• No results found

Geloof in Neerlands roeping

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geloof in Neerlands roeping"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geloof in Neerlands roeping

Koloniale journalistiek in Indonesië

tijdens de Politionele Acties 1947-1949

Rijksuniversiteit Groningen Begeleider: Drs. H. J. Wedman Tweede lezer: Drs. G. H. A. Prince

Nadap Pieter

S1408097

(2)

Geloof in Neerlands roeping

(3)

Inhoud

Woord vooraf 4

Inleiding 5

Richtlijn voor het onderzoek 5

De feiten op een rij 7

Drie dagbladen, drie eilanden 11

Krantenberichten onder de loep 12

1. Van Indië naar Indonesië 13

Indisch in de Oost 13

De krant als spreekbuis 15

De rollen omgedraaid 16

In het belang van Indonesië 19

2. Twee eeuwen pers in de archipel 22

Opkomst en ondergang 22

Terug van weggeweest 25

Hofleveranciers van het nieuws 27

(4)

3. Opstap naar de analyse 35

Indische verbondenheid? 35

Nieuws als ‘discours’ 37

De hardnekkige ethische gedachte 39

Kranten in oorlogstijd 40

Over de aanpak 41

4. De kranten spreken 45

De lont in het kruitvat: 14 juli -19 juli 1947 45

Voet op Republikeinse bodem: 21 juli-5 augustus 1947 49

Nederland tegen de rest van de wereld: 6 augustus -12 augustus 1947 53

Stilte voor de storm: 12 december-17 december 1948 55

Een laatste wanhoopsoffensief: 19 december 1948-5 januari 1949 56

Andermaal frustratie: 6 januari-12 januari 1949 58

Conclusie 61

(5)

Woord vooraf

Een van de meest lastige zaken die bij een scriptie komt kijken is het vinden van een onderwerp. Het is plezierig om te weten dat het overal over mag gaan, maar dat is ook direct de grootste moeilijkheid. Gebruik je eigen interesse, luidt het advies vaak. Het heeft mij geholpen bij mijn keuze. De zoektocht naar een onderwerp waar ik me prettig bij zou voelen heeft niet lang geduurd.

Het verleden van Nederlands-Indië heeft mijn warme belangstelling vanwege mijn eigen familieachtergrond. Bovendien is het thema regelmatig voorbij gekomen tijdens mijn bachelorperiode als geschiedenisstudent, en dan met name de jaren van de Indonesische dekolonisatie. Door deze periode te koppelen aan het fenomeen ‘media’, kwam ik al gauw terecht bij de Indische dagbladpers. Dat het onderwerp bovendien nog weinig bestudeerd is door historici en literatuurwetenschappers, heeft ook meegespeeld bij de keuze. Alleen het thema ‘Indische dagbladpers tijdens de dekolonisatie van Indonesië’ was natuurlijk niet voldoende. Ik moest ook op zoek gaan naar concrete gebeurtenissen uit die periode, waaraan ik het onderzoek naar de kranten kon ophangen. Zo ben ik bij de Politionele Acties terecht gekomen.

Het grootste deel van de oude Indische kranten is verzameld op microfilm en ondergebracht bij de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Het archief aldaar is de afgelopen weken een vaste studieplek voor mij geweest. Daarbij gold het werken met microfilm als een geheel nieuwe, maar boeiende ervaring. Ik heb me beperkt tot het onderzoek naar drie dagbladen, maar het is me duidelijk geworden dat er in de Koninklijke Bibliotheek nog een hoop meer te ontdekken valt aan oud (Indisch) krantenmateriaal. Angelie Sens en Gerard Termorshuizen wil ik tot slot bedanken voor de adviezen die ze mij gegeven hebben.

(6)

Inleiding

Richtlijn voor het onderzoek

De Politionele Acties. Ze behoren tot een hoofdstuk in de geschiedenis waar Nederland niet graag op terug kijkt. De term ‘Politionele Acties’ weet de Nederlandse militaire optredens, die zich midden 1947 en eind 1948 in Indonesië voltrokken, nog altijd goed te verbloemen. Tot op de dag van vandaag doen deze zwarte bladzijden het nodige stof opwaaien. Enkele maanden terug nog, meer dan zestig jaar na dato nota bene, stelden enkele Indonesische nabestaanden uit het dorp Rawagedeh de Nederlandse staat aansprakelijk voor de moord op hun familieleden. De verwerking van de gewelddadige scheiding tussen Nederland en Indonesië van de jaren 1945-1949 is nog altijd gaande. Ieder onderzoek naar de Politionele Acties zal oud zeer te voorschijn halen.

In mijn scriptie zal deze controversiële periode als casus dienen voor een studie naar enkele Nederlands-Indische kranten in het naoorlogse Indonesië. Specifiek zal het gaan over de aard van een drietal dagbladen en hun berichtgeving op het moment dat de Politionele Acties plaatsvonden. De centrale vraag daarbij luidt als volgt:

Wat voor type kranten waren

Het Dagblad

, de

Padang-Bode

en het

Dagblad

Borneo Post

, en hoe kenmerkte hun berichtgeving zich ten tijde van de twee Politionele Acties, die plaatsvonden van 21 juli tot en met 5 augustus 1947, en 19 december 1948 tot en met 5 januari 1949?

(7)

Indonesië was in die periode volop bezig zich te ontdoen van zijn oud-kolonisator. Voor de Indische gemeenschap werd het steeds moeilijker het hoofd boven water te houden in een samenleving waar eigenlijk geen plaats meer was voor Nederlandse elementen. Velen voelden zich er op den duur dan ook niet meer thuis. Na de Tweede Wereldoorlog vertrokken grote groepen repatrianten naar Nederland1. En hoewel de Nederlandstalige krantenpers in Indonesië in augustus 1945 nog een ‘comeback’ had gemaakt, bloedde ze in de jaren daarna langzaam dood2.

De drie naoorlogse Indische dagbladen maakten deel uit van een koloniale erfenis, en bewogen zich in een samenleving die juist op allerlei manieren afstand probeerde te nemen van diezelfde erfenis. Onderzoek naar kranten als

Het Dagblad

, de

Padang-Bode

en het

Dagblad Borneo Post

is daarmee bij voorbaat interessant te noemen. Onmiddellijk rijzen er vragen als: wie waren de mensen achter deze kranten? Door wie werden ze gelezen? Welke kenmerken hadden ze? En vooral: met welk doel bestonden ze? Een analyse van de berichtgeving van koloniale kranten tijdens de Politionele Acties, is indirect ook een onderzoek naar hun toekomstvisie op de relatie tussen Nederland en Indonesië.

Er is meer waarom dit thema de aandacht verdient. De Indische pers is wetenschappelijk gezien nog een vrijwel onbeschreven blad, zeker wat de naoorlogse periode aangaat3.

Het Dagblad

, en vooral de

Padang-Bode

en het

Dagblad Borneo

Post

, zijn kranten die nog volop ‘ontsloten’ moeten worden. In de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag is een schat aan oud krantenmateriaal uit voormalig Nederlands-Indië en het naoorlogse Indonesië aanwezig, waarin nog een hoop valt te achterhalen.

Deze studie bestaat uit een aantal verschillende onderdelen, die gezamenlijk tot een antwoord op de onderzoeksvraag moeten komen. De eerste twee

1

In de periode 1946-1968 trokken meer dan 300.000 mensen vanuit Indonesië naar Nederland. Dit proces werd ‘repatriëring’ genoemd, hoewel het grootste deel van de migranten nooit eerder een voet op Nederlandse bodem had gezet.

2

Angelie Sens, ‘Terug Naar Patria en de Bladen Laten Verrekken’ in Journalistiek in de Tropen. De Indisch- en Indonesisch-Nederlandse Pers, 1850-1958, ed. Ulbe Bosma et al. (Amsterdam 2005) 67-91, aldaar 91.

3

(8)

hoofdstukken staan in het teken van context. Zo is er allereerst aandacht voor de samenstelling van het lezerspubliek van de Indische kranten, de maatschappelijke sfeer die er heerste in de naoorlogse jaren, en de motieven die voor de Nederlandse regering hebben meegespeeld om tot tweemaal toe tot een militaire ingrijpen over te gaan. In het hoofdstuk daarna ligt de focus op de geschiedenis van de Indische dagbladpers, én specifiek het wel en wee van de drie kranten in deze scriptie. Via een oriënterend onderzoek hoop ik meer te weten te komen over onder andere de signatuur en achtergrond van

Het Dagblad

, de

Padang-Bode

en het

Dagblad Borneo

Post

. .

In het derde hoofdstuk volgt een uitleg over de gebruikte

onderzoeksmethode. Daarin worden ook enkele onderdelen uit de

contexthoofdstukken samengevoegd in theoretische concepten. Deze zullen als richtlijnen gelden bij het analyseren van de krantenberichten. Het zwaartepunt ligt bij hoofdstuk vier, de samenvatting van de onderzoeksresultaten. Dit gedeelte zal chronologisch in elkaar steken, waarbij er telkens aandacht is voor de aanzet, het verloop en de nasleep van elke militaire actie.

De feiten op een rij

(9)

Het gebeurde allemaal in de zogenaamde ‘Bersiap’-periode4, het tijdvak tussen het vertrek van de Japanners en het herstel van het Nederlandse bewind. Tijdens deze maanden deed zich een waar machtsvacuüm voor. ‘Pemoeda’s’, Indonesische nationalisten, traden met geweld op tegen alles wat herinnerde aan het Nederlandse koloniale bewind. Er vielen vooral veel slachtoffers onder de Indo-Europese en Chinese bevolkingsgroepen. Nederland zag dit verzet met angst en beven aan. ‘Indië verloren, rampspoed geboren!’, zo was de algemene teneur.

Britse troepen herstelden de orde, waarna in maart 1946 de Nederlandse militairen het stokje weer overnamen. De Nederlandse staat had zich inmiddels bereid verklaard om te onderhandelen met de Republiek, hoewel de schermutselingen daarmee in eerste instantie niet werden beëindigd. Na het officieel neerleggen van de wapens en lang onderhandelen, kwam op 15 november 1946 in het dorp Linggadjati op Midden-Java, een overeenkomst tot stand. Luitenant gouverneur-generaal Hubertus van Mook drukte namens Nederland zijn stempel op de onderhandelingen. Voor de Republiek Indonesië deed premier Soetan Sjahrir dat. Van president Soekarno wilden de Nederlanders niets weten, hij had zich tijdens de oorlog immers ingelaten met de Japanners.

In het akkoord erkenden de Nederlanders het gezag van de nationalisten over de eilanden Java, Madoera en Sumatra. De voorwaarde daarbij was wel dat de Republiek een deelstaat zou worden van de ‘Verenigde Staten van Indonesië’. Deze federale staat zou op zijn beurt op uiterlijk 1 januari 1949 moeten worden samengevoegd met Nederland, Suriname en de Antillen, tot een Nederlands-Indonesische Unie.

De Tweede Kamer keurde de overeenkomst goed, nadat ze deze hier en daar van enkele nieuwe voorwaarden had voorzien. De Republiek weigerde dit ‘aangeklede’ Linggadjati-verdrag te accepteren. Vanaf dat moment kende het akkoord eigenlijk twee varianten, de oorspronkelijke versie en één waarbij Nederland nieuwe voetnoten had geplaatst. Toch werd de ‘dubbele’ Linggadjati-overeenkomst op 25 maart 1947 door beide partijen ondertekend. Daarmee nam het onbegrip tussen Nederland en de Republiek alleen maar toe. Een oplossing voor de onenigheid leek verder weg dan ooit. De moeizame diplomatieke beslommeringen deden de

4

(10)

De ondertekening van de conceptovereenkomst van Linggadjati in 1946 door de

Indonesische premier Soetan Sjahrir en de Nederlandse premier Wim Schermerhorn

(Collectie Nederlands Instituut voor Militaire Historie).

Nederlandse legerleiding aandringen op een militaire aanpak. Ook de regering realiseerde zich steeds meer dat de onderhandelingen op een dood spoor terecht waren gekomen.

(11)

De eerste Politionele Actie had alles behalve datgene opgeleverd waar Nederland op gehoopt had. Ook na de Renville-overeenkomst, die beide partijen onder toeziend oog van een speciale commissie van de Verenigde Naties op 17 januari 1948 ondertekenden, bleef er sprake van een hopeloze patstelling. Ondertussen was de Indonesische guerrilla-activiteit in de archipel weer volop opgelaaid. De instandhouding van de troepenmacht in Indonesië bleek bovendien een zware last voor de Nederlandse schatkist te zijn.

Met een tweede Politionele Actie deed het land een wanhoopspoging het tij alsnog te keren. Het kabinet Drees-Van Schaik wilde definitief een einde maken aan het bestaan van de Republiek. Deze ‘Operatie Kraai’ zou duren van 19 december 1948 tot en met 5 januari 1949. Met de komst van nieuwe militairen kon Nederland nu beschikken over een troepenmacht van ruim 140.000 man. Via West- en Oost-Java, rukten de soldaten op naar Midden-Oost-Java, waar de Republikeinse regeringsstad Djokjakarta gelegen was. Indonesische regeringsleiders, waaronder Soekarno en Hatta, werden daarbij opgepakt. Op Sumatra bleven de Nederlandse veroveringen beperkt tot enkele strategische Republikeinse enclaves.

De internationale gemeenschap, en vooral de Verenigde Staten, reageerde furieus. Nederland werd opgedragen om het geweld zo snel mogelijk te beëindigen en de Indonesische leiders vrij te laten. Er werd zelfs gedreigd met het stopzetten van de Marshallhulp. Nederland bezweek onder de grote internationale druk en staakte de tweede Politionele Actie op 5 januari 1949.

(12)

Drie dagbladen, drie eilanden

De keuze voor

Het Dagblad

, de

Padang-Bode

en het

Dagblad Borneo Post

heeft weloverwogen plaatsgevonden. Een van de redenen is een praktische, en heeft te maken met de verschijningsjaren. De eerste Politionele Actie verliep van 21 juli tot en met 5 augustus 1947, de tweede van 19 december 1948 tot en met 5 januari 1949. De drie kranten bleken allen te zijn verschenen tijdens deze beide perioden en bovendien geheel compleet terug te vinden in de archieven.

Een andere overweging die heeft meegespeeld is de ‘spreiding’ van de drie kranten over de archipel.

Het Dagblad

was afkomstig was uit de hoofdstad Djakarta5, op het eiland Java. De

Padang-Bode

was een krant die uitgegeven werd in de gelijknamige stad, aan de westkust van Sumatra. Tot slot was de redactie van het

Dagblad Borneo Post

gevestigd in Bandjermasin, een kleine plaats gelegen in het zuiden van Borneo.

Indonesië op kaart: de herkomst van de dagbladen

5 De stad Djakarta (sinds 1972 geschreven als ‘Jakarta’) kende vóór de Japanse bezetting de oude

koloniale naam ‘Batavia’. Deze werd ook na de oorlog nog geruime tijd consequent gehanteerd door de Nederlandse regering en diverse Nederlands-Indische instanties. In deze scriptie zal ik de

hoofdstad aanduiden volgens de voor die tijd officiële naam ‘Djakarta’.

(13)

Het feit dat de drie dagbladen elk uit een ander deel van het eilandenrijk afkomstig waren, kan invloed hebben gehad op hun manier van berichtgeving over de Politionele Acties. Het Nederlandse militaire optreden voltrok zich immers voor het grootste deel op Java, en ook in delen van Sumatra. Met andere woorden:

Het

Dagblad

en de

Padang-Bode

zaten dichter op de actie dan het

Dagblad Borneo Post.

Krantenberichten onder de loep

Het draait in deze scriptie om de vraag wat voor soort kranten

Het Dagblad

, de

Padang-Bode

en het

Dagblad Borneo Post

waren, en op welke manier zij berichtten over de Politionele Acties. Om dit laatste te achterhalen is het uitvoeren van een zogenaamde kwalitatieve inhoudsanalyse noodzakelijk. Het is de bedoeling hierbij volgens een bepaalde onderzoeksmethode te kijken naar de inhoud van alle artikelen in de kranten, die op enigerlei wijze te maken hebben gehad met de beide Politionele Acties. Alle mogelijke journalistieke genres zal ik erbij betrekken: nieuwsberichten, interviews, achtergronden en redactionele commentaren.

Operatie Product verliep in 1947 in een periode van zestien dagen, van 21 juli tot en met 5 augustus. Om een goed beeld te krijgen van de aanloop en de nasleep van de eerste Politionele Actie, is het ook noodzakelijk de kranten van vóór 21 juli en na 5 augustus te bestuderen. Daarom kies ik er voor om de afbakening een week eerder te laten beginnen en een week later te laten eindigen. De inhoudsanalyse van

Het Dagblad

, de

Padang-Bode

en het

Dagblad Borneo Post

, rond de eerste Politionele Actie, zal dus plaatsvinden van maandag 14 juli tot en met dinsdag 12 augustus.

(14)

1. Van Indië naar Indonesië

Indisch in de Oost

De Indische gemeenschap speelt de hoofdrol in dit verhaal. Toch is het onmogelijk om deze groep methodologisch af te bakenen. In feite gaat het om een verzamelnaam voor iedereen die onder invloed stond van de koloniale cultuur. Dat was een bonte verzameling mensen bij elkaar, die in de loop der tijd was ontstaan vanuit de apartheidssamenleving van het koloniale Nederlands-Indië.

Iedere etnische bevolkingsgroep kreeg voor de wet een etiket opgeplakt: ‘Europeaan’, ‘inlander’ of ‘vreemde Oosterling’. Het waren termen gebaseerd op vooroordelen, waar een eigen juridische status bij hoorde. Bij dat onderscheid speelde huidskleur een voorname rol, maar minstens zo belangrijk was maatschappelijk aanzien. Dit werd bepaald door rijkdom, onderwijs en cultuur. Het goed spreken van de Nederlandse taal werkte bijvoorbeeld statusverhogend. Een accent daarentegen kon, net als een donkere huidskleur, juist in het nadeel zijn wanneer iemand zich een goede positie in de samenleving wilde verschaffen6.

De maatschappij in de Oost kende sinds 1854 een verdeling langs strikt juridische lijnen7. Bovenaan de ladder stonden de ‘Europeanen en met hen gelijkgestelde personen’, die vanzelfsprekend de meeste rechten en plichten kenden8. Deze klasse bestond voor het overgrote deel uit Nederlanders, maar ook uit andere blanke bevolkingsgroepen. Het was een zeer select gezelschap. Deze ‘totoks’ vormden in 1930 maar 0,4 procent van de totale bevolking van Nederlands-Indië9. Tot het segment behoorden ook degenen van gemengde afkomst, Indo-Europeanen

6

Ulbe Bosma, et al., De Geschiedenis van Indische Nederlanders (Amsterdam 2006) 12.

7

Cees Fasseur, ‘Hoeksteen en Struikelblok. Rassenonderscheid en Overheidsbeleid in Nederlands-Indië’, Tijdschrift voor Geschiedenis 105 (1992) 218-243, aldaar 222-223.

8Artikel 109 Regeringsreglement 1854

. Dit was de ‘grondwet’ van Nederlands-Indië.

9Volkstelling 1930. Deel VII: Chineezen en Andere Vreemde Oosterlingen in Nederlandsch-Indië

(15)

of Indo’s genoemd. Formeel mochten zij dan op gelijke hoogte staan met de volbloed blanken, in het dagelijks leven was hiervan weinig te merken. Vele Indo-Europeanen hadden een gebrekkige opleiding genoten en bekleedden lage maatschappelijke posities10.

De onderste klasse van de twee was die van de ‘inlanders’ en de daarmee ‘gelijkgestelden’. Hiertoe behoorden de autochtone Indonesiërs en de zogenaamde vreemde Oosterlingen. Deze laatste groep bestond vooral uit Chinezen, maar ook uit ‘Arabieren, Moren, en Mohammedanen of heidenen’11. Voor inlanders en vreemde Oosterlingen was het vanaf 1871 mogelijk om zich op te werken, en zich een plaats te verschaffen in de hoogste maatschappelijke categorie. Ze konden het Europeaanschap aanvragen, maar moesten daarbij dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: het christelijke geloof belijden, de Nederlandse taal goed spreken en schrijven, en de ‘Europese begrippen en zeden’ machtig zijn12. Vele van deze zogenaamde ‘Staatsblad-Europeanen’ kwamen terecht in de ambtenarij13.

Dankzij de nieuwe ethische politiek die rond 1900 in zwang raakte, ging het onderwijspeil omhoog. De Nederlandse regering voelde een zekere morele plicht voor het welzijn van de inheemse bevolking. Inlanders dienden ‘opgevoed’ te worden tot goede burgers, doormiddel van educatie, welvaartszorg en armoedebestrijding. Op veel plekken in de archipel sprongen de onderwijsinstellingen als paddestoelen uit de grond.

Het verbeterde onderwijs begon zijn vruchten af te werpen halverwege de twintigste eeuw. Was in 1900 het aantal niet-Europeanen dat de Nederlandse taal beheerste nog ongeveer 5.600, zo’n twintig jaar later was dit al meer dan het tienvoudige14. Toch bleef goede educatie nog steeds beperkt tot een relatief klein deel van de inlandse bevolking. In 1930 kon slechts zes procent van de Indonesiërs

10

Gerard Termorshuizen, Journalisten en Heethoofden. Een Geschiedenis van de Indisch-Nederlandse Dagbladpers 1744-1905 (Amsterdam 2001) 85.

11

Artikel 109 Regeringsreglement 1854.

12Bijblad op het Staatsblad van Nederlands-Indië, no. 4029. 13

Zij werden ‘Staatsblad-Europeanen' genoemd omdat hun gelijkstelling werd vermeld in het Indisch Staatsblad.

14

(16)

lezen en schrijven, 0,3 procent in de Nederlandse taal15. Het potentiële lezerspubliek voor de Indische kranten bleef daardoor beperkt tot vooral blanken en Indo-Europeanen.

De krant als spreekbuis

Binnen de Indische gemeenschap waren de verhoudingen tussen de blanken, Indo-Europeanen en de kleine groep Indonesiërs weinig harmonieus. Vooral de Indo’s voelden zich miskend. Ze vormden een belangrijk deel van de gemeenschap, maar vielen tussen wal en schip. Deze gemengdbloedigen moesten het in de maatschappij vaak afleggen tegen hun volbloed blanke medeburgers, hoewel ze toch dezelfde juridische positie bekleedden. Ze bundelden begin twintigste eeuw hun krachten in de Indische Partij (opgericht 1912) en het Indo-Europese Verbond (1919). Naast Indo-Europese zagen ook inlandse bewegingen in die periode het licht. Hoogopgeleide Indonesiërs en Chinezen lieten van zich horen via Boedi Oetomo (1908) en Sarekat Islam (1911). Deze verenigingen kwamen op voor het lot van de inheemse bevolking.

De Nederlandstalige pers speelde bij de ontwikkeling van het zelfbewustzijn van deze verschillende bevolkingsgroepen, een sleutelrol. Zo groeide het

Bataviaasch

Nieuwsblad

uit tot dé spreekbuis van de Indo-Europeanen16.

De Locomotief

uit Semarang (Midden-Java) was een voorbeeld van een krant die altijd consistent op kwam voor de belangen van de Indonesiërs17. Zo waren de Nederlandstalige kranten dan wel vervaardigd dóór en vóór degenen die deel uitmaakten van de Indische gemeenschap, het betekende niet dat zij per definitie alleen hun lezerspubliek dienden. Sommige redacteuren gebruikten hun positie om op te komen voor het lot van de analfabete inheemse bevolking. Via de Nederlandstalige dagbladen vestigden

15Volkstelling 1930

,29-31.

16

Dit gebeurde tijdens het hoofdredacteurschap van Karel Zaalberg, die zelf Indo was. Zie: Ulbe Bosma, Karel Zaalberg. Journalist en Strijder voor den Indo (Leiden 1997).

17

(17)

zij dan de aandacht op de positie van de inlanders. Dat had voor een groot deel te maken met de ethische, paternalistische insteek van deze kranten.

De inheemse emancipatie van begin twintigste eeuw bracht ook een opmars teweeg van een aantal Chinees- en Indonesischtalige kranten. De nationalisten waren kritisch op het koloniale regime, en zochten naar een uitlaatklep in hun eigen taal. Deze inheemse dagbladen hebben zich tijdens de gehele koloniale periode nooit echt een sterke positie kunnen veroveren in de maatschappij18.

De ironie was trouwens dat Indonesische nationalistische leiders van oorsprong afkomstig waren uit de Indische gemeenschap. Ze hadden goede scholing genoten en waren grootgebracht met de Nederlandse normen en waarden. De nationalisten gebruikten hun bagage echter om te strijden voor de positie van de inheemse bevolking, hun eigen mensen. Met de ethische politiek zou Nederland zich uiteindelijk dus zelf in de vingers snijden. De consequenties daarvan zou het na de Tweede Wereldoorlog ondervinden.

De rollen omgedraaid

Het leven in Nederlands-Indië werd ruw verstoord door de inval van de Japanners begin 1942. De totoks, waarvan er op dat moment circa 260.000 in de kolonie leefden, kregen het zwaar te verduren19. Zij waren van de ene op de andere dag ‘personae non gratae’ geworden en werden massaal geïnterneerd in werkkampen. De inheemse bevolking, maar ook de Indo’s, werden met rust gelaten. Ze golden voor de Japanners als broedervolkeren, die zich moesten inzetten voor de ‘Groot Aziatische Welvaartsfeer’. De koloniale tweedeling ‘Europeaan’ versus ‘inlander’ was voorlopig ten einde, maar zou na de oorlog opnieuw het uitgangspunt zijn van de Nederlandse regering bij het besturen van Indië, met alle gevolgen van dien.

18

Mirjam Maters, Van Zachte Wenk tot Harde Hand. Persvrijheid en Persbreidel in Nederlands-Indië 1906-1942 (Utrecht 1998) 39-45.

19

(18)

De Republikeinse leiders Mohammed Hatta en Ahmed Soekarno in 1949 (Foto B.

Hardy/Getty Images).

Het werd duidelijk dat na de overgave van Japan, in augustus 1945, de archipel niet meer terug kon naar de situatie van vóór de bezetting. Dankzij het ontbreken van enig gezag viel Nederlands-Indië in een complete chaos. Het Indonesische nationalisme had al volop kunnen gedijen onder de Japanse jaren, maar kwam in deze sfeer van anarchie tot uitbarsting. Soekarno’s onafhankelijkheidsverklaring op 17 augustus 1945 was een belangrijk ijkpunt voor de nationalisten.

(19)

Met de komst van de Nederlandse troepen in maart 1946, keerde de rust weer enigszins terug in de Oost. Ook de Nederlandstalige kranten lieten vanaf dat moment weer voor het eerst van zich horen. Ze waren sinds begin 1942 niet meer verschenen en konden nu de draad oppakken, het merendeel dankzij steun van het Nederlandse gouvernement20.

Met de vastlopende Linggadjati-onderhandelingen werd het steeds duidelijker dat het Nederlandse koloniale bewind definitief niet terug zou keren. Leven in een zelfstandig Indonesië was voor de Indische gemeenschap een nachtmerrie. De Nederlandse regering had echter vooral oog voor het in veiligheid brengen van blanke Europeanen. Zij zag voor de rest van de Indische gemeenschap een toekomst weggelegd in het nieuwe Indonesië. Vooral de Indo’s voelden zich in steek gelaten. Voor hen was een Indonesisch staatsburgerschap geen optie, nog minder dan voor de op Nederland georiënteerde Indonesiërs21.

Ze waren dan ook zeer opgetogen over het militaire ingrijpen van Nederland, dat begon in juli 1947 met Operatie Product. Zeker met de tweede Politionele Actie van december 1948 gloorde de hoop dat de Republiek dan toch moest gaan inbinden22. De militaire zege was weliswaar compleet, maar Nederland droop af dankzij de internationale druk. Na de beëindiging van Operatie Kraai in januari 1949, raakte het dekolonisatieproces in een stroomversnelling. Het werd op 27 december van datzelfde jaar formeel beëindigd met de soevereiniteitsoverdracht. De gemeenschap van achterblijvers berustte in haar lot, maar voelde zich overgeleverd aan de ‘blankenhaters’ Soekarno en Hatta23.

De beide Politionele Acties waren de laatste stuiptrekkingen van Nederland in zijn poging het eilandenrijk voor zich te behouden. Ze vonden plaats in de jaren waarin zich een totale ontmanteling van de Indische gemeenschap voordeed. De Nederlandstalige dagbladpers was daarbij een van de stoelpoten waaraan gezaagd werd. Toch wist ze uiteindelijk nog het langst overeind te blijven. Hoe de toekomst

20

Sens, ‘Terug Naar Patria en de Bladen Laten Verrekken’, 67-68.

21 Meijer, In Indië Geworteld, 288 22

Ibidem, 291.

23

J. A. A. Van Doorn and W. J. Hendrix, Het Nederlands/Indonesisch Conflict. Ontsporing van Geweld

(20)

van Indonesië er ook uit zou komen te zien, de Indische kranten achtten hun rol op dat moment nog lang niet uitgespeeld24. De Nederlandse inbreng werd met de repatriëring echter wel steeds minder tijdens de naoorlogse jaren. Met het opheffen van

De Nieuwsgier

in november 1957 verdween de Nederlandstalige pers uit de Indonesië, en daarmee het laatste instituut in de samenleving dat herinnerde aan het koloniale gezag.

In het belang van Indonesië

Indië was altijd een belangrijke levensader voor de Nederlandse economie geweest. Zo kort na de Tweede Wereldoorlog, toen het land in puin lag, had het de oude koloniale bedrijvigheid meer dan ooit nodig. De archipel werd door de regering beschouwd als een financieel onmisbare schakel bij de herstelpolitiek25. Een onafhankelijk Indonesië was voor haar gedurende de jaren veertig dan ook niet aan de orde.

De economische noodzaak werd omgeven door een zweem van moralisme, die een voortzetting van de hechte relatie tussen beide landen moest rechtvaardigen. De regering verkeek zich daarbij behoorlijk op de nieuwe machtsverhoudingen in de internationale politiek. Toch hield ze hardnekkig vast aan de vooroorlogse gang van zaken. Historicus Piet de Rooy omschreef de Nederlandse struisvogelpolitiek inzake de Indonesische kwestie ooit als ‘een wonderbaarlijk mengsel van legalisme, naïviteit en halsstarrigheid’26.

Het paternalisme ten opzichte van de Indonesiërs was sinds 1901 wettelijk vastgelegd met de ethische politiek. De onderliggende gedachte was daarbij dat de archipel op termijn op eigen benen zou moeten komen te staan. Met de jaren werden de eisen voor het verzelfstandigen echter al maar omvangrijker. De opdracht

24

Sens, ‘Terug Naar Patria en de Bladen Laten Verrekken’, 68.

25

P. F. Maas & J. E. C. M. van Oerle, ‘Het Leger te Gelde’, in De Politionele Acties, ed. G. Teitler en P. M. H. Groen (1987 Amsterdam) 11-28.

26

(21)

tot ontwikkeling werd als het ware steeds meer een excuus om de uiteindelijke onafhankelijkheid van de Indonesische bevolking tegen te gaan. Ook tijdens de jaren na de Tweede Wereldoorlog leefde dit idee voort. Zodoende kon de militaire inval door de regering verkocht worden als een strijd voor een hoger moreel doel, terwijl er in de eerste plaats sprake was van economisch eigenbelang. De benaming ‘Operatie Product’ was wat dat betreft veelzeggend.

(22)

Het Akkoord van Linggadjati, voorafgaand aan die eerste Politionele Actie, was een farce gebleken. Beide partijen hielden een eigen interpretatie van de overeenkomst erop na, en wensten nauwelijks concessies te doen. Ondertussen was de rust en orde in de archipel, die voor het kabinet Beel zo gewenst was om de economische activiteit te hervatten, gedurende 1947 ver te zoeken. Gezien de nijpende financiële situatie, was het eerste militaire ingrijpen vanuit Nederlands oogpunt dan ook verklaarbaar te noemen27.

Operatie Kraai was meer arbitrair van aard, omdat de echte economische noodzaak inmiddels verdwenen was28. Bovendien was de drijfveer achter deze tweede politionele operatie rigoureus: de Djokja-Republiek moest compleet van de kaart geveegd worden. Hoewel de regering Drees-Van Schaik aanvankelijk niet eensgezind bleek over de kwestie29, was het uiteindelijk de bedoeling dat Indonesië na de tweede Politionele Actie in zijn geheel alsnog ingelijfd zou worden bij het Koninkrijk.

Het liep anders, en een tweede Pyrrusoverwinning deed zich voor. Nederland bleek andermaal de invloed van de internationale gemeenschap te hebben onderschat. Het land mag dan militair nooit het onderspit hebben gedolven, het gezichtsverlies voor de rest van de wereld was er na 5 januari 1949 niet minder om. De koloniale aspiraties werden Nederland zwaar aangerekend.

27

L. G. M. Jacquet, ‘Inleiding’ in De Politionele Acties, ed. G. Teitler en P. M. H. Groen (1987 Amsterdam) 5-10, aldaar 10.

28 Dat was ondermeer dankzij de Amerikaanse Marshallhulp van na de oorlog. Zie verder: Maas & Van

Oerle, ‘Het Leger te Gelde’, 25.

29

Hans Daalder, Willem Drees 1886-1988. Vier Jaar Nachtmerrie. De Indonesische Kwestie

(23)

2. Twee eeuwen pers in de archipel

Opkomst en ondergang

De dagbladpers in Indië begon met een valse start. In 1744 verscheen

Bataviase

Nouvelles

, een nieuwsblaadje dat op aandringen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) alweer na twee jaar verdwenen was. Pas in 1810 werd de pers weer nieuw leven ingeblazen. Dat gebeurde met de

Bataviase Koloniale Courant

, een staatsblad opgericht door toenmalig gouverneur-generaal H. W. Daendels. Het zou tot in de Tweede Wereldoorlog onder verschillende benamingen blijven voortbestaan30. Naast deze gouvernementskrant kende Nederlands-Indië de eerste helft van de negentiende eeuw nog enkele particuliere advertentiebladen. De pers verkeerde echter nog in een prille fase en stond onder toezicht van de autoriteiten, hoewel dit niet wettelijk was vastgelegd.

Dat veranderde met het zogenaamde drukpersreglement van 1856, het resultaat van het Regeringsreglement van twee jaar eerder. Artikel 110 vermeldde: ‘het toezicht van de Regering op de drukpers wordt bij Algemene verordening geregeld (...)’31. Met andere woorden: de kranten waren vanaf nu formeel aan banden gelegd. Vrije drukpers en politieke emancipatie stonden volgens de Conservatieve fractie in Den Haag namelijk haaks op de handhaving van gezag in een kolonie32. De Indische pers nam de overheid de maatregel niet in dank af. De nieuwe spelregels bleken dan ook een averechts effect te hebben: de dagbladen stelden zich tegenover de Nederlandse regering juist kritischer op dan voorheen. De

30

Vanaf 1812 heette de Bataviase Koloniale Courant de Java Government Gazette. Van 1816 tot 1828 luidde de naam Bataviase Courant. Daarna ging het staatsblad tot 1942 verder als de Javasche Courant. Voor de gouvernementskranten in Nederlands-Indië zie verder: Termorshuizen, Journalisten en Heethoofden, 34-56.

31Artikel 110 Regeringsreglement 1854. 32

(24)

autoriteiten bleken hier uiterst gevoelig voor en traden hard op tegen geluiden die hen niet aanstonden33.

In de jaren vijftig van de negentiende eeuw begonnen de kranten in Nederlands-Indië aan een opmars. Ze groeiden uit tot volwaardige nieuwsbladen met serieuze aandacht voor politiek, cultuur en buitenlandse berichtgeving34. Naast de ruimte voor discussie die ontstond in de dagbladen, hebben ook andere factoren bijgedragen aan de volwassenheid van de Indische pers tijdens de jaren vijftig: ondermeer de komst van de telegraaf in 1856 en de groei van de Europese bevolkingsgroep35.

Java was in die jaren de bakermat van veel nieuwe Nederlandstalige dagbladen. De

Java-Bode

(opgericht in 1852) en het

Bataviaasch Handelsblad

(1858) waren grote kranten afkomstig uit de hoofdstad Batavia. Beiden konden rond 1860 rekenen op meer dan 1.000 abonnees, een ongekend groot aantal voor die tijd36. Soerabaja had

De Oostpost

(1853) en de

Soerabajasche Courant

(1858), twee andere toonaangevende dagbladen. Na de jaren vijftig kwam de krantenpers ook op in veel van de buitengewesten, vooral aan de kusten van Sumatra. Daar verschenen de

Deli Courant

(1885) en de

Sumatra Post

(1899), kranten die tot in de twintigste eeuw een bepalende rol zouden bekleden37.

Uitgesproken hoofdredacteuren als H. J. Lion (

Bataviaasch Handelsblad

), P. Brooshooft (

De Locomotief

) en H. D. Zentgraaff (

Soerabajasch Handelsblad

) wisten sterk hun stempel te drukken op de inhoud hun kranten. Zij waren vertegenwoordigers van de zogenaamde ‘tropenstijl’. Deze manier van journalistiek werd bedreven tot aan de jaren dertig van de twintigste eeuw en stond bekend om

33

Maters, Van Zachte Wenk tot Harde Hand, 48-49, noot 59.

34

Cees Fasseur, ‘Indische Persperikelen 1847-1860’ in Bijdragen en Mededelingen Betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 91 (Den Haag 1976) 56-76.

35

In hoofdstuk 1 hebben we kunnen zien hoe de groep Europeanen aan het eind van de negentiende eeuw toenam. Dit gebeurde dankzij nieuwkomers uit Europa, maar ook door het aantal Aziaten dat gelijkgesteld werd.

36

Termorshuizen, Journalisten en Heethoofden, 462 en 507.

37

(25)

de kritische houding tegenover het gouvernement en de emotioneel-betrokken schrijfstijl38.

De tropenstijl bood onderdak aan meerdere politieke ideeën. Zo kenden geëngageerde kranten als

Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië

en het

Soerabajasch Handelsblad

een uiterst conservatieve ondertoon. Ze waren

bijvoorbeeld fel gekant tegen het inlandse emancipatiestreven.

De Locomotief

, ook een exponent van de tropenstijl, was juist een aanhanger van de ethische politiek en kwam daarmee dus op voor de belangen van Indonesiërs39. De Indo-Europese bevolkingsgroep wist zich gesteund door het

Bataviaasch Nieuwsblad

40.

Met de zelfbewustwording van de inheemse bevolking lieten ook Chinese- en Indonesischstalige dagbladen na de eeuwwisseling van zich horen, zoals we al eerder hebben kunnen zien.

Li Po

(1900) en

Pewarta Priyayi

(1900) waren, net als de andere inlandse kranten, een uitlaatklep voor nationalisten. Vanwege geldgebrek hebben ze zich nooit een stabiele plaats naast de Nederlandstalige dagbladen weten te verschaffen. De inheemse bladen werden ook lang niet zoveel gelezen als de Nederlandse: het analfabetisme onder de Indonesiërs was immers groot, en de geschoolden onder hen voelden zich sterker aangetrokken tot de Europese pers41.

In de jaren dertig bloedde de tropenstijl langzaam dood. Het tijdperk van de bevlogen hoofdredacteuren was voorbij. De Indische krantenpers was professioneler geworden en uitgegroeid tot een echt bedrijf. In deze periode waren zes van de acht belangrijkste dagbladen in handen van J. C. Kolling en C. W. Wormser. De twee beconcurreerden elkaar als echte persbaronnen, wat de kwaliteit van de Indische kranten ten goede kwam42. Het verschijningsverbod dat de Japanners vervolgens in maart 1942 oplegden, betekende een voorlopig einde van de Nederlandstalige pers.

38

Termorshuizen, Journalisten en Heethoofden, 21-22.

39

Termorshuizen, ‘Het ‘Négligé Bestaat uit Weinige en Dunne Kleren’, 11-26.

40

Het hoogtepunt van de betrokkenheid van de krant bij de Indo-Europese gemeenschap deed zich voor onder hoofdredacteur Karel Zaalberg. Voor zijn biografie zie: Bosma, Karel Zaalberg.

41 Maters, Van Zachte Wenk tot Harde Hand, 39-45. 42

Het Bataviaasch Handelsblad, het Soerabajasch Handelsblad en de Indische Courant waren

(26)

Terug van weggeweest

Na de Tweede Wereldoorlog moest de Indische pers zichzelf in feite heruitvinden als instituut. De Nederlandstalige dagbladen hadden zich gedurende de koloniale tijd ontwikkeld tot zelfbewuste, onafhankelijke media, die een prominente rol speelden in de publieke sfeer. Maar Indië was Indië inmiddels niet meer. De maatschappelijke verhoudingen lagen na augustus 1945 dermate anders, dat de kranten niet zomaar verder konden gaan waar zij drie jaar eerder geëindigd waren. De wind van verandering bleek voor het Nederlandstalige dagbladwezen een harde tegenwind te zijn. De pers moest van voren af aan beginnen en zich een nieuwe plaats in de hevig veranderde samenleving zien te veroveren. Dat was geen eenvoudige opgave.

Aan de hand van de Nederlandse regering deed ze voorzichtig haar eerste stappen in het naoorlogse Indië, dat nu Indonesië heette. De autoriteiten hadden de kranten dringend nodig om de Indische gemeenschap op de hoogte te houden van de politieke situatie. Zo kort na de oorlog waren de meeste journalisten in de archipel dan ook niet meer dan ‘schoothondjes’ van de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD)43. In de enclavesteden Djakarta, Soerabaja, Bandoeng en Semarang, waar de Britse troepen de orde bewaakten, werden tal van regeringskranten opgezet.

De objectieve, vrije dagbladpers deed over het algemeen haar herintrede pas vanaf ongeveer 1947. Grote vooroorlogse kranten als

De Locomotief

,

De

Preangerbode

, het

Soerabajaasch Handelsblad

en de

Java-Bode

kwamen toen weer in omloop. Vanwege de militaire situatie, de papierschaarste44 en het wegvallen van potentiële abonnees waren ze niet in staat geweest om eerder al te verschijnen.

De Nederlandstalige pers was eind jaren veertig en begin jaren vijftig in handen van een groep idealisten. Hoofdredacteuren als J. H. Ritman (

De Nieuwsgier

) en D. M. G. Koch (

Kritiek en Opbouw

) zagen voor hun bladen een grote rol van

43 Sens, ‘Terug Naar Patria en de Bladen Laten Verrekken’, 67-68. 44

(27)

betekenis weggelegd in het nieuwe Indonesië45. Sommigen beschouwden de pers als het instrument voor ‘culturele uitwisseling’ tussen beide landen, en pleitten daarmee eigenlijk voor een voortzetting van de oude ethische gedachte46.

Volgens historica Angelie Sens kenden de Indische kranten in die jaren een over het algemeen gematigde toon. Zij zagen Nederland weliswaar als een onmisbare schakel in de ontwikkeling van Indonesië als staat, maar waren geen directe voorstanders van een blijvende samenwerking in de vorm van een Nederlands-Indonesische Unie47. Koch verwoordde het dilemma van de Indische pers als volgt in zijn autobiografie: ‘Wij kregen het gevoel tussen twee stoelen terecht te zijn gekomen, konden de politiek van Nederland niet verdedigen, doch weigerden, als Nederlanders, die regering openlijk te bekritiseren’48.

Ook de Indische kranten ontkwamen op den duur niet aan de spanningen in de maatschappij. Dat was zeker het geval na de soevereiniteitsoverdracht eind 1949. De dagbladen raakten steeds vaker in aanvaring met het Republikeinse gezag. Sommige journalisten moesten zelfs onder dreiging van vervolging het land verlaten49. Na 1950 slonk het lezerspubliek van de Indische kranten sterk. En hoewel ze nog wel konden rekenen op Indonesische en Chinese abonnees, werd het Nederlandse contingent in de archipel al maar kleiner door de repatriëring. De Indonesische dagbladen kwamen ondertussen volop tot ontplooiing. De Nederlands-Indische pers was een verworden tot overblijfsel uit een tijdperk dat de Republiek achter zich had gelaten. De laatste Nederlandstalige krant in Indonesië vond haar Waterloo in november 1957.

45

Ritman en Koch hebben hun tijd als hoofdredacteuren in Nederlands-Indie volop beschreven in hun mémoires. Zie daarvoor: J.H. Ritman, Journalistieke Herinneringen (Den Haag 1980) en D.M.G. Koch,

Verantwoording. Een Halve Eeuw in Indonesië (Den Haag/Bandoeng 1956).

46 Sens, ‘Terug Naar Patria en de Bladen Laten Verrekken’, 68 47

Ibidem, 77.

48

Koch, Verantwoording, 273-274.

49

(28)

Hofleveranciers van het nieuws

Inmiddels is het een en ander bekend over de naoorlogse situatie in Indonesië, ook wat betreft de steeds kleiner wordende rol van de Nederlandstalige pers. Het wordt dan ook tijd om de kranten uit dit onderzoek eens nader te gaan bekijken. Daarom eerst aandacht voor de kurk waarop het dagbladwezen dreef: het persbureau. Vooral veel kleine kranten waren ervan afhankelijk, omdat ze zelf simpelweg te weinig journalisten in dienst hadden.

Het Algemeen Nieuws- en Telegraaf Agentschap, kortweg Aneta, had vanaf 1917 lange tijd een monopolie op de nieuwsverspreiding in Nederlands-Indië. Dit persbureau, dat onder leiding stond van D. W. Berretty, had tot aan de jaren vijftig een bepalende invloed op de berichtgeving in de Indische kranten. Objectief was het overigens niet, veelomvattend evenmin. Zo kreeg Nederlands-Indië dankzij Berretty’s persbureau lange tijd slechts flarden van nieuws binnen van wat er zich elders in de wereld had voorgedaan50. In 1937 kreeg Aneta er een Indonesische concurrent bij: Antara. Tijdens de Japanse bezetting verdwenen beiden van het toneel, om na de oorlog weer terug te keren.

Vooral Aneta heeft sterk zijn stempel achtergelaten bij het

Dagblad Borneo

Post

, de

Padang-Bode

en in mindere mate

Het Dagblad

. Wie de drie kranten voor het eerst onder ogen krijgt, zal direct opmerken hoeveel berichten afkomstig waren van dit persbureau. De opmerking van Ulbe Bosma, dat veel Indische kranten wel wat weg hadden van ‘huis-aan-huisbladen’, ‘die werden opgevuld met collages van persberichten (…)’51, valt alleen maar te onderschrijven.

Het signatuur van de kranten was dan ook vooral af te lezen aan de hoofdartikelen en commentaren, oftewel: de beschouwende stukken die door de redactie van het dagblad waren geschreven. Om de gewone persberichten kunnen we echter niet heen, omdat de agentschappen nu eenmaal belangrijke spelers waren in het medialandschap van Nederlands-Indië. Hun producties zullen daarom net zo

50 Ulbe Bosma, ‘Kritiek en Populisme. De Indische Pers in de Late Koloniale Maatschappij’ in

Journalistiek in de Tropen. De Indisch- en Indonesisch-Nederlandse Pers, 1850-1958, ed. Ulbe Bosma et al. (Amsterdam 2005) 47-66, aldaar 59.

51

(29)

goed moeten worden betrokken bij dit onderzoek. Hoewel ze misschien niet altijd een waardeoordeel gaven van het nieuws, konden deze berichten via bepaald taalgebruik toch indirect een standpunt uitdragen. Daarover volgt meer in het volgende hoofdstuk. Bovendien herschreven de krantenredacties in sommige gevallen de persberichten, of voorzagen deze van een eigen kop. Op die manier konden ze dan toch een zekere eigen draai aan deze stukken geven.

Journalistiek in Djakarta, Padang en Bandjermasin

Het onderzoek naar de naoorlogse Nederlandstalige kranten in Indonesië staat nog in de kinderschoenen. Geschikte literatuur over deze periode is dan ook praktisch niet voorhanden. Sens heeft tot dusver als enige gepubliceerd over de Indische pers na 1945, in de bundel

Journalistiek in de Tropen

. In haar artikel komt ook de achtergrond van

Het Dagblad

enigszins bod. De

Padang-Bode

en het

Dagblad Borneo

Post

zijn nog steeds grote onbekenden in de literatuur over de Indische pers. Dat betekent dat deze dagbladen zelf ons de nodige informatie over de redactie, de verschijningsjaren en de signatuur, moeten gaan geven.

Helaas zijn de oplagecijfers van

Het Dagblad

, de

Padang-Bode

en het

Dagblad

Borneo Post

onbekend. Deze gegevens stonden nooit vermeld in de bladen en zijn evenmin bijgehouden in administratieve overzichten. De advertentiebrochures, waarmee de kranten hun adverteerders wierven, wilden nog wel eens oplagecijfers bevatten. Deze bronnen zijn echter doorgaans nauwelijks bewaard gebleven, en bleken bovendien voor de betreffende drie bladen onvindbaar te zijn.

(30)

lichting naoorlogse Nederlandstalige bladen die functioneerden als spreekbuis van de autoriteiten52.

W. Belonje begon als leidinggevende van

Het Dagblad

, maar kwam al na een aantal maanden in botsing met Van Mook, waarna hij vertrok. De hoofdredacteur kon zich niet vinden in de zijn ogen ‘softe’ politiek van de luitenant gouverneur-generaal ten opzichte van de Republiek. Belonje wenste een hardere aanpak53. Vanaf 1 juni 1946 ging de krant onder de nieuwe leiding van H. F. Joël zelfstandig verder, zonder enige regeringsgebondenheid. Of daarmee ook de toon van het blad veranderde, is onbekend. Ritman, hoofdredacteur van

De Nieuwsgier

én grote concurrent, omschreef

Het Dagblad

in zijn mémoires als ‘conservatief’ en beschouwde het als ‘het orgaan van de vele teleurgestelde en ontdane Nederlanders’54.

In handen van Joël werd

Het Dagblad

, als onderdeel van het concern Nederlands Dagbladpers, een gezamenlijke uitgave van de

Java-Bode

,

Het Nieuws

van den Dag

en het

Bataviaasch Nieuwsblad

. In de loop van 1949 gingen deze laatste twee hun eigen weg. Het einde van de samenwerking tussen de bladen betekende ook dat het voortbestaan van

Het Dagblad

op de tocht kwam te staan. Op 16 september 1949 meldde de krant: ‘voortzetting van een courant onder de naam

Het Dagblad

zal dan niet meer mogelijk zijn, daar hiervoor de toestemming van alle drie partijen nodig zou zijn55. Met het zelfstandig verschijnen van de Java-Bode op 24 september was het verbond ten einde. Zes dagen later verscheen

Het Dagblad

voor het laatst.

De

Padang-Bode

werd opgezet in september 1945, en was daarmee net als

Het Dagblad

een van de eerste naoorlogse dagbladen. Er zijn echter geen directe aanwijzingen dat het hier om een orgaan van de autoriteiten ging, zoals dat bij de

52

Een ander blad uit Djakarta, dat verscheen namens de RVD, was het tijdschrift Uitzicht, Nederlandsch Weekblad voor Zuid-Oost Azië.In Soerabaja vervulde de Nieuwe Courant, Officieel Orgaan van de Allied Military Administration Civil Affairs Branch een voorlichtende rol.

53 Sens, ‘Terug Naar Patria en de Bladen Laten Verrekken’, 69. 54

Ritman, Journalistieke Herinneringen, 95.

55Het Dagblad

(31)

meeste kranten in die periode het geval was. De redactie van de

Padang-Bode

stond onder leiding van ene Levison56. Van het wel en wee van deze persoon is verder niets bekend, zelfs niet hoelang zijn hoofdredacteurschap heeft geduurd. De mensen achter de

Padang-Bode

werden nooit bij naam genoemd in de krant, er werd altijd gesproken van ‘De Redactie’. Aanvankelijk werd het

Dagblad voor Padang

, zoals de ondertitel lange tijd luidde, gratis verspreid. Vanaf 4 januari 1949 ging het blad verder als de

Padangbode

, zonder verbindingsstreepje in de naam, met de boventitel

Dagblad voor Midden-Sumatra

.

Padang, gelegen aan de oostkust van Sumatra, was van oudsher een handelsstad met een sterke Nederlandse inbreng. De stad kende vanaf eind negentiende eeuw een florerende dagbladpers met het

Padangsch Nieuws- en

Advertentieblad

(opgericht 1862), het

Padangsch Handelsblad

(1872) en

De

Padanger

(1900). Na de Tweede Wereldoorlog was de

Padang-Bode

de enige Indische krant die de stad rijk was.

Het blad leunde sterk op de nieuwsberichten van Aneta. De signatuur van de

Padang-Bode

blijft daarmee enigszins in nevelen gehuld. Zowel de krant zelf, als de beschikbare literatuur bieden daartoe geen inzichten. De inhoudsanalyse van de artikelen in het laatste hoofdstuk zal daartoe meer duidelijkheid moeten geven. Op oktober 1950 verscheen het dagblad voor het laatst omdat het zich niet meer staande kon houden. De

Padangbode

was een typisch voorbeeld van een Nederlandstalige krant, waarvoor in het nieuwe onafhankelijke Indonesië geen plek meer was: ‘Zeer tot onze spijt moeten wij onze trouwe lezers mededelen, dat wij wegens gebrek aan medewerking van de zijde der adverteerders en abonne’s genoodzaakt zijn het bestaan van het enigste hier ter plaatse in de Nederlandse taal verschijnende dagblad “DE PADANGBODE” na een bestaan van meer dan vijf jaar met ingang van 30 October a.s. een metamorfose te laten ondergaan, en wel in de vorm van een ochtend-editie in bahasa Indonesia, dat de naam van “WARGA MERDEKA” zal dragen’57.

De derde krant uit dit onderzoek, het

Dagblad Borneo Post

, begon op 4 november 1945 als een klein ‘mededeelingenblad’ voor Bandjermasin, dat tweemaal

56Padang-Bode: Extra Nummer

, 4 juli 1946, ‘Gids voor Padang’, 1.

57Padangbode: Dagblad voor Midden-Sumatra

(32)

per week verscheen58. In de maanden erna groeide het uit tot een dagelijks journaal met aandacht voor binnen- en buitenlands nieuws. Ook dit blad was bij zijn berichtgeving voor een belangrijk deel afhankelijk van de producties van het Indische persbureau. De krant uit Bandjermasin bestond bij de gratie van de Nederlandse regering. Tijdens de eerste naoorlogse jaren was het hoofdredacteurschap in handen van ‘residentie-secretaris’ W. J. Ten Haaft. Deze gaf op 1 april 1947 het stokje over aan H. J. Cohen, die plaatselijk vertegenwoordiger van de RVD was59. Deze noemde zijn krant ooit een ‘poging tot een dagblad’, vanwege de kleine omvang als gevolg van de papierschaarste in die jaren60.

Vanaf 19 april 1948 kreeg het

Dagblad Borneo Post

een nieuw jasje aangemeten. Het aantal pagina’s ging van twee naar vier en de krant ging in het vervolg voluit verder als:

Borneo Post: Dagblad voor Zuid-Borneo

. Eind jaren veertig had het dagblad te kampen met een sterke inkrimping van het personeel, omdat veel Nederlanders repatrieerden. Hun werk werd vaak overgenomen door mensen die de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheersten, een probleem wat meer Indische kranten in die jaren overkwam61.

De

Borneo Post

mocht de naoorlogse omstandigheden in de archipel dan aan

den lijve ondervinden, ze vond dat ze nog steeds van waarde kon zijn in Indonesië. Het ‘grondmotief’ van de krant was om een ‘spiegel’ te zijn ‘van de gezichtspunten, verwachtingen en problemen, welke in de Nederlands sprekende bevolkingsgroep levende’ waren62. Uiteindelijk moest ook de enige naoorlogse krant van Bandjermasin in maart 1949 het veld ruimen.

58

Dagblad Borneo Post, 5 november 1946, kadertekst linksonder, 1.

59Dagblad Borneo Post, 1 april 1947, ‘Ten Afscheid’, 1. 60Borneo Post: Dagblad voor Zuid-Borneo

,19 april 1948, ‘De Borneo Post in een Nieuw Kleed’, 1.

61

Sens, ‘Terug Naar Patria en de Bladen Laten Verrekken’, 76-77.

62Borneo Post: Dagblad voor Zuid-Borneo

(33)
(34)
(35)
(36)

3. Opstap naar de analyse

Indische verbondenheid?

De Indische gemeenschap was verantwoordelijk voor het bestaan van de Nederlandstalige kranten in de archipel. Zoals we hebben kunnen zien in het eerste hoofdstuk was deze groep met totoks, Indo’s en Nederlandsgezinde Indonesiërs een smeltkroes. Dat brengt ons bij het functioneren van de Indische gemeenschap als samenhangende groep. Daarvoor is het werk

Imagined Communities

van belang, waarbij de auteur Benedict Anderson de vorming van de natie onder de loep neemt. Hij omschrijft deze als een ‘ingebeelde politieke gemeenschap die beperkt en soeverein is’, en licht vervolgens de verschillende onderdelen uit zijn definitie uitgebreid toe63. Voor dit onderzoek is vooral het begrip ‘ingebeelde gemeenschap’ interessant.

Volgens Anderson is de natie ‘ingebeeld’ omdat de bewoners hun meeste medebewoners nooit zullen ontmoeten. Het beeld van de gemeenschap bestaat slechts in hun hoofd. ‘Horizontaal kameraadschap’ noemt Anderson als voornaamste kenmerk van deze ‘gemeenschap’. Deze onderlinge verbondenheid onder de leden zorgt voor een ‘wederzijdse opofferingsgezindheid’64.

Taal is volgens de auteur een belangrijk instrument hiertoe geweest. De boekdrukkunst, die uitgevonden werd in de zestiende eeuw, en de massale verspreiding van gedrukte geschriften die daarop volgde, hebben het gemeenschapsbesef nadien bevorderd. Vooral voor de kranten was op den duur een speciale rol in de ontwikkeling van het nationalisme weggelegd. Zij verschaften hun lezers zowel lokaal als wereldnieuws, waarmee een gevoel van ‘wij’ tegenover ‘zij’ gecreëerd werd65.

63 Benedict Anderson, Imagined Communities. Reflections on the Origin and Spread of Nationalism

(New York 1994) 5-7.

64

Idem.

65

(37)

In de Oost is die rol van de Nederlandstalige dagbladpers niet anders geweest, vooral bij het benadrukken van de juridische posities binnen de kolonie. Ze was immers gericht op een selecte groep lezers66. De Indische kranten waren alleen toegankelijk voor diegenen die voldoende scholing genoten hadden: de ‘juridische’ Europeanen, zij die Nederlands konden lezen en schrijven. Dat waren vanzelfsprekend de totoks en de meeste Indo’s, maar ook een marginale groep van geletterde Indonesiërs.

De vraag is echter of deze Indische groep, om bij Andersons definitie te blijven, een ‘ingebeelde gemeenschap’ vormde. Het lezen van de Nederlandstalige krant was een van de middelen waarmee de ‘Europeanen’ zich als klasse onderscheidden van de rest van de analfabete inlandse bevolking. Een ‘ingebeelde gemeenschap’, met een bijbehorend ‘horizontaal kameraadschap’ en een ‘wederzijdse opofferingsgezindheid’, vormden zij samen tijdens de koloniale periode echter allerminst. Afgezien van hun Nederlandse zeden en gewoonten was er verder niets wat deze blanken, Indo-Europeanen en Indonesiërs binnen de groep verbond. Daarvoor waren de sociale verschillen te groot.

Met de grimmige sfeer die na de oorlog heerste in de archipel, veranderde dat enigszins. Alle leden van de Indische groep vormden nu tezamen de gemeenschappelijke vijand, in de ogen van radicale Indonesische nationalisten. Dat gold ook voor het inheemse deel dat zich aan Nederland verbonden bleef voelen. De oude koloniale rolverdeling telde niet meer. De Indische groep was al onder de Japanners verworden tot een minderheid en zou dat ook na de oorlog blijven.

De Indische gemeenschap raakte in die periode meer ‘ingebeeld’, omdat de maatschappelijke stemming ervoor zorgde dat de leden als groep geïsoleerd kwamen te staan. Niet interne, maar externe factoren hebben dus aan dat proces bijgedragen. Het gaat dan ook te ver om vanaf dat moment te spreken van een 'wederzijdse opofferingsgezindheid' en een 'horizontaal kameraadschap' bij de Indische mensen onderling. Tijdens de evacuatie van deze groep, die begon in 1945, was het ieder voor zich. De Nederlandse regering legde bovendien aanvankelijk de prioriteit bij het in veiligheid brengen van alleen de totoks. Deze mensen voelden

66

(38)

geen affiniteit met Staatsblad-Europeanen of zelfs Indo’s67. Het blanke deel van de Indische gemeenschap slonk flink in de naoorlogse jaren.

Hoe groot de verschillen binnen de Indische gemeenschap ook bleven, de gemengdbloedigen, Nederlandsgezinde Indonesiërs en overgebleven blanken hadden elkaar meer dan ooit nodig. Ze moesten het samen zien te rooien in een vijandige leefomgeving. De Nederlandstalige kranten waren daarbij een belangrijke houvast. De rol van de Indische groep was uitgespeeld, terwijl de Indonesië zich steeds meer ontwikkelde tot een staat onafhankelijk van Nederland. Het verschil tussen 'wij' en 'zij' werd het kenmerk van de naoorlogse verdeelde samenleving. Zo heeft het maatschappelijke klimaat in het nieuwe Indonesië ertoe bijgedragen, dat de Indische gemeenschap na augustus 1945 misschien wel hechter, en meer ‘ingebeeld’ was, dan ooit eerder het geval was geweest. Bij dat toegenomen gemeenschapsbesef vormde de Nederlandstalige pers een belangrijke katalysator.

Nieuws als ‘discours’

Media zijn machtig. Zij zijn in staat de ideeën van het publiek te beïnvloeden en zelfs te veranderen. Journalisten zorgen er altijd voor dat hun kijkers en lezers de wereld om hen heen kunnen interpreteren. Nieuws is echter pas nieuws in een sociale context68. Media dragen namelijk bij aan een ‘sociale constructie van de werkelijkheid’. Met dit laatste wordt het proces bedoeld waarbij mensen, via communicatie, overeenstemming bereiken over de betekenis van bepaalde zaken uit de realiteit69.

De ‘sociale constructie van de werkelijkheid’ is volgens cultuurwetenschappers het zogenaamde ‘discours’70. Deze laatste term wordt ook door linguïsten gehanteerd, die daarbij echter alleen oog hebben voor de taal die bij dat proces

67

Meijer, In Indië Geworteld, 249-252.

68

Donald Matheson, Media Discourses. Analysing Media Texts (New York 2005) 15.

69 Connie de Boer & Swantje Brennecke, Media en Publiek. Theorieën over Media-impact (Amsterdam

2003)222-223.

70

(39)

komt kijken. Discours is volgens hen niet zozeer een ‘sociale constructie’, maar juist de taal op zichzelf, die wordt gebezigd binnen die sociale interactie71. Grammatica, woordleer en de opbouw van zinnen, dat is waar het voor deze taalwetenschappers om draait.

‘Discours’, of ‘vertoog’, is een centraal begrip bij de aankomende analyse van de drie kranten. Daarbij concentreer ik mij voor mijn onderzoek op de benadering van Norman Fairclough. Deze auteur heeft de cultuurwetenschappelijke én de linguïstische variant van discours samengevoegd bij het analyseren van mediateksten. Faircloughs vorm van discoursanalyse richt zich namelijk op zowel de sociaal-culturele context die bijdraagt aan de totstandkoming van journalistieke producties, als de details van het taalgebruik daarbij72. Taal kent volgens hem een wisselwerking: ze is sociaal vormend, maar tegelijkertijd ook het resultaat van sociale interactie73. Discours is dus ‘taal in sociaal gebruik’, in al haar facetten.

Discourseanalyse is slechts een van de vele manieren om taal te analyseren. De benaderingswijze van Fairclough is op haar beurt weer een variant binnen deze methode en staat bekend als de ‘kritische discoursanalyse’. Naast Fairclough heeft ook Teun A. van Dijk belangrijke bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van deze benadering74. Zoals de naam al aangeeft kijkt deze methode extra kritisch naar taal tijdens sociale interactie, meer dan andere vormen van analyse dat doen.

Volgens Fairclough en Van Dijk kunnen mensen via het gebruik van taal, bewust of onbewust, uiting geven van ongelijkheid en onrechtvaardige sociale relaties in de maatschappij. Dit vindt bijvoorbeeld plaats doormiddel van het weglaten van woorden, of juist door het benadrukken ervan. Kritische discoursanalytici doen onderzoek naar de lading van taal: in welke mate ze machtsmisbruik, dominantie, of ongelijkheid in de samenleving uitdraagt, dan wel

71

Norman Fairclough, Media Discourse (Londen 1995) 18.

72 David Hesmondhalgh, ‘Discourse Analysis and Content Analysis’ in Analyzing Media Texts, ed. Marie

Gillespie & Jason Toynbee.(New York: Open University Press, 2006) 119-156, aldaar 122.

73

Fairclough, Media discourse, 54-55.

74

(40)

verwerpt75. Media vormen voor wetenschappers als Fairclough en Van Dijk een geliefd onderzoeksterrein76.

De hardnekkige ethische gedachte

De Indische pers diende een minderheidsgroep, die zich bewoog in een gepolariseerde samenleving. In het vorige hoofdstuk kwam al de drijfveer van een van de kranten voorbij. Deze gaf in karakteristieke bewoordingen aan een ‘spiegel’ te willen zijn voor alles wat speelde in de Nederlandstalige gemeenschap77. De Indische kranten vormden een uitstervend ras, maar leken zich dat nauwelijks te beseffen getuige hun vasthoudendheid.

De positie van deze bladen was na de oorlog anders dan zij voorheen altijd gewend waren geweest. Tijdens de koloniale tijd vertegenwoordigde de Indische pers immers een groep mensen die het voor het zeggen had in de archipel. Deze elite hield er ten opzichte van de inheemse bevolking bepaalde ideeën op na, waar een zekere morele superioriteit vanuit ging. De opvoedkundige plicht van Nederland werd sinds 1901 via de ethische politiek zelfs officieel door de regering uitgedragen.

Het morele superioriteitsgevoel behoorde in het koloniale Indië tot het ‘dominante discours’. Er heerste een soort sociale overeenstemming over de wijze waarop de maatschappij eruit zag, maar een die was gebaseerd op de wens van de groep die het zogenaamde ‘culturele leiderschap’ bekleedde: de Indische gemeenschap. Zij beschikte over de macht om de sociale structuur in de archipel naar haar hand te zetten. ‘Cultureel leiderschap’ komt tot uitdrukking in verschillende domeinen van het openbare leven, via politiek, media of culturele uitingen78.

75

Teun A. van Dijk, ‘Critical Discourse Analysis’, in The Handbook of Discourse Analysis, ed. D. Schiffrin et al. (Malden, Mass./Oxford 2001) 352-364, aldaar 352.

76

Er bestaan enkele verschillen tussen de benaderingen van Fairclough en Van Dijk, maar deze zijn te klein om in de bovenstaande context te noemen. Zie: Hesmondhalgh, ‘Discourse Analysis and Content Analysis’, 122.

77Borneo Post: Dagblad voor Zuid-Borneo, 19 april 1948, ‘De Borneo Post in een Nieuw Kleed’, 1. Zie

ook hoofdstuk 2: ‘Journalistiek in Djakarta, Padang en Bandjermasin’, pagina 31.

78

(41)

Wanneer een bepaald gezelschap greep heeft op de wetten, regels, normen, waarden, en zelfs het discours dan is er volgens Antonio Gramsci sprake van ‘hegemonie’79.

Zoals we hebben kunnen zien was de verscheidenheid van de Indische pers groot tijdens de koloniale tijd. Maar of het nu ging om het conservatieve

Nieuws van

den Dag

of het progressieve

De Locomotief

, het idee van een Westerse morele superioriteit deelden alle Nederlandstalige kranten. Het was er in alle soorten en maten. Waar het ene dagblad het inlandse emancipatiestreven krachtig veroordeelde, daar hanteerde het ander een meer ethisch standpunt, en vond het dat Nederland de taak had om de Indonesiërs te helpen zich te ontwikkelen.

De Nederlandse ‘hegemonie’ was sinds de Tweede Wereldoorlog ten einde, maar het ethische gedachtegoed bleek ook na augustus 1945 nog springlevend te zijn bij overheid en pers80. Uit het voorgaande was al duidelijk geworden dat sommige naoorlogse Nederlandstalige kranten van mening waren dat zij, als instrumenten van ‘culturele uitwisseling’, konden bijdragen aan de ontwikkeling van de Indonesische staat. Dat deze dagbladen een dergelijke rol voor zichzelf zagen weggelegd, getuigde van weinig realiteitszin81.

Hoewel de Indische gemeenschap het ‘culturele leiderschap’ van voorheen inmiddels niet meer in handen had, hanteerden de kranten nog steeds een ‘koloniaal discours’. Volgens Edward Said zit dit zogenaamde ‘oriëntalisme’ van oudsher diepgeworteld in het Westerse denken. Aan de hand van het beeld van de ‘achterlijke, emotionele, onbeschaafde Aziaat’, kon de ‘verlichte, rationele en beschaafde’ Europeaan zich onderscheiden82. Met andere woorden: het Westen hield er een bepaalde opvatting over het Oosten op na, waarmee het zijn eigen ‘superieure’ identiteit kon onderstrepen. Deze denkwijze beheerste ook de naoorlogse dagbladpers in Indonesië.

79

Antonio Gramsci, Selections from the Prison Notebooks (New York 1971).

80 Er wordt zelfs een aparte stichting opgericht die hierop moet toezien: de Stichting Culturele

Samenwerking tussen Nederland, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen (Sticusa).

81

Sens, ‘Terug Naar Patria en de Bladen Laten Verrekken’, 68-69.

82

(42)

Media in oorlogstijd

‘The first casualty, when war comes, is truth’, waren de fameuze woorden van de Amerikaanse senator Hiram Johnson in 1917. Hij gaf daarmee treffend weer hoe de pers in een oorlogssituatie haar onafhankelijkheid kan verliezen. Tijdens een gewapend conflict tussen naties zijn massamedia goed in staat de vaderlandslievende gevoelens te versterken. Dat gaat vaak ten koste van hun objectiviteit. Omdat in deze studie het functioneren van media tijdens twee korte gewapende conflicten aan bod komt, moet daarbij vanzelfsprekend ook de wijze van eenzijdige informatieoverdracht betrokken worden, die vaak zo’n grote rol heeft gespeeld in dergelijke situaties: propaganda.

De term kent nogal wat negatieve connotaties, vooral sinds de Tweede Wereldoorlog. Ze staat vaak synoniem voor leugens, misleiding, manipulatie of psychologische oorlogsvoering. Zeker in totalitaire systemen zijn media als verspreiders van de heersende politieke ideologie de instrumenten van propaganda. Garth Jowett en Victoria O’Donnell definiëren het fenomeen als ‘een vorm van communicatie die probeert een reactie teweeg te brengen die voldoet aan de behoefte van de propagandist’83. Juist de bewuste opzet én het belang dat erachter schuilt, onderscheiden propaganda van een open uitwisseling van ideeën84.

Zodra de regering de media in handen krijgt ligt het gevaar van propaganda op de loer. Zoals we eerder hebben gezien, deed deze situatie zich voor bij vrijwel alle Nederlandstalige kranten in Indonesië, kort na augustus 1945. De voorlichtingsmedia van de overheid moesten de Indische gemeenschap op de hoogte houden van de politieke ontwikkelingen.

Het Dagblad

werd vanaf medio 1946 onafhankelijk van de overheid voortgezet, terwijl het

Dagblad Borneo Post

gedurende de rest van zijn bestaan een spreekbuis van de RVD bleef. Het lijkt daarmee voor de hand te liggen dat deze krant een medium van oorlogspropaganda is geweest tijdens de jaren 1947-1949.

Ook de Indische kranten zónder overheidsbemoeienis kunnen natuurlijk propaganda gebezigd hebben tijdens de twee gewapende conflicten. De meeste

83

Garth S. Jowett & Victoria O’Donnell, Propaganda and Persuasion (Thousand Oaks 1999) 6.

84

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Met name de uitleg van de term “van Christus” spreekt uitsluitend over zichtbare, hiërarchische elementen: “Aan wie vraagt waarom de Roomse Kerk mystiek lichaam van Christus

Naatje van Streek-Brinkman, Op de terugkomst van Neerlands jongelingen, uit de Fransche slavernij, eene voorspelling in den geest van

trekking tot Indië haalde hij met instemming een anekdote van Rudy Kousbroek aan: De Franse correspondent van Het Algemeen Handelsblad, die net zo goed als iedereen in Nederland

Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt,

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

De melkveehouderij heeft met een balanswaarde van ongeveer 50 miljard euro bijna de helft van het kapitaal op agrarische bedrijven in handen.. Het eigen vermogen is