grootmoeder door de kaffers is vermoord?’

‘Juist, Hendrik. Weenen heet het dorpje tusschen die twee heuvels, omdat voor ruim zestig jaar daar zooveel tranen zijn geweend op de graven van vrouwen en kinderen, wreedaardig vermoord door de Zoeloe's.’

‘Die ellendelingen,’ mompelde Piet.

‘Wij liggen nu eigenlijk op onze eigen plaats,’ zei Vader weer.

‘Op onze eigen plaats?’ vroegen wij verwonderd.

‘Ja,’ antwoordde Vader, ‘zie je: daar dat riviertje is Onderbroeksspruit; dien naam heeft mijn Vader er aan gegeven en deze heuvel lag nog op zijn grond.’

‘Waarom Onderbroeksspruit, Pa?’

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(34)

‘De kaffers hebben een onderbroek van mijn Vader gestolen, toen hij met zijn wagen bij die spruit stond. Maar later zijn de Engelschen gekomen; onze menschen moesten of weer Engelsche burgers worden of voorttrekken naar een ander onbewoond land.

En zoo heeft mijn Vader deze plaats verlaten, om in Transvaal vrij te kunnen leven.

Dit land is gekocht met ons bloed en onze vijanden hebben de vruchten geplukt van het lijden en het werken onzer vaderen.’

‘En nu zullen ze alweer het land nemen, dat onze grootvaders met zooveel moeite bewoonbaar hebben gemaakt, die roovers,’ zei Piet.

‘En daarom moeten we vechten, kinders; want zoo iets moet nooit, nooit gebeuren.

Een Engelschman en een Boer kunnen evenmin samenwonen in één land, als een bok en een schaap in een kraal. We zullen moeten vechten, tot we geheel vrij zijn of dood.’

Na een korte stilte vervolgde Vader, terwijl hij wees op groote stofwolken, die op ongeveer een uur afstand vóór ons optrokken:

‘Ziet, jongens, daar voor ons trekken onze vijanden vanouds bij duizenden op; wij zullen spoedig moeten vechten tegen een geweldige overmacht. Maar blijft kalm, schiet niet, vóór onze veldcornet het sein geeft; weert je dapper, maar houdt je lichaam zooveel mogelijk verborgen. Zich onnoodig bloot geven is God verzoeken. Blijf maar bij mij, als het zoover is, en doet precies als ik. - Zul je dat?’

Wij gaven Vader zwijgend de hand.

‘En mochten we dan sneuvelen, kinderen,’ vervolgde Vader, een weinig aangedaan, - ‘we hopen op God's

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(35)

genade. Daar heeft al veel bloed gevloeid, gestroomd soms... Boerenbloed. En er zal nog veel meer vergoten worden, vóór we geheel onafhankelijk zijn; maar we moeten onzen plicht doen, dan komt alles recht...’

Dien dag moesten we in onze posities blijven. Enkele mannen werden uitgezonden naar het lager, om eten te gaan halen. Onze paarden werden gekniehalsterd

1)

en het veld ingejaagd. 't Begon langzamerhand warm te worden, heel warm, waarom onze veldcornet ons verlof gaf in de droge sloot onder de struiken, die daar groeiden, een schaduwrijk plekje te zoeken. Evenwel bleven er wachters op den heuvel achter, die den vijand voortdurend in het oog hielden. We rookten ons pijpje op het koelste plekje, dat we maar vinden konden en praatten heel gezellig; we ‘gezelsten’, zooals een Boer dat noemt. Heel lang echter konden we daarvan niet genieten, want eensklaps knalde iets in de lucht als een enkele donderslag; over ons huilde iets als een reusachtige tor, en oogenblikkelijk daarop hoorden we een nieuwen slag, die aan een dynamiet-ontploffing deed denken. Dat gebeurde alles veel gauwer, dan ik het kan vertellen, en bijna even snel volgde een tweede knal, hoorden we 't gehuil opnieuw, barstte een andere bom. Dadelijk sprongen we op de been, en keken vorschend rond.

Aan de andere zijde van onze paarden stegen een paar stofwolkjes als van een dwarrelwind omhoog en boven die stofwolkjes dreef een pluim van gelen rook.

1) De halsterriem werd vastgebonden aan de knie, waardoor het dier zich slechts met moeite kon verwijderen.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(36)

‘Lydiet-bommen’,

1)

zei Vader kalm. We richtten onzen blik naar den heuvel aan de overzijde der rivier. Daarachter waren de vijanden gekampeerd, dat wisten we. En zie, een korte lichtstraal flitste van den heuvel, weer donderde een paar seconden later het groote scheepskanon der Engelschen, kort daarop schoot een bom opnieuw aan de andere zijde van onze paarden den grond in en wierp een straal van zand en lydiet in de heldere lucht.

‘Paarden halen,’ orderde onze veldcornet met zijn geweldige stem. De Rooinekken hadden het op onze paarden gemunt, en dat hun bommen niet tusschen die dieren hun doodende kracht uitoefenden, was alleen te danken aan de onbekwaamheid van hen, die de stukken bedienden.

We liepen zoo hard mogelijk de vlakte over, waarop de dieren graasden. Soms huilde een bom over onze hoofden en dan bukten we ons, ofschoon we wisten, dat dit dwaasheid was. Sommigen bukten zelfs zoo diep, dat ze op den neus in 't zand rolden. Anderen lieten zich plat op den buik achter een mierenhoop vallen, alsof die hen kon beschutten!

Bij de verschrikte paarden gekomen zocht ieder zoo spoedig mogelijk het zijne veilig in de droge sloot te brengen.

‘Waar is Blesbok?’ vroeg ik.

‘En waar is Schimmel?’ vroeg Piet.

Niemand beantwoordde natuurlijk onze vraag.

1) D.w.z. bommen, die met een gele giftige stof, lydiet, zijn gevuld.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(37)

We zochten, we spiedden in het rond: geen wit en evenmin een bruin paard, dat op het onze geleek.

Reeds waren de meesten met hun dieren in veiligheid; de bommen vlogen in steeds grooter getale over ons, barstten steeds dichter bij ons, en nog altijd was er geen Blesbok noch Schimmel te ontdekken.

Eindelijk waren we maar met ons tweeën meer op de vlakte, die als omgeploegd werd door de scheurende bommen. Neen, we waren toch niet alleen. Vader had zijn paard bemachtigd, en hij jaagde nu het veld over om onze dieren te zoeken.

Soms sloeg een bom tusschen ons en hem in den grond en werd hij door de stof- en lydietwolk aan ons oog onttrokken. We vreesden, als de wolk optrok, slechts de verminkte lijken van hem en zijn paard op 't veld te zien, maar gelukkig werd hij niet getroffen en bleef hij rondzoeken. Ik was angstig; telkens als de grond dreunde van den slag, was het of ik den schok door mijn lichaam voelde.

‘Wel,’ zei Piet, die nog altijd naast me 't veld over holde, ‘wel, die Rooinekken hebben groote bommen, maat... Werkelijk...’ schreeuwde hij, toen er een op een tiental passen afstands van ons in den grond boorde... ‘ze doen me schrikken!’

‘Daar zijn ze!’ riep ik blij en holde naar Vader, die zwaaide met zijn hoed, ten teeken dat hij onze paarden gevonden had.

De tong uit den mond van 't harde loopen, kwamen we bij hem aan. De dieren hadden zich aan 't malsche gras in een drogen put te goed gedaan, maar de kuil was diep genoeg om ze geheel voor ons te verbergen.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(38)

‘Wat een weer!’ merkte Piet op, die zijn koelbloedigheid nooit verloor. Zoo gauw mogelijk deden we onzen paarden den halsterriem bij wijze van toom in den mond en wilden op den rug onzer dieren springen. Doch eensklaps wierp een ontzettende knal ons tegen den grond; een onaangename, zure reuk prikkelde mijn neus, toen ik weer opstond en naar mijn paard omzag, dat gelukkig maar eenige passen van me af stond, brieschende als een jonge leeuw, en met groote oogen starend naar iemand, die voor zijn voeten lag. Tot mijn schrik zag ik dat dit mijn vriend Piet was, die bedwelmd scheen door den vreeselijken slag en den giftigen reuk van de bom.

Ik knielde bij hem neer en vroeg, niet weinig beangst:

‘Hoe is 't, maat Piet; hoe gaat het, vriend?’

Hij deed zijn oogen open, als ontwaakte hij uit een droom, maar antwoordde niet.

‘Ben je gekwetst?’ vroeg ik bezorgd.

‘Wel neen; 't beteekent niets,’ gaf hij nu ten antwoord, en richtte zich meteen pijnlijk op, als iemand, die een zwaren val heeft doorstaan.

‘Die lage Engelschman,’ gromde hij en bekeek zijn handen en kleeren, die geel zagen van de lydiet. Ook zijn gezicht had gele vlekken, en zijn hoed, dien ik hem op 't hoofd drukte, daar hij was afgevallen, was eveneens van kleur veranderd.

‘Waar is...?’ Maar opeens vloog een projectie! ons voorbij, zoodat we beiden

‘koestten’, en Piet zijn zin niet voleindigde.

‘Waar is Schimmel?’ vroeg hij, toen 't gevaar over was.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(39)

Vader had hem reeds opgevangen. In allerijl sprongen we nu te paard en diep voorovergebogen, zoodat onze neuzen bijna de manen onzer rijdieren raakten, vlogen wij de vlakte over, terwijl de bommen voortdurend om ons barstten.

We kwamen heelhuids in de sloot bij de onzen, waar we de dieren aan elkaar bonden. Hier konden de Engelschen ons geen kwaad doen met hun

honderd-en-achttien-ponders.

1)

Evenwel bleven ze den heelen dag voort bombardeeren, soms in de bergkloven een half uur van ons verwijderd. Boven plaatsen, waar nog nimmer een Burger noch zijn paard een voet had gezet, dreven de gele lydiet-pluimen in de helderblauwe lucht.

We zagen dat alles kalmpjes aan van uit onzen schuilhoek, die we niet verlieten dan om op den heuvel een paar uren op wacht te staan, of om onze veldflesschen te vullen in de rivier.

‘De Engelschman is toch erg dom,’ merkte Piet op, toen ze opnieuw een onbezetten heuvel bombardeerden.

‘Toch niet zoo dom, of ze wisten jou onderstboven te schieten,’ spotte ik.

Hij antwoordde niet, maar wreef de lydiet van zijn hoed.

1) Honderd-en-achttien pond wogen de bommen der Engelsche scheepskanonnen. Een Eng.

pond = 0,45 K.G.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(40)

Hoofdstuk V.

15 December 1899.

Twee dagen later, Zaterdag 15 December 1899. De Engelschen hadden hun bommen niet gespaard, doch al hun vuren had niet gebaat. Zelfs hadden ze er niet eens door ontdekt, waar onze kanonnen waren opgesteld. Onze slimme generaal had de kanonniers het bevel gegeven: niet schieten, voor de Engelsche soldaten werkelijk stormen. Ze hadden dan ook gezwegen als het graf.

En nu op dezen morgen van den dag, die een van de roemrijkste is, welke in de geschiedenis van Zuid-Afrika staat opgeteekend, was alles zoo stil, zoo rustig alsof het Zondag was. Vrede lag over het veld, waarboven de grijze, dunne mist optrok.

Vrede was in de stilte om ons.

Maar tusschen de beide bergtoppen van Weenen klom langzaam de bloedroode zon omhoog. Voorspelde zij de ellende, die deze dag zou brengen? Schaamde zij zich op te gaan over het landschap, dat nu nog als een Paradijs zich uitstrekte aan weerszijden der kalme Toegela, en dat van avond zou zijn één groot kerkhof?

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(41)

Geen van ons sprak een woord; ik geloof, wij durfden die heilige stilte niet hooren.

Ongelukkig, diep ongelukkig gevoelde ik me. O, de oorlog is zoo vreeselijk; zoo vreeselijk, dat de eene mensch den ander moet doodschieten; 't is niet goed er aan te denken, als je moet vechten en toch doe je het.

We zaten achter ons muurtje, alle drie; 't geweer achteloos in den arm. 't Bleef alles rustig; alleen heel in de verte bulderde het dof gedoem - doem - doem van kanonschoten, alsof een onweer naderde.

Onafgebroken tuurden we naar den kant, waar onze vijanden lagen. En we vonden het heel natuurlijk, dat na eenigen tijd, afdalende langs de flauwe helling van een platten heuvel ver voor ons, naar ons toekwamen groote, zwarte drommen soldaten, altijd meer.

't Was of die heuvel ze uitbraakte, heele regimenten vijanden.

Nauwkeurig, van lieverlede in spanning, volgden wij hun bewegingen. Als de vloed, die opkomt, naderden de troepen; als een veldbrand, die langzaam doch onkeerbaar voortrolt, schoof de groote, dichte massa over het veld. Ruiters zwermden als kleine duivels er om heen...

Doch de groote, zwarte klomp brak, als een wolk door één windvlaag. De eene groep bewoog zich links, naar Colenso; de andere kwam naar rechts... naar ons.

Ik dook dieper weg achter onzen klipmuur, maar verloor den vijand geen seconde uit het oog. De donkere massa voor ons vergrootte zich, de rijen soldaten waren te onderscheiden, een oogenblik later de bewegingen

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(42)

.... groote, zwarte drommen soldaten, altijd meer.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(43)

van de verschillende personen al; de soldaten in het gelid; het geweer op den linkerschouder, den rechterarm los zwaaiende - als op parade. De officieren te voet met de blinkende sabels boven hun hoofden er vóór, de aanvoerder te paard achter hen.

Het bloed schokte door mijn aderen. Ik wilde; zeker ik wilde mijn plicht doen...

maar ik was bang. 't Geweer legde ik over den steen, om mij zelf te tóónen, dat ik het wilde. Vader begreep mij; hij drukte zijn hand op mijn arm.

‘Kalm,’ vermaande hij, ‘vertrouw op God, mijn jongen.’

Ik verstond maar half wat hij zeide, doch kneep mijn vuisten saam. Ik wilde...

ik wilde... Als ze er nu maar waren: waarom gaan ze niet hard loopen? vroeg ik me zelf. Niets was me pijnlijker dan dat kalme naderen, dat regelmatig op en neer gaan van het veld van blinkende geweerloopen.

Kom dan, kom dan...!

- ‘Je geweer is nog gesloten, Hendrik,’ merkte vader op. Haastig drukte ik het knopje over en vestigde dadelijk weer de oogen op den vijand. Zeshonderd pas waren ze van ons en stapten maar voort, met dezelfde paradebewegingen van armen en beenen. De gele helmen, de gele khaki-uniformen - alles, 't heele veld is geel. Onder de vooruitstekende helmkleppen gloeien de roode gezichten met oogen glimmende van soldatentrots. Ik hoor de bevelen hunner officieren; mijn lichaam beeft; mijn vinger trilt aan den trekker. Een knal scheurt de ondraaglijke stilte. Meer volgen;

ook mijn geweer gaat af.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(44)

‘Skiet kerels, skiet!’ brult de stem van den veldcornet.

Wild zwaaien de armen van vijanden door de lucht; als een geknakt riet zakken anderen neer, tientallen.

De overige Engelsche soldaten laten zich als één man op den grond neervallen.

't Wordt nu een helsch vuren van twee-honderdvijftig mausers

1)

aan den eenen kant; zesduizend lee-metfords

1)

kraken van de andere zijde der rivier.

Ik schiet met een zenuwachtigen haast op den gelen hoop, zonder bepaald te mikken, doe opnieuw vijf patronen in 't geweer en hoor dan, hoe de kogels als bijen langs mijn ooren gonzen.

Daar huilt een bom over ons, nog een en nog een. Ze barsten tusschen de plat liggende Engelschen. Stukken van die bommen vliegen over hen als groote, zwarte torren, vermengd met deelen van verbrijzelde ledematen. Een enkele soldaat staat op, slingert als een dronken man, stort weer neer.

Het warrelt me een oogenblik in 't hoofd, en ik vergeet te schieten. Iemand stopt mij iets in de hand en vaders stem roept, boven 't gebrul van den slag uit, aan mijn oor: ‘Steek dat in je mond.’

Ik doe het willoos. Mijn kaken gaan op en neer; ik kauw op tabak... De bittere smaak brengt me weer tot mij zelf. Vader spreekt mij moed in.

‘Toe, mijn jongen, toe!’

Ik zie weer de Engelschen opspringen en nader stor-

1) Mausers de geweeren der Boeren, lee-metfords die der Engelschen; aldus genaamd naar de fabrieken, waar ze vervaardigd werden.

1) Mausers de geweeren der Boeren, lee-metfords die der Engelschen; aldus genaamd naar de fabrieken, waar ze vervaardigd werden.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(45)

men. Ik begin weer te schieten. De kruitdamp slaat in mijn neus. Ik schiet vlugger;

mik op een soldaat, hij valt; op een officier, hij stort ook neer. Ik begin er nu lust in te krijgen en mik nu steeds, vóór de trekker overgaat, zie telkens neervallen, dien ik als doel kies.

Ik luister in 't geheel niet meer naar 't gesis der Engelsche kogels; het gedonder van ons geschut en 't gekraak der mausers hoor ik nauwelijks.

Met de lippen op elkaar laad ik, vuur ik, één, twee, drie, vier, vijf maal, - laad ik weer...

De Engelschen zijn opnieuw gaan liggen, 't mauservuur verzwakt: men gaat rusten.

Maar ik blijf doorvuren, in duivelschen lust om te dooden. Opnieuw richten de Engelschen zich op en... draaien ons grootendeels den rug toe.

‘Hoera!’ klinkt het binnen in me. Ik richt me op uit mijn liggende houding, wil staande vuren, ze nastormen... maar vader rukt me neer.

Ik zie Engelsche sabels flikkeren, soldaten met gekloofde hoofden neervallen.

Hun officieren dwingen hen opnieuw storm te loopen; weer schieten wij onze mausers af.

Ha, zie ze opstaan, neervallen om te schieten, weer opstaan en nader loopen. Weg, jij lange, daar! Hij zakt ineen. Die ook, die ook, weg, weg, dood!

Daar verbrijzelt een bom er vijf, die naast elkander liggen.

Neen, een springt op, vlucht. Wacht, die is mijn. Hij ligt al.

Nog eens loopt de dappere vijand storm; de voorsten staan op den wal, gereed om in de rivier te springen.

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(46)

Wij maaien ze weg. Allen vluchten. Onze mauserkogels werpen sommigen neer;

onze bommen slaan ze bij twee-, drie-tallen aan flarden.

‘Schiet, schiet!’ kookt het binnen in me. Ik sta recht op, de eene voet op de klip.

Piet staat naast me. Ook vader richt zich op. Van de vluchtenden buitelt de een naast den ander in het gras... Even zwaaien ze de armen en storten achterover; anderen zakken voorover neer...

Doem, doem, doem!

Engelsche bommen barsten dicht bij ons: de artillerie moet de aftocht dekken.

Wij schieten nog; maar de bommen woelen den grond aan onze voeten om, slaan de rotsen aan schilfers.

‘Liggen!’ schreeuwt een stem.

Wij ploffen neer, achter ons muurtje. De bommen rukken die half uit elkaar; 't gonst om onze ooren van stukken ijzer, stukken graniet. Onze lichamen worden bijna verscheurd door de schokken.

Alles zwijgt nu, slechts een enkel kogeltje dwaalt over ons, sist voorbij onze ooren.

Ik ben doodelijk afgemat en voel nu, dat de duim van mijn linkerhand is geschroeid aan den heeten mauserloop...

‘Hoe is het maat, slaap je?’

't Was Piet's bekende stem, die me uit mijn verdooving deed opschrikken. Hij stond zich kalm een reep van zijn zakdoek om den vinger te winden.

‘Ben je gewond?’ vroeg ik hem.

‘Neen,’ antwoordde hij geruststellend, ‘alleen een schram aan mijn vinger.’

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

(47)

Ik zag rond en ontdekte bijna geen Boer meer op den heuvel, ook Vader zag ik niet.

‘Waar is Pa?’ vroeg ik.

‘Gaan water-drinken; kom, ga mee.’

Hij nam mij onder den arm, en wij liepen de helling af. Heel dicht floot soms een kogel langs onze wang, zoodat we den warmen luchtstroom gevoelden. Maar wat maalden wij om zoo'n eenling!

In de sloot was het zwart van menschen, die druk door elkaar liepen of op hun gemak in een schaduwrijk plekje het nog niet ten volle geëindigde gevecht bespraken.

Allen waren opgeruimd, niemand echter was uitgelaten over de behaalde overwinning;

want een Boer geeft niet zichzelf den lof, maar God, die hem steunde in 't hachelijk oogenblik.

‘Kijk, daar is Oom Gert du Plooy, laten we hem eens vragen, of hij Vader heeft gezien,’ zei ik tot Piet.

Oom Gert duidde ons de plaats aan, waar wij Pa zouden vinden. We begaven ons daarheen en waren niet weinig verwonderd, dat een bleeke jonge man met een witten band, waarop een rood kruis, om den arm, zich bij hem bevond. Onze verwondering veranderde in blijdschap, toen we in dien jongen man mijn gevonden broer herkenden.

De ontmoeting was recht hartelijk; ook Vader gevoelde zich overgelukkig, te meer, daar Groot-Hendrik - dien naam had mijn oudste broer zoo langzamerhand gekregen - vertelde, dat het thuis met Ma en de kinderen nog alles wel ging.

‘En nu wil jij ons ook helpen, door onze gekwetsten te verzorgen, ou-broer?’ vroeg ik.

‘Ja, broer,’ antwoordde hij, ‘maar er is gelukkig

Harm Oost, Geroepen. Een verhaal uit den Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Uit het antwoord moet blijken dat de handelsbalansen van de ASEAN- landen met de Verenigde Staten en de Europese Unie positief zijn, terwijl die met de andere landen uit de

In de stuurgroep van het Veiligheidshuis Peelland zijn in 2011 de volgende organisaties vertegenwoordigd: Gemeenten Helmond, Gemert-Bakel (ook namens gemeente

Hiervoor is met de principes ‘smart’ en ‘co-modaal’ een samenhangend maatregelenpakket samengesteld (Deel1 maatregelenpakket t.b.v. Hiermee krijgt in het oostelijk

Dan welde er opeens een weelde in Willem op en een kracht die hij niet bevroed had en hij stak zijn armen onder haar lichaam, stond recht en hield zijn meisje zoo een wijl omhoog;

Bour- lette zelf, een ander Luikenaar, die den prins ijverig had gediend, Filips de la Nuefforge, zoon van den schout (nzaieur) van Aywaille, en de jonge Lumey, werden

Met een eenvoudige houten verbinding over de watergang wordt de route richting de Albrandswaardseweg doorgezet langs de sloot, waarna het pad afbuigt in noordwestelijke richting

extra beperking zicht op achterkant kavels weghalen paardenbak en kleinere schuur zorgen voor openheid. - Extra

• Informeert, adviseert en begeleidt jongeren van 18-23 jaar naar opleiding , werk of een ander traject.. • Zorgt voor een regionaal netwerk van gemeenten,