• No results found

Critlsche beschouwing van Neerlands cultureelen invloed en Neerlands cultureele taak In

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Critlsche beschouwing van Neerlands cultureelen invloed en Neerlands cultureele taak In "

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

-

INDISCH GENOOTSCHAP.

VERGADERING VAN 6 APRIL 1934.

Blz. 273-297

Critlsche beschouwing van Neerlands cultureelen invloed en Neerlands cultureele taak In

Oost.lndli!.

I

,

'S-ORAVENHAOE

MARTINUS NIjHOPF 1934

(2)
(3)

VER(JADERING VAN 6 APRIL 1934.

Voorzitter: prof. dr.

J.

H. Boeke.

De Voorzitter opent te 8 ure n.m. de vergadering. De notulen van de vorige bijeenkomst wor<ien goedgekeurd.

Bericht werd ontvangen van <het overlijden van den heer Jhr. ir.

J. C. van Reigersberg Versluys, oud-Voorzitter van het Indisch Genootschap. Prof. Boeke herdenkt in warme woorden zijn. nage- dachtenis; wijst op de rol van groote beteekenis door wijlen den heer van Reigersberg Versluys is het Indische bedrijfsleven vervuld, op zijn groote belangstelling voor en toewijding aan het Indisch Genootsohap.

Hierna geeft de Voorzitter het woord aan· prof. dr. C. C. Berg tot het houden van een inleiding betreffende:

Critische beschouwing van Neerlands cultureelen invloed en Neerlands cultureele taak in Oost-Indië.

Dames en Heeren,

Een paar weken geleden heb ik voor een gezelschap studenten in de Indologie een voordracht gehouden, waarin ik tegenover elkaar stelde heidendom, Hindoeïsme, Islam en Nederlandschen invloed in den Indischen Archipel, en waarin ik mij er niet toe bepaalde om de kenmerken van elk dier cultuurvormen benevens hun onderlinge verschillen en overeenkomsten op te sommen, maar tevens zocht naar een criterium, naar hetwelk de waarde van den cenen cultuur- vorm tegenover den anderen bepaald zou kunnen worden. Tot de behandeling van dit onderwerp had mij de overweging gevoerd, dat in de practijk des levens de vraag, wat deze of gene cultuur- vorOl, dit of dat cultuurelement waard is, ons ten slotte veel leven- diger interesseert dan de vraag naar de wezenskenmerken cr van.

Ik was mij er echter tevens van bewust, dat een antwoord op de vraag nict anders kon zijn dan een persoonlijk antwoord, voort- komend uit eigen levensbeschouwing en vergezeld van argumenten uit die domeinen, waar men als leek meestal meer een standpunt kiest dan een standpunt zoekt, de domeinen van wijsbegeerte en godsdienst.

In de collegezalen vermijdt men deze gebieden liefst. Bij bespre-

(4)

king van verschijnselen uit welke beschavingsgeschiedenis ook komt men natuurlijk telkens te staan voor de vraag, of de veranderingen, die de moderne tijd brengt, ook als verbeteringen zijn te beschouwen.

maar de reserve, die zich zoowel de docent als de student aan een neutrale onderwijsinrichting als vanzelf oplegt, bevordert vrije, onge- dwongen gedachtenwisseling over vraagstukken, die buiten de vast- gestelde orde zijn, niet bepaald. Anders bleek het bij de studenten

"thuis". Daar bleken de tongen veel gemakkelijker los te komen, bleken cr velen zich l11et het ter sprake gebrachte onderwerp zelf reeds beziggehouden te hebben, en ontspon er zich een discussie, die, zooals van te voren te verwachten was, geen verzoening der meeningen bracht, maar integendeel duidelijk tot uiting deed komen de fundamenteele verschillen in levensopvatting en de geheel ver- schillende beoordeeling van de diverse cultureele stroomingen in Insulinde. In zekeren zin was deze discussie nutteloos en vruchteloos, want ik geloof niet, dat de een den ander overtuigd heeft van de juistheid van zijn standpunt. Maar wanneer men de zaak ruimer beschouwt, kan men toch zeggen, dat het leeren kennen van elkanders standpunt een wederlijdsche verrijking beteekent, mede- werkt tot het scheppen van een soort van hoogere eenheid van tegendeelen, die vaar de practijk der samenleving noodiger is naar- mate de mccningcn meer divergeeren.

Uw voorzitter heeft mij gevraagd mijn Leidsche inleiding ook hier voor te dragen, en daarmee blijkbaar het risico willen loopen van een inleiding, waarin opzettelijk slechts één standpunt bepaald, slechts één visie ontvouwd is. Met neritische beschouwing van Neerlands cultureelen invloed en cultureele taak in Indië" heb ik niet willen zeggen, dat ik alle bestaande opvattingen er over weten- schappelijk zou willen behandelen, maar slechts, dat ik - wat be- trekkelijk zelden geschiedt - met bepaalde principiëele opvattingen als criterium de juistheid of graad van juistheid witde onderzoeken van de zoo vaak geponeerde stelling, dat Nederland een goeden invloed op cultureel gebied uitoefent op den Indischen Archipel en daar een cultureele taak zou hebben te vervullen.

Ik weet, dat velen deze wijze van behandelen reeds dadelijk zullen verwerpen. De kwestie van de verhouding van Nederland tot Indië moet buiten de "partijpolitiek" blijven, zeggen zij. Dat leest men ook al dadelijk in de inleiding van het driedeelige werk van de Kat Angelino (I, 39): de leiding van het Westen in het Oosten moet krachtig en doelbewust zijn, en moet steunen op een volksovertui- ging, waar partijpolitiek zich onthoudt. Dit standpunt lijkt mij echter weltfremd. De geschiedenis van de laatste eeuwen toch toont over- duidelijk aan, dat ideeëncomplexen meer en meer de leiding krijgen in het wereldgebeuren, dat de scheidslijnen tusschen socialisme en fascisme of tusschen orthodoxie en rationalisme b.v. minstens even markant zijn als de grenzen tusschen de staten onderling. Men kan

(5)

dit betreuren, Illen kan den lof zingen der eensgezindheid, maar het feit van de gescheidenheid der mceningen te loochenen of er geen rekening mee te houden lijkt op zijn zachtst gezegd onver- standig, utopistisch.

Ook bij ons in Nederland heeft men diepgaande meeningsverschillen tusschen verschillende groepen van de bevolking, en slechts wan- neer wij de resultaten van den SO-jarigen oorlog prijs zouden willen geven, zouden wij daarin verandering kunnen brengen. Het zou werkelijk niet moeilijk zijn om dadelijk tien onderwerpen te noemen,

\\ouarOvcr hier te lande nooit ofte nimmer eenheid van opvatting zal bestaan. En zou men dan werkelijk kunnen denken, dat één gemeen- schappelijke houding van het geheele Nederlandsche volk mogelijk zou zijn in het koloniale vraagstuk, dat tot de meest penibele van onzen lijd wordt gerekend? Het is waar, dat tot dusverre ter zake van de koloniale politiek niet zoo heel veel principiëel meeningsver- schil gebleken is, dat uit verschil van politieke geloofsbelijdenis voortvloeide. In den strijd tusschen de aanhangers der z.g. ethische politiek en hun tegenstanders deden andere argumenten opgeld, en men trof in verschillende politieke partijen hier in Nederland dan ook zoowel voorstanders van de cene richting aan als ijveraars voor de andere methode. Discussies over koloniale problemen worden in onze openbare colleges nog altijd slechts gevoerd door enkele leden;

nog altijd ruimen onze kranten aan Indische zaken slechts belrek- kelijk weinig ruimte in. Er kan daarom in· Indië van overheidswege nog heel wat gebeuren, dat niet zoo gemakkelijk door Nederland- in-zijn-geheel gesanctionneerd zou zijn geworden, wanneer dit het IInndjc V.1n de knus h.1d gewetell. M:laT Indië komt hoc langer hoe

meer in eell tkr brandpunten van wereldverkeer en wereldpolitiek Ic liggen. Er wordt hoc langer hoc meer bestuurskunst vcreischt 0111 aan de zaken ginds leiding te geven, en de gevolgen der getroffen maatregelen laten zich in steeds ruimeren kring gevoelen. De be- langrijkheid van de te nemen beslissingen stijgt daardoor, het ver- antwoordelijkheidsgevoel van hen, die de beslissingen te nemen hebben, groeit, en daarmee dient zich ook bij hen, die zich vroeger nooit met koloniale kwesties beziggehouden hebben, de noodzaak ,tan om zich over den aard cr van cen helder begrip te vormen. Zoo

\vorcicll vanzelf problemen van koloniaal beleid in bepaalde iclceën- sferen getrokken. \Vclkc .:1ssirnilatieproccsscn thans plaats hebben, en hoc iedere groep voor zich tracht de nieuwc problcmcn op te lossen lIlet dc hulpmiddelen, waarover zij beschikt, ze te plaatsen in het kader van lIlaatschappelijke verschijnselen, waarov~r zij een eigen oordeel heeft, en de waarde van de voorgestelde oplossingen te toetsen aan de schaal, waarmede zij heeft leeren rekellen, dat blijkt duidelijk uit dc recente koloniale litteratuur, waarin heel nicuwe Id':lI1kcn te heluisteren zijn. Het resultaat van dit alles zal VCfllloe- di..'lijk wel zijn - is wcllidlt reeds - , dat zich in de Jwlonialc

(6)

politiek nieuwe richtingen gaan afleekenen, waarvan uitgangspunt en doel bepaald worden door wereldbeschouwingen; het gevoel, dat in den strijd van ethisch tegen niet-ethisch zulk een groote rol heeft gespeeld, zal, naarmate cr meer buitenstaanders in het spel zullen komen, zijn plaats moeten afstaan aan de suprematie van de leer.

Ongetwijfeld zal dit beteekenen een tocname van conflicten, een meer gecompliceerd worden nog van den reeds thans zoo inge- wikkelden toestand, een verlies aan zekerheid en zelfvertrouwen bij den ontwerper en uitvoerder van politiek-op-Iangen-termijn. Het legendeel zal zich dus openbaren van wat de Kat Angelino als onmisbare voorwaarde stelt. Ik ben het volmaakt eens met hen, die dit betreurenswaardig achten, maar deel niet de meening van hen, die "nationale" politiek wenscllen à tout prix. Eenheid van beleid na te streven door het nivelleeren van de verscheidenheid van over- tuigingen lijkt mij onredelijk en onzedelijk, en gebrek aan daad- kracht van een regeering een minder kwaad dan gebrek aan geeste- lijke spanning onder de onderdanen. Wil men trachten het verlies aan zekerheid en zelfvertrouwen bij de bewindhebbers zoo gering mogelijk Ie doen zijn, laat men daartoe dan komen door zoo scherp mogelijk de verschillende standpunten te omlijnen, door onbevangen oordeelen en argumenten bloot te leggen en bereidvaardigheid tot samenwerking aan te kweeken daar, waar eenheid van opvatting nog wél mogelijk is. Hopelijk zal dan ook in de koloniale politiek die hoogere eenheid van tegenstellingen door wederzijdsch begrip be- reikt worden, die wij in onze binnenlandsche politiek en in ons cultureele leven tot op zekere hoog Ie verwezenlijkt hebben.

Deze inleiding moge verduidelijken, waarom ik het voor een gemengd publiek, ook al is de mogelijkheid tot vruchtbare gedach- tenwisseling wellicht beperkt, toch niet onnuttig acht het onderwerp van hedenavond te behandelen vanuit een katholiek gezichtspunt.

Een communis opinio in koloniale vraagstukken bestaat er eigenlijk nog niet onder de katholieken hier te lande, en de koloniale paragraaf in hun politieke program is zoo slecht geformuleerd, dat men er van alles uit kan halen. Gedachtenwisseling over de grondslagen van koloniaal beleid heeft onder hen vroeger slechts in zeer bescheiden mate plaats gevonden, maar thans is zij herhaaldelijk aan de orde, en daarbij worden meeningen geuit, die minder uit respect voor Neerland's koloniale tradities voortvloeien dan wel uit de behoefte om consequent te zijn ten aanzien van opvattingen, die op ander gebied zijn gevormd; zoo valt er b.V. een opmerkelijke geneigdheid te constateeren om de Vlaamsehe beweging en de beweging der Indonesische nationalisten in hetzelfde licht te bezien. Met het oog op de positie, die de katholieken hier te lande op politiek gebied innemen, acht ik het niet ondienstig aan deze meeningen hier uiting te geven. Om misverstand te voorkomen merk ik echter op, dat van het hier volgende betoog de opvattingen slechts in principe onder

(7)

de katholieken hier te lande vrijwel algemeen gangbaar zijn; voor de toepassingen ben ik uiteraard persoonlijk verantwoordelijk.

Voordat wij kunnen spreken over de waarde van den culturcclcn invloed van Nederland in den Indischen Archipel, dienen wij de vraag te beantwoorden, wat in het algemeen het waardebepalende clement is in cen waardceringsoordeel over een cultuurvorm of over een cultuurhistorisch gebeuren of een cultuurhistorische ontwikke- ling. Het lijdt, dunkt mij, geen twijfel, dat dit de definitie van het begrip "cultuur" behoort te zijn. Zonder te weten, wat men onder

"cultuur" verstaat, kan men moeilijk over de waarde van een cul- tuurvorm spreken; voor de waardebepaling is ccn onveranderlijke (;rootheid noodig, en het kenmerkende in den cultuurvorm en in het cultuurhistorische gebeuren of in de cultuurhislorische ontwikkeling is juist de mogelijkheid tot verandering. Zoovcel verschillende defi- nities als cr gegeven worden van het begrip .. cultuur", zooveel mo- gelijkheden zijn er echter ook van waardecring van cultuurvormen.

Het eenzijdige van mijn betoog openbaart zich dus hierin, dat ik van een bepaalde definitie van het begrip "cultuur" uitga.

Het wezenlijke van alle cultuur, zegt Prof. Dr. F. Sassen in zijn verhandeling over "De organisatie der cultuur (Annalen Vereen.

tot het bevorderen v. d. beoefening der wetenschap onder de kath.

in Ned., 1929, IV), ligt in de vorming van den mensch als mensch, en daar de mensch pas in den volmaakten mensch geheel gevormd is, in de vorming van den volmaakten menseh." Dit is de opvatting van Aristofeles en van het gehecle Humanisme; in het Thomisme wordt deze tIefinitie ondergeschikt gemaakt aan het transcendentale doel van den 111cnsch, maar dat beteekent slechts, dat zij op cen hooger plan gebracht wordt, niet, dat zij ge"ijzigd wordt voor de natuurlijke orde. Deze definitie maakt het mogelijk van cultuur- goederen te onderscheiden alles wat niet tot de vorming van den mensch als mensch bijdraagt, en verder alles wat de vorming tot volkomen mcnsch in den weg staat. Aan den eenen kant vloeit hier- uit voort. dat cultuurgoeueren zijn alle producten van den mensch.

product genumcn in den ruimsten zin des woords, dus voortbreng- selen van zijn handen zouwc\ als van zijn geest en van zijn gecst en handen samen, maar met uitsluiting van die producten, die de vorming van den mcnsch tot volmaakten mcnsch belemmeren en op grond daarvan als wancultuur beschouwd moeten worden. Aan den anderen kant volgt uit de definitie. dat alle cuHuurelementcn ten gevolge van de gemeenschappelijkheid van doel in betrekking tot elkander staan, en wel in ecn betrekking van waarden. doordat het cu\tuurc\cmcnt, <..lat mccr bijdraagt tot de vorming van dcn vol- maakten mcnsch of gericht is op wat csscntiëcl is in zijn volmaakt- heid, waardevoller is dan wat minder bijdraagt of dan wat op

(8)

bijkomstigheden gericht is. Elke perfectie van een geheel toch impli- ceert een harmonie der onderdeelen, en het volledig mensch zijn sluit dus uit het hypertrophisch ontwikkeld zijn van het bijkomstige en het gedegenereerd zijn van het essentiëele. Zoo komt Sassen in zijn hierboven aangehaalde opstel tot het voor ons doel zeer belang- rijke, volkomen redelijke resultaat, dat wijsbegeerte en vakweten- schap, kunst en techniek, politiek, recht en ethiek en vele andere dingen bij elkaar hooren in één cultuur, echter niet als gelijkwaar- digen, maar in een rangschikking, die door het cloel bepaald wordt, en vooral ook, dat de bloei van een beschaving niet in de eerste plaats bestaat uit een opeenstapeling van levensrijkdommen, maar veeleer uit hun ordening in een hiërarchie van waarden.

Als wij dat voor oogen hebben, zullen wij wat voorzichtiger zijn bij vergelijkende beoordeeling van culturen dan wij menschelijker- wijze geneigd zijn te zijn. Immers, perfectie van afzonderlijke onder- deelen van een plaatselijken cultuurvorm, van z.g. cultuurelementen dus, is per accidens eigen aan cultuur, maar harmonie van de clementen onderling is van wezenlijke waarde. En wanneer er dus in een maatschappij, die in het dagelijksehe leven als achterlijk be- schouwd wordt, een harmonie der cultuurelementen bestaat, zij het ook, dat elk dier elementen van bescheiden omvang is, dan is de daar bestaande cultuurvorm volmaakter, en - krachtens het doel der cultuur - dus ook beter, dan de cultuurvorm van een ander volk, dat mogelijkerwijze enkele cultuurelementen tot een hoogen graad van volmaaklheid heeft opgevoerd, maar dat andere zoodanig heeft laten verschrompelen, dat de harmonie verbroken is.

De technische verfijning van het Westen, zijn triomfen op het gebied van wetenschap, de bloei van zijn sehoone kunsten, de ge- ordendheid zijner rechtsinstellingen, zij alle kunnen niet verhinderen, dat de vermaterialiseering onzer samenleving en de uitschakeling van godsdienst, ethiek, wijsbegeerte en kunst uit het leven van tal- looze leden onzer maatschappij den bij ons thans overheerschenden cultuurvorm disqualificeert. Voor den geloovigen Christen is de ont- kerstening van de massa op zich reeds voldoende om de bewering, dat Europa-als-geheel een superieure cultuur zou hebben, onaan- vaardbaar te verklaren. Maar ook wanneer men den godsdienst niet in zijn argumenten betrekt, kan men moeilijk tot een gunstig oordeel komen. Zeker, propaganda voor wat goed en schoon is ontbreekt geenszins, maar de schreeuwerige reclame voor het banale, of het in den vorm van een goedkoopen roman of een pikant tooneelspel, in den vorm van een weeë film of een rommelige jazz geoffreerd wordt, overslemt de rest. En de overheid, die het banale duldt en het betere onvoldoende steunt, werkt passief mee aan de afstomping van de massa. Over de Vereenigde Staten staat veler oordeel sinds lang vast, maar dat bij ons, ondanks minder reden tot verontschul- diging, plutocratie en technocratie even corrumpeerend werken op

(9)

de massa, terwijl de geestelijke élite er l11achteloos, althans werke- loos, tegenoverstaat en niet langer haar stempel op het geheel drukt, moest eens door een Huizinga gezegd worden om in de hoofden te blijven hangen.

Hiermee is nog volstrekt geen ongunstig oordeel geveld over de diverse elementen der Europeesche beschaving, zelfs niet over de techniek, op zich, noch behoeft er voorbijgezien te worden, dat er in Europa superieure groepscultuur is. Wat bij ons vooral ontbreekt, is de harmonie, ç!ie uit het groote aantal losse clementen van goed gehalte een superieure Europeesche cultuur zou kunnen maken.

Thans kan men in het algemeen zeggen, dat onze cultuur caricaturaal vergroeid is, door de monsterachtige ontwikkeling van het materiëele clement zoowel als door het afsterven van het geestelijke, doordat men energie vergooid heeft aan wanproducten en zich bijkans geneert om het goede aan te kweeken. En in dezen toestand is onze civilisatie tot een bedenkelijk exportartikel geworden.

Bij de heidensche stammen in Indonesië staan ongetwijfeld de verschillende cultuurelementen op ccn laag niveau, maar de innige samenhang der elemenlen onderling is moeilijk te ontkennen. De godsdienst doordrenkt er het recht, de ethiek leidt er den arbeid, de kunst beheerscht er de techniek, en de techniek staat er weer in dienst van den godsdienst. Er zijn, 200als overal ter wereld, ook in de primitieve maatschappij leiders en geleiden op cultureel gebied, maar de onderlinge afstand is er vrij gering. Wat A weet en kan en eerbiedigt, weet, kan en eerbiedigt ook B, ook C. Onderlinge samenwerking vindt niet alleen plaats op materiëel gebied, maar verbindt ook de leden der gemeenschap in een geestelijke eenheid.

Binnen de grenzen, die de heele samenleving omvatten, kunnen naar verhouding meer leden volkomen mensch zijn dan bij ons het geval is. Die grenzen zijn eng, maar dat heeft meer beteekenis voor den buitenstaander dan voor hem, die er binnen leeft. Dat hier bij aanwezigheid van onderlinge harmonie de cultuurelementen grooten- deels weinig ontwikkeld zijn, terwijl in Europa de ontwikkeling der elementen juist respectabel is, maar de harmonie is zoekgeraakt, kan bij oppervlakkige vergelijking licht tot verkeerde conclusies leiden; maar wanneer men onbevooroordeeld wikt en weegt en een vast criterium hanteert, is er werkelijk geen enkele reden om zulken Indonesischen volkeren het bezit van ecn eigen zuiveren cultuurvorm te ontzeggen. Welke consequentie dat voor de koloniale overheid met zich meebrengt, zullen wij verderop zien.

Het contact met de Hindoe's heeft op het cultureele leven van een

"antal eilanden in den Indischen Archipel een geweldigen invloed uitgeoefend. Talrijke sporen heefl dat contact nagelaten. Behalve verrijking van de materiëelt cultuur met allerlei nieuwigheden dankt Indonesië aan Voor-Indië, direct of indirect, zijn monumentale tem- pels, zijn godenbeelden, zijn letterschrift en de kunst van vervaardi-

(10)

ging van schrijlmateriaal, muziekinstrumenten, techniek van vers en zang, wetboeken, politieke en economische organisatie en wat al niet meer. Ten gevolge van het contact met de Hindoe's werden java en Sumatra opgenomen in het wereldverkeer dier dagen, kregen zij aanraking met de cultuur van het z.g. Oroot-Indi~ en gingen zij daaraan zoozeer deelnemen, dat er op den duur op hun bodem inter- nationale centra van wetenschap ontslaan zijn. De wijsbegeerte en de theologie vonden vele beoefenaars en stonden op betrekkelijk hoogen trap, en de litteratuur van het oude java. heeft producten voortgebracht, die met het beste elders - vergelijkbaarheid na- luurlijk verondersteld - kunnen wedijveren. Het is waar, dat de invloed der Hindoe's een sociale differentiatie gebracht heeft, die te voren onbekend was, en dat de adel een veel intenser cul!ureel leven geleid heeft dan de massa van het volk; maar bij de stabiliseering der verhoudingen is toch geleidelijk javaansche cultuur geworden, wat te voren Hindoe-javaansche groepscultuur was. Juist ten ge- volge van de innige versmelting van wat uit Voor-Indi~ geïmpor- teerd was met het oud-inheemsche heeft de invloed der Hindoe's

\'oor den Archipel cultureele winst beteekend; het Hindoeïsme heeft ontwikkeling der verschillende cultuurelementen gebracht, maar bovendien de harmonie der onderdeelen onaangetast gelaten en er zich aan aangepast. De creditpost overheerscht hier dus sterk.

De Islam, die via Voor-Indie den Archipel bereikt heeft, is met de gehindoeïseerde cultuur van Indonesië natuurlijk wel in botsing ge- I<omen, maar die botsing is toch niet zoo fel geweest als die tusschen Hindoeïsme en Islam in Voor-Indi~. De omstandigheden hebben in Indonesië een geleidelijke verdringing van het Hindoeïsme veroor- zaakt, gedeeltelijk door vernietiging, gedeeltelijk door absorptie in het nieuwe. De beeldhouwkunst b.v. is vrijwel door den Islam vernietigd, terwijl de bouwkunst en de litteratuur er ernstig door geleden hebben.

Daartegenover staat, dat de Islam eigen bouwkunst en eigen littera- tuur geïntroduceerd heeft. Hij heeft den Archipel aangesloten bij de groote Mohammedaansche internationale, het monotheïsme gepro- pageerd en meer systematiek in de verhouding van godsdienst, ethiek cn wet gebracht dan er te voren geweest was. Daar, waar de Islam nog heidendom aantrof, heeft hij een cultureelcn invloed uitgeoefend - of is hij nog bezig een cultureelen invloed uit te oefenen - , die in vele opzichten met dien van het Hindoeïsme elders te vergelijken is;

waar hij op Hindoeïsme stiet, had hij echter minder goede kansen op ecn éclatant cultureel succes. Men zou dus van hem kunnen zeggen, dat hij in het algemeen de harmonie in de onderlinge verhouding der cultuurelementen niet verstoord heeft, en dat zijn invloed volgens het hierboven aanvaarde criterium in elk geval niet verkeerd is geweest, maar dat de waarde van zijn invloed niet overal gelijk geweest is en niet steeds gemakkelijk' te bepalen. Voor wien cultuur in laatste instantie een transcendentaal karakter heeft, zal het leit, dat de

(11)

Islam monotheïsme brengl, zwaarder wegen dan zijn nadeelige in- vloed op de technische ontwikkeling in het algemeen en op bouw- en beeldhouwkunst in het bijzonder. Er is hier natuurlijk plaats voor eenig meeningsverschil, maar het zoo vaak geuite verwijt, dat de Islam een funesten invloed zou gehad hebben op de uit het primitieve heidendom reeds geëmancipeerde cultuurvormen, die hij aantrof, lijkt mij eenzijdig te zijn en toe te schrijven zoowel aan een onjuiste waardebepaling van de cultuurelementen, die de Islam nadeelig beïnvloed heeft, als aan een onderschatting ook van de remmende kracht, waaraan de Islam zelf reeds zoo spoedig na zijn optreden in den Archipel van de zijde der Europeanen is blootgesteld geweest.

De balans op te maken van den Westerschen invloed in den Indischen Archipel is reeds daarom zoo moeilijk, dat deze invloed allesbehalve homogeen is. Men zou eigenlijk, wanneer men dc zaak grondig wilde behandelen, onderscheid moeten maken tusschen onwillekeurig en opzettelijk uitgeoefenden invloed, invloed door daden en invloed door verzuimen, invloed van den kant der overheid en invloed van dc zijde der onderdanen. Europeesche invloed is een

~al11cnspel van allerlei krachten, die nu eens convergccren en dan weer clivergeeren, nu eens elkaar versterken en dan weer verzwak- ken, en die evenzeer werken op de inheemsche maatschappij als op elkander. In IJet bestek van één voordracht is het natuurlijk niet mogelijk dit geheel van invloeden te ontrafelen, en ik wil mij er dus toe beperken de waarde te schatten - en dan uiteraard nog slechts globaal - van den invloed, dien de overheid met haar bestuurs- maatregelen CI1 andere llIaatregelen van organisatorischen aard uitoefent. Die invloed interesseert ons ook hel meest, daar hij een gevolg is van een bestuursbeleid, waarvoor wij allen te zamen ver- antwoordelijk zijn, en gerechtvaardigd wordt met argumenten, waar- tegen ieder zijn critiek mag laten gelden, die er zich serieus mee beziggehouden heeft.

Ontegenzeggelijk zijn er vele maatregelen in de laatste halve eeuw door hel Indische gouvernement genomen, die op zichzelf goed zijn en op de creditzijde van de balans geboekt kunnen worden. Het Europeesche bestuur heeft een einde gemaakt aan binnenlandsche oorlogen, aan tyrannie en uitzuigerij van de zijde der inheemsche hoofden, aan rechtsonzekerheid en aan willekeurige aantasting der persoonlijke vrijheid. Tallooze scholen, ziekenhuizen en volkscrediet- banken zijn gebouwd. -Een staf van geneeskundigen bestrijdt de pest en andere volksplagen. De materiëele welvaart is aanzienlijk toe- genomen, en dat velc Indonesiërs daarvan zoo weinig bcmerken, is minder de schuld van het gouvernement dan van de enurme be- volkingstoename. Ook al kan men de oorzaken en de motieven, die lOt dit alles geleid hebben, niet steeds voor 100

%

bewonderen, de resultaten zijn toch alleszins aanvaardbaar. ,\1.aar ... dit alles is nog geen cultuur ! ""ij hebben hier nog slechts te doen met een

(12)

óantal elementen van culIuur, die de inheemsche beschaving in haar geheel geen nieuw stempel vermogen op te drukken, zooals het Hindoeïsme en de Islam dat gedaan hebben, en die hun volle waarde pas zouden krijgen, wanneer zij op de juiste plaats ingeschakeld zouden kunnen worden in een systeem, dat op vorming van den Indonesiër tot meer volmaaklen mensch gericht is. Zoolang deze v'Jrming, die het cssentiëele in alle cultuur en in allen cultureelen invloed is, veronachtzaamd wordt, kan de invloed van losse cultuur- ciementen alleen dit ten gevolge hebben, dat zich de inheemsche maatschappij in sommige opzichten ontwikkelt en in andere blijft stilstaan of zelfs achteruitgaat. En dit proces verwringt de inheem- sche maatschappij, vernietigt de harmonie der cultuurelementen, die cr bestond, veroorzaakt een eenzijdigheid, die den Indonesiër van huis uit vreemd is, en schept spanningen, die bij hem dat gevoel van onbehagen tegen den vreemden invloed wekken, dat in de recente geschiedenis van Indië zoogoed als van koloniale gebieden elders zulk een belangrijke rol speelt.

De vorming van den Indonesiër tot meer volmaakten mensch was bij het doordringen van de beschaving van het Hindoeïsme en den Islam een natuurlijk gevolg daarvan, dat de dragers dier bescha- vingen tol de inheemsche bevolking kwamen en een plaats in gingen nemen in haar dagelijksche leven. Constante omgang bracht ge- meenschappelijkheid van taal en van belangen, en op den duur vanzelf gemeenschappelijkheid van godsdienst, zeden en gewoonten.

Daarmee was dan gelegenheid geschapen tot de overdracht van geestelijk bezit, van litteratuur, van ideeën en idealen; de eene partij toch drong tot zulk een overdracht een ongekunstelde, wellicht zelfs onbewuste overtuiging van de volstrekte waarde van het eigen cultuurbezit, terwijl cr aan de andere zijde de geneigdheid bestond om niet meer als van vreemden oorsprong te beschouwen het ge- importeerde cultuurbezit, dat in eigen kring was komen te leven.

De Nederlanders echter hebben zich - de redenen daarvan kun- nen buiten beschouwing blijven - nooit in die mate in het leven van de inheemsehe maatschappij ingeschakeld, ja, zij hebben zich stelselmatiger van de inheemsche maatschappij gescheiden gehouden, naarmate zij langer in Indië waren. Van de beste gelegenheid tot overdracht van cultuurbezit hebben zij geen gebruik willen maken.

De Nederlanders in Indië vormen hoe langer hoc meer een Neder- landsche samenleving in hel klein, waaruit al wat naar inheemsche gewoonten zweemt veelal met opzet geweerd wordt. Zoo vormen zijzelven de voornaamste moeilijkheid voor de normale overdracht van cultuur. Onder deze omstandigheden gaan er aan het sinds een kwarteeuw vanwege het Indische gouvernement aan bepaalde groe- pen van inheemsche kinderen verstrekte onderwijs op Westerschen grondslag, dat anders een der beste middelen geweest zou zijn om overdracht van cultuur te perfeclionneeren en intensiever te maken,

(13)

eigenaardige bezwaren kleven. De Hollandsch-Inlandsche School - tot haar beperken wij ons hier, omdat de culturcele invloed van Nederland via het onderwijs in dc volksscholen veel geringer is - haalt haar leerlingen uit ecn milieu, dat niet reeds door persoonlijke relaties aan de school verbonden is, zoodat van dc samenwerking tusschcn huiselijk milieu en school, die voor de opvoeding van zulk een groot belang is, niets terechtkomt. Zij brengt de kinderen boven- dien onder leiding van onderwijzers, die voor het grootste deel vrijwel geheel onkundig zijn va." het cultuTcclc leven der inhcemschc maat- schappij en van wat dit leven eigenlijk noodig zou hebben aan nieuwen impuls. Ook zonder den onderwijzers in eerbied voor hUil werk te kort te doen en zonder de oogen te sluiten voor bijzondere gevallen, kan men zeggen, dat in Indië de défauts de leurs qualités, de geneigdheid om alles te willen weten en om over dit alles een positief oordeel te hebben, in hoogere mate optreden dan in Neder- land en een krachtiger uitwerking hebben; de compenseerende fac- toren, die hier te lande optreden, ontbreken in Indië grootendeels.

Er heerschen, ten gevolge van deze en nog vele andere omstandig- heden, in onderwijzerskringen omtrent het cultureele leven van de inheclllschc maatschappij en de waarde daarvan veelal schcevc voor- stellingen, die noodzakelijkerwijze het delicate opvoedingswerk nadeelig moeten beïnvloeden. De schoolopvoeding sluit te weinig aan bij het bestaande cultuurbezit der inheemsehc maatschappij en is voor de inheemsche leerlingen veel te Nederlandsch. Zij dwingt hen Nederlandsch te spreken in de meest ontvankelijke jaren van hun leven, stelt hun voortdurend het gedrag van Nederlandsche onderwijzers en onderwijzeressen als norm van beschaving voor oogen, dringt hun opvattingen op omtrent wat goed en wat kwaad is, wat schoon en wat leelijk is, wat nuttig en wat overbodig, wat edel en wat minderwaardig is, variëerend naar de persoonlijke opvat- tingen van hun onderwijzers. Ons onderwijssysteem is berekend op de vorming van het intellect in de eerste plaats, en is dus fun-

<iamentcel verschillend van dat der verschillende Indonesische volkeren, dat allereerst gericht was op de vorming van het hart, op het aankweeken van bepaalde karaktereigenschappen, op het ontwikkelen van goede manieren. Neutraal als het gouvernements- onderwijs is, laat het opzettelijk buiten beschouwing juist datgene, dat de oudere generatie d~r inheemsche bevolking als essentiëel onderdeel van de opvoeding beschouwt en waarvan haar eigen onder- wijs dan ook doordrongen was, religie en ethiek. Kortom, het onder- wijs op Westerschen grondslag houdt te weinig rekening met en kweekt dus ook geen eerbied aan voor hetgeen in den loop der tijden in Indonesië gegroeid is; integendeel, het luidt, en zelfs eenigszins triomfantelijk, den tijd in, dat een groote groep van inheemsche jongelieden niet langer thuis is in de ouderwetsche inheemsche maat- schappij, maar meegezogen wordt in den maalstroom van moderne

(14)

ontwikkeling, van Vooruitgang. En wat de school nog niet volledig uereikt, dat helpen de film en de pers bereiken; vooral de film, met haar aanschouwelijk onderwijs in de meest caricaturaal vergroeide en decadente vormen van Westerse he beschaving, de film, die niet, als de staat, neutraliteit opvat als het geven van gelijke rechten en gelijke kansen aan alle vormen van groepscultuur, maar als de taak om alle vormen van groepscultuur dood te zwijgen, en die daardoor propaganda maakl voor een samenleving, zóó reliefloos, zóó plat- materialistisch, als er in werkelijkheid in geen enkel Westersch land een te vinden is.

Dit stelsel van onderwijs beteekent geen vorming van den Indo- nesiër tot meer volmaakten menseh. Harmonie van cultuurelementen bereikt men in het algemeen reeds niet door een breuk te veroor- zaken met het historisch-gegroeide, laat staan, wanneer men den slachtoffers geen evenwichtige, harmonische cultuur kan bieden ter vervanging van wat zij gaan verliezen. Onderwijs, dat niet zijn bezieling vindt in een innig geloof aan de diepere en hoogere waar- den des levens bij het onderwijzend personeel, maar dat in laatste instanlie de vrije keuze laat tusschen allerlei vormen van levens- beschouwing en daarom practisch veelal vooral leidt tot contact met het cynisme, het indifferentisme en het materialisme, die in het stuurlooze Europa zoo welig tieren, mist zijn natuurlijke, zijn redelijke doel; laat staan, dat het het transcendentale doel zou dienen, uat het volgens katholieke opvatting eigenlijk moet hebben om werkelijk goed te zijn, daar immers alle wetenschap in God haar hoogste doel heeft. Ook wanneer er geen andere factoren waren, die op de inheemsche cultuurvormen storend werkten, zou aan den Europeeschen invloed cultureele waarde in strikten zin ontzegd dienen te worden, omdat het onderwijs, dat thans den aard van den onstoffelijken invloed van Europa in Indië volkomen beheerscht, van cultuurhistorisch standpunt bezien verkeerd gericht is; het heeft immers neutraliteit, dus loochening van een hiërarchie van waarden, die door de inheemsche maatschappij in het algemeen nog erkend wordt, tot uitgangspunt, en wordt gegeven onder omstandigheden, die voor handhaving en verdere ontwikkeling van de reeds bestaande cultuurvormen niet bevorderlijk kunnen zijn.

M.i. ontbreekt dus in ons werk in Indië datgene, waardoor de aanwezige elementen van cultuur tot cultuur en cultureelen invloed zouden kunnen samensmelten. En omdat wij tot dusverre in het be- tangrijkste te kort geschoten zijn, mist de zoo vaak gehoorde quali- ficatie van ons werk aldaar een redelijken grond. Het kan best het gevat zijn, dat Nedertandsch-Indië in economisch opzicht met den Nederlandschen invloed geweldig gebaat is, maar dat wij bezig zouden zijn met Indonesië op Ie voeden, tot zelfbestuur of tot wat ook, lijkt mij, zoolang wij "opvoeden" beschouwen als een term van specifiek-cultureelen inhoud, een idee, dat slechts uit onvoldoend

(15)

begrip van het wezen van cultuur en cultureclcn invloed is kunnen

ontstaan. Met al zijn technische, economische, militaire en weten-

schappelijke macht geeft de Westersche overheersching in cultureel opzicht, dus juist in de synthese harer praestaties, een fiasco te zien, omdat zjj de synthese loochent, nict anders meer kan dan haar loochenen, en niet wil zien, dat daardoor de krachten, die tot ontbinding leiden, vrij spel krijgen. De Westerse he invloed is bij al zijn geweldigheid te onbeheerscht, te wild, te losbandig, om op- bouwend werk te kunnen verrichten van blijvende waarde, want hij gaat uit van een geheel, dat als gelleel te stuurloos is om zelf leiding Ic kunnen geven, en dat in de koloniën te zwak is om in groepen uiteen Ie kunnen vallen met eigen cultureel leven, zooals dat in het moederland het geval is. Het eigenaardige gemanoeuvreer van het Departement van Onderwijs en Eeredienst, dat het voornaamste orgaan is van onze georganiseerde poging tot het uitoefenen van cultureelen invloed in Indië, is symptomatisch voor onze innerlijke zwakheid op cultureel gebied. In Indië wreekt zich het feit, dat Nederlands cultureele leven is gaan lijden onder gebrek aan eensge- zindheid, dat in ons land meer en meer groepscultuur gaat optreden en dat volkscultuur afsterft. Omtrent essentiëele punten heerscht er onder de Nederlanders principiëel verschil van meening, en dat tegenover volkeren, die onderlinge spanning van volksdeelcn nau-

welijks kennen. Ons koloniale gouvernement steunt noch op ééhheid

van godsdienst, noch op een gemeenschappelijke basis van recht en ethiek. Het kan zich noch op een communis opinio beroepen, wan- neer het geldt onze aanwezigheid in den Indischen Archipel te recht- vaardigen, noch rekenen op enthousiaste medewerking van ons ge- heele volk, wanneer het den weg zou willen uitstippelen naar een bepaald doel. In zichzelf verdeeld, is het niet in staat om cuituur- elementen samen te voegen tot de synthese, die "cultuur" heet, en daarmee vervalt vanzelf de mogelijkheid, dat het qualitate qua een culturcelc taak zou kunnen verrichten.

Dit lijkt tragisch, want in de eerste plaats heeft de Westersche beschaving de diverse cultuurelementen elk voor zich tot zulk een perfectie gebracht, dat er in Europa mogelijkheden tot cultureel leven en cultureele praestaties bestaan als nergens elders, en men uiter- ,lOrd slechls kan wenschen, dat Indonesië mede de vruchten moge plukken van eventueele verwezenlijking dier mogelijkheden; in de tweede plaats is hetgeen de voorstanders der z.g. ethische politiek hebben willen tot stand brengen een nobel streven, een uiterst sym- pathieke poging geweest; en in de derde plaats heeft de staat nu eenmaal een machtsapparaat, dat men graag in dienst van ideëelen arbeid gesteld zou zien. Maar gevoelens van teleurstelling kunnen ten slotte de nuchtere overweging niet ontkrachten, dat men met vooruitgang in de verkeerde richting niet gebaat is. Dé katholieken van Nederland zouden ongetwijfeld alles in het werk willen stellen

(16)

um met behoud van het op zich goede, dat reeds gewrocht is, te hervormen en aan te vullen wat noodig is om van de cultuurelemen- ten cultuur te maken en er cultureelen invloed mee uit te oefenen, maar zoolang dat niet mogelijk is, zullen zij, wilten zij consequent zijn, het gouvernement liever moeten remmen dan in de thans gel- dende richting mee voort te werken. Ook zijn Keulen en Aken niet op één dag gebouwd, en lijkt het twijfelachtig, of het krankzinnige tempo, waarin de transformatie van den Archipel tot moderne maat- schappij thans tot stand komt, nu wel bepaald noodig is. Wanneer men in deze crisisperiode niet aarzelt om op grond van materieele overwegingen af te breken, wat men de laatste decenniën heeft op- gebouwd, dan zal men toch zeker niet voor stilstand tot nadere koersbepaling behoeven terug te schrikken, wanneer zulks noodig lijkt op grond van bezonken overwegingen van ideëelen aard.

Het geven van onderwijs op Westerschen grondslag wordt nogal eens genoemd een essentiëel onderdeel van de taak, die Nederland in tndië zou hebben te verrichten; men hoort, wanneer men met belangstellenden over koloniale vraagstukken spreekt, ten aanzien van het onderwijs op Westerse hen grondslag nogal eens de leuzen IJNederlands koloniale roeping", "aflossing van Nederlands eere- schuld aan Indië" en dergelijke gebruiken. Na de conclusie, waartoe wij in het voorgaande gekomen zijn, doet zich dus allicht de vraag voor, wat wij van deze leuzen denken moeten. Ik zal trachten dit antwoord af te leiden uit de opvattingen, die onder de katholieken gehuldigd worden met betrekking tot het doel en de taak van den staat in het algemeen.

De Aristotelisch-Thomistische opvatting van het doel van den staat, die onder hen vrij algemeen ingang gevonden heeft, is, dat de slaat zoowel op materiëel als vooral ook op zedelijk gebied aan- vult, wat de burgers uit eigen kracht niet kunnen bereiken, en wel ter verzekering van het algemeen welzijn. In deze omschrijving van het doel van den staat ligt een taak opgesloten, maar ook een beperktheid dier taak. lij gaat uit van de grondstelling, dat de mensch primair, n.1. krachtens de perfectie van zijn wezen, een individu is met individueele vrijheid eenerzijds en met individueele verantwoordelijkheid tegenover God aan den anderen kant, en dat hij pas secundair, n.1. krachtens de imperfectie van zijn natuur, sociaal wezen is, dus aangewezen op staatsvorming en impliciet ge- houden tot erkenning van staatsgezag. loowel de individueele vrij- heid als het staatsgezag dankt dus in laatste instantie het ontstaan aan God, maar daar de eerste uit perfectie en het laatste uit imper- fectie voortvloeit, domineert de individueele vrijheid over het staats- gezag. Het staatsgezag richt zich n.1. naar de persoonlijke vrijheid, doordat het die vrijheid niet meer aantast dan tot het bereiken van

(17)

het doel van den staat strikt noodig is. Is dus de taak van den staat de behartiging van het algemeen welzijn, die taak vindt haar be- perking hierin, dat de staat alles, wat uit het vrije initiatief van zijn burgers voortkomt en dat niet tegen het algemeen welzijn is, zich ongehinderd moet laten ontwikkelen, terwijl hij aan den anderen kant in het zelf ondernemen van allerlei werkzaamheden niet vrij is, Joch slechts heeft te voorzien in gebleken en te verwachten behoeften van de gemeenschap, die door het particulier initiatief alleen niet lJehoorlijk vervuld kunnen worden en voor zoover ze door het parti- culier initiatief nict vervuld kunnen worden. Het begrip "algemeen welzijn" is verder uiteraard complex; het wordt gevormd door een groot aantal elementen, die niet alle dezelfde waarde hebben. Even- als cr in de cultuur, die gericht is op vervolmaking van het individu als lid der gemeenschap, cen hiërarchie van waarden is, is er in het algemeen welzijn, dat op de vervolmaking van de gemeenschap als zoodanig gericht is, een hiërarchie van waarden, en geen staat kan zijn taak goed verrichten, wanneer hij uitsluitend het materiëele welzijn van zijn burgers zou behartigen ten koste van het geestelijk welzijn. Hetgeen natuurlijk weer niet wil zeggen, dat de behartiging van geestelijke belangen de specifieke taak van den staat is. Integen- deel, zooals reeds is gezegd, doet de staat slechts hetgeen blijkt noodig te zijn voor het algemeen welzijn en niet verricht wordt door personen of vereenigingen, die eerder voor de verrichting er van in aanmerking komen.

Passen wij dit toe op de kwestie van onderwijs aan de inheemsche jeugd. Onderwijs is in eerste instantie een zaak van particulier initiatief, en de staat heeft in eerste instantie noch met den omvang.

noch met den inhoud van het onderwijs te maken. Dit geldt vooral, wanneer de overheid neutraal is en dus in het onderwijs wel moet zien een doel op zich en niet een hulpmiddel voor den mensch ter

"crciking van een transcendentaal doel; het gevaar is dan immers evident, dat juist het hoofddoel van het onderwijs niet bereikt zal worden. Wanneer particulieren zorgen voor eigen onderwijs, dat wel aan de hoogste eischen voldoet, of zelfs reeds, wanneer dit aan redelijke eischen voldoet, dient de staat er de handen af te houden.

Taak van de overheid is wél aanvullen en regelen, opdat alle onder- l!anen onderwijs zullen krijgen en er een billijke verdeeling der lasten zij. Zooal8 bekend is, heeft de verdediging van deze beginselen hier te lande geleid tot de z.g. onderwijspacificatie, maar het is niet meer clan consequent, dat dan ook de overheid in Indit:! het onderwijs steune, waar de inheemsche bevolking behoefte aan heeft en het initiatief toe neemt; ja, de overheid verricht haar taak op cultureel gebied het best, wanneer zij dit inheemsche onderwijs zoo krachtig en zoo doelmatig mogelijk aanmoedigt, en zij moet vooral zich er vOor hoeden om door hel stellen van te hooge eischen dit soort onderwijs practisch onmogelijk te maken.

(18)

Wanneer het onderwijs, dat aan het particuliere initiatief zijn oor- sprong dankt, Of onvoldoende, Of onbehoorlijk mocht zijn, heeft, in tweede instantie dus, de staat zelf een taak te vervullen. Hij is daar- bij echter niet vrij om naar eigen smaak en eigen inzicht onderwijs te organiseeren, maar heeft, als op elk ander gebied, te letlen 10. op het supplementaire karakter van zijn bemoeienis, 20. op het algemeen welzijn, en 30. op de onaantastbare rechten van zijn burgers.

De eerste beperking houdt in, dat het gouvernementsonderwijs in Indië gegeven dient te worden in overeenstemming met de reëele behoeften van de inh~emsche burgers, zooals die zich thans open- baren of zich voor de naaste toekomst laten voorzien. Wanneer de staat boven die reëele behoeften uitgaat, is zijn bemoeienis niet langer als aanvullend te beschouwen en gaat hij dus buiten de perken. Met deze rationeele beperktheid der staatstaak wordt in onzen tijd weinig rekening meer gehouden, zoo weinig, dat ook zij de alomvattende bemoeienis van den staat als normaal hebben leeren beschouwen, die toch in principe de juistheid aanvaarden van wal hierboven betoogd is; des te meer klemt het echter op de beperkt- heid van de staatstaak telkens en telkens weer de aandacht te vesti- gen. De taak op onderwijsgebied, die de overheid in koloniale ge- bieden ten behoeve van de inheemsche bevolking te verrichten heeft, is in haar eenvoudigsten vorm deze, dat zij zorgt voor onderwijs op de basis der inheemsche cultuur, niet voor onderwijs op Westerschen grondslag. Wijkt zij van dit principe af, b.v. door aan bepaalde groepen van inheemsche kinderen onderwijs op Westerschen grond- slag te geven, dan zal zij, als eenigen rechtvaardigingsgrond, moeten kunnen wijzen op het algemeen welzijn, dat zij te dienen heeft, of anders schuldig staan; algemeen welzijn zal dan echter te verstaan moeten zijn als het gemeenschappelijk welzijn van alle staatsonder- danen, de inwoners van moederland en koloniên samen, niet als iH~t

belang van het moederland alleen.

In Nederlandsch-Indië heeft bij het organiseeren van het onderwijs op Westerschen grondslag aan de inheemsche jeugd Nederlandsch chauvinisme stellig geen belangrijke rol gespeeld. De koloniale over- heid is er door de omstandigheden min of meer toe gedwongen geworden om dit onderwijs geleidelijk in te voeren, en het heeft daarbij gebruik gemaakt van het bestaande onderwijs aan de Europeesche jeugd; pas later is dit onderwijs min of meer aan de bijzondere behoeften van de inheemsche jeugd aangepast geworden.

Maar in den loop van den tijd is het Indische gouve,'nement ditzelfde Westerse he onderwijs, dat het eerst aan inheemsche leer- lingen met tegenzin en op bescheiden voet ternauwernood had toege- staan, bewust en opzettelijk en op grootscheepse he wijze gaan geven.

De huidige toestand is zoo, dat voor alle betrekkingen van eenig belang aan inheemsehen de eisch gesteld wordt van een opleiding op Westerschen grondslag, en dat dezen met een ouderwetsche op-

(19)

voeding in de practijk des levens weinig kunnen beginnen; dat men op plaatsen, waar men dat niet ZQU verwachten, in inheemsche kringen kennis van het Nederlandsch aantreft, maar dat het met de kennis van inheemsche talen en van de eigen beschaving, die met deze talen samengegroeid is, treurig gesteld is. De overheerschende opvatting in Indische onderwijskringen is, dat het gebruik van het Nederlandsch als voertaal voor het onderwijs een inleiding dient te beteekenen in de Europeesche beschaving, voor zoovcr de leeraren dit althans niet reeds a priori zóó vanzelfsprekend vinden, dat zij lIiet eens tot een opvatting zijn toegekomen. Het associatiestreven, dat ook buiten onderwijskringen sympathie ondervindt, berust welis- waar op de gedachte van onderlinge appreciatie van rijksgenooten van verschillenden cultuurvorm, maar beteekent toch practisch, dat Indonesiërs geassociëerd worden aan de Nederlandsche beschaving, en dat men de superioriteit dezer beschaving als de natuurlijkste zaak ter wereld beschouwt en tot richtsnoer neemt. Het ware dan ook wel niet anders mogelijk dan dat het onderwijs, gesteld eens dal het, zooals b.v. de Kat Angelino noodig acht, op zijn 0,.001- Nederlandsch gegeven zou worden, vanzelf met verlegging van het accent weer Groot-Nederlandseh werd. Het resultaat, dat het onder- wijs aan de inheemsche jeugd dus thans oplevert, is vrijwel hetzelfde

"Is opgetreden zou zijn, wanneer het Indische gouvernement er wel- bewust het initiatief toe genomen had "in plaats van in het onver- mijdelijke te berusten, en de vraag blijft dus gerechtvaardigd, of het guuvernement van Nederlandsch-Indië ter zake van het geven van Westersch onderwijs aan de inheemsche jeugd de perken van zijn bevoegdheid niet heelt overschreden.

Zonder een nauwkeurig tegenover elkaar afwegen van de détail- feiten is het wel niet mogelijk een positief antwoord op deze vraag te geven. Maar het is niet gemakkelijk in te zien, waarom onderwijs op Westerse he basis aan tallooze leerlingen, van wie te voren vast- staat, dat zij geen middelbaar onderwijs zulten halen, laat staan de universiteit, onmisbaar ZQU zijn voor het algemeen welzijn van het geheele rijk der Nederlanden, opgevat in den zin van "mogelijk- heid tot behoorlijk leven van alle burgers wowel op moreel als up materiëel gebied". De presumptie blijft dan, dat het onderwijs een groepsbelang dient en dat het gouvernement door het te geven inder- daad buiten het terrein van zijn rechtmatige bemoeienis komt.

Waarom zich hierover nu druk te maken? Wel, omdat het nu eenmaal voor vele Nederlanders geen indifferente zaak is, wanneer de overheid der overzeesche gebieden, op welker samenstelling zij bij ons democratische politieke stelsel min of meer invloed kunnen uitoefenen, eenerzijds de Indonesische volkeren geleidelijk onder de heerschappij brengt van een beschaving, waarvan het gehalte door hen niet gegarandeerd zou kunnen worden en van welker door- werking zij dezelfde euvele gevolgen verwachten, waarmee wij hier

(20)

ontneemt tot de volkomen ontplooiIng van hun eigen cultuur, een cultuur, die weliswaar thans nog op een laag peil van ontwikkeling staat, maar het groote voordeel boven de Europeesche heeft van een harmonisch karakter, en die daarom bij deskundige leiding kan uitgroeien tot een beschaving met alle voordeelen der Europcesche cultuurvormen, maar zonder hun gebreken. Vele Nederlanders zijn niet alleen van meening; dat een overvloedige import van Westersch rationalisme door middel van de neutrale school de zaak van het Christendom, dat hun vÓór alles ter harte gaat, benadeelt, zonder dat dit voldoende gelegenheid gehad heeft om tegenmaatregelen te tref- fen, maar ook dat door dien ihlport op den duur, Christendom of geen Christendom, de zedelijke grondslagen aahgetast worden, waarop een gezonde samenleving dient te berusten. Ware het, dat er drin- gende redenen waren tot het volgen van de onderwijspolitiek der laatste decennien of dat der overheid geen andere mogelijkheid open- bleef, dan zouden zij wellicht geneigd zijn in het onvermijdelijke met al den aankleve van dien maar te berusten. Maar wanneer Import van ratiohalisme het vooruit te verwachten en In feite reeds optre- dende gevolg is van overheidsmaatregelen, die buiten de sfeer van overheidsbemoeienis vallen, dan hebben zij niet alleen het recht, maar ook den zedelijken plicht ctrh te trachten daarln zoo spoedig mo- gelijk verandering te brengen.

Is om deze practische reden alles te zeggen voor vervanging van het huidige onderwijs voor inheemsche leerlingen op Westerschen grondslag door onderwijs op nationalen grondslag, tot dezelfde op- lossing dringt de theoretische overweging - en hiermede zijn wij aan ons derde punt gekomen - , dat nationaal onderwijs behoort tot de rechlen, die de burger tegenover den staat kan laten gelden, omdat opvoeding de natuurlijke taak is van gezin en natie, en de staat, die niet op nationale basis onderwijs geeft, den burger belet de onstoffelijke' voordeelen te plukken, die verbonden zijn aan ge- zond nationaal leven. Het nationaal eigene wordt n.1. door de Thomisten gedefiniëerd als te bestaan primair uit een complex van uomineerende karaktereigenschappen, nationaal streven als primair beoogend dit stel karaktereigenschappen, voor ZOOver zij goed zijn, te vervolmaken tot vorming van deugdzame menschen; men ziet hieruit, dat nationaal streven met cultureel streven het doel gemeen heeft, maaf dat het van andere middelen gebruik maakt. Middel tot het bereiken van het nationale doel, het handhaven en bevorderen van de domineerende goede karaktereigenschappen, is het handhaven van het totaal der zeden en gewoonten van een volk, omdat de geheele mos maiorum blijkens de ervaring gemakkelijker gehandhaafd wordt dan een ohderdeel, en het verlaten van de overgeleverde zeden van op zich indifferenten aard het verlaten der goede zeden voor de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doordat de kabel zich in het aardmagnetisch veld bevindt, ontstaat er een lorentzkracht die de satelliet voortstuwt in zijn bewegingsrichting.. Figuur 3 staat vergroot weergegeven

Leven wy hier in moerassen Uit die plassen, Rees de goude Oranjezon, Rees de goude Oranjezon, Willem wist haar aan te wyzen;.. Maurits deed haar

De laatste stelling die exploratief verkent is in de interviews is gericht op de steun van het management: “De interne auditor heeft steun nodig van het management voor het

- Top-of-mind brand awareness Brand attitude (Salience &amp; Judgement) Brand image - Symbolic benefit - Sociale acceptatie - Zelfrespect - Brand Familiarity -

Gerard Termorshuizen, ‘Het ‘Négligé Bestaat Uit Weinige en Dunne Kleren’. De Indische Pers van de Negentiende Eeuw’, in Journalistiek in de Tropen.. zij dan de aandacht op

• De samenhang is uit de Nederlandse samenleving verdwenen. Als gevolg van secularisering en ontzuiling vormen vormen traditionele groepen niet meer de

Een andere verklaring voor het lage gemiddelde van angst kan zijn dat de grootste groep respondenten aangemeld is bij een AED alert, en dat juist deze groep weinig angst ervaart en

Het celgetal van de tweede generatie was voor de omschakeling vergelijkbaar met de bedrijven die twee- of driemaal per dag melken.. Na de omschakeling was bij de eerste generatie