• No results found

Reageren, plaatsen of bekijken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Reageren, plaatsen of bekijken"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Reageren, plaatsen of bekijken’

Een surveyonderzoek naar de relatie tussen zelfvertrouwen en verschillende soorten Facebook-gebruik bij jongvolwassenen.

Anne Snijders Blok Studentnummer: 5961645 Datum: 12-01-2015 Aantal woorden: 6679 Universiteit van Amsterdam Communicatiewetenschap

Afstudeerproject Jeugd & Media Entertainment Docent: M. Timmers

(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting 3

Inleiding 4

Theoretisch kader 7

Methode 13

Resultaten 16

Conclusie 19

Discussie 21

Literatuurlijst 23

Bijlage I: Survey 27

(3)

Samenvatting

Jongvolwassenen besteden meer tijd aan media dan aan andere activiteiten. Daarbij hebben jongvolwassenen behoefte aan identiteitsontwikkeling, autonomie en intimiteit en gebruiken zij onder andere (sociale) media om deze behoeftes te vervullen. Van alle sociale media wordt Facebook het meest gebruikt en jongvolwassenen vormen de grootste leeftijdsgroep op Facebook. Jongvolwassenen worden op Facebook voortdurend geëvalueerd door middel van

‘likes’ en reacties op hun profiel. Dit kan invloed hebben op het zelfvertrouwen, omdat jongvolwassenen veel bezig zijn met hoe anderen hen zien. In dit onderzoek wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre het type Facebook-gebruik van jongvolwassenen samenhangt met hun zelfvertrouwen. Hierbij wordt gekeken naar verschillende soorten Facebook-gebruik: passief, waarbij gebruikers voornamelijk observeren, versus actief, waarbij gebruikers regelmatig zelf berichten of foto’s plaatsen op Facebook. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, hebben 96 respondenten van 18 tot en met 25 jaar door middel van een online survey vragen beantwoord over hun Facebook-gebruik en zelfvertrouwen. De resultaten laten zien dat er geen samenhang is tussen het type Facebook- gebruik en het zelfvertrouwen van Nederlandse jongvolwassenen. Voor vervolgonderzoek is het belangrijk dat meer factoren worden meegenomen, zoals het soort feedback dat Facebook- gebruikers ontvangen op hun profiel. Ook kan longitudinaal onderzoek meer inzicht geven in de mogelijke samenhang tussen Facebook-gebruik en het zelfvertrouwen op langere termijn.

(4)

Inleiding

Hoewel er de laatste tijd geruchten zijn dat het Facebook-gebruik zou afnemen, is Facebook sinds de start in 2004 uitgegroeid tot het meest gebruikte sociale medium ter wereld met zo’n 1,23 miljard maandelijks actieve gebruikers en 757 miljoen gebruikers die dagelijks tijd doorbrengen op het medium. Op één dag wordt gemiddeld zes miljard keer op ‘like’ geklikt, worden ruim tien miljard berichten verstuurd en maar liefst 350 miljoen foto’s gedeeld.

Alleen al in Nederland zijn er ongeveer negen miljoen geregistreerde Facebook-gebruikers.

Gebruikers hebben de mogelijkheid Facebook elk moment van de dag binnen handbereik te hebben; wereldwijd openen ongeveer 945 miljoen mensen Facebook via een applicatie op hun telefoon. Miljoenen websites van allerlei soorten bedrijven hebben op hun pagina’s pictogrammen toegevoegd waarmee bezoekers de website kunnen ‘liken’ en/of delen via Facebook. Kortom, Facebook is overal. (Marketingfacts, 2014). Wat doet zo’n populair sociaal medium met mensen?

In het huidige onderzoek wordt geprobeerd meer inzicht te krijgen in de relatie tussen Facebook-gebruik en zelfvertrouwen bij jongvolwassenen. De keuze voor Facebook is gebaseerd op het feit dat Facebook op dit moment nog altijd het meest gebruikte online platform ter wereld is (Marketingfacts, 2014). Rau, Gao en Ding (2008) maken een onderscheid tussen passief en actief Facebook-gebruik, gebaseerd op de mate waarin jongvolwassenen alleen berichten van anderen op Facebook bekijken, of vooral (ook) zelf berichten plaatsen of op berichten reageren.

Voor het huidige onderzoek, waarin nagegaan wordt in hoeverre een bepaald type Facebook-gebruik samenhangt met zelfvertrouwen, vormen jongvolwassenen een interessante groep mensen. Jongvolwassenen besteden meer tijd aan media dan aan andere activiteiten en bevinden zich in een periode waarin zij op zoek zijn naar hun identiteit, het gevoel hebben nergens bij te horen, optimistisch zijn over de toekomst en op zichzelf gericht zijn. Daarbij hebben jongvolwassenen behoefte aan identiteitsontwikkeling, autonomie en intimiteit en gebruiken zij onder andere media voor deze zaken (Coyne, Padilla-Walker & Howard, 2013).

De afgelopen jaren hebben sociale media enorm veel populariteit gewonnen en er mag vanuit gegaan worden dat deze websites een grote rol spelen in het leven van jongeren.

Jongeren gebruiken onder meer sociale media als hulpmiddel bij de overgangsfase van jongere naar volwassene (Valkenburg et. al, 2006). Wanneer de relatie tussen sociale media en zelfvertrouwen onderzocht wordt, kunnen zowel jongvolwassenen als sociale media beter begrepen worden.

(5)

De verschillende behoeften die zo typerend zijn voor jongvolwassenen beïnvloeden de mate van agressief gedrag, pro-sociaal gedrag en het zelfvertrouwen van het individu. De identiteit, autonomie, het zelfvertrouwen en het gedrag van jongvolwassenen speelt niet alleen in hun eigen leven een belangrijke rol, maar ook in dat van de mensen om hen heen. Daarom is het interessant en van belang om meer inzicht te verschaffen in zaken die samenhangen met onder meer het zelfvertrouwen en gedrag van jongvolwassenen (Coyne et al., 2013). In de huidige studie ligt de focus op het zelfvertrouwen van jongvolwassenen.

Er worden door onderzoekers regelmatig zorgen geuit over de potentiële negatieve effecten van mediagebruik onder jongeren en jongvolwassenen (Ward, 2002). Het zou daarom goed kunnen zijn om te weten hoe jongvolwassenen media gebruiken en wat sociale media hen brengt. Wanneer duidelijker wordt waarom en hoe media door jongvolwassenen gebruikt worden, kan dit wellicht meer houvast bieden voor onderzoek naar oplossingen voor eventuele schadelijke gevolgen.

Recentelijk hebben zorgen over potentiële effecten van media vooral betrekking op sociale media en internet gehad, omdat communicatie via internet sinds tien tot vijftien jaar een belangrijke rol is gaan spelen in het leven van jongvolwassenen (Subrahmanyam, Reich, Waechter & Espinoza, 2008). Jongvolwassenen besteden zo’n twaalf uur per dag aan media, waarbij de meeste tijd wordt besteed aan internet en muziek. Uit een onderzoek van Anderson (2001) bleek dat studenten in 2001 al gemiddeld 100 minuten per dag doorbrachten op internet. Blootstelling aan bepaalde media kunnen zowel positieve als negatieve gevolgen hebben op het gebied van agressief of sociaal gedrag, het lichaamsbeeld, seksueel gedrag, de kwaliteit van vriendschappen en academische prestaties (Coyne et al., 2013).

Hoewel er al vaak onderzoek is gedaan naar sociale media en Facebook in het bijzonder, zijn er veelal onderzoeken te vinden die gebaseerd zijn op zorgen over internet en sociale media. Daarnaast zijn veel onderzoeken uitgevoerd onder (Amerikaanse) studenten aan de universiteit (Coyne et al., 2013). Hoewel het huidige onderzoek zich richt op jongvolwassenen, zijn dit niet louter WO-studenten. De bredere selectie van respondenten maakt de steekproef die gebruikt wordt in dit onderzoek wellicht representatiever dan steekproeven waarin alleen WO-studenten zijn opgenomen. Een ander verschil tussen het huidige onderzoek en veel eerdere onderzoeken, is dat in het huidige onderzoek niet gefocust wordt op zorgen over sociale media en de mogelijke negatieve effecten, maar juist gekeken wordt hoe een medium gebruikt wordt en wat dat gebruik jongvolwassenen oplevert. Ook zal nagegaan worden of verschillen in Facebook-gebruik samenhangen met een meer of mindere mate van zelfvertrouwen. Bij verschillen in Facebook-gebruik wordt gedoeld op een passieve

(6)

versus actieve vorm van gebruik. Bij passief gebruik bekijkt iemand voornamelijk of alleen maar berichten van anderen op Facebook en bij actief gebruik plaatst iemand zelf (ook) berichten op Facebook, of reageert iemand op berichten van andere gebruikers (Rau, Gao en Ding, 2008).

Mensen worden gezien als zelfregulerende wezens; individuen hebben bepaalde behoeften en reageren daarop door te proberen die behoeften te vervullen. Wanneer mensen behoefte hebben aan entertainment, kiezen zij voornamelijk voor een medium omdat zij daar een bepaalde verwachting van hebben. Zo kan iemand bijvoorbeeld verwachten dat het gebruik van Facebook hem of haar entertainment oplevert. Kortom, het is bekend dat mensen media gebruiken voor entertainment, maar het is niet helemaal duidelijk waarom en welk soort mediagebruik voor de hoogste entertainmentwaarde zorgt (Sherry, 2004). Het is denkbaar dat entertainment zorgt voor afleiding van problemen, verveling of zelfkritische gedachten, of dat het zorgt voor een beter gevoel in het algemeen en zodoende bijdraagt aan een hogere mate van zelfvertrouwen. Het is helder dat mediagebruik vooral voortkomt uit een behoefte aan entertainment en enjoyment, maar er kan meer inzicht verkregen worden in de individuele verschillen. Zo zou de ene persoon meer genoegen kunnen halen uit het rondkijken op Facebook, terwijl een ander misschien alleen plezier beleeft aan Facebook wanneer hij of zij daadwerkelijk actief reageert, berichten plaatst en liket. De vraag is in hoeverre het type Facebook-gebruik van iemand samenhangt met zijn of haar zelfvertrouwen.

Het is mogelijk dat er een relatie is tussen het gebruik van Facebook en zelfvertrouwen. Op Facebook is de feedback die ‘vrienden’ elkaar geven door middel van online reacties en ‘likes’ zichtbaar voor een groot publiek (in ieder geval de vrienden van zowel degene die de feedback geeft als de vrienden van degene die de feedback ontvangt). Dit soort evaluaties kunnen invloed hebben op het zelfvertrouwen van jongvolwassenen, omdat jongeren veel bezig zijn met hoe zij denken hoe anderen hen zien (Valkenburg et al., 2006).

Zo kunnen gebruikers op Facebook statusupdates, foto’s en video’s zien van mensen die mooier, slimmer en populairder lijken dan henzelf. Hierdoor zou het zelfvertrouwen van mensen een deuk op kunnen lopen. Andersom zou het ook kunnen dat het zelfvertrouwen vergroot wordt wanneer Facebook-gebruikers op het medium vooral mensen zien die minder mooi, slim en populair zijn en zich daarmee vergelijken. Mogelijk voelen mensen zich in dat geval juist weer beter over zichzelf. Daarom staat in de huidige studie de volgende vraag centraal: In hoeverre hangt het passief en actief Facebook-gebruik van Nederlandse jongvolwassenen (18 – 25 jaar) samen met hun zelfvertrouwen?

(7)

Theoretisch kader

In het theoretisch kader zullen de verschillende concepten, die een rol spelen in dit onderzoek, uiteengezet worden. Per concept worden theorieën besproken die relevant zijn voor de onderzoeksvraag die centraal staat in het huidige onderzoek.

Jongvolwassenen

Jongvolwassenen zijn mensen die zich tussen de late tienerjaren en de midden- tot eind twintigerjaren bevinden (Arnett, 2007). In dit onderzoek worden de relaties tussen jongvolwassenen, verschillende soorten Facebook-gebruik en het zelfvertrouwen onderzocht.

Jongvolwassenen vormen de grootste leeftijdsgroep op Facebook (Junghyun & Jong-Eun, 2011). Jongvolwassenen bevinden zich in een periode waarin zij op zoek zijn naar hun identiteit, zij het gevoel hebben nergens bij te horen, zij optimistisch zijn over de toekomst en zij op zichzelf gericht zijn. Jongvolwassenen gebruiken internet en sociale media om hun behoefte aan identiteitsontwikkeling, autonomie en intimiteit te vervullen (Coyne et al., 2013;

Subrahmanyam et al., 2008). Het is interessant om bij onderzoek naar verschillende soorten media de focus te leggen op jongvolwassenen, omdat mensen in deze leeftijdsgroep media gebruiken voor stemmingsregulatie (Reinecke, Tamborini, Grizzard, Lewis, Eden &

Bowman, 2012), om te leren over normen en waarden binnen sociale situaties (Arnett, 1995) en om meer controle te hebben over hun zelfpresentatie (Valkenburg & Peter, 2011).

Bovendien besteden jongvolwassenen meer tijd aan media dan aan andere activiteiten (Coyne et al., 2013). De keuze om zoveel tijd te besteden aan (sociale) media zou te maken kunnen hebben met de verschillende behoeften van jongvolwassenen. Omdat Facebook het populairste sociale medium is, is het interessant om te onderzoeken welke rol dit specifieke medium speelt bij de vorming van de behoeften, het gedrag en het zelfvertrouwen van jongvolwassenen.

Zelfvertrouwen

Zelfvertrouwen kent meerdere kanten en kan gedefinieerd worden als iemands beleefde zelfwaarde en tevredenheid ten opzichte van drie dimensies: het uiterlijk, romantische aantrekkelijkheid en de bekwaamheid om vriendschappen te vormen en te behouden (Valkenburg, Peter & Schouten, 2006). Ook Mehdizadeh (2010) bespreekt zelfvertrouwen als iemands evaluatie van zijn of haar (zelf)waarde. Naast deze evaluatie van de zelfwaarde maakt zij nog onderscheid tussen impliciet en expliciet zelfvertrouwen. Waar impliciet

(8)

zelfvertrouwen de onbewuste zelfevaluatie betreft, is er bij expliciet zelfvertrouwen sprake van een meer reflectieve, bewuste vorm van zelfevaluatie. Mensen en jongvolwassenen in het bijzonder, hebben een universeel verlangen om hun zelfvertrouwen te behouden, beschermen en vergroten (Valkenburg & Peter, 2011). Zowel Mehdizadeh (2010) als Krämer en Winter (2008) refereren naar Schlencker (1980) wanneer ook zij stellen dat het voor ieder mens noodzakelijk is om zijn of haar zelfvertrouwen te behouden en/of te vergroten. Het behouden en/of vergroten van zelfvertrouwen is van belang, omdat een lage mate van zelfvertrouwen zou kunnen leiden tot een hogere mate van zelfmoordneigingen en tot gedrag dat de gezondheid in gevaar brengt, zoals drank- en drugsmisbruik, eetstoornissen en seksueel gedrag op jonge leeftijd (McGee & Williams, 2000). Jongvolwassenen kunnen op allerlei manieren hun zelfvertrouwen behouden en/of vergroten. Een van de manieren om zelfvertrouwen te behouden of te vergroten is door middel van sociale media. Uit een surveyonderzoek van Steinfield, Ellison en Lampe (2008) onder studenten bleek dat degenen met weinig zelfvertrouwen meer aan het sociale medium Facebook hadden om hun zelfvertrouwen te vergroten dan respondenten met veel zelfvertrouwen. Dat Facebook ook een ongunstig effect kan hebben op het zelfvertrouwen van gebruikers, blijkt uit een onderzoek van Valkenburg, Peter en Schouten (2006) waarin wordt gekeken naar positieve en negatieve feedback. In het artikel wordt besproken dat negatieve reacties op de profielen op sociale media het zelfvertrouwen van jongeren verlaagden en positieve reacties juist het zelfvertrouwen vergrootten.

Gonzales en Hancock (2011) bespreken een relevante theorie voor de effecten van de blootstelling aan sociale media op het zelfvertrouwen: de Objective Self-Awareness theory (OSA-theorie). Binnen deze theorie wordt er vanuit gegaan dat mensen zichzelf, afhankelijk van de situatie, kunnen zien als onderwerp of als lijdend voorwerp. In dagelijkse situaties waarin iemand een maaltijd eet, televisie kijkt of op de trein staat te wachten, neemt hij of zij actief deel aan het leven en is diegene niet erg bewust van zichzelf. Daarentegen kan iemand het ‘lijdend voorwerp’ worden van zijn of haar eigen bewustzijn, wanneer de aandacht op hem- of haarzelf gericht is. Dit kan volgens de OSA-theorie zowel positieve als negatieve effecten hebben op het zelfvertrouwen. Wanneer mensen het ‘lijdend voorwerp’ zijn van hun eigen bewustzijn en zichzelf gaan evalueren, baseren ze die evaluatie doorgaans op sociale normen. Dit resulteert vaak in een vernederd gevoel, een minder goed zelfbeeld en een stijging van pro-sociaal gedrag. Dit gebeurt omdat mensen vaak (volgens zichzelf) niet voldoen aan de sociale norm; het beeld dat mensen van zichzelf hebben en hun ideaalbeeld komt vaak niet overeen. Het gevolg is dat, wanneer mensen zich zeer bewust zijn van

(9)

zichzelf, zij een minder positief gevoel hebben over zichzelf en een lagere mate van zelfvertrouwen ervaren. Tijdens onderzoeken naar de OSA-theorie werden vaak stimuli zoals spiegels, camera’s en foto’s van de participant gebruikt om diegene zijn of haar aandacht op zichzelf te laten richten. Hierdoor werden participanten zich zeer bewust van zichzelf en hadden zij het idee dat zij zichzelf zagen zoals anderen hen zien. De overeenkomst met een sociaal medium als Facebook zit in het feit dat wanneer iemand een Facebook-profiel heeft, deze dezelfde soort informatie bevat als die bij de onderzoeken naar de OSA-theorie wordt gebruikt. Op een Facebook-profiel staan foto’s en persoonlijke informatie over de gebruiker.

Volgens de OSA-theorie zou het blootgesteld worden aan het eigen Facebook-profiel moeten leiden tot een verhoogd zelfbewustzijn en op die manier een negatief effect op het zelfvertrouwen kunnen hebben. Daarnaast wordt over online informatie vaak veel meer nagedacht dan over dezelfde informatie in een offline context. Dit kan ertoe leiden dat mensen op basis van die informatie een overdreven of stereotiep beeld schetsen van iemand.

De vraag is of iemand op deze manier ook een fout beeld van zichzelf kan krijgen. Uit het onderzoek van Gonzales en Hancock (2011) bleek dat het hebben van een Facebook-profiel juist een positieve invloed heeft op het zelfvertrouwen. Dit komt door een belangrijk verschil met de stimuli in eerdere onderzoeken naar de OSA-theorie; bij het maken van een Facebook- profiel kan iemand zelf selecteren welke informatie en foto’s hij of zij erop wil zetten. Bij het maken van een Facebook-profiel heeft iemand meer tijd om te bedenken hoe anderen hem of haar mogen zien dan in face-to-face situaties in het dagelijks leven. De mogelijkheid om zorgvuldig te selecteren welke informatie zichtbaar is voor anderen zorgt er dus voor dat blootstelling aan deze informatie een positieve invloed kan hebben op het zelfvertrouwen, in tegenstelling tot blootstelling aan informatie over jezelf die anderen hebben geselecteerd.

Sociale media

In deze studie wordt voor sociale media een definitie gehanteerd die gebaseerd is op werk van Boyd en Ellison (2008). Hierin worden sociale media beschreven als een online service die individuen in staat stelt om een (semi-) publiek profiel binnen een begrensd systeem aan te maken, een lijst aan te maken van andere gebruikers waarmee zij een connectie delen en om zowel hun eigen lijst met connecties als die van andere gebruikers te bekijken. In tegenstelling tot eerdere ‘community websites’ die gebaseerd zijn op het samenkomen van mensen met gedeelde interesses, zijn sociale media georganiseerd rondom mensen, zonder dat de interesses overeen dienen te komen. Wat sociale media anders maakt dan sociale interactie die mensen in het ‘echt’, face-to-face ervaren, is dat sociale media het voor gebruikers

(10)

mogelijk maken om een groter sociaal netwerk visueel te maken. Facebook doet bijvoorbeeld suggesties voor nieuwe Facebook-vrienden die nog niet aan het netwerk van een gebruiker zijn toegevoegd. Hierdoor kunnen connecties tussen mensen ontstaan die offline niet gemaakt zouden worden. Op de meeste sociale media zijn gebruikers echter niet bezig om te netwerken en nieuwe mensen te ontmoeten (Joinson, 2008); ze besteden hun tijd op het medium vooral om te communiceren met mensen waarmee zij al een connectie hebben. Wat verschillende sociale media gemeen hebben, zijn de visuele profielen die gebruikers aanmaken en de lijsten met ‘vrienden’, die ook gebruikers van het specifieke sociale medium zijn. De persoonlijke profielen op sociale media zijn per persoon uniek en kunnen door de gebruiker naar wens ingevuld worden. Zo’n profiel wordt in eerste instantie gebaseerd op een aantal gegevens van de gebruiker, waaronder de leeftijd, het geslacht, woonplaats, interesses en een zogenaamde profielfoto. Sociale media zijn ontworpen op een manier dat men informatie over zichzelf kan delen met anderen, zoals wat hij of zij wel en niet leuk vindt, hobby’s en gedachten via statusupdates. Deze informatie kan mensen bewustmaken van hun eigen tekortkomingen en een negatief effect hebben op het zelfvertrouwen (Gonzales &

Hancock, 2011). Het is de vraag of de manier waarop jongvolwassenen gebruik maken van een sociaal medium als Facebook samenhangt met het zelfvertrouwen. Wanneer iemand op een actieve manier gebruik maakt van Facebook, door bijvoorbeeld berichten te plaatsen, zou dit volgens Gonzales en Hancock (2011) een ongunstig effect kunnen hebben op het zelfvertrouwen. Volgens Valkenburg, Peter en Schouten (2006) zou vooral de soort feedback een al dan niet gunstig effect op het zelfvertrouwen kunnen hebben.

Toen Facebook in 2004 werd opgericht, was het bedoeld om een netwerk te bieden voor studenten aan Harvard. Later werden studenten aan andere universiteiten ook toegelaten tot het medium. In eerste instantie had Facebook een vrij gesloten karakter, omdat studenten alleen toegang konden krijgen tot het netwerk wanneer zij zich aanmeldden met hun e- mailadres dat gelinkt was aan de universiteit waaraan zij studeerden. Vanaf 2005 werden steeds meer verschillende mensen toegelaten tot Facebook, totdat uiteindelijk iedereen de mogelijkheid had om zich aan te melden bij het sociale medium. Inmiddels is Facebook het meest gebruikte sociale medium ter wereld (Marketingfacts, 2014).

Facebook is één van de sociale media waarbij connecties ‘vrienden’ worden genoemd.

Deze benaming kan verwarrend zijn, omdat veel gebruikers ‘vrienden’ zijn met iemand op sociale media, zonder dat zij in het dagelijks leven (offline) daadwerkelijk een vriendschappelijke relatie hebben. De meeste sociale media, waaronder Facebook, stellen gebruikers in staat tekst-, foto- en videoberichten te plaatsen op zowel hun eigen profielen als

(11)

de profielen van hun connecties. Naast deze vorm van communiceren, is het voor Facebook- gebruikers ook mogelijk om privéberichten te sturen naar connecties (Boyd & Ellison, 2008).

Passief en actief Facebook-gebruik

Jongvolwassenen gebruiken media om te voorzien in hun behoefte aan intimiteit en autonomie en om hun identiteit te ontwikkelen (Coyne et al., 2013). Op sociale mediasites als Facebook krijgen jongvolwassenen de kans om zichzelf te presenteren door het plaatsen van statusupdates, foto’s, video’s en links, contact te hebben met anderen en te zien hoe anderen zichzelf presenteren. Doordat jongvolwassenen zelf kunnen bepalen hoe zij zichzelf presenteren op Facebook, helpt dit ze vorm te geven aan hun identiteit en autonomie. Een andere reden om Facebook te gebruiken, is wellicht het bekijken wat andere mensen doen (Tosun, 2012).

Rau, Gao en Ding (2008) maken een duidelijk onderscheid tussen actieve gebruikers van sociale media en gebruikers die louter observeren. Actief gebruik houdt in dat iemand tekst-, foto-, of videoberichten op het sociale medium plaatst en reageert op berichten die door andere gebruikers zijn geplaatst. De definitie van actief gebruik die Tosun (2012) hanteert, sluit hierbij aan; volgens hem is er sprake van actief gebruik met betrekking tot foto’s wanneer iemand eigen foto’s plaatst en reageert op die van anderen. Volgens Rau et al. (2008) leest iemand bij passief gebruik regelmatig andermans berichten en reacties, maar plaatst diegene zelf geen berichten of reacties. Ook het louter bekijken van foto’s, waarbij geen reacties worden geplaatst en geen pogingen worden gedaan contact te leggen met degene die de foto’s heeft geplaatst, is er sprake van passief gebruik van het sociale medium (Tosun, 2012).

In sommige eerdere studies werd het passieve gebruik door onderzoekers gezien als problematisch gedrag, maar in latere onderzoeken bleek dat een groot deel van gebruikers van sociale media passieve gebruikers zijn. De vraag is waarom passief gebruik als problematisch gezien zou kunnen worden en of dat terecht is. Volgens Preece, Nonnecke en Andrews (2004) zijn sommige passieve gebruikers niet sociaal ingesteld, soms zelfs egoïstisch en kunnen deze mensen een probleem zijn wanneer er op een sociaal medium te weinig actieve gebruikers zijn. Wanneer niemand actief iets bijdraagt aan een sociaal medium, verdwijnt de aantrekkingskracht. In de meeste gevallen hoeft passief gebruik echter helemaal niet gezien te worden als problematisch gedrag; veel passieve gebruikers hebben een altruïstische instelling, zijn empathisch en observeren foto’s en berichten van anderen om zich ermee te identificeren.

Ook leren veel passieve gebruikers op sociale media over sociale normen en voelen zij zich

(12)

deelnemer van een gemeenschap (Preece, et al., 2004). Kortom, mensen kunnen allerlei redenen hebben om weinig of niks te plaatsen op sociale media en daarom wordt passief gebruik tegenwoordig gezien als ‘normaal gedrag’ (Tosun, 2012). Passief gebruik wordt door onderzoekers vaak gedefinieerd als het niet plaatsen van berichten over een periode van drie maanden (Nonnecke & Preece, 2000), of als het regelmatig bezoeken van een sociaal medium waarbij zelden berichten geplaatst worden. Het observeren van berichten van anderen op sociale media wordt door sommige onderzoekers gezien als een proces waarbij gebruikers op cognitief en sociaal vlak baat hebben bij het observeren van anderen. De belangrijkste reden voor het observeren op sociale media is dat mensen op die manier hun behoefte aan informatie kunnen voldoen, zonder zelf dingen op sociale media te hoeven plaatsen (Rau, Gao

& Ding, 2008). Volgens McAndrew en Jeong (2012) zijn er niet alleen gradaties in hoeverre iemand passief of actief gebruik maakt van Facebook, maar is er ook een verschil tussen mannen en vrouwen. De onderzoekers stellen op basis van hun onderzoek dat vrouwen veel meer tijd besteedden aan Facebook en veel actiever gebruik maakten van het medium.

Omdat jongvolwassenen op verschillende manieren Facebook gebruiken om te voorzien in hun behoeften (Coyne et al., 2013), wordt in de huidige studie onderzocht in hoeverre die verschillende manieren (passief versus actief) verband houden met het zelfvertrouwen van jongvolwassenen.

Jongeren, Facebook en zelfvertrouwen

De informatie die mensen delen op sociale media als Facebook kan mensen bewustmaken van hun eigen tekortkomingen ten opzichte van het ideaalbeeld en zo een negatief effect hebben op het zelfvertrouwen (Gonzales & Hancock, 2011). Daarentegen kunnen positieve reacties op sociale media het zelfvertrouwen vergroten (Valkenburg et al., 2006).

(13)

Methode

Onderzoeksmethode

Er is gekozen voor een survey als onderzoeksmethode, omdat er met de geformuleerde onderzoeksvraag geen oorzakelijke verbanden vastgesteld hoefden te worden, maar enkel samenhang. Een survey is hiervoor de meest geschikte methode.

Er is gekozen om de survey online af te nemen bij respondenten die individueel de survey invulden. De methode was niet kostbaar in vergelijking met andere onderzoeksmethoden. Respondenten hebben de vrijheid om zelf te bepalen wanneer zij, binnen een tijdsgrens van twee weken, de vragen wilden beantwoorden. Er is gekozen voor een online vragenlijst, omdat dit de onderzoeker minder tijd zou kosten dan wanneer de vragenlijst face-to-face zou worden afgenomen. De online survey had als voordeel dat de data automatisch werd verzameld door middel van het programma Qualtrics. Tevens bood de online survey de mogelijkheid om relatief gemakkelijk een grote groep respondenten te bereiken; de link naar de survey kon in een ogenblik naar meerdere mensen tegelijk gestuurd worden.

De survey is een geschikte methode om de onderzoeksvragen te beantwoorden, omdat de respondenten individueel de vragen beantwoordden en daarmee niet beïnvloed werden door anderen. Dit kwam de interne validiteit ten goede. De respondenten beantwoordden vragen over de verschillende concepten die aan bod kwamen in de vragenlijst en tijdens de analyse is gekeken naar eventuele samenhang tussen deze concepten. De concepten die aan bod zijn gekomen, zijn zelfvertrouwen en het type Facebook-gebruik (passief versus actief).

De respondenten vulden de vragenlijst in hun eigen, natuurlijke omgeving in, wat de externe validiteit ten goede komt. Hiermee werd voorkomen dat respondenten in een onderzoekslab wellicht minder op hun gemak zouden zijn en zodoende vragen anders zouden beantwoorden dan zij normaal gesproken zouden doen. In een onderzoekslab hadden de respondenten zich extra bewust kunnen zijn van het feit dat zij meededen aan een onderzoek.

(14)

Respondenten en procedure

Zelfvertrouwen Type Facebook- gebruik

Sekse Leeftijd Opleiding

N 96 96 96 96 96

M 4,15 2,82 1,72 22,19 7,35

SD 0,62 0,98 0,45 1,90 0,95

Van de 105 respondenten die meededen aan het huidige onderzoek, hadden er 96 de survey volledig ingevuld. De negen respondenten die voor het einde van de survey zijn gestopt, zijn niet meegenomen in de analyses. Van de 96 respondenten die wel zijn meegenomen in de analyses, was 71,9 procent vrouw (n = 69), 28,1 procent man (n = 27) en de gemiddelde leeftijd was 22,19 (SD = 1,90). Een meerderheid van 57 respondenten gaf aan wetenschappelijk onderwijs te volgen of gevolgd te hebben, 24 respondenten een HBO- opleiding, acht respondenten een MBO-opleiding, zes respondenten een VWO-opleiding en één respondent een HAVO-opleiding.

Het huidige onderzoek is gericht op Nederlandse jongvolwassenen tussen de achttien en vijfentwintig jaar oud. De respondenten dienden in het bezit te zijn van een Facebook- account om mee te kunnen doen aan het onderzoek. Er zijn zowel mannen als vrouwen geselecteerd via de Facebook-pagina van Communicatiewetenschap. Hiernaast zijn ook respondenten geworven via de persoonlijke Facebook-pagina van de onderzoekers en via vrienden van de onderzoekers. Vrienden werden via e-mail en Whatsapp gevraagd de vragenlijst in te vullen. Naast het werven via Facebook is aan respondenten gevraagd of zij de online survey aan vrienden in de juiste leeftijdscategorie wilden doorsturen. Het doel was om voor de online survey ongeveer 100 respondenten te werven. Voor de werving van de respondenten is er gebruik gemaakt van een convenience sample; de respondenten die geselecteerd zijn, waren relatief gemakkelijk bereikbaar en zijn niet aselect geselecteerd.

De respondenten konden via de link de survey openen en zo de vragenlijst doorlopen.

Nadat de survey geopend werd, kreeg de respondent allereerst een voorwoord en een informed consent te zien. Nadat alle items over de verschillende concepten aan bod waren gekomen, werd de survey afgesloten met een aantal algemene vragen. De algemene vragen waren: ‘Wat is uw geslacht?’, ‘Wat is uw leeftijd?’, ‘Heeft u een Facebook-account?’ en ‘Wat

(15)

is uw hoogst genoten opleiding?’. Tot slot volgde een dankwoord waarin de respondent werd bedankt voor zijn of haar deelname.

Zelfvertrouwen

Het eerste concept dat is gemeten door middel van de survey is ‘zelfvertrouwen’. Dit concept is gedefinieerd als ‘de algehele evaluatie van iemands eigenwaarde’ (Valkenburg, Peter &

Schouten, 2006). Zelfvertrouwen is gemeten aan de hand van tien items. Deze items zijn gebaseerd op de Rosenberg Self-Esteem Scale (Gray-Little, Williams & Hancock, 1997). De respondent kon door middel van een vijfpuntsantwoordschaal, die liep van ‘helemaal niet van toepassing’ tot ‘helemaal wel van toepassing’, aangeven in hoeverre de stelling op hem of haar van toepassing is. Enkele voorbeelden van de items zijn: ‘Ik ben minstens zoveel waard als anderen’ en ‘Ik bezit een aantal goede kwaliteiten’. De tien items die in de vragenlijst opgenomen waren om zelfvertrouwen te meten, staan in Bijlage I onder het kopje ‘De volgende vragen gaan over zelfvertrouwen’.

Type Facebook-gebruik (passief versus actief)

Het tweede concept dat is gemeten, is type Facebook-gebruik (passief versus actief). De schaal die voor dit concept gebruikt is, meet in hoeverre respondenten op een passieve of actieve manier Facebook gebruiken. Van actief Facebook-gebruik is sprake wanneer de respondent twee keer per maand of vaker statusupdates, foto’s, video’s of links plaatst op zijn of haar Facebook-profiel. Van passief Facebook-gebruik is sprake wanneer de respondent zijn of haar tijd op Facebook vooral besteedt aan observeren en minder dan twee keer per maand statusupdates, foto’s, video’s of links plaatst op zijn of haar Facebook-profiel (Rau, Gao en Ding, 2008). De items zijn deels gebaseerd op een artikel en schaal van Rau et al. (2008). Het concept Facebook-gebruik is gemeten aan de hand van zes items. De respondent kon door middel van een vijfpuntsschaal aangeven in hoeverre de stellingen op hem of haar van toepassing zijn. De antwoordschaal liep van ‘helemaal niet van toepassing’ tot ‘helemaal wel van toepassing’. Een voorbeeld van een stelling die actief Facebook-gebruik meet, is: ‘Ik plaats gemiddeld minstens twee keer per maand statusupdates, foto’s, video’s en/of links op Facebook’. Een voorbeeld van een stelling die passief Facebook-gebruik meet, is: ‘Ik bekijk alleen foto’s, video’s en/of links op Facebook’. De items die in de vragenlijst opgenomen waren om type Facebook-gebruik te meten, staan in Bijlage I achter de nummers één tot en met zes, onder het kopje ‘De volgende vragen gaan over uw Facebook-gebruik’.

(16)

Resultaten

Constructie schalen

Voor zelfvertrouwen is een betrouwbare schaal gevormd op basis van zes items, Cronbach’s alfa = 0,87. De schaal voor zelfvertrouwen loopt van één tot vijf, waarbij een lage score (één of twee) staat voor een lage mate van zelfvertrouwen, een hoge score (vier of vijf) staat voor een hoge mate van zelfvertrouwen en drie het neutrale middelpunt is. Voor type Facebook- gebruik is een betrouwbare schaal gevormd op basis van alle zes de items behorende bij het concept, Cronbach’s alfa = 0,85. De schaal voor type Facebook-gebruik loopt van één tot vijf, waarbij een lage score (één of twee) staat voor een passief Facebook-gebruik, een hoge score (vier of vijf) staat voor actief Facebook-gebruik en drie het neutrale middelpunt is.

Toetsen

Concept N M SD

Zelfvertrouwen 96 4,15 0,62

Type Facebook-gebruik 96 2,82 0,98

Tabel 1: Beschrijvende statistieken (N=96)

Sekse Leeftijd Type Facebook- gebruik

Zelfvertrouwen

Sekse Pearson Correlatie Sig. (2- tailed) N

1

-

96

0,00

0,994

96

0,11

0,270

96

-0,10

0,311

96 Leeftijd Pearson

Correlatie Sig. (2- tailed) N

0,00

0,994

96 1

-

96

0,08

0,453

96

0,07

0,521

96

(17)

Type Facebook- gebruik

Pearson Correlatie Sig. (2- tailed)

N

0,11

,270

96

0,08

0,453

96

1

-

96

0,12

0,265

96 Zelfvertrouwen Pearson

Correlatie Sig. (2- tailed)

N

-0,10

,311

96

0,07

0,521

96

0,12

0,265

96

1

-

96 Tabel 2: Correlatietabel

Noot. **. Correlatie is significant op een niveau van 0,01.

Zoals in Tabel 2 te zien is, bleek er uit een t-toets op de correlatiecoëfficiënt geen samenhang te zijn tussen type Facebook-gebruik en zelfvertrouwen, type Facebook-gebruik en sekse en Facebook-gebruik en leeftijd. Ook bleek er geen samenhang te zijn tussen zelfvertrouwen en sekse en zelfvertrouwen en leeftijd. Nadat bleek dat tussen bovengenoemde variabelen geen samenhang was, bleek uit een meervoudige regressieanalyse dat leeftijd en sekse nauwelijks de variantie in type Facebook-gebruik verklaren (R2 = 2,60). Wat betreft zelfvertrouwen bleek de variantie ook in zeer kleine mate verklaard te worden door leeftijd en sekse (R2 = 1,50).

Er is door middel van een t-toets voor het verschil tussen twee gemiddelden nagegaan in hoeverre er verschillen waren tussen mannen en vrouwen op het gebied van de verschillende variabelen. Er bleken geen sekseverschillen te zijn op het gebied van zelfvertrouwen en type Facebook-gebruik. Tevens bleek uit variantieanalyses dat er geen interactie-effecten waren tussen type Facebook-gebruik en opleiding, type Facebook-gebruik en leeftijd, zelfvertrouwen en opleiding en zelfvertrouwen en leeftijd.

Er is nagegaan in hoeverre er een verband was tussen zelfvertrouwen en type Facebook-gebruik wanneer alleen gekeken werd naar mannen. Hieruit bleek dat er geen verband was tussen de twee variabelen. Ook wanneer er alleen gekeken werd naar vrouwen, bleek er geen samenhang te zijn tussen zelfvertrouwen en type Facebook-gebruik.

Om na te gaan in hoeverre er een verschil was tussen mannen en vrouwen op het gebied van zelfvertrouwen en type Facebook-gebruik, is er getoetst op het neutrale

(18)

middelpunt van de schalen. De schalen liepen van ‘helemaal niet van toepassing’ tot

‘helemaal wel van toepassing’ en het middelpunt (drie) stond voor ‘neutraal’. Uit deze toetsen bleek dat zowel mannen als vrouwen wat betreft type Facebook-gebruik gemiddeld niet hoger of lager scoorden dan het middelpunt van de schaal. Uit dezelfde toets voor zelfvertrouwen bleek er wel een afwijking van het middelpunt van de schaal te zijn. Het gemiddelde zelfvertrouwen van mannen in de steekproef (M=4,25, SD=0,66) bleek significant af te wijken van het middelpunt van de schaal, t(26) = 9,85, p<0,001, 95%-CI[3,99, 4,51], d= 1,89.

Mannen scoorden wat betreft zelfvertrouwen bovengemiddeld. Het gemiddelde zelfvertrouwen van vrouwen in de steekproef (M=4,12, SD=0,61) bleek ook significant af te wijken van het middelpunt van de schaal, t(68)=15,33, p<0,001, 95%-CI[3,97, 4,26], d= 1,84.

Ook voor vrouwen geldt dat zij bovengemiddeld scoren wat betreft zelfvertrouwen. Zowel bij mannen als vrouwen gaat het om een zeer groot statistisch significant verschil.

(19)

Conclusie

In het huidige onderzoek is nagegaan in hoeverre het type Facebook-gebruik (passief versus actief) van Nederlandse jongvolwassenen samenhangt met hun zelfvertrouwen. Uit de resultaten blijkt dat er geen samenhang is tussen de manier waarop jongvolwassenen gebruik maken van Facebook en hun zelfvertrouwen. Dit is opvallend, omdat volgens Gonzales en Hancock (2011) het plaatsen van berichten op Facebook (actief gebruik) juist een negatief effect zou hebben op het zelfvertrouwen doordat iemand zich bewust wordt van zijn of haar tekortkomingen ten opzichte van de sociale norm. Deze bevindingen zijn niet in lijn met het huidige onderzoek. Het feit dat uit het huidige onderzoek geen verband is gebleken tussen een bepaald type Facebook-gebruik en het zelfvertrouwen, lijkt het idee van Tosun (2012) te bevestigen; passief gebruik van Facebook is niet per definitie problematisch en kan gezien worden als normaal gedrag. Bovendien vormen passieve gebruikers van een sociaal medium volgens Preece, Nonnecke en Andrews (2004) pas een probleem wanneer er weinig tot geen actieve gebruikers zijn, omdat er dan helemaal niks geplaatst wordt op het medium en de aantrekkingskracht verdwijnt. In het geval van Facebook is dit niet het geval gebleken, gezien het feit dat het nog altijd het meest gebruikte sociale medium ter wereld is (Marketingfacts, 2014). Ook is uit de resultaten gebleken dat de respondenten gemiddeld rond het neutrale middelpunt scoren op de schaal die gebruikt is om het type Facebook-gebruik te meten. Het is gebleken dat de respondenten uit dit onderzoek niet alleen maar passieve gebruikers zijn.

Het feit dat uit het huidige onderzoek is gebleken dat er geen samenhang is tussen het type Facebook-gebruik en het zelfvertrouwen, betekent dat de mate waarin jongvolwassenen veel of weinig berichten plaatsen op Facebook niet zorgt voor een hoger of lager zelfvertrouwen. Ook is er daarmee geen bewijs gevonden dat een hogere of lagere mate van zelfvertrouwen zou kunnen leiden tot een passiever of actiever gebruik van Facebook.

Omdat er geen samenhang bleek te zijn tussen het type Facebook-gebruik en het zelfvertrouwen, is er nagegaan in hoeverre mannen en vrouwen apart scoorden op zowel type Facebook-gebruik als zelfvertrouwen. Hieruit bleek dat zowel mannen als vrouwen gemiddeld niet hoger of lager scoorden dan neutraal wat betreft type Facebook-gebruik. Bij zelfvertrouwen werd bij zowel mannen als vrouwen wel een afwijking van het neutrale middelpunt van de schaal gevonden, maar omdat er wat betreft Facebook-gebruik geen afwijkingen waren, kan uit deze resultaten niet afgeleid worden dat er voor mannen of vrouwen een relatie is tussen zelfvertrouwen en het type Facebook-gebruik. McAndrew en Jeong (2012) vonden in hun onderzoek dat er wel degelijk een verschil was in hoeverre

(20)

mannen en vrouwen actief Facebook gebruiken; zij stelden dat vrouwen gemiddeld veel actiever gebruik maakten van Facebook dan mannen. Dit is echter niet gebleken in het huidige onderzoek.

Wat betreft leeftijd is er in het huidige onderzoek geen verband gevonden met zelfvertrouwen en het type Facebook-gebruik. Hoewel McAndrew en Jeong (2012) in hun onderzoek wel verschillen vonden in leeftijd en de mate waarin iemand passief of actief gebruik maakte van Facebook, is het niet vreemd dat er in het huidige onderzoek geen duidelijke verschillen zijn gebleken. Er waren immers geen grote verschillen in de leeftijd van de respondenten in het huidige onderzoek (18 tot 25 jaar). Aan het onderzoek van McAndrew en Jeong (2012) deden mensen mee die qua leeftijd veel verder uiteenliepen; respondenten hadden een leeftijd van 18 tot 79. Het is aannemelijker om verschillen in type Facebook- gebruik te vinden tussen mensen van 18 en 79 dan tussen 18-jarigen en mensen van 25.

De resultaten van het huidige onderzoek en eerdere onderzoeken spreken elkaar tegen;

het is dus nog niet helemaal duidelijk in hoeverre zelfvertrouwen, het type Facebook-gebruik samenhangen. Desondanks heeft het huidige onderzoek bijgedragen aan de wetenschappelijke inzichten wat betreft verschillende soorten Facebook-gebruik en het zelfvertrouwen van jongvolwassenen.

(21)

Discussie

In het huidige onderzoek is geen bewijs gevonden voor samenhang tussen zelfvertrouwen en type Facebook-gebruik. Er zijn een aantal beperkingen wat betreft het huidige onderzoek. Het is de vraag in hoeverre daadwerkelijk iets te zeggen is over verschillen tussen mensen met verschillende leeftijden, wanneer de steekproef bestaat uit een zeer beperkte leeftijdsgroep.

Om te verklaren waarom er geen verschillen zijn gevonden in zelfvertrouwen en type Facebook-gebruik tussen verschillende mensen, is gekeken naar de verdeling van de demografische kenmerken van de respondenten. Aan het huidige onderzoek deden ongeveer tweeëneenhalf keer zoveel vrouwen mee als mannen en er deden slechts enkele achttien-, negentien-, en twintigjarigen mee aan het onderzoek, tegenover bijvoorbeeld 23 eenentwintigjarigen. Ook het opleidingsniveau was niet gelijk verdeeld onder de respondenten; 59,4 procent gaf aan een wetenschappelijke opleiding te hebben gevolgd, 25 procent een HBO-opleiding, 8,3 procent een MBO-opleiding, 6,3 procent een opleiding op vwo-niveau en slechts één procent gaf aan een opleiding op vmbo-niveau te hebben gevolgd.

Aan de verdeling is te zien dat de hogeropgeleiden zwaar vertegenwoordigd zijn, tegenover middelbaar en lager opgeleide jongvolwassenen. Hoewel in de huidige studie niet louter HBO- of WO-studenten zijn opgenomen, zoals bij veel (Amerikaanse) onderzoeken wel het geval is (Coyne et al., 2013), zijn ook in de huidige studie hogeropgeleiden veel zwaarder vertegenwoordigd dan andere opleidingsniveaus. Dit zorgt ervoor dat de resultaten minder goed te generaliseren zijn naar de populatie.

Een andere beperking betreft het werven van de respondenten. De selectie van respondenten was niet random; er was sprake van een convenience sample. Hierdoor zijn de resultaten minder goed te generaliseren naar andere jongvolwassenen. Verder is er gebruik gemaakt van een survey waarbij respondenten zelf aangaven hoe zij bepaalde dingen zien, zoals de mate van hun zelfvertrouwen en in hoeverre zij veel of weinig berichten plaatsen op Facebook. Zoals bij elke self report survey kunnen respondenten ook hier zaken niet helemaal juist hebben ingeschat. Ook kunnen mensen minder waarheidsgetrouw antwoord hebben gegeven op vragen omdat zij zich bewust waren van het feit dat zij meededen aan een onderzoek, ondanks het feit dat zij de vragen konden beantwoorden in hun eigen, natuurlijke omgeving. Ook kunnen mensen sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven. Uit de data werd duidelijk dat een enkele respondent binnen dermate korte tijd de vragen had beantwoord, dat er vanuit gegaan kan worden dat niet door iedereen alle vragen nauwkeurig gelezen zijn. Dit kan van invloed zijn op de resultaten. Wat betreft de survey is er geen pre-

(22)

test gedaan. Wanneer er bij een onderzoek voldoende tijd is om dit wel te doen, is het altijd goed om na te gaan of mensen de vragen goed begrijpen en op de gewenste manier interpreteren.

Op basis van het huidige onderzoek kunnen er enkele suggesties worden gedaan voor vervolgonderzoek. Waar in dit onderzoek alleen gekeken is naar Facebook, zou het interessant kunnen zijn om na te gaan in hoeverre er een verband is tussen zelfvertrouwen, type gebruik en verschillende demografische kenmerken bij andere sociale media. Zo kan duidelijk worden of mogelijke samenhang en effecten bij verschillende sociale media hetzelfde zijn, of dat er verschillen zijn. Tevens zou het goed kunnen zijn om door middel van longitudinaal onderzoek te kijken naar verbanden en mogelijke effecten op langere termijn.

Het huidige onderzoek betreft een cross-sectioneel onderzoek, waarbij de antwoorden van de respondenten een momentopname vormen en dus geen inzicht bieden in verbanden over een langere periode. Tot slot zouden bij verder onderzoek meer variabelen opgenomen kunnen worden, bijvoorbeeld de verschillende soorten feedback die Facebook-gebruikers op hun profiel kunnen ontvangen, zoals bij het onderzoek van Valkenburg, Peter en Schouten (2006) is gedaan. Wanneer meer variabelen meegenomen worden in een onderzoek, kan er een nauwkeuriger en genuanceerder beeld geschetst worden bij de resultaten.

(23)

Literatuurlijst

Anderson, K. J. (2001). Internet use among college students: An exploratory study. Journal of American College Health, 50(1), 21-26. DOI: 10.1080/07448480109595707

Arnett, J. J. (1995). Adolescents’ use of media for self-socialization. Journal of Youth and Adolescence, 24(5), 519-533.

Arnett, J. J. (2007). Emerging Adulthood: What is it and what is it good for? Child Development Perspectives, 1(2), 68-73. DOI: 10.1111/j.1750-8606.2007.00016.x

Boyd, D. M., & Ellison, N.B. (2008). Social network sites: Definition, history and scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication, 13, 210-230.

DOI:10.1111/j.1083-6101.2007.00393.x

Coyne, S. M., Padilla-Walker, L.M., & Howard, E. (2013). Emerging in a digital world: A decade Review of Media Use, Effects and Gratification in Emerging Adulthood. Emerging Adulthood 1, 125-137.

Gonzales, A. L., & Hancock, J.T. (2011). Mirror, mirror on my Facebook wall: Effects of exposure to Facebook on self-esteem. Cyberpsychology, Behavior and Social Networking, 14(1-2), 79-83. DOI:10.1089/cyber.2009.0411.

Joinson, A. N. (2008). ‘Looking at’, ‘looking up’ or ‘keeping up with’ people? Motives and

uses of Facebook. CHI '08 Proceedings of the SIGCHI conference on Human Factors in Computing Systems, 1027-1036. DOI: 10.1145/1357054.1357213

Junghyun, K., & Jong-Eun, R.L. (2011). The Facebook paths to happiness: Effects of the number of Facebook friends and self-presentation on subjective well-being.

(24)

Cyberpsychology, Behavior and Social Networking, 14(6), 359-364.

DOI: 10.1089/cyber.2010.0374

Krämer, N.C., & Winter, S. (2008). Impression management 2.0. The relationship of self- esteem, extraversion, self-efficacy, and self-presentation within social networking sites.

Journal of Media Psychology, 20 (3), 106-116. DOI: 10.1027/1864-1105.20.3.106

McAndrew, F. T., & Jeong, H. S. (2012). Who does what on Facebook? Age, sex and relationship status as predictors of Facebook use. Computers in Human Behavior, 28(6), 2359-2365. DOI: 10.1016/j.chb.2012.07.007

McGee, R., & Williams, S. (2000). Does low self-esteem predict health compromising behaviours among adolescents? Journal of Adolescents, 23(5), 569-582. DOI:

10.1006/jado.2000.0344

Mehdizadeh, S. (2010). Self-presentation 2.0: Narcissism and self-esteem on Facebook.

Cyberpsychology, Behavior and Social Networking, 13(4). DOI:10.1089/cyber.2009.0257

Nonnecke, B., & Preece, J. (2000). Lurker demographics: counting the silent. CHI '00 Proceedings of the SIGCHI conference on Human Factors in Computing Systems, 73-80.

DOI:10.1145/332040.332409

Oosterveer, D. (2014). De laatste cijfers van het socialmediagebruik in Nederland. 13 maart 2014, verkregen van http://www.marketingfacts.nl/berichten/socialmediagebruik-in-

nederland-update-maart-2014

Preece, J., Nonnecke, B., & Andrews, D. (2004). The top five reasons for lurking: improving community experiences for everyone. Computers in Human Behavior, 20(2), 201-223. DOI:

10.1016/j.chb.2003.10.015

(25)

Rafaeli, S., Ravid, G., & Soroka, V. (2004). De-lurking in virtual communities: a social communication network approach to measuring the effects of social and cultural capital.

System Sciences, 2004. Proceedings of the 37th Annual Hawaii International Conference.

DOI: 10.1109/HICSS.2004.1265478

Rau, P.P., Gao, Q., & Ding, Y. (2008). Relationship between the level of intimacy and lurking in online social network services. Computers in Human Behavior, 24(6), 2757-2770. DOI:

10.1016/j.chb.2008.04.001

Reinecke, L., Tamborini, R., Grizzard, M., Lewis, R., Eden, A., & Bowman, N.D. (2012).

Characterizing mood management as need satisfaction: The effects of intrinsic needs on selective exposure and mood repair. Journal of Communication, 62(3), 437-453.

DOI: 10.1111/j.1460-2466.2012.01649.x

Schlenker, B. R. (1980). Impression management: The self-concept, social identity, and interpersonal relations. Monterey, CA: Brooks/Cole.

Sherry, J. L. (2004). Flow and media enjoyment. Communication Theory, 14(4), 328-347.

Steinfield, C., Ellison, N. B., & Lampe, C. (2008). Social capital, self-esteem, and use of online social network sites: A longitudinal analysis. Journal of Applied Developmental Psychology, 29(6), 434-445. DOI: 10.1016/j.appdev.2008.07.002

Subrahmanyam, K., Reich, S. M., Waechter, N., & Espinoza, G. (2008). Online and offline social networks: Use of social networking sites by emerging adults. Journal of Applied Developmental Psychology, 29(6), 420-433. doi:10.1016/j.appdev.2008.07.003

Tosun, L. P. (2012). Motives for Facebook use and expressing “true self” on the Internet.

Computers in Human Behavior, 28(4), 1510-1517. DOI: 10.1016/j.chb.2012.03.018

(26)

Valkenburg, P. M., Peter, J., & Schouten, A.P. (2006). Friend networking sites and their relationship to adolescent’s well-being and social self-esteem. CyberPsychology & Behavior, 9(5).

Valkenburg, P. M., & Peter, J. (2011). Online communication among adolescents: An integrated model of its attraction, opportunities and risks. Journal of Adolescent Health, 48(2), 121-127. DOI: 10.1016/j.jadohealth.2010.08.020

Ward, L. M. (2002). Does television exposure affect emerging adults’ attitudes and

assumptions about sexual relationships? Correlational and experimental confirmation. Journal of Youth and Adolescents, 31(1), 1-15. DOI: 10.1023/A:1014068031532

(27)

Bijlage I

Survey

Voorwoord Beste deelnemer,

Hartelijk dank voor uw deelname aan dit onderzoek. Het onderzoek gaat onder andere over jongvolwassenen en Facebook en zal maximaal vijf minuten duren. Er zijn geen goede of foute antwoorden, het is de bedoeling dat u aangeeft in hoeverre de stellingen op u van toepassing zijn. Uw antwoorden worden volledig vertrouwelijk en anoniem behandeld. Uw gegevens zullen niet aan derden worden verstrekt.

Uw deelname blijft te allen tijde vrijwillig en u kunt uw deelname op elk gewenst moment afbreken. Na deelname aan het onderzoek kunt u binnen 24 uur aangeven dat u niet wil dat uw gegevens voor het onderzoek worden gebruikt.

Nogmaals bedankt en veel plezier!

Rianne van Tilburg en Anne Snijders Blok

Informatieblad

Mochten er naar aanleiding van uw deelname aan dit onderzoek bij u klachten of

opmerkingen zijn, dan kunt u contact opnemen met het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Communicatiewetenschap, per adres: ASCoR secretariaat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Postbus 15793, 1001 NG Amsterdam; 020-525 3680; ascor- secr-fmg@uva.nl.

Een vertrouwelijke behandeling van uw klacht of opmerking is daarbij gewaarborgd.

Bij vragen kunt u een e-mail sturen naar riannevantilburg@gmail.com en annesnijdersblok@gmail.com.

Ik verklaar dat ik kennis heb genomen van de inhoud van het informatieblad en deze volledig begrijp.

(28)

Facebook-account

1. Heeft u een Facebook-account?

0 Ja 0 Nee

De volgende vragen gaan over uw Facebook-gebruik.

Geef aan in hoeverre de volgende stellingen op u van toepassing zijn.

1. Het enige dat ik op Facebook doe, is foto’s, video’s en/of links bekijken.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

2. Ik plaats gemiddeld minstens twee keer per maand statusupdates, foto’s, video’s en/of links op Facebook.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

3. Ik reageer op statusupdates, foto’s, video’s en/of links op Facebook.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

4. Statusupdates van Facebook-vrienden bekijk ik, zonder een reactie te plaatsen.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

5. Ik ben een actieve Facebook-gebruiker (ik plaats en reageer op Facebook).

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

6. Ik ben een passieve Facebook-gebruiker (ik bekijk alleen dingen op Facebook).

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

7. Vervelende gebeurtenissen plaats ik op Facebook.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

(29)

8. Als ik boos ben, deel ik dit met mijn vrienden op Facebook.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

9. Op Facebook plaats ik vooral foto’s die mijn leuke kant laten zien.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

10. Op Facebook plaats ik vooral berichten die mijn leuke kant laten zien.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

11. Ik presenteer mijzelf eerlijk op Facebook (ik plaats zowel positieve als negatieve dingen op Facebook).

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

12. Ik presenteer mijzelf positief op Facebook (ik plaats enkel positieve dingen op Facebook).

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

De volgende vragen gaan over zelfvertrouwen.

Geef aan in hoeverre de volgende stellingen op u van toepassing zijn.

1. Ik ben minstens zoveel waard als anderen.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

2. Ik bezit een aantal goede kwaliteiten.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

3. Ik ben geneigd mij een mislukking te voelen.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

(30)

4. Ik kan dingen even goed als anderen.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

5. Er zijn veel dingen waar ik trots op kan zijn.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

6. Ik heb een goed gevoel over mijzelf.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

7. Over het algemeen ben ik tevreden over mijzelf.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

8. Ik zou willen dat ik meer respect had voor mijzelf.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

9. Ik voel mij soms nutteloos.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

10. Soms heb ik het gevoel dat ik waardeloos ben.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

De volgende vragen gaan over levenstevredenheid.

Geef aan in hoeverre de volgende stellingen op u van toepassing zijn.

1. Over het algemeen vind ik mijn leven ideaal.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

2. De omstandigheden van mijn leven zijn uitstekend.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

(31)

3. Ik ben tevreden met mijn leven.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

4. Ik ben tevreden met de dingen ik heb bereikt.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

5. Als ik mijn leven over kon doen, zou ik weinig veranderen.

Helemaal niet van toepassing 0 0 0 0 0 Helemaal wel van toepassing

Tot slot willen wij u nog wat algemene vragen stellen.

1. Wat is uw geslacht?

0 Man 0 Vrouw

2. Wat is uw leeftijd?

3. Wat is uw hoogst genoten opleiding (deze hoeft niet afgerond te zijn)?

0 Geen

0 Basisonderwijs

0 LBO/ VBO/ MAVO/ VMBO 0 HAVO

0 VWO 0 MBO 0 HBO 0 WO

Dankwoord

Hartelijk dank voor uw deelname aan dit onderzoek. Vergeet niet op onderstaande knop te drukken om de gegevens op te slaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

Toch, als we hem dan opnemen, moet dat wel met grote wijsheid geschieden, want ook deze gehandicapte, en zeker diegene die 'alleen maar' blind is, zal overgevoelig

Onderwerp: Oproep van de Stichting van het Onderwijs: 'Investeer in onderwijs maar dan ook echt!' Geachte fractievoorzitters van de politieke partijen en woordvoerders van de

Den Heer heeft uytgestort, ja hy vergoot Met yver heet, zijn gramschap swaer om herden Tot Syon hy een vuyr aenstack seer groot, Dat ooc daer van haer gronden al verteerden, Ten

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

van kleine plaatsen en grote ge- meenten: parttime of fulltime bezig de liberale gedachte uit te dragen, schetsen hun sores en hun mogèlijkheden. Zij doen dat niet alleen voor

We geloven immers niet in paus Franciscus, niet in kardinaal Eijk, niet in de Synode, en niet in de eigen pastor.. Daartoe hebben we (voor zover mogelijk) een positieve