• No results found

Marcellus Emants, Op reis door Zweden · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Marcellus Emants, Op reis door Zweden · dbnl"

Copied!
356
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Marcellus Emants

bron

Marcellus Emants,Op reis door Zweden. W.C. de Graaff, Haarlem z.j. [1877]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/eman001opre01_01/colofon.htm

© 2007 dbnl

(2)

Inleiding.

Wie op reis is geweest brengt indrukken mede.

Onbetwistbaar is die stelling niet. Het ‘reisje maken’ is zoodanig mode-artikel geworden en door vereenvoudiging der vervoermiddelen zoodanig in ieders bereik gesteld, dat men van de jaarlijks uitvliegende toeristen gerust drie vierde gedeelte op zij kan zetten als brengende weinig ofte geen indrukken mee naar huis. Dit drie vierde gedeelte bestaat geheel uit de reizigers voor plezier, anders gezegd de reizigers, die trachten te ontsnappen aan de verveling. Het overblijvende één vierde deel bestaat uit reizigers voor wetenschappelijke doeleinden, voor kunst, voor torpedostelsels1, voor menschenkennis enz. enz., in 't algemeen dus uit reizigers, die indrukken zoeken, die zien, die luisteren, die lezen en die denken.

1 In 't bijzonder naar Zweden voor dit laatste doel.

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(3)

De lezer - die weet dat de volgende bladzijden met mijne indrukken gevuld zijn - begrijpt, dat ik mij zelven onder die laatste reizigers rangschik. Nogthans niet geheel.

Ik ben niet naar Zweden gegaan voor een bepaald doel. Ik heb mij niet voorbereid om er geschiedenis, kunst, wetenschap of wat ook te bestudeeren. Als eenvoudig toerist trok ik naar het noorden, gelijk ik naar het zuiden gereisd ben; uitspanning, genoegen was mijn doel, maar dat genoegen moest bestaan in het opdoen van vele indrukken, in het zien, in het overdenken, zoo mogelijk in het begrijpen. Geen wonder dus, dat slechts één dunne draad de volgende schetsen tot een geheel zal verbinden, te weten dezelfde subjectiviteit, die nu hier dan ginds, nu op historisch, dan op wetenschappelijk terrein, nu van kunst, dan van volksaard indrukken opvangt en mededeelt. Daarom scheen mij de titel:OP REIS DOOR ZWEDENde meest juiste toe en verwijs ik elk, die een geregelder beschrijving of uitvoeriger teekening of wetenschappelijker beschouwing verlangt, naar de bekende werken van Gerard Keller en Potgieter, of naar het nieuwste boek over Zweden van Jhr. Mr. K.W.L.

Quarles van Ufford, dat tevens een opgave bevat van de voornaamste en beste werken, die over Scandinavië verschenen zijn.

Twee gegevens bepalen een' indruk, het object dat hem opwekt, het subject dat hem ontvangt. Een gebrekkige vergelijking gebruikend, zou ik kunnen zeggen, dat het object

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(4)

de lijnen leverde tot de schilderij en dat het subject er zijn eigenaardige kleur over leide. Waren er geen objecten, wij zouden geen indrukken ontvangen, maar was er geen verschil in subjecten, de wereld zou voor allen gelijk zijn en buiten het streng wetenschappelijk onderzoek zou elke mededeeling van waarnemingen overbodig zijn. Toch blijkt dit laatste niet het geval te zijn; ja, zelfs heeft een Duitsch philosoof beweerd, dat het vrij weinig afdoet wat en hoeveel de een of de ander waarneemt.

De manier van waarnemen, dus het subjectieve deel brengt niet alleen het groote verschil in opvattingen, oordeelen en kennis teweeg, maar heeft ook voor wetenschap en kunst betrekkelijk grooter waarde dan het aantal waargenomen feiten, dat toch altijd in verhouding tot hetgeen er waartenemen valt, uiterst gering blijft.

Ik heb getracht op het voetspoor der beste reisbeschrijvers die subjectieve kleur zoo sterk mogelijk te doen uitkomen, omdat naar mijn bescheiden meening dit het eenig middel is om een reisbeschrijving belangwekkend te maken zoowel voor hen, die het land kennen als voor hen, die het nooit bezocht hebben en misschien nooit bezoeken zullen. Slechts wat mij trof heb ik opgeteekend, omdat het wel onmogelijk is op anderen een' indruk te maken, wanneer men niet eerst zelf dien gevoeld heeft.

Aan dat groote gewicht op het subjectieve gelegd, hadden dan ook eene menigte uitweidingen haar ontstaan te danken, die van volstrekt geen

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(5)

belang zijn voor de kennis van Zweedsche toestanden, zeden of gewoonten, maar die eenvoudig door den aanblik van die toestanden, zeden of gewoonten gedurende de reis in den gestadigen stroom der gedachten werden geboren. De eerste schetsen werden in Zweden zelf opgesteld en terstond naar het tijdschrift D e B a n i e r verzonden, eerst de latere werden in het vaderland geschreven.

Te voorzien is de vraag in hoeverre de vermelde feiten werkelijk zijn gebeurd en de gesprekken werkelijk hebben plaats gehad. Wat de eerste aangaat is er volstrekt geen fictie in 't spel geweest, wanneer men ten minste niet onder fictie verstaan wil, dat vaak gebeurtenissen van ettelijke dagen in één enkelen zijn samengevoegd.

Om niet vervelend te worden - de erfzonde der reisbeschrijvingen - was dit noodzakelijk. Wat de laatste betreft zijn de woorden, welke de auteur zich zelven in den mond legt, zeer dikwijls niet uitgesproken geweest. De ongeregelde gang van alle gesprekken, de beperkte kennis der vreemde taal zouden dit onmogelijk gemaakt hebben. Evenwel is de algemeene draad der gehouden gesprekken nergens vervalscht en de opmerkingen der vreemden zijn nagenoeg overal met historische getrouwheid weergegeven. Alleen in de hoofdstukken: Op de Norrbotten en Arjeploug is in het eerste aan den geoloog, en in het tweede aan den schoolmeester en den länsman meer in den mond gelegd dan zij werkelijk gezegd hebben. 't Is mij reeds uit de verschijning

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(6)

dezer schetsen in de maandelijksche B a n i e r -afleveringen gebleken, dat er zienswijzen in voorkomen, die sommigen aanstoot geven. Ik heb bij de wijziging, aanvulling en besnoeijing, die verscheidene harer thans hebben ondergaan, gemeend daarop niet te moeten letten. Indien zij iets goeds bevatten, zal dit wel juist daarin leggen, dat ik gepoogd heb mijne indrukken zoo getrouw, zoo waar, zoo volledig en zoo duidelijk mogelijk weertegeven. 't Is mijn vaste overtuiging, dat niemand iets heeft aan de samengeknutselde redeneeringen waarmede men boeken fabriekt en die uit eenig nobel beginsel van schrijverij geboren worden, doch waarachter de lezer te vergeefs naar de zelfstandige opvatting en de bijzondere denkwijze van den auteur vorscht. Daarentegen komt het mij voor van 't hoogste belang te zijn, wanneer ons een inzicht geopend wordt in de eigenaardige zienswijze van wien ook; want even als het ‘ken u zelven’ een voorwaarde is voor het kennen van anderen, zoo is ook omgekeerd het kennen van anderen een machtig hulpmiddel om tot een nauwkeuriger kennis van zich zelven te geraken. Nog eens, die weten wil hoe de Zweden zijn, welken regeeringsvorm zij hebben, wat hun land oplevert en hoe 't er met de welvaart is gesteld, hij verlieze geen' tijd met het lezen der volgende bladzijden, maar die er eenigszins belang in stelt te vernemen welken indruk de Zweden en al wat hen betreft op een' vluchtigen toerist maakten, die een

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(7)

vierde deel jaars onder hen verkeerde, hij moge zich niet al te zeer teleurgesteld voelen, wanneer hipeenige oogenblikken van zijn' kostbaren tijd voor het lezen dezer schetsen heeft afgezonderd.

MARCELLUS EMANTS.

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(8)

Aankomst.

‘Nooit in Zweden geweest, en nu van plan er geruimen tijd rondtereizen, ja, misschien wel naar Haparanda te trekken, dat is braaf, want 't is een goed land, er zijn beste menschen en er is veel te zien, al hebben wij geen Mont Blanc en geen Parijs.’

Zoo sprak een dikke Zweed op de boot van Lübeck naar Malmö, toen wij voorbij Travemünde de zee binnenstoomden, die spiegelglad den effen blauwen hemel weerkaatste en slechts achter het voortjagende schip in lichte kabbeling uit haar zoete sluimering ontwaakte. De zon daalde langzaam naar den horizont neder, de kapitein staarde droomend in de peillooze diepte, de stuurman staarde in de verre verte, de matrozen staarden recht voor zich uit en de passagiers staarden in de ondergaande zon. Het was een avond om mijmerend te genieten, om te droomen als men herinneringen heeft, om de rookwolkjes zijner sigaar natestaren als men van rooken houdt en om inte-

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(9)

slapen als men niets beters te doen heeft. De dikke Zweed echter in den leeftijd, dat men niet meer droomt, geen rookwolkjes meer nastaart en het eertijds blonde haar een aschgrauwe tint begint te krijgen, was ook met het slapen, de laatst overblijvende dier passieve genietingen niet bijzonder ingenomen. Hij had behoefte aan een praatje en klampte dus den eerste, den beste, in dit geval den

ondergeteekende, aan.

‘Is u ooit twee volle jaren uit uw vaderland geweest, mijnheer? Heeft u ooit in zulk een' langen tijd geen woord uwer moedertaal gehoord, behalve uwe eigene verwenschingen als de waschvrouw eenige paren sokken heeft verloren of gestolen?

Heeft u ooit gedurende twee jaren alle dagen, die God geeft, eten moeten slikken, dat u niet lustte en op uren, dat het u niet smaakte? Heeft u ooit twee volle jaren onder een volk doorgebracht, dat u onaangenaam was, en het gevoel gekend van als vreemdeling schouderophalendgeduld te worden? Mijnheer, wanneer u dat alles ondervonden heeft, dan alléén zal u in staat zijn te beseffen hoe groot de verrukking is van een' Zweed, die weer Zweedsch hoort spreken, die weer op Zweedschen bodem staat - ja, mijnheer, ik zeg Zweedschen bodem, want dit is een Zweedsch schip -, die weer de gulle physio-nomieën van zijn landgenooten

aanschouwt, en die zijn geliefdknäckebröd wederziet.!’

Er waren eene menigte ‘commis-voyageurs’ aan boord, vergezeld van hooge kisten met ijzer beslagen

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(10)

en met stalen opgevuld. Deze heeren bij wie alle geestdrift - indien er ooit zoo iets in hun borst geweest is - reeds lang door een overdaad aan wereldkennis was afgesleten, zagen met minachting op den welbespraakten Zweed neder, en glimlachten over den onnoozele, die zoo vurig naarknäckebröd kon verlangen, terwijl hij twee jaren lang ‘Sauerbraten und Sauerkraut’ had genoten met zulk

‘schönes Pier’! Zij hielden zich echter groot en zeiden niets, maar ter

schadeloosstelling stelden zij zich bij voorbaat de bewondering voor der Zweden, wanneer hunne ooren door het eigenaardig gesis der ‘Hochteutsche Sprache’ zouden gestreeld worden. Vervolgens hulden zij zich in de meest zonderlinge

kleedingstukken, den overgang tusschen plaids en chamber-cloaks vormend - allen eigen uitvindingen, de vruchten van vele jaren reizens - en wandelden statig op het dek heen en weder... de reizigers bij uitnemendheid!

‘Maar nu,herr Holländare, zal ik u leeren, hoe wij in Zweden eten en drinken, want, de Zweden zijn “gemüthliche Leute”; om “gemüthlich” te kunnen zijn, moet men drinken, om te kunnen drinken moet men goed eten enz. Ga meê naar beneden, wij zullen samen soupeeren, en op Sverige drinken.’

‘Weldra volgden ook de reizigers, want al was 't dan maarknäckebröd, wij mochten eens alles opeten!

‘Zie, mijnheer,’ vervolgde mijn leermeester, ‘vooreerst ontbloot een Zweed altijd het hoofd, wanneer

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(11)

hij een restaurant of koffiehuis binnentreedt, en vormt in dit opzicht eene

navolgingswaardige tegenstelling met de Engelsche natie, wier representanten met hoeden op ter wereld schijnen te komen. -

Hier op tafel staan nu verschillende kleine schotels met worst, koud vleesch, ansjovis, sardines, twee soorten van kaas, komkommers, zalm, boter en brood. Van dit brood nu,knäckebröd geheeten, dat van rogge gebakken wordt, zooals u ziet, in dunne ronde platen, die knappend zijn moeten, maar soms zoo ijzerhard zijn, dat alleen Zweedsche tanden er doorheen kunnen komen, van dit brood nu, zeg ik, breekt men een stuk af, en legt er op wat en zooveel als men wil?

Halt! mijnheer, dit stuk wordt nog niet tusschen de tanden gebracht! Het

voornaamste komt nog. Ziehier drie karaffen gevuld met verschillende soorten van brandewijn. De namen zijn er op vastgehecht: Rhenad, Pommerans en Kummin, en binnen korten tijd zal u het onderscheid weten en eene eigene soort voor u uitgezocht hebben. Van dit onontbeerlijk vocht voor een' Zweed schenkt men zich nu een glaasje vol, klinkt met zijn kennissen of vrienden, zegt daarbijskål - een Zweedsch woord, dat hetzelfde beduidt als uw gezondheid - drinkt ad fundum, en verorbert nu aanstonds het gereedgemaakte brood. Na deze inleiding kan men zooveel eten en drinken als men goedvindt, alles tegen een en denzelfden prijs, want Zweden is een royaal land, mijnheer. Wij zijn niet gewend aan

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(12)

een afgemeten, afgewogen, afgeknipt, uitgedroogd stuk biefstuk waarop men aan den Rijn of in den Harz onthaald wordt, dat zoo taai is en zooveel groschen kost, dat men ondanks alle aanmaningen van een hongerige maag, schroomvallig is zich nog eenmaal aan zulke onkosten te wagen. Nota bene, aan de spits der beschaving, geleerd dat men er van duizelt en door en door “gebildet,” maar niet eens een eetbare biefstuk! - Helaas! ook in Zweden is de nieuwe tijd reeds sterk

doorgedrongen, in de groote, veel bezochte steden, maar reis op het land mijnheer, bezoek de kleine steden, en ik verzeker u nergens zal u voor weinig geld zoo ruim en goed bediend worden. Eten volop, kamers, waarin men een bal kan geven, bediening op uw wenken, mooie meisjes te kust en te keur en mannen, de

goedhartigheid en hulpvaardigheid in persoon. Daarenboven zal u bijna altijd door gedienstige vrouwen bediend worden en niet door buigende cosmopolietische fooienstroopers, alias kellners.’

Natuurlijk hield de heerHolländare alles voor snoeverij, maar reeds hier voelt hij zich verplicht te erkennen, dat er ontzaglijk veel waarheid was in de woorden van den Zweed.

‘Wanneer men nu deze inleiding,smörgåsbord geheeten, genoten heet,’ zoo vervolgde hij ‘dan vangt het eigenlijke diner aan, dat niet zoo rijk is als in andere landen, want wij zijn een bescheiden volk, en waarbij wij ook niet met soep beginnen, want wij

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(13)

zijn een verstandig volk en bederven onze magen niet voordat wij iets stevigs genuttigd hebben. Ten slotte moet ik u doen opmerken, dat wij na afloop van het middagmaal niet als de Duitschers nogmaals: “Mahlzeit” zeggen omdat wij niet, gelijk zij, behoeven te vreezen, dat de slechte kost u slecht bekomen zal.’

Of het de werking was van twee Zweedsche borrels na een' langen tijd van onthouding, of wel de gewone uiting van het Zweedsche naturel wist ik toen nog niet optehelderen, maar de Zweed kwam in eene bijzonder behagelijke stemming, streelde deflicka1onder de kin, klopte den stuurman op den schouder, drukte den kapitein de hand, neuriede Zweedsche melodieën, en bestelde eindelijk Zweedsche punch om mij op het dek uitvoeriger over Sverige te onderhouden.

‘Zie mijnheer,’ zeide hij ‘wij Zweden zuipen maar niet toe, als paarden uit een' emmer, maar bij elk glas, dat wij omhoog heffen, en dat wij aanstooten tegen de overigen, zeggen wijskål en drinken op elkanders gezondheid. Dat is een goede gewoonte. Hei, kaptein,skål! skål, herr Holländare. Ja, ik had gaarne skål gedronken vandaag met alle manschappen aan boord, maar het is verboden hun sterken drank te schenken, en dat is ook alweer eene goede inrichting. Wat loopen die kerels daar rond, waarom komen zij niet bij ons zitten? Zij reizen immers ook naar Zweden, en moeten Zweedsche manieren leeren.’

1 Dienstmeisje.

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(14)

Dit laatste was gemunt op de commis-voyageurs die onder 't heen en weerloopen druk en ernstig redeneerden. Door veeljarige ondervinding hadden deze heeren eene ontzettende kennis opgedaan van al wat met het reizen in verband stond. De machine, het kompas, de kijker van den kapitein, de raderkasten, alles hadden zij reeds in oogenschouw genomen, en diepzinnige opmerkingen over het al of niet practische van dit vaartuig ten beste gegeven. Zij hielden zich nu bezig met geographie en astronomie, wezen aan in welke richting men Berlijn moest zoeken, waar of New-York lag, hoe of deze of gene ster heette, waarom zich hier en daar een streep of vlek op den gladden waterspiegel vertoonde, hoe sterk of de Fransche vloot aan monitors was enz. enz. Over stalen en stoffen spraken zij niet, denkelijk omdat zij daarvan iets wisten. -

Juist waren zij van plan tot ‘culturhistorischvolks-wirthschaftliche skizzen’

overtegaan, toen de Zweed hen met een glas punch kwam uitnoodigenskål te komen drinken. Nu, een glas punch smaakt zoo kwaad niet, al is het dan ook geen Schloss Johannisberger kabinet en zelfs geen ‘schönes Pier.’ Zij lieten zich dus overhalen, maar niet zonder de vraag geuit te hebben, waarom mijnheer zoo verschrikkelijk tegen Duitschland had uitgevaren?

‘Dat is’ antwoordde de aangesprokene, ‘eenvoudig niets anders dan het

terugspringen van een lang gerekte veer. Ik heb zoolang moeten hooren, dat Duitsch-

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(15)

land op den rand der volmaking stond en zich slechts nu en dan met geweld door een' Kulmanschen aanslag van dit gevaarlijk standpunt der werkeloosheid moest verwijderen, dat het mij goed doet nu eens met een' Hollander over de voordeelen van mijn vaderland te kunnen spreken. Maar als gij mij het genoegen doet met ons punch te komen drinken zullen wij over iets anders praten.Skål, mijne heeren!’

‘“Neen mijnheer, laten wij nu juist de voordeelen van Duitschland behandelen, en u er die van Zweden tegenover stellen.”’

‘Mijnheer, is u in Zweden geweest?’

‘“Ik heb mijne honderd zeereizen achter den rug, waarvan er dertig tusschen Zweden en Pruissen lagen.”’

‘Welnu dan heeft u tijd gehad uwe vergelijkingen zelf te maken; deHolländare zal ze nog maken.Skål dus, laat ons niet twisten, zie liever hoe Neptunus zijn van liefde gloeiende bruid in zijne armen opneemt, de gelukkige! Kijk,Holländare, dit is nu de voortreffelijke werking van Carlshamn's punch; een oude man als ik, thans een karrepaard, maar eens een fiere draver, hij voelt den ouden gloed weer in zijne aderen, nieuwe jeugd bloeit in zijn ziel, zijn lippen stamelen weer verzen, zijn borst is weer beklemd door ongekende vreugde, tranen vlieten uit zijn oude oogen bij een' scheidenden zonnestraal! Nu is 't niet meer de liefde voor een aangebeden vrouw, die hem be-

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(16)

zielt, maar nu is 't het vaderland, waaraan hij zijn laatste liederen, zijn laatste tranen wijdt!’

‘“U schijnt wel veel van datknäckebröd-vaderland te houden!”’ merkte een der reizigers op medelijdenden toon aan.

‘Ja, mijnheer, dat doe ik, in mijn bijzijn zal 't niet bespot worden. Sverigesskål;

straks zullen wij ook op Duitschland drinken, want er zijn overal schurken en overal brave menschen! Drink, mijnheer drink op Sverige! Hé,Mamsel, breng cognac, suiker en warm water. Dat noemen wijtoddy, Holländare. Wees mij dankbaar, dat ik u inwijd in alle gewoonten der Zweden!’

‘“Nu, alle Zweden denken niet als u over hun land!”’ hernam dezelfde reiziger.

‘Donnerwetter, ik weet dat er kerels zijn, die zich niet schamen aanbiddend optezien tegen al wat vreemd is, en met behagen op hun vaderland te schimpen, maar ik weet ook, dat er een spreekwoord is dat zegt: het is een slechte vogel, die zijn eigen nest bevuilt! Als ik de wet moest stellen in Zweden, artikel 1 zou luiden:

er uit gesmeten dat gespuis!

Hollandsskål! Neem mij niet kwalijk, dat ik Duitschland wat achteraan zet, maar het heeft zich van daag eenigszins aan Zweden vergrepen.’

‘“Ach,”’ merkte een der commis-voyageurs op ‘“Duitschland en Holland, dat is al zoo ongeveer één.”’

In 't geheel niet, stoof deHolländare op, 't zal

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(17)

nooit één worden voordat de laatste Hollander zijn hoofd voor altijd heeft neergelegd.

‘“Wees gerust, wij denken er niet aan Holland te nemen!”’

‘Hei!’ viel de Zweed in ‘zou Duitschland zich dat misschien als verdienste willen aanrekenen, hetgeen niet anders dan een staaltje van den plicht van ieder fatsoenlijk man is? Is 't misschien een mooie daad van een officier te paard, wanneer hij u in 't voorbijgaan niet den kop klooft, of van een' reus wanneer hij een' kleinen jongen niet in 't water smijt? Wees zoo goed mijnheer, studeer logica en leer dat er onderscheid is tusschen een' eerlijk man en een' schurk, die toevallig geen kwaad doet. Duitschlandsskål dan!’

Juist toen de Zweed deze woorden met diepe verontwaardiging had geuit, verdween de zon onder den horizont, en hare laatste stralen kusten hem het voorhoofd bloedrood. Zij dankte hem, want zij had zich ook reeds zoo dikwijls geërgerd!

‘Vaarwel’ riep hij uit, vaarwel,solens1skål! Als zij weer verrijst aan de kimmen is de vaderlandsche kust niet ver meer, en als zij hoog aan den hemel staat, zal ik haar op Svea's bodem zien schijnen!’

Het laatste glastoddy was geledigd en 't werd hoog tijd voor de commis-voyageurs, die bijzonder glanzende oogen begonnen te krijgen en de opmerking maakten

1 Der zon.

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(18)

dat het schip heen en weer schommelde, zekerlijk omdat de wind was opgestoken.

Wat beduidde dat evenwel voor iemand, die al honderd zeereizen achter den rug had?

't Was moeilijk den slaap te vatten. Gedurig klonken die woorden mij weer in de ooren: er uit gesmeten. Helaas, alswij eens aan 't uitsmijten moesten gaan, wat zou de lijst lang worden!

Hoe velen zijn er niet, die in den vreemde zich schamen Hollanders te zijn... er uit gesmeten!

Hoe velen zijn er niet, die tegenover vreemden op hun vaderland schimpen... er uit gesmeten!

Hoe velen zijn er niet, die na een paar jaren buitenslands geweest te zijn veinzen hun taal vergeten te hebben... er uitgesmeten!

Voor hen heeft dat vaderland slechts ééne fout, n.l. dat 't hen heeft voortgebracht, en verder zij vergeving geschonken aan alle dwazen, die, onmachtig om het goede van eenige natie in zich optenemen, slechts de belachelijke zijde er getrouw van naäpen. Vreezende iets te zijn, worden zij niets. -

Malmö is een statige stad met hooge huizen, maar de reiziger houdt er zelden op. De vluchtige toerist ijlt natuurlijk naar Stockholm, en de anderen moeten zich in de maand Juli ook eenigszins haasten, aangezien de middernachtszon nog een lange reis vordert. Het blijve dus tot later bewaard; de uiterst bedaarde

spoorwegbeambte reike ons kalm het gevraagde kaar-

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(19)

tje naar Jönköping en wissele even zoo kalm een bankbriefje van honderd kronen, aangezien de vreemdeling nog geen klein geld heeft. De dikke Zweed ging de stad in om het stations-gebouw van de lijn Malmö-Ystad optezoeken. De handelsreizigers, door de frissche zeelucht wat bekomen van de congestie, die in den regel op een' toddy-avond volgt, moesten in Malmö eenige dagen voor zaken verblijven, en het gezelschap was dus gelijk alle reisgezelschappen spoedig zeer ver uiteengespat.

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(20)

Jönköping.

Aan de zuidelijkste punt van het Wettermeer met vrij uitzicht over de lange en breede watervlakte ligt een stadje van bijna 12000 inwoners, dat met Stockholm en Amsterdam de eer deelt van het noordsch Venetië te heeten, en even als die twee grootere naamgenooten in 't minst niet op Venetië gelijkt. De straten zijn er breed, maar slecht geplaveid, aan weerszijden echter liggen twee reeksen van groote, platte steenen, waarop vier wandelaars te gelijkertijd zich naast elkander kunnen voortbewegen. Op meer heeft men terecht niet gerekend en zelfs het getal van vier wordt maar zelden bereikt. Een enkele wagen rolt ratelend over de kleine keien heen; als er twee tegelijk doortrekken klagen de dames over hoofdpijn; doch als er drie zijn loopt de burgerij te wapen, en schaart zich achter de kleine kanonnen, die op de markt staan, om de revolutie in haar kiem te smoren. Die markt is ook zeer breed en telt

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(21)

onder hare hoofdgebouwen zelfs een' schouwburg, een luxe-artikel, dat ook in kleinere Zweedsche steden van een paar duizend inwoners niet ontbreekt. De vergelijking met Venetië is zeker uit de kleine grachten ontstaan, die aan de markt grenzen en waarover kleine bruggen zonder leuningen geslagen zijn, juist breed genoeg voor één' wagen. De paleizen aan deze grachten gelegen zijn noch in Gothischen, noch in Renaissance stijl, maar eenvoudige doozen van planken samengetimmerd, dikwijls alleen gelijkvloers, soms van eene eerste verdieping voorzien. Het meerendeel is hoog rood geverfd, zooals overal in Zweden; denkelijk ter wille van het schilderachtige heeft men er hier en daar een wit of geel huis onder gemengd, dat nu eenigszins voornaam boven zijne roode buren uitblinkt, vooral wanneer de zon er op schijnt. Voor den vreemdeling is er een groot steenen huis gebouwd, met breede steenen trappen en ruime, net gemeubelde kamers. Dit paleis voelt zich hier niet volkomen op zijn plaats en keert aan de eigenlijke stad met verachting den rug toe, terwijl het zijn negentien vensterig front naar het

stationsgebouw wendt, van waar alle natiën zijn armen binnensnellen. Zelden komen zij voor plezier hier, meestal voor zaken, want de eenvoudigetändstickor hebben aan Jönköping grootere beroemdheid geschonken dan alle feiten der geschiedenis samen. Toch is die geschiedenis niet zoo onbeduidend geweest en komt Jönköpings naam bij

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(22)

menige belangrijke gebeurtenis ter sprake. Een koninkrijk werd hier verdeeld, een opstand begonnen en een vrede geteekend. Bloed heeft er genoeg gestroomd gelijk in elke stad van zuidelijk Zweden. Eens zelfs werd de beul tegelijk met zijn slachtoffer gedood, omdat hij geweigerd had den jongen Ribbing te onthoofden, die hem verzocht zijn wit linnen niet vuil te maken.

Er zat edel ras in dat ventje, en schoonheidsgevoel, in dien beul.

Thans heerscht er rust in Jönköping, en leeft de stad van hare herinneringen evenals geheel Zweden. In de couranten vindt men haar' naam alleen boven luciferaankondigingen genoemd, even als men den naam van den Zweedschen koning alleen ontmoet, wanneer Z.M. om den hals van den Duitschen keizer hangt.

Stad en koning zijn er niet slechter om, want hoe minder men van een land in de nieuwsbladen spreekt, hoe gelukkiger het meestal daarbinnen gesteld is.

De inwoners van Jönköping, die evenals alle Zweden Lundquist, Landquist, Palmquist, Sandquist, Sundquist, Longquist, Öquist en Wernerquist aan den eenen kant der straat, Andersson, Carlsson, Jacobsson, Nilsson, Petersson, Pettersson, Paulsson, en Christiansson aan den anderen kant heeten, waartusschen Lindström, Aström, Eström, Iström, Ostöm, Öström, Yström, en Sundsstrom benevens Sandberg, Lundberg, Landberg, Klintberg, Öberg, Mor-

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(23)

berg, Sundberg en Eneberg eenige afwisseling brengen, wonen thans rustig in hunne houten huizen, schrijven toilet metoa en bureau als byrå, zenden hunne zonen naar de academie, waar het onderwijs niets kost, en drinken punch voor het geld dat zij op deze wijze uitsparen.

Een lang oponthoud is de stad voor den vreemdeling niet waard. Heeft men er één' rustigen zomervoormiddag gesleten, de stilte der straten genoten, de zachte kabbeling van het meer aan zijne voeten gehoord, de kalme trilling der eenzame kerkklok over het meer vernomen, dan is er weinig gelegenheid meer nieuwe indrukken hier optedoen, en in afwachting van een' sneltrein naar Göteborg zet men zich onder de boomen tegenover het hôtel neder en bewondert het geduld van de kleine jongens, die hengelen en niets vangen.

't Is niet plezierig een twaalftal uren in eene stad te verkeeren, en nog geen woord te hebben gesproken buiten de bestellingen van eten en drinken. De Zweden, hoe aangenaam ook nadat men hun is voorgesteld, zijn zeer terughoudend vóór dat gewichtig oogenblik, en de vreemdeling, die eerst een paar dagen in Zweden reist en slechts een paar maanden de Zweedsche grammatica vluchtig heeft ingezien, voelt zich niet krachtig genoeg om eigenmachtig het ijs te breken. Op een bank in de wandeling zittende wil 't echter wel eens gebeuren, dat men door een ongegrond vermoe-

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(24)

den van regen of onweer een gesprek kan aanknoopen, vooral wanneer de buurman alleen is. Zoo gebeurde 't nu ook dat een oude, magere gestalte in donkerblauwe uniform met koperen knoopen, een képi op 't hoofd, en een' blauwen bril op den neus zich schuchter naast mij nederzette, de magere knieën dicht aaneen sloot en een zorgvuldig toegebonden pakje er op nederlegde.

Hoewel ik hem aanvankelijk voor een' gepensioneerd krijgsman aanzag en dus Jönköping reeds als het Zweedsche Graz begon te beschouwen, kwam toch het vermoeden bij mij op, dat hij waarschijnlijk nog in actieven dienst was, bijv. een soort plattelandsveldwachter, die den galant speelt voor de jufvrouw van de herberg en zich laat gelden tegenover mijnheer haar' echtgenoot.

Voorzichtigheid noopte mij dus in 't algemeen te vragen welke uniform mijnheer droeg, en nu bleek het dat ik niet meer of minder dan een' verdediger des vaderlands naast mij had, een onderofficier van het zooveelste regiment infanterie.

Een Zweed heeft mij naderhand eens met eene zekere minachting gevraagd of ik plan had iets over Stockholm te schrijven. - Hij zag mij namelijk in de hoofdstad aanteekeningen maken. - Op mijn toestemmend antwoord volgde de aanmoediging dat dit hem eene groote dwaasheid scheen. Een reiziger, die eenige weken, ja eenige maanden in een land rond-

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(25)

zwerft kan geen juiste beschrijving van dat land geven, maar schrijft zijn eigen avonturen op, die in den regel niets beteekenen, en deelt zijn eigen indrukken mede, die in den regel onjuist en oppervlakkig zijn. Zoo bijvoorbeeld zou een reiziger op dat oogenblik - het regende jammerlijk - Stockholm een onaangename, nare stad hebben genoemd, waar 't in den winter altijd sneeuwde en in den zomer regende.

Ik dacht toen aan mijn' blauw, gebrilden vaderlands-verdediger in wien ik reeds het vaststaande type van den Zweedschen soldaat had willen zien, dankte mijn metgezel voor de waarschuwing en besloot niets van de Zweedsche krijgslieden te vertellen voor dat ik er iets meer van had gezien.

Ik heb er na het Jönköping's avontuur meer van gezien. Van den kleinen trommelslager tot den langen vaandrig, van den broodmageren tweeden luitenant tot den dikkeren eersten luitenant, den gezetten kapitein, den zwaarlijvigen majoor en den vetten kolonel toe heb ik de verschillende graden aandachtig beschouwd en met hen geklonken op het welzijn van Sverige, dat zulke gezonde verdedigers heeft. Er zijn drie soorten van militairen in Zweden, 1ode geworven troepen circa 6500 man, die door den staat bezoldigd worden, 2odeindelta arméen, 3odebeväring bestaande uit alle burgers van 20-25 jaar, die niet onder de twee eerste soorten vallen en een 85.000 man sterk. De eerste en laatste soort verschillen niet sterk

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(26)

van andere troepen, de soldaten zijn niet zoo mechaniek als de Pruisische, die volstrekt niet onderdoen voor de kermispoppen, waarmede eertijds het beleg van Sebastopol zoo treffend werd voorgesteld, en de officieren naderen niet zoo, sterk tot het type der kapstokken, maar 't zijn voor 't meerendeel krachtige menschen, die even mooi als anderen in den pas loopen en met bewonderenswaardig geduld de wacht houden op plaatsen. waar niets te bewaken valt.

Zwedens eigenaardigheid zijn echter deindelte troepen, eene schepping van Karel XI. Deze koning, die eene zeer verwaarloosde opvoeding genoten had, en waarschijnlijk daardoor zeer veel gezond verstand had overgehouden, bracht zijn land in zulk een' bloeienden toestand, dat zijn zoon de middelen vond om het ongeveer te gronde te richten. Om een leger te vormen, dat grooter belang had bij de verdediging van het vaderland dan het ontvangen van een bepaald traktement, bepaalde Karel dat de grootste grondbezitters een bepaald aantal soldaten stellen moesten en ieder van hen - behalve het traktement - van een huis met een stukje grond voorzien, waardoor hij in staat werd gesteld voor zijn onderhoud te zorgen en te huwen. Deze troepen nu, ten getale van 30.000 man, oefenen zich elk jaar gedurende eenige weken van den morgen tot den avond, liggen dien tijd in een kamp en drinken zeer veeltoddy.

Is hun diensttijd afgeloopen, dan gaat elk naar huis

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(27)

terug, trekt zijne uniform weer uit, graaft in den grond, telegrafeert, verzendt brieven, handelt in hout of doet iets anders voor de kost.

Het gevolg van deze inrichting is vooreerst, dat er minder afscheiding bestaat tusschen burgers en militairen dan elders. Slechts eene weken is men soldaat, en de rest van 't jaar burger als ieder ander. De onderofficier, die heden een' soldaat voor al wat leelijk is uitscheldt, omdat hij zijne schoenen niet behoorlijk heeft gepoetst, buigt wellicht morgen als een knipmes voor denzelfden soldaat, wanneer hij achter de toonbank staande hem een nieuw paar schoenen verkoopt, en beweert dat dergelijk leder nimmer gepoetst behoeft te worden. De eerzame burger, die gisteren zijn' lichtzinnigen schoonzoon, den vaandrig duchtig de les heeft gelezen en zelfs geëindigd is met hem den toegang tot zijn huis te ontzeggen, heeft ontzaglijk veel kans heden, als hij de wacht betrekt, den vaandrig minstens eenmaal in de vijf minuten de verschuldigde militaire eer te mogen bewijzen. Aan den anderen kant wint het krijgshaftig voorkomen er niet bij, wanneer men een geheel jaar protocollen geschreven of grutten gewogen heeft. Iets ‘philisterachtigs’ is aan deze troepen niet te ontzeggen. Bovendien, daar deze manschappen dienen moeten, zoolang zij het geweer kunnen dragen, dikwijls dus tegelijk met hunne zonen en kleinkinderen aantreden, 's morgens en 's avonds ‘en corps’, op commando psal-

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(28)

men zingen, ontstaat er iets patriarchaals in de militaire macht, dat niet meer strookt met de hedendaagsche begrippen van ‘kanonenfuttercultur.’

Dit alles vernam ik eerst later, want mijn gebrilde buurman uit Jönköping onthaalde mij wel op een uitgewerkt relaas, maar ik verstond er zoo weinig van, dat ik spoedig naar een geschikt middel uitzag om het gesprek aftebreken. Dit middel nu is in Zweden gemakkelijk te vinden. In alle moeielijke omstandigheden dat men niets geschikts weet te zeggen, hetzij door gebrek, hetzij door overvloed van argumenten, omdat men begrijpt of omdat men niet begrijpt, omdat men gelooft of twijfelt, omdat men beaamt of verwerpt, is het algemeen geldig antwoordJasó met sterken klemtoon op de laatste lettergreep. Met eenJasó berust men als de laatste trein juist

heengestoomd is, met eenJasó kondigt men ook zijn voornemen aan tegen een al te hooge rekening tot aan zijn' laatsten ademtocht te protesteeren. Ik zeide dus ook Jasó, wenschte goeden middag en wandelde naar het station om den trein naar Göteborg aftewachten.

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(29)

Göteborg.

Niet op de uitgestrekte heidevlakte, waar het gegons der bijen het eenig geluid is, dat de plechtige stilte verbreekt, niet in de ondoordringbare wouden, waar de geheimzinnigheid fluistert en zucht, niet op de eindelooze watervlakte, waar een geheele wereld met haar lief en leed verzonken ligt, gevoelt men den vloek van het alleen zijn. Doch in een groote stad, omringd door louter onbekende aangezichten, waar duizende menschelijke banen door elkander loopen als de draden van een weefgetouw, die allen hun bestemming hebben in het groote geheel, daar doolt de eenzame reiziger rond als een meteoor door het zonnestelsel, aangegaapt en geëerbiedigd, zoolang zijn gouden glans aan het hemelgewelf der menschheid schitteren kan, vertrapt of misschien chemisch ontleed, zoodra hij op de gastvrije aarde is neergestort. Is alleen de gouden glans verdwenen, daar zet men hem als landlooper over de grenzen; is het leven er ook

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(30)

bij ingeschoten, daar zal men zijn overblijfsel spoedig wegstoppen, opdat in allen gevalle de draden van het weefgetouw geenerlei stoornis ondervinden. Aan alle kanten omringd door hooge woningen volgepropt met menschen onder welken de portier van 't hôtel zijn eenige bekende is, verloren onder de menigte of als een wild dier aangestaard, wanneer hij 't waagt in de vreemde taal inlichtingen te vragen, is 't hem soms te moede als de doodverklaarde onder zijn makkers. Even als zij is hij mensch, maar toch bestaat hij voor niemand en niemand bestaat er voor hem. Alles roept hem toe: alleen! alleen! omdat hij meent de eenige te zijn, die alleen staat.

In dergelijke overpeinzingen verdiept, welke een sombere hemel te voorschijn roept, wandelt de reiziger van het groote hôtel Götakällare Göteborg binnen. De stad is geen Parijs, zelfs geen Stockholm, maar telt toch 59,330 inwoners waaronder een bisschop. Al voortschrijdend tusschen de hooge huizen, die breede straten insluiten leest hij, dat Göteborg naar het systeem der Hollandsche steden werd gebouwd met grachten en kaden. Bij zonneschijn moet de stad aangename gezichtspunten bezitten; doch als de zon voor eenige dagen afscheid heeft genomen, komen die groote, grauw gepleisterde huizen treurig tegen de grauwe wolken uit.

Intusschen is het weefgetouw onophoudelijk in beweging. Uit alle straten en huizen komen menschen te voorschijn om in andere hui-

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(31)

zen of straten wederom te verdwijnen, mannen van zaken loopen andere mannen van zaken, die even groote haast hebben, bijkans omver, geliefden slenteren arm in arm zacht fluisterend voorbij, bekenden groeten elkander, vrienden drukken elkander de hand, kooplieden rijden met volle wagens heen om met leeǵe terugtekomen, schippers en dragers zijn druk aan het werk om de ladingen der schepen in de magazijnen aan den waterkant overtebrengen. Ieder heeft een belang, een doel, ieder heeft bekenden, vrienden, bloedverwanten: ten minste den

vreemdeling schijnt dit zoo toe. Hij alleen is de vreemde eend in de bijt, de doellooze, bandenlooze rondzwerver, en als hij behoefte gevoelt zijne opmerkingen over Molin's worstelaars of over Fogelberg's beeld van Gustaaf Adolf aan den man te brengen, vindt hij tot eenigen toehoorder een' kleinen straatjongen, die zich verbaast, waarom de Engelschman met het roode boek in de hand zoolang dat beeld aangaapt, en die op zijn kunstlievende opmerkingen in keurig Zweedsch uitgedrukt, antwoordt:

‘yes.’

Zou er een samenzwering tegen hem gesmeed zijn?

Aan de kade tracht hij zich te verdiepen in de waarschijnlijke toekomst der stad, die door hare uitmuntende ligging niet alleen Stockholm als handelsstad

overschaduwen moet, maar ongetwijfeld ook voorbestemd schijnt een der eerste handelssteden van het noorden te worden. Deze schrandere opmerking wordt

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(32)

insgelijks in hare geboorte gesmoord, daar een achttal matrozen, die kort te voren eerbiedig uitgeweken waren voor een Göteborgsche met goud omboorde pet, terwijl zij een zwaar anker torschten, den vreemdeling met groote onverschilligheid bijkans omverloopen, ofschoon zij thans niets te dragen hebben.

Er werd dien avond overal vroegtijdig licht opgestoken, en naar binnen ziende in de groote huizen kon men menig gezellig tooneel begluren. Voor den buitenstaande is er altijd iets bijzonders aangenaams en vriendelijks in die huiselijke

familietafereelen. Misschien ligt de bekoring wel daarin, dat hij de kleine hatelijkheden en jaloerschheden daarbinnen niet kent en niet hoort, terwijl hij den demon der verveling, die als ongenoode gast zoo menig gezelschap met zijn tegenwoordigheid vereert, evenmin van buiten waarneemt. Voor hem, die vreemdeling is, en het gemis aan een' huiselijken kring meer dan ooit en meer dan iemand gevoelt, voor hem heeft zulk een rustig tafereel eene nog grootere bekoorlijkheid. Hij kan ook rusten, als hij lang heeft rondgeloopen, zelfs in groote zalen neerzitten en op zijn wenken bediend worden; maar elk oogenblik van rust moet betaald worden, en zulk rusten is vermoeiend.

Middelerwijl begint het zwerk met het menschdom samentespannen en gunt hem zelfs het recht niet van vrij nedertezitten op de publieke banken in de wandelplaats, het eenig blijk van gastvrijheid, dat de

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(33)

stad hem tot nu toe gaf. Zware druppels tikken op zijn' hoed en als laatste

toevluchtsoord blijft er niet veel anders over dan het kleine hôtelkamertje optezoeken, dat hij voor een paar nachten heeft afgehuurd, en waarin hij waarschijnlijk de nachtrust zal kunnen genieten, als zijne buren niet al te luidruchtig zijn. 't Is zeer klein dat hôtelkamertje en benauwd. 't Ruikt er zoo duf, alsof in een paar weken het venster niet ware open geweest. Onmogelijk is die onderstelling niet. Het huisraad is er ongezellig aangebracht. De tafel, het bed, de waschtafel, een kapstok en twee stoelen, alles even grauw en onoogelijk zijn met een al te schilderachtige losheid hier en daar neergesmakt. Deflicka brengt licht en gaat zwijgend henen. Om wat frissche lucht te krijgen opent de reiziger het venster, en kijkt naar buiten in de nauwe straat. De regen valt kalm en gestadig neer, de goten tikken hoe langer hoe sneller, aan weerszijden der straat vliet reeds een snelle beek, en het aantal voorbijgangers vermindert ieder oogenblik.

Aan den overkant schijnt een restaurant te wezen, ten minste voor een paar vensters ziet men kleine tafels met viezige servetten bedekt, waarop mandjes met brood en glaasjes met tandenstokers staan. Het licht is nog niet opgestoken; 't is wellicht nuttig daar niet duidelijk te kunnen zien. Een kleine, magere man gaat aan een der tafeltjes zitten, spreidt een der vlekkerige servetjes over zijne knieën uit, en staart

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(34)

peinzend op een gekreukt stuk papier, dat een spijskaart moet voorstellen. Eindelijk bestelt hij iets: zeker hetzelfde als gisteren, hetzelfde als eergisteren, hetzelfde als morgen, hetzelfde als overmorgen. Waarom zou hij iets anders bestellen? Die restaurant-schoteltjes gelijken allen op elkander: een beetje vettigheid met een' raadselachtigen ‘haut-gout.’ Wat kan 't den kleinen man ook schelen als men er maar van leven kan! - Niet altijd had hij zoo gedacht; dikwijls had hij van een heerlijk, glansrijk leven gedroomd! Zijn eerste, kinderlijk ideaal was geweest koetsier te zijn en twee prachtige Arabische schimmels door Göteborgs straten heentesturen tot verbazing van de geheele stad. Die droom had plaats gemaakt voor een' niet minder trotschen, doch meer liefelijken, toen hij zich voorstelde als moedig ridder de eene of andere betooverde of ongelukkige prinses te zullen bevrijden. Het duurde evenwel niet lang of het heroïsch element verdween geheel en al, en de moedige ridder ging op in den jongeling, die onder de lindeboomen bij het bleeke schijnsel der maan de uitverkorene aan zijn hart hoopte te drukken. Maar de maan kwam op en de maan ging onder zonder dat de uitverkorene verscheen. Toen kwam de laatste der droomen. De jongeling was man geworden, had geleefd, had gewerkt. Zijn verlangen was nu rust, was vriendschap, was huiselijk geluk. Eene lieve vrouw aan zijn zijde te zien, en lieve kinderen om zich heen, zie, dat zou hem nieuwe jeugd,

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(35)

nieuwen levenslust geven. Hij had zijn inkomen eens nagerekend, en zoo zuinig mogelijk de kosten van een huishouden er tegenover gesteld, hij had het zekere opgeteld en het mogelijke begroot, gewikt en gewogen, maar toen de cijfers zwart op wit naast elkander stonden... toen was de laatste droom van den kleinen, mageren man uitgedroomd.

Toch is hij nu een groot heer onder zijne kennissen omdat hij alle dagen in een restaurant kan eten, en omdat hij aan hunne kinderen op verjaardagen een klein geschenk kan geven. Zij benijden hem zijne vrijheid en benijden hem zijn geld; hij benijdt hun de zorgende hand, die elken dag het eten bereidt en nu en dan voor een lievelingskost zorgt, hij benijdt hun de beminde lippen, die elken ochtend om een' morgenkus vragen.

Dat alles vertelde de kleine, magere man toen hij naar het sombere zwerk keek en bij toeval ook den vreemdeling bemerkte. Wij groetten beide, ik geloof dat wij elkander begrepen, en toen de reiziger naar beneden ging in een' restaurant, waar het tafellaken een paar vlakken minder telde en de knecht een paar duim dieper neerboog dan aan den overkant, toen hij op een langer stuk papier staarde waarin geen kreukels waren, toen bestelde ook hij hetzelfde als gisteren en hetzelfde als eergisteren.

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(36)

Trolhättan.

Toen Adam uit het paradijs was verjaagd, omdat hij uit verveling naar wat afleiding had omgezien, en zich niet meer vergenoegen kon met paardje te rijden op de leeuwen en nijlpaarden, welke in dien gezegenden tijd nog tot de huisdieren behoorden, toen kreeg hij wel een gezonder leven en een uitgestrekter terrein voor zijne morgenwandelingen, maar de machtige geest der aarde, die met het

oppertoezicht over de geheele mechaniek was belast, ontving tevens bevel een menigte plekken op de wereld ontoegankelijk te maken voor des menschen voet.

Eene dergelijke voorzorgsmaatregel was inderdaad niet overbodig, daar de mensch anders spoedig het noodzakelijk respect zou verliezen voor de moeder uit wier stof hij zelf werd opgebouwd. De groote geest voorzag dus enkele deelen van eeuwigdurende, ontzagwekkende ijsvelden, anderen van breede, diepe wateren, nog anderen van uitgestrekte, dorre

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(37)

zandmassa's en eenigen van loodrecht opstaande, hemelhooge rotswanden. Toen dit nu alles gereed was, keek hij zijn werk aan, en verbeeldde zich dat het volkomen goed was. Hij had echter buiten den waard gerekend, want ofschoon de groote aardgeest een machtige geest is, zoo zijn toch de kleine geesten der menschen allen te zamen genomen ook in 't geheel niet te verachten. Dit begrepen de kleine mieren, die zich weldra vermenigvuldigd hadden en thans over het aardrijk krioelden.

Zij brachten dus hun aller wijsheid samen, belegden vergaderingen, redeneerden, schreven boeken, en zochten op allerlei wijzen - volgens menschelijke gewoonte - juist datgene te verkrijgen wat verboden was.

De zandvlakten werden spoedig op de ruggen van snelvoetige kameelen doorsneden, en ook over de wateren wisten zij op saamgevoegde boomstammen zich weldra een' weg te banen. Niet zoo gemakkelijk ging het echter met de steile rotswanden, noch met de eeuwige ijsvelden, en de groote geest wreef zich

vergenoegd in de handen, meenende dat deze twee hinderpalen zijnen onderdanen onoverkomelijk zouden zijn. Nadat echter tweé bezwaren uit den weg geruimd waren, was het respect der aardbewoners reeds merkbaar verminderd, en had zelfs plaats gemaakt voor eene krachtige begeerte der natuur hare geheimen te

ontwringen.

Waarom kan de mensch zich zelven niet naar bo-

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(38)

ven bewegen? zoo luidde de eerste prijsvraag welke de menschen uitschreven.

Het antwoord was: omdat hij zwaarder is dan de lucht.

Hoe zal een mensch naar boven kunnen stijgen? zoo luidde de tweede prijsvraag en het antwoord was: door zich lichter te maken dan de lucht.

Die opgave nu was zoo bijzonder moeilijk niet, en weldra rezen een paar menschen inderdaad in een luchtballon omhoog, ja, hadden de engelen niet spoedig een luchtledig geschapen, de stoute reizigers zouden zonder slag of stoot den hemel zijn binnengerukt.

Ook lieten de menschen eenige rotsen door buskruid springen of doorboorden ze met diamanten, zoodat het den machtigen aardgeest inderdaad bang om het hart werd. In zijne rapporten aan den heelalbestuurder, die steeds eene groote verachting voor de aardmieren ademden, en er voortdurend op wezen dat de eeuwige ijsvelden, en de hooge rotsen onoverkomelijke hinderpalen waren voor de uitbreiding van handel en verkeer, bemerkte men echter van deze bezorgdheid nog niets. Om zijn' post te behouden veinsde hij volkomen gerustheid.

Ondertusschen ging de menschheid voort met alles wat onder haar bereik kwam nauwkeurig te onderzoeken, en zooveel mogelijk in bepaalde formules

samentevatten. Zoo duidde men onder anderen den machtigen geest, die de wateren beheerscht, en die soms geweldig

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(39)

donderend over de rotsen wandelt of op de stranden beukt, met de eenvoudige chemische formule HO aan, een naam, waarmede genoemde geest lang niet ingenomen was. Die HO vermaakte zich nu met in Trolhättan van rots tot rots te springen en een geweld te maken, dat de menschen aanvankelijk verschrikt heenvloden en met hunne houten schepen niet herwaarts durfden komen uit vrees, dat de geest die vernielen zou.

Evenwel, Trolhättan was gunstig gelegen, en het water aldaar vormde juist de verbinding van Stockholm met Göteborg of van de Oost- met de Noordzee. Wat nu te doen? De watergeest, die zich vleide, dat deze hinderpaal onoverkomelijk zou blijken, danste met grooter genoegen dan ooit te voren over de rotsblokken henen, en schuimde en raasde en lachte, dat de geheele omtrek er van weergalmde. Toch lieten de menschen zich niet ontmoedigen.

Eensklaps begonnen zij te timmeren en te zagen, te houwen en te metselen, dat het een lieve lust was. De geest lachte nog wel, maar eigenlijk begreep hij de zaak toch maar half. Hij vermoedde dat hem een kool gestoofd zou worden, doch wist geen middel te vinden om den aanslag te verijdelen. Niet weinig verbaasd was hij dus toen de deuren geopend werden en de menschen hem verzochten hun werk met een bezoek te vereeren. Nauwelijks was het laag gelegen kanaal geopend, of hij was gedwongen zijne

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(40)

wateren daar binnen te doen stroomen, want hoe machtig geesten ook zijn, aan hunne eigene wetten blijven zij altijd gebonden. In woeste vaart rolden zijn golven naar binnen, als wilden zij met één' stoot alles vernielen, maar toen zij op een deur stieten, en de menschen vervolgens eene andere deur achter haar toesloten, waren zij gevangen. Nu rukten eene menigte golven dreigend aan om de gevangenen te ontzetten; doch hoe hooger het water buiten de sluis steeg hoe grooter de vreugde der menschen was. Onverschrokken dreven zij op hunne scheepjes het kanaal binnen tot voor de deuren, openden ze langzaam zoodat het water binnen en buiten op gelijke hoogte kwam te staan en sloten ze vervolgens weder achter zich toe.

Daarna openden zij een paar volgende deuren, waarachter het water lager stond, lieten wederom de oppervlakte gelijk worden en dreven de sluis weer uit. Dit herhaalden zij van sluis tot sluis langzaam afdalend totdat de scheepjes geheel aan den voet des bergs waren gekomen, en lieten omgekeerd op dezelfde wijze andere vaartuigen van sluis tot sluis den steilen berg weer opklimmen.

De geest was woedend en donderde door de bergen heen, dat de kinderen er bang van werden, maar de groote menschen, die nu wisten dat een geest aan zijne eigene wetten gebonden is, waren onbezorgd, lieten hem ter zijde over de rotsen springen, en klouterden in hunne broze vaartuigen door het kanaal met

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(41)

sluizen rusteloos den berg op en af. Tevens maakten zij boven op den berg een werf, want de geest slaagde er wel eens in hunne scheepjes te vernielen, eene laffe wraak, maar zoo zijn groote geesten, wanneer zij het onderspit delven. Van zijne woedende golven maakten zij bovendien gebruik om een' papiermolen te drijven, en lieten hem op die wijze zelf het papier vervaardigen, waarop geschreven zou staan hoe hij door kleine aardmieren was overwonnen en bedwongen. -

Als de reiziger uit verre landen thans op Trolhättan aankomt, vindt hij er eene menigte kleine jongens, die in gouden letters het woord:cicerone op hunne petten dragen. Die kleinen, de gevangenbewaarders van den grooten geest, vertellen voor eene kleinigheid hoe machtig hij eens was en hoe zwak nu. Ook wijzen zij alle plekken aan, vanwaar men het best zijne machtelooze razernij kan aanschouwen.

Over een zijner woedendste stroomen is een kleine brug geslagen. Voor ongeveer 25öre1kan men ongedeerd tot midden in zijne wateren voortwandelen, en het prachtig landschap genieten, waar tusschen het donkergroene dennenloover de flikkerende schuimmassa over scherpe rotskanten met duizelingwekkende vaart en oorverdoovend gebrul in de diepte neerstort en weer omhoog springt om in een wolk van schuim

1 ± 16 ½ cent.

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(42)

uiteen te spatten. Duizende diamanten blijven aan de boompjes hangen, die over den afgrond heen-gebogen zich angstig in de rotsspleten vastklemmen om vroeg of laat door den storm ontworteld toch in de armen der woedende wateren hun graf te vinden. -

De bewoners van Trolhättan hebben gedaan, wat de Hollanders in 1572 deden met Philips en Alva, zij zijn den meester trouw gebleven terwijl zij zijne dienaars bestreden. Boven op den berg staat een kerkje, en op Zon- en Feestdagen begeven zich de gemeenteleden in hunne beste kleederen daarheen om bij orgelklank God te danken voor de overwinning op zijn' gevolmachtigden dienaar behaald. Toch zijn zij niet hoovaardig op den goeden uitslag van den strijd en evenmin huichelen zij wanneer zij in 't gewijde gebouw nederknielen, zij vinden alles dood eenvoudig en twijfelen er niet aan of zooals het is, zoo behoort het ook te zijn.

Nog blijven de eeuwige ijsvelden over ter onderzoeking en bestrijding. Mijn beste wenschen voor de overwinning!

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(43)

Falköping.

Ware Zweden eertijds een trekschuiten-land geweest, gelijk ons vaderland, wij zouden de tegenwoordig-bestaande spoorwegen een stap terug kunnen noemen tot die aartsvaderlijke inrichting. Dat vervoermiddel echter, ten onrechte door landgenoot en vreemdeling veroordeeld en bespot - het was in alle gevallen vrij wat gezelliger en gemakkelijker dan de wijd en zijd bekenden post-diligencen - had in Zweden geen gezag te verliezen, toen de stoom zich van de alleenheerschappij meester maakte. De sprong, die de Zweden deden, was grooter dan die van het jagertje op den machinist; zij sprongen van den haveloozenskjutsbonde, die vaak geen schoenen aan de voeten heeft op den eleganten conducteur, die met goud of zilver is geboord.Skjutsbonde is de naam van den jongen, die de skjuts rijdt. Te begrijpen of liever te gevoelen watskjuts is zal voor den modernen reiziger, die op stalen veeren zacht over de grind- of straatwegen

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(44)

gewiegd wordt en bij grootere afstanden een coupé-lit op de spoorwegen huren kan, waarschijnlijk eenige moeilijkheden in hebben. Stel u voor een' vierkanten houten bak door middel van een paar buigzame stukken hout, die als veeren dienst doen, op twee hooge wielen rustend. Voor dien bak bevindt zich het paard, in den bak hooi, haver, brood, het handkoffertje van den reiziger en hij zelf, die naast den vuilen jongen plaats neemt op het bankje, dat òf niets òf een harde, houten leuning als steun voor rug en arm aanbiedt. Deze gemiddelde inrichting variëert tusschen de elegantere chais op stalen veeren in het zuiden en de ruwe boerenkar zonder eenig spoor van veeren in noordelijk Zweden, terwijl eveneens de wegen van goede, breede grindwegen in het zuiden langzamerhand tot ruwe rijslagen, over rotsen en door kuilen, in het noorden overgaan. Zelf te sturen is voor hem, die haast heeft in den regel noodzakelijk, want deskjutsbönder, die nu en dan den duivel in het lijf schijnen te hebben en als de wilde jager over alles heen jagen, zoodat men moeite heeft niet uit den bak geslingerd te worden, zijn meestal traag en vergenoegen zich met een sukkeldrafje, dat tot slapen zou uitnoodigen als de fatale leuning u niet zoo onbarmhartig in de ledenen stootte. De weinig aanlokkelijke veelkleurigheid der teugels evenwel, gevoegd bij de onhebbelijke gewoonten der meeste postpaarden, die rechts of links trekken, en bij gebrek aan

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

(45)

zweepen door allerlei vreemdsoortige middelen tot spoed moeten aangezet worden, brengt den reiziger er meestal toe het bestuur liever aan den jongen toetevertouwen, te meer omdat deze zich vaak de vrijheid veroorlooft na een oogenblik geeuwens zijn zeer verdachte lokken tegen uw schouders aanteleggen.

Zoo gaat het dan van station tot station en gedurende de eerste uren schijnt de gestadig knikkebollende jaja-beweging alleen maar vervelend te zijn, doch wee hem, die negen, tien of zooals de ondergeteekende eens, vierentwintig uren op deze manier wordt voortgehobbeld. Wel biedt elke pleisterplaats den reiziger gelegenheid: ‘to stretch his legs’ op de manier van Mr. Squeers in Nickleby en laat degästgifvare, die recht heeft u twee uren te doen wachten, u bijna een half uur vrij om rond te loopen, maar wat baat dit, wanneer het lichaam op dezelfde plaatsen geschokt, gestooten, geprikt en geduwd, meer en meer beurzige plekken krijgt als een appel, waarmede een paar jongens geknikkerd hebben. Dankbaar, een oogenblik van de niet gemakkelijke, noch zachte zitplaats te zijn afgedaald, opent zich weldra een nieuw verschiet van duwen, prikken, stooten en stompen op dezelfde plekken, die reeds zoo noodlottig gevoelig zijn geworden. Spreken wordt eene onmogelijkheid, van genot is al geen quaestie meer; nu eens wordt het eene dan het andere been vooruit gestoken om door eene gewijzigde houding althans

Marcellus Emants,Op reis door Zweden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat hij zeggen zou, wist hij zo dadelik niet; wat zij hem tegen zou werpen, kon hij niet eens vermoeden; maar zich zó gauw uit het veld te laten staan..., daar was hij de man toch

Hij wist 'et niet en rees teleurgesteld maar weer op, slenterde andermaal de tunnel-zwartheid onder de hoge beuken door, sleurde naar het huis terug, allerlei mogelikheden

In zooverre heb je gelijk; maar Frans vond toch ook, dat zij wel altijd heel lief was geweest voor Jan en Mientje; maar nooit getoond had voor Rudolf zelf iets meer te voelen

maar gisteren ben ik over Rotterdam teruggekeerd... Gertrude heeft altijd een zwak voor je gehad. Dan heb ik alleen maar toe te zien, dat zij niet onvoorzichtig helpt. Wij zijn

Wie weet of wij elkander niet uit de hand zouden gevallen zijn, indien wij voor het scheiden nog een half uurtje hadden geredekaveld.’ Ofschoon Henri de oudste zijner neven door

dat hij blind is geweest voor de waarheid, dat de kleingeestigheid, de eigenwijsheid, ja de onbeschaafdheid 2) , die hij in mevrouw Ter Voorst meent op te merken, weinig of geen

Het is de belijdenis van een vierenzeventigjarige Franse hofdame, die te laat tot het inzicht komt dat haar leven beheerst werd door behaagzucht: ‘Want ik was een vrouw en men kan

september: Jenny en Eva Emants gaan naar Nederland terug voor het onderwijs van Eva, Emants neemt half september met een gezelschapsdame, omdat hij hulp nodig heeft, zijn intrek