• No results found

Opstap naar de analyse

In document Geloof in Neerlands roeping (pagina 36-46)

De Borneo Post van maandag 20 december 1949

3. Opstap naar de analyse

Indische verbondenheid?

De Indische gemeenschap was verantwoordelijk voor het bestaan van de Nederlandstalige kranten in de archipel. Zoals we hebben kunnen zien in het eerste hoofdstuk was deze groep met totoks, Indo’s en Nederlandsgezinde Indonesiërs een smeltkroes. Dat brengt ons bij het functioneren van de Indische gemeenschap als samenhangende groep. Daarvoor is het werk

Imagined Communities

van belang, waarbij de auteur Benedict Anderson de vorming van de natie onder de loep neemt. Hij omschrijft deze als een ‘ingebeelde politieke gemeenschap die beperkt en soeverein is’, en licht vervolgens de verschillende onderdelen uit zijn definitie uitgebreid toe63. Voor dit onderzoek is vooral het begrip ‘ingebeelde gemeenschap’ interessant.

Volgens Anderson is de natie ‘ingebeeld’ omdat de bewoners hun meeste medebewoners nooit zullen ontmoeten. Het beeld van de gemeenschap bestaat slechts in hun hoofd. ‘Horizontaal kameraadschap’ noemt Anderson als voornaamste kenmerk van deze ‘gemeenschap’. Deze onderlinge verbondenheid onder de leden zorgt voor een ‘wederzijdse opofferingsgezindheid’64.

Taal is volgens de auteur een belangrijk instrument hiertoe geweest. De boekdrukkunst, die uitgevonden werd in de zestiende eeuw, en de massale verspreiding van gedrukte geschriften die daarop volgde, hebben het gemeenschapsbesef nadien bevorderd. Vooral voor de kranten was op den duur een speciale rol in de ontwikkeling van het nationalisme weggelegd. Zij verschaften hun lezers zowel lokaal als wereldnieuws, waarmee een gevoel van ‘wij’ tegenover ‘zij’ gecreëerd werd65.

63 Benedict Anderson, Imagined Communities. Reflections on the Origin and Spread of Nationalism

(New York 1994) 5-7.

64

Idem.

65

In de Oost is die rol van de Nederlandstalige dagbladpers niet anders geweest, vooral bij het benadrukken van de juridische posities binnen de kolonie. Ze was immers gericht op een selecte groep lezers66. De Indische kranten waren alleen toegankelijk voor diegenen die voldoende scholing genoten hadden: de ‘juridische’ Europeanen, zij die Nederlands konden lezen en schrijven. Dat waren vanzelfsprekend de totoks en de meeste Indo’s, maar ook een marginale groep van geletterde Indonesiërs.

De vraag is echter of deze Indische groep, om bij Andersons definitie te blijven, een ‘ingebeelde gemeenschap’ vormde. Het lezen van de Nederlandstalige krant was een van de middelen waarmee de ‘Europeanen’ zich als klasse onderscheidden van de rest van de analfabete inlandse bevolking. Een ‘ingebeelde gemeenschap’, met een bijbehorend ‘horizontaal kameraadschap’ en een ‘wederzijdse opofferingsgezindheid’, vormden zij samen tijdens de koloniale periode echter allerminst. Afgezien van hun Nederlandse zeden en gewoonten was er verder niets wat deze blanken, Indo-Europeanen en Indonesiërs binnen de groep verbond. Daarvoor waren de sociale verschillen te groot.

Met de grimmige sfeer die na de oorlog heerste in de archipel, veranderde dat enigszins. Alle leden van de Indische groep vormden nu tezamen de gemeenschappelijke vijand, in de ogen van radicale Indonesische nationalisten. Dat gold ook voor het inheemse deel dat zich aan Nederland verbonden bleef voelen. De oude koloniale rolverdeling telde niet meer. De Indische groep was al onder de Japanners verworden tot een minderheid en zou dat ook na de oorlog blijven.

De Indische gemeenschap raakte in die periode meer ‘ingebeeld’, omdat de maatschappelijke stemming ervoor zorgde dat de leden als groep geïsoleerd kwamen te staan. Niet interne, maar externe factoren hebben dus aan dat proces bijgedragen. Het gaat dan ook te ver om vanaf dat moment te spreken van een 'wederzijdse opofferingsgezindheid' en een 'horizontaal kameraadschap' bij de Indische mensen onderling. Tijdens de evacuatie van deze groep, die begon in 1945, was het ieder voor zich. De Nederlandse regering legde bovendien aanvankelijk de prioriteit bij het in veiligheid brengen van alleen de totoks. Deze mensen voelden

66

geen affiniteit met Staatsblad-Europeanen of zelfs Indo’s67. Het blanke deel van de Indische gemeenschap slonk flink in de naoorlogse jaren.

Hoe groot de verschillen binnen de Indische gemeenschap ook bleven, de gemengdbloedigen, Nederlandsgezinde Indonesiërs en overgebleven blanken hadden elkaar meer dan ooit nodig. Ze moesten het samen zien te rooien in een vijandige leefomgeving. De Nederlandstalige kranten waren daarbij een belangrijke houvast. De rol van de Indische groep was uitgespeeld, terwijl de Indonesië zich steeds meer ontwikkelde tot een staat onafhankelijk van Nederland. Het verschil tussen 'wij' en 'zij' werd het kenmerk van de naoorlogse verdeelde samenleving. Zo heeft het maatschappelijke klimaat in het nieuwe Indonesië ertoe bijgedragen, dat de Indische gemeenschap na augustus 1945 misschien wel hechter, en meer ‘ingebeeld’ was, dan ooit eerder het geval was geweest. Bij dat toegenomen gemeenschapsbesef vormde de Nederlandstalige pers een belangrijke katalysator.

Nieuws als ‘discours’

Media zijn machtig. Zij zijn in staat de ideeën van het publiek te beïnvloeden en zelfs te veranderen. Journalisten zorgen er altijd voor dat hun kijkers en lezers de wereld om hen heen kunnen interpreteren. Nieuws is echter pas nieuws in een sociale context68. Media dragen namelijk bij aan een ‘sociale constructie van de werkelijkheid’. Met dit laatste wordt het proces bedoeld waarbij mensen, via communicatie, overeenstemming bereiken over de betekenis van bepaalde zaken uit de realiteit69.

De ‘sociale constructie van de werkelijkheid’ is volgens cultuurwetenschappers het zogenaamde ‘discours’70. Deze laatste term wordt ook door linguïsten gehanteerd, die daarbij echter alleen oog hebben voor de taal die bij dat proces

67

Meijer, In Indië Geworteld, 249-252.

68

Donald Matheson, Media Discourses. Analysing Media Texts (New York 2005) 15.

69 Connie de Boer & Swantje Brennecke, Media en Publiek. Theorieën over Media-impact (Amsterdam 2003)222-223.

70

Michel Foucault was een bekend pleitbezorger van deze invulling van het begrip ‘discours’. Zie daarvoor: Michel Foucault, L'archéologie du savoir (Parijs 1969).

komt kijken. Discours is volgens hen niet zozeer een ‘sociale constructie’, maar juist de taal op zichzelf, die wordt gebezigd binnen die sociale interactie71. Grammatica, woordleer en de opbouw van zinnen, dat is waar het voor deze taalwetenschappers om draait.

‘Discours’, of ‘vertoog’, is een centraal begrip bij de aankomende analyse van de drie kranten. Daarbij concentreer ik mij voor mijn onderzoek op de benadering van Norman Fairclough. Deze auteur heeft de cultuurwetenschappelijke én de linguïstische variant van discours samengevoegd bij het analyseren van mediateksten. Faircloughs vorm van discoursanalyse richt zich namelijk op zowel de sociaal-culturele context die bijdraagt aan de totstandkoming van journalistieke producties, als de details van het taalgebruik daarbij72. Taal kent volgens hem een wisselwerking: ze is sociaal vormend, maar tegelijkertijd ook het resultaat van sociale interactie73. Discours is dus ‘taal in sociaal gebruik’, in al haar facetten.

Discourseanalyse is slechts een van de vele manieren om taal te analyseren. De benaderingswijze van Fairclough is op haar beurt weer een variant binnen deze methode en staat bekend als de ‘kritische discoursanalyse’. Naast Fairclough heeft ook Teun A. van Dijk belangrijke bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van deze benadering74. Zoals de naam al aangeeft kijkt deze methode extra kritisch naar taal tijdens sociale interactie, meer dan andere vormen van analyse dat doen.

Volgens Fairclough en Van Dijk kunnen mensen via het gebruik van taal, bewust of onbewust, uiting geven van ongelijkheid en onrechtvaardige sociale relaties in de maatschappij. Dit vindt bijvoorbeeld plaats doormiddel van het weglaten van woorden, of juist door het benadrukken ervan. Kritische discoursanalytici doen onderzoek naar de lading van taal: in welke mate ze machtsmisbruik, dominantie, of ongelijkheid in de samenleving uitdraagt, dan wel

71

Norman Fairclough, Media Discourse (Londen 1995) 18.

72 David Hesmondhalgh, ‘Discourse Analysis and Content Analysis’ in Analyzing Media Texts, ed. Marie Gillespie & Jason Toynbee.(New York: Open University Press, 2006) 119-156, aldaar 122.

73

Fairclough, Media discourse, 54-55.

74

verwerpt75. Media vormen voor wetenschappers als Fairclough en Van Dijk een geliefd onderzoeksterrein76.

De hardnekkige ethische gedachte

De Indische pers diende een minderheidsgroep, die zich bewoog in een gepolariseerde samenleving. In het vorige hoofdstuk kwam al de drijfveer van een van de kranten voorbij. Deze gaf in karakteristieke bewoordingen aan een ‘spiegel’ te willen zijn voor alles wat speelde in de Nederlandstalige gemeenschap77. De Indische kranten vormden een uitstervend ras, maar leken zich dat nauwelijks te beseffen getuige hun vasthoudendheid.

De positie van deze bladen was na de oorlog anders dan zij voorheen altijd gewend waren geweest. Tijdens de koloniale tijd vertegenwoordigde de Indische pers immers een groep mensen die het voor het zeggen had in de archipel. Deze elite hield er ten opzichte van de inheemse bevolking bepaalde ideeën op na, waar een zekere morele superioriteit vanuit ging. De opvoedkundige plicht van Nederland werd sinds 1901 via de ethische politiek zelfs officieel door de regering uitgedragen.

Het morele superioriteitsgevoel behoorde in het koloniale Indië tot het ‘dominante discours’. Er heerste een soort sociale overeenstemming over de wijze waarop de maatschappij eruit zag, maar een die was gebaseerd op de wens van de groep die het zogenaamde ‘culturele leiderschap’ bekleedde: de Indische gemeenschap. Zij beschikte over de macht om de sociale structuur in de archipel naar haar hand te zetten. ‘Cultureel leiderschap’ komt tot uitdrukking in verschillende domeinen van het openbare leven, via politiek, media of culturele uitingen78.

75

Teun A. van Dijk, ‘Critical Discourse Analysis’, in The Handbook of Discourse Analysis, ed. D. Schiffrin et al. (Malden, Mass./Oxford 2001) 352-364, aldaar 352.

76

Er bestaan enkele verschillen tussen de benaderingen van Fairclough en Van Dijk, maar deze zijn te klein om in de bovenstaande context te noemen. Zie: Hesmondhalgh, ‘Discourse Analysis and Content Analysis’, 122.

77Borneo Post: Dagblad voor Zuid-Borneo, 19 april 1948, ‘De Borneo Post in een Nieuw Kleed’, 1. Zie ook hoofdstuk 2: ‘Journalistiek in Djakarta, Padang en Bandjermasin’, pagina 31.

78

David Croteau & William Hoynes, Media Society. Industries Images and Audiences (Thousand Oaks 2003) 166-167.

Wanneer een bepaald gezelschap greep heeft op de wetten, regels, normen, waarden, en zelfs het discours dan is er volgens Antonio Gramsci sprake van ‘hegemonie’79.

Zoals we hebben kunnen zien was de verscheidenheid van de Indische pers groot tijdens de koloniale tijd. Maar of het nu ging om het conservatieve

Nieuws van

den Dag

of het progressieve

De Locomotief

, het idee van een Westerse morele superioriteit deelden alle Nederlandstalige kranten. Het was er in alle soorten en maten. Waar het ene dagblad het inlandse emancipatiestreven krachtig veroordeelde, daar hanteerde het ander een meer ethisch standpunt, en vond het dat Nederland de taak had om de Indonesiërs te helpen zich te ontwikkelen.

De Nederlandse ‘hegemonie’ was sinds de Tweede Wereldoorlog ten einde, maar het ethische gedachtegoed bleek ook na augustus 1945 nog springlevend te zijn bij overheid en pers80. Uit het voorgaande was al duidelijk geworden dat sommige naoorlogse Nederlandstalige kranten van mening waren dat zij, als instrumenten van ‘culturele uitwisseling’, konden bijdragen aan de ontwikkeling van de Indonesische staat. Dat deze dagbladen een dergelijke rol voor zichzelf zagen weggelegd, getuigde van weinig realiteitszin81.

Hoewel de Indische gemeenschap het ‘culturele leiderschap’ van voorheen inmiddels niet meer in handen had, hanteerden de kranten nog steeds een ‘koloniaal discours’. Volgens Edward Said zit dit zogenaamde ‘oriëntalisme’ van oudsher diepgeworteld in het Westerse denken. Aan de hand van het beeld van de ‘achterlijke, emotionele, onbeschaafde Aziaat’, kon de ‘verlichte, rationele en beschaafde’ Europeaan zich onderscheiden82. Met andere woorden: het Westen hield er een bepaalde opvatting over het Oosten op na, waarmee het zijn eigen ‘superieure’ identiteit kon onderstrepen. Deze denkwijze beheerste ook de naoorlogse dagbladpers in Indonesië.

79

Antonio Gramsci, Selections from the Prison Notebooks (New York 1971).

80 Er wordt zelfs een aparte stichting opgericht die hierop moet toezien: de Stichting Culturele Samenwerking tussen Nederland, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen (Sticusa).

81

Sens, ‘Terug Naar Patria en de Bladen Laten Verrekken’, 68-69.

82

Media in oorlogstijd

‘The first casualty, when war comes, is truth’, waren de fameuze woorden van de Amerikaanse senator Hiram Johnson in 1917. Hij gaf daarmee treffend weer hoe de pers in een oorlogssituatie haar onafhankelijkheid kan verliezen. Tijdens een gewapend conflict tussen naties zijn massamedia goed in staat de vaderlandslievende gevoelens te versterken. Dat gaat vaak ten koste van hun objectiviteit. Omdat in deze studie het functioneren van media tijdens twee korte gewapende conflicten aan bod komt, moet daarbij vanzelfsprekend ook de wijze van eenzijdige informatieoverdracht betrokken worden, die vaak zo’n grote rol heeft gespeeld in dergelijke situaties: propaganda.

De term kent nogal wat negatieve connotaties, vooral sinds de Tweede Wereldoorlog. Ze staat vaak synoniem voor leugens, misleiding, manipulatie of psychologische oorlogsvoering. Zeker in totalitaire systemen zijn media als verspreiders van de heersende politieke ideologie de instrumenten van propaganda. Garth Jowett en Victoria O’Donnell definiëren het fenomeen als ‘een vorm van communicatie die probeert een reactie teweeg te brengen die voldoet aan de behoefte van de propagandist’83. Juist de bewuste opzet én het belang dat erachter schuilt, onderscheiden propaganda van een open uitwisseling van ideeën84.

Zodra de regering de media in handen krijgt ligt het gevaar van propaganda op de loer. Zoals we eerder hebben gezien, deed deze situatie zich voor bij vrijwel alle Nederlandstalige kranten in Indonesië, kort na augustus 1945. De voorlichtingsmedia van de overheid moesten de Indische gemeenschap op de hoogte houden van de politieke ontwikkelingen.

Het Dagblad

werd vanaf medio 1946 onafhankelijk van de overheid voortgezet, terwijl het

Dagblad Borneo Post

gedurende de rest van zijn bestaan een spreekbuis van de RVD bleef. Het lijkt daarmee voor de hand te liggen dat deze krant een medium van oorlogspropaganda is geweest tijdens de jaren 1947-1949.

Ook de Indische kranten zónder overheidsbemoeienis kunnen natuurlijk propaganda gebezigd hebben tijdens de twee gewapende conflicten. De meeste

83

Garth S. Jowett & Victoria O’Donnell, Propaganda and Persuasion (Thousand Oaks 1999) 6.

84

bladen waren immers heilig overtuigd van de belangrijke functie die zij hadden bij de ontwikkeling van Indonesië85. Deze media waren gebaat bij de instandhouding van de koloniale band tussen beide landen, hetgeen invloed kan hebben gehad op hun objectiviteit tijdens die periode van Nederlands militair optreden. Anderzijds is het ook mogelijk dat diezelfde kranten zich juist hebben verzet tegen de gewelddadige manier waarop Nederland Indonesië voor zich trachtte te behouden.

Wanneer is er echter sprake van oorlogspropaganda en wanneer niet? Anne Morelli noemt in haar werk een tiental eigenschappen. Ze stelt daarin vast dat deze veelvuldig terug te vinden zijn bij verslaggeving tijdens perioden van gewapende conflicten86. De gevoerde oorlog wordt in propagandataal meestal omschreven als ‘ongewenst’ en ‘onvermijdelijk’, terwijl de oorzaak enkel en alleen valt toe te schrijven op het conto van de vijand, aldus Morelli.

Verder is het militaire ingrijpen volgens haar omschrijving niet gericht tegen de bevolking, maar de politieke kopstukken, en kent het een nobel doel zonder enige materiële belangen. Ook worden via propaganda regelmatig de wreedheden van de vijand benadrukt, en diens manier van oorlogvoeren veroordeeld. De verliezen van de tegenpartij zijn tot slot altijd groter dan de eigen verliezen. Morelli’s werk komt goed van pas om te bepalen in hoeverre de Indische kranten uit dit onderzoek zich ten tijde van de Politionele Acties hebben ingelaten hebben met oorlogspropaganda.

Over de aanpak

Een universele manier van teksten analyseren is niet voorhanden. Dit onderzoek zal echter uitgevoerd worden met behulp van de hierboven beschreven kritische discoursanalyse. Het feit dat deze methode zich specifiek richt op machtsrelaties die uitgedrukt worden in taalgebruik, maakt haar bruikbaar voor deze scriptie. In dit onderzoek is alleen een linguïstische analyse namelijk onvoldoende, de maatschappelijke context is net zo belangrijk. Dit laatste is inmiddels ruimschoots

85

Sens, ‘Terug Naar Patria en de Bladen Laten Verrekken’, 68.

86

Anne Morelli, Principes Élémentaires de Propagande de Guerre. Utilisables en Cas de Guerre Froide, Chaude ou Tiède (Brussel 2003).

voorbij gekomen. In het hiernavolgende hoofdstuk is het de beurt aan de berichtgeving in de kranten zélf.

Hoe gaat de kritische discoursanalyse er dadelijk uitzien? Met de kennis van de maatschappelijke stemming en het functioneren van de pers in het naoorlogse Indonesië in het achterhoofd, moeten we ons nu gaan richten op de inhoud van de artikelen uit

Het Dagblad

, de

Padang-Bode

en het

Dagblad Borneo Post

. Bij het kritisch bestuderen van taal kunnen een aantal linguïstische termen als belangrijke houvast dienen. Zo vindt overtuigingskracht in een tekst onder meer plaats via bepaalde woordkeuzen. Stijlmiddelen als hyperbolen, metaforen of retorische herhalingen kunnen daarbij ook een rol spelen87. Verder kan de wijze waarop zinnen zijn opgebouwd bepalend zijn voor de toon van een artikel. Wordt het onderwerp in kwestie bijvoorbeeld genoemd in een actieve of passieve zinsconstructie?88. Het zijn allemaal taalkundige kenmerken die indirect iets kunnen zeggen over de mate van partijdigheid in een tekst.

De theoretische begrippen die in het voorgaande de revue hebben gepasseerd, zijn straks belangrijke aandachtspunten bij de tekstanalyse. Allereerst Andersons concept van de ‘ingebeelde gemeenschap’. Zo luidt een van de vragen tijdens de analyse of de Indische verbondenheid, die tijdens de maatschappelijke polarisatie sterker was dan ooit, terug valt lezen in de krantenartikelen. Dat gemeenschapsgevoel zou in de kranten bijvoorbeeld via de woord ‘wij’ of ‘ons’ naar voren kunnen komen.

Ook het koloniale discours, oftewel het oriëntalisme, zal betrokken bij de analyse. De bevoogdende houding van Nederlanders tegenover de archipel was immers na de Tweede Wereldoorlog nog niet ten einde. We hebben kunnen zien hoezeer ook de Indische pers had daar een aandeel in had. Het is interessant om te achterhalen in welke mate de drie kranten die ethische problematiek verwoordden in hun berichtgeving in die periode. Het ‘koloniale discours’ en de ‘ingebeelde gemeenschap’ hadden vanzelfsprekend een wederzijdse invloed op elkaar. Het oriëntalisme heeft immers het ‘wij’- gevoel benadrukt en vice versa. Beide concepten kunnen op hun beurt ook weer deel hebben uitgemaakt van oorlogspropaganda.

87

Hesmondhalgh, ‘Discourse Analysis and Content Analysis’, 130-135.

88

Alle artikelen die betrekking hebben op de rivaliteit tussen Nederland en de Indonesische Republiek zal ik kritisch onder de loep gaan nemen. Uiteraard bieden de redactionele commentaren de beste kijk op de signatuur, omdat dat daarin de visie van een krant expliciet naar voren komt. Het zijn echter juist de nieuwsberichten die vooral interessant zijn voor dit onderzoek. Zij zijn er om een objectieve weergave te bieden van gebeurtenissen, maar kunnen indirect, via bepaald taalgebruik, toch een visie naar voren brengen. Het maakt de kritische discoursanalyse daarom zo geschikt voor deze studie.

De korte berichten afkomstig van de persbureaus Aneta en Antara zijn evenzeer van belang, hoewel zij misschien op het eerste gezicht ogen als eenheidsworsten, die in alle Indische kranten waren terug te vinden. Het was echter nog altijd aan de krantenredacties zélf om een bepaald persbericht al dan niet te plaatsen. Die bewuste keuze kan ook iets zeggen over de aard van een dagblad. Bovendien werden sommige persberichten herschreven of voorzien van een eigen kop, zodat de redacteuren op die manier toch een eigen stempel konden drukken op de teksten89.

89

Over de persberichten afkomstig van Aneta en Antara, zie ook hoofdstuk 2, ‘Hofleveranciers van het nieuws’, 27.

In document Geloof in Neerlands roeping (pagina 36-46)