BEDENKINGEN UPC NEDERLAND B.V. en PRIORITY TELECOM NETHERLANDS B.V.
MET BETREKKING TOT HET ONTWERPBESLUIT INZAKE VASTE GESPREKSAFGIFTE
(OPTA/AM/2008/201452)
I. Inleiding
1. UPC Nederland B.V. en Priority Telecom Netherlands B.V. (hierna gezamenlijk: UPC) hebben met belangstelling kennis genomen van het ontwerpbesluit van 15 augustus 2008 inzake marktanalyse vaste gespreksafgifte met kenmerk OPTA/AM/2008/201452
(ontwerpbesluit) van het College van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA). UPC maakt graag gebruik van de mogelijkheid om conform de openbare
voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht haar zienswijze te geven. UPC volgt bij haar zienswijze zoveel mogelijk de structuur van het ontwerpbesluit. UPC behoudt zich het recht voor om haar bedenkingen in een eventuele beroepsprocedure aan te vullen en nader uit te werken.
2. OPTA is blijkens het ontwerpbesluit voornemens om UPC aan te wijzen als partij met aanmerkelijke marktmacht (AMM) inzake gespreksafgifte op het vaste netwerk van UPC en daarbij aan UPC een aantal verplichtingen op te leggen. Het ontwerpbesluit is beoogd als opvolger van de marktanalyse vaste gespreksafgifte over het tijdvak tot 1 januari 2009. UPC heeft op 7 augustus 2008 de aanvullende gronden van beroep ingediend tegen het besluit van 29 april 2008 inzake de marktanalyse voor gespreksafgifte op de afzonderlijke vaste telefoonnetwerken van Tele2 en UPC met kenmerk OPTA/AM/2008/200871. Deze gronden, inclusief de gronden tegen het besluit van 21 december 2005, worden mede aan deze zienswijze ten grondslag gelegd en dienen als hier herhaald en ingelast te worden
beschouwd. In randnummer 177 van het ontwerpbesluit verwijst OPTA naar het besluit van 29 april 2008.
3. UPC heeft kritiek op een aantal onderdelen van het ontwerpbesluit. Deze punten zullen hieronder verder worden uitgewerkt. In essentie concentreren de bezwaren van UPC zich op vier kernpunten:
a. OPTA onderkent wel dat UPC te maken heeft met concurrenten maar betrekt de
verhouding met die concurrenten ten onrechte verder niet in haar analyse. OPTA doet dit niet bij de afbakening van de markt maar ook niet bij de vraag of tariefregulering passend is en zelfs niet bij een analyse van de effecten van de voorgenomen maatregelen. Als OPTA dat wel zou doen zou zij tot de conclusie moeten komen dat zij UPC niet op een zelfde wijze kan reguleren als KPN, dat haar positie door consolidatie alleen maar verder heeft versterkt, en niet op een andere wijze kan reguleren dan zij ten aanzien van de mobiele aanbieders doet;
b. Bij de analyse van het bestaan van tegenwerkende kopersmacht baseert OPTA zich uitsluitend op een onjuist en inmiddels verouderd onderzoek van Lexonomics. OPTA neemt in haar analyse niet de effecten mee van het intrekken van eerder aan KPN opgelegde maatregelen op onder meer de markt voor vaste telefonie en gespreksdoorgifte. KPN beschikt, mede hierdoor, over dermate veel instrumenten dat zij daadwerkelijke en concrete druk kan uitoefenen op de FTA-tarieven van UPC;
c. OPTA onderkent wel dat op de Nederlandse markt aanbieders beschikken over
onvergelijkbare infrastructuren maar laat ten onrechte na om deze verschillen tot uitdrukking te brengen in de voorgestelde tariefmaatregel;
d. OPTA laat ten onrechte na om UPC een glijpad te gunnen om te komen van de huidige tarieven tot de nu voorgestelde symmetrische tarieven. Door op zo’n korte termijn en zonder verdere waarschuwing, het verschil in FTA-tarieven tussen KPN en UPC op te heffen loopt UPC in te korte tijd een te groot deel van haar inkomsten mis [VERTROUWELIJK]. Net als OPTA in andere markten heeft gedaan, dient zij UPC tenminste een redelijke termijn te gunnen om haar business model aan te passen.
II. In markafbakening en dominantie analyse wordt ten onrechte geen rekening gehouden met recente ontwikkelingen
4. OPTA heeft nagelaten in haar analyse een aantal ontwikkelingen te verdisconteren, niet alleen in de marktafbakening maar met name ook in de dominantie analyse. UPC gaat hierna op deze ontwikkelingen in.
II.a Noodzaak koppeling mobiele en vaste gespreksafgifte
5. In de afgelopen jaren zijn de markten voor vaste en mobiele telefonie naar elkaar
toegegroeid. De mobiele aanbieders hebben inmiddels allemaal ook vaste telefonie diensten in hun pakket. In toenemende mate kiezen consumenten er voor om nog uitsluitend via een mobiele telefoon bereikbaar te zijn. Ook hebben de ontwikkelingen rondom VoIP een grote vlucht genomen waardoor de aanbieders van breedband internet toegang direct concurreren met vaste telefonie aanbieders. Al deze ontwikkelingen hebben er toe geleid dat door heel verschillende marktpartijen soortgelijke combinaties van diensten worden aangeboden.
OPTA refereert in het ontwerpbesluit op een aantal plaatsen aan ‘concurrenten’ terwijl die er op de relevante markt per definitie niet kunnen zijn. Met andere woorden, OPTA ziet wel dat aanbieders van (vaste en mobiele) telefonie met elkaar in concurrentie leven maar verbindt hieraan geen gevolgen voor de afbakening van de relevante markt.
6. OPTA heeft in het ontwerpbesluit geen oog voor al deze ontwikkelingen. Zij heeft deze niet onderzocht en geeft er geen blijk van deze te hebben verdisconteerd in het ontwerpbesluit.
Het feit dat de markt voor vaste gespreksafgifte op afzonderlijke netwerken als zodanig is opgenomen in de Aanbeveling Relevante Markten van de Europese Commissie
(Aanbeveling) doet niet af aan de noodzaak om rekening te houden met de daadwerkelijke
ontwikkelingen en de economische realiteit op de Nederlandse markt. OPTA dient te bezien
of de omstandigheden op de Nederlandse markt aanleiding zijn om af te wijken van de
Aanbeveling, met name door uit te gaan van een relevante markt voor vaste telefonie, al dan
niet gecombineerd met mobiele telefonie. Dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden. OPTA
had de recente ontwikkelingen op de markt ook moeten meenemen in andere elementen van
de analyse. Zowel bij de vraag of een partij als UPC beschikt over aanmerkelijke marktmacht
als bij de vraag welke maatregelen als passend kunnen worden beschouwd, dient OPTA de economische realiteit voor ogen te houden.
7. Het ontwerpbesluit van OPTA houdt voorts geen of onvoldoende rekening met de realiteit waarin UPC moet opereren. Het ontwerpbesluit zorgt er voor dat UPC de gespreksafgifte dienst moet aanbieden voor een tarief dat op zijn best georiënteerd is op de kosten van een onvergelijkbare aanbieder als KPN. Dit terwijl het de mobiele partijen als directe
concurrenten van UPC is toegestaan om voor een vergelijkbare dienst op vergelijkbare markten, te weten mobiele gespreksafgifte op afzonderlijke netwerken, een tarief te hanteren dat ruim boven het kostengeoriënteerde niveau ligt. Dit klemt des te meer nu KPN, de grootste concurrent van UPC, direct profiteert van deze ongelijke behandeling nu zij ook de grootste mobiele aanbieder is. KPN wordt daarbij nog verder bevoordeeld omdat zelfs indien op de mobiele markt kosten georiënteerde tarieven zouden worden opgelegd, op die markt zal worden gekeken naar de kosten van een hypothetische nieuwe toetreder (met een gemiddeld marktaandeel) en niet, zoals bij vaste gespreksafgifte, naar de kosten van de meest efficiënte marktpartij, te weten KPN. Dit wringt te meer nu de kosten van KPN passen bij een omvang en marktaandeel waarvan niet verwacht mag worden dat enige concurrent dit binnen de reguleringsperiode zelfs maar kan benaderen.
8. De ongelijke behandeling van UPC ten opzichte van de mobiele aanbieders blijkt uit het volgende. Met betrekking tot het mobiele gespreksafgifte besluit heeft OPTA een BULRIC model laten bouwen waaruit MTA tarieven rollen van respectievelijk 5,5 en 7.0 eurocent per minuut. Vervolgens heeft OPTA de veel hogere tarieven die mobiele aanbieders in een convenant zijn overeengekomen, goedgekeurd. Deze tarieven zouden wat OPTA betreft moeten gelden tot medio 2010. OPTA heeft op deze wijze ingestemd met een aanzienlijke mark-up op het kostengeoriënteerde tarief. Het CBb heeft OPTA inmiddels gevraagd dit besluit te herzien maar er zijn vooralsnog geen tekenen die er op wijzen dat OPTA haar (onjuiste) standpunt zal herzien. OPTA wenst geen rekenschap te geven van het feit dat de mark-up bovenop het kostengeoriënteerde tarief moet worden opgebracht door de
aanbieders van vaste telefonie zoals UPC. De mobiele aanbieders zelf zijn zowel betaler als ontvanger van het hoge tarief en voor hen is de balans in evenwicht. Aanbieders van vaste telefonie zoals UPC subsidiëren de mobiele aanbieders door enerzijds forse MTA tarieven te betalen en anderzijds lage tarieven te ontvangen van mobiele aanbieders. UPC ondervindt bovendien daadwerkelijk concurrentie van mobiele aanbieders die alternatieven bieden voor de vaste thuisaansluiting en met gerichte marketing proposities een deel van de vaste markt hebben veroverd.
9. OPTA dient volgens het CBb wel rekening te houden met de relaties tussen de mobiele en
de vaste aanbieders. Ter ondersteuning verwijst UPC naar overweging 9.13.6 van de
uitspraak van het CBb van 11 mei 2007, waarin wordt bepaald dat het in de rede ligt dat
OPTA de resultaten van het onderzoek naar aanleiding van de uitspraak van 29 augustus
2006 over mobiele gespreksafgifte betrekt bij het nemen van een nieuw besluit over vaste gespreksafgifte op de vaste openbare telefoonnetwerken van Tele2 en UPC.
10. OPTA verwijst in het ontwerpbesluit naar de Common Position
1(CP) van de European Regulators Group (ERG) van 28 februari 2008. OPTA gaat echter ten onrechte volledig voorbij aan de problemen gerelateerd aan de asymmetrie tussen de vaste gespreksafgifte en de mobiele gespreksafgifte. In de CP wordt geconstateerd dat bij de toenemende
concurrentie om de klanten van vaste diensten de toezichthouders moeten verzekeren dat de regels voor de FTA en MTA tarieven consistent zijn. De situatie van een toenemende mate van concurrentie door de mobiele aanbieders om de klanten van vaste diensten doet zich in steeds sterkere mate in Nederland voor. OPTA heeft dit in het ontwerpbesluit
miskend. Daarom moeten de MTA en FTA tarieven worden gekoppeld. In ieder geval moeten aan de vaste en mobiele aanbieders gelijke marges worden gegund. Ter ondersteuning verwijst UPC naar p.10 van de CP:
“Another issue that also needs reflection and further investigation is related to fixed to mobile convergence. In several EU member states mobile network operators are increasingly competing for fixed customers, therefore NRAs should ensure regulatory consistency between fixed and mobile termination rates.”
11. In de CP (p. 26) wordt gewezen op de discrepantie tussen de wholesale tarieven voor de vaste en mobiele aanbieders en de mogelijke onevenwichtige concurrentie bij de toetreding van mobiele aanbieders op de markt voor vaste telefonie, doordat de MTA tarieven vele malen hoger zijn dan de FTA tarieven:
“.In other cases, MNOs enter the fixed telephony markets (through mobile numbers) and by offering a converging telephony service under fixed retail rates (e.g.
Homezone, bundles with ADSL access). In such cases, the competition between MNOs and traditional fixed telephony operators may be misbalanced by the wholesale revenues differences of both operators: MNOs benefit from mobile termination rates that are several times higher than fixed termination rates and may use this difference to subsidise the retail prices. This is particularly acute when call terminates on the customer device through the fixed network
NRAs will have to pay attention to these cases of potential disruptive competition between mobile and fixed operators.”
12. Hoewel volgens de CP (p. 103) nader onderzoek naar de asymmetrie tussen FTA en MTA is vereist, is het onvermijdelijk dat in Nederland nu al besloten wordt tot een harmonisatie van de MTA en FTA kostensystematiek.
“But the scope of this work has excluded another question which is the current asymmetry between fixed and mobile terminating tariffs. This asymmetry is very large in all countries (mobile terminating tariffs are in general more than 10 times as high
1 ERG’s Common Position on symmetry of fixed call termination rates and symmetry of mobile call termination rates, ERG (07) 83 final 080312.
as fixed terminating) and it could be relevant to analyze to what extent arguments developed for symmetry between MTR of all countries could not be applicable for symmetry between MTR and FTR. Whilst at a very preliminary stage, and beyond the scope this document, possible questions to examine in such a project would be whether this large asymmetry between MTR and FTR is explained through cost differences or whether it can partly explained through different practices for mobile and fixed regulation, especially regarding costing methodologies. The relative importance of these two effects requires further study, however one plausible
conclusion (amongst others) is that a harmonization of these methodologies between MT regulation and FT regulation could potentially induce a reduction of the existing asymmetry such that the remaining gap is justified by cost differences, leading to positive effects on competition between telecoms players, and ultimately on end- users.”
(onderstreping UPC)
13. Ook de Europese Commissie heeft deze discrepantie onderkend en heeft een concept aanbeveling opgesteld, waarvan de consultatiefase inmiddels is afgerond
2. De concept aanbeveling zal naar verwachting nog dit jaar gepubliceerd worden. In overweging 3 van de concept aanbeveling wordt opgemerkt dat significante verschillen in de regulering van de FTA en MTA tarieven een fundamentele distorsie opleveren tussen de vaste en mobiele markten. In de toelichting daarop overweegt de Europese Commissie het volgende:
“Furthermore, with the evolution of fixed–mobile hybrid services and a move towards convergence, a different regulatory treatment of fixed and mobile termination rates raises a possible inconsistency issue. The regulatory model underlying the FTR regulation assumes that operators will recover the cost of the local loop via retail subscription charges, and that these costs are not included in the FTR paid by other operators, including mobile operators. This is not the case in mobile networks where the access network costs are largely recovered via the termination rate. This needs to be considered in order to ensure that competitive distortions do not arise and that allocative-efficiency concerns as described above are addressed.”
(onderstreping UPC)
14. Ook wordt daarin gewezen op de hoogte van de MTA tarieven, in verhouding tot de FTA tarieven. Hoewel op grond van de concept aanbeveling de distorsie eind 2011 zal moeten eindigen, mag OPTA niet zo lang wachten. Gezien de situatie dat de grootste speler op de markt, KPN, nu ook de grootste netto ontvanger is en de steeds sterkere concurrentie door de mobiele aanbieders om de klanten van vaste diensten, moeten nu al gelijke marges worden gehanteerd. Zeker nu het marktanalyse besluit inzake mobiele gespreksafgifte is vernietigd, hoeft OPTA niet te volstaan met een wijziging medio 2010 in de vorm van een nieuw marktanalyse besluit naar aanleiding van het vaststellen van de concept aanbeveling door de Europese Commissie (randnummer 449). OPTA erkent dat er sprake is van een samenhang tussen mobiele en vaste gespreksafgifte. OPTA verbindt daar thans ten onrechte geen conclusies aan.
2 Draft Commission recommendation of […] on the Regulatory Treatment of Fixed and Mobile Termination Rates in the EU, http://ec.europa.eu/information_society/policy/ecomm/doc/library/public_consult/termination_rates/
termination.pdf
15. Ten onrechte wordt in het ontwerpbesluit geen rekening gehouden met de voornoemde economische omstandigheden en ontwikkelingen, in het bijzonder de convergentie tussen de vaste en mobiele gespreksafgifte. Als deze ontwikkelingen er al niet toe moeten leiden dat OPTA komt tot een andere afbakening van de markt, zou zij deze ontwikkelingen in ieder geval moeten meenemen in de verdere analyse van de markt voor gespreksafgifte.
16. Daar komt bij dat de door OPTA aan haar analyse ten grondslag gelegde onderzoeken (randnummer 150), waaronder het rapport van Lexonomicsl, en de Structurele Monitoring Markten, onvoldoende actueel en niet voldoende volledig zijn. Marktpartijen krijgen
bovendien onvoldoende inzicht in de gegevens die aan de analyse ten grondslag liggen en kunnen daardoor niet (adequaat) toetsen of deze gegevens correct zijn.
II.b Marktafbakening
17. De enige recente marktontwikkeling die door OPTA wel in ogenschouw wordt genomen is het feit dat UPC naar aanleiding van de publicatie van het marktanalyse besluit inzake gespreksafgifte op afzonderlijke mobiele netwerken van 31 juli 2007
(OPTA/TN/2007/201479), heeft aangekondigd haar FTA tarief voor gesprekken afkomstig van mobiele netwerken te verhogen. De conclusies die OPTA daaraan verbindt zijn echter onjuist en geven geen blijk van oog voor de werkelijke betekenis van deze verhoging. Zoals ook elders in deze zienswijze aan de orde komt, was deze verhoging slechts een logisch onderdeel van het verzet van UPC tegen de ongelijke behandeling door OPTA van de MTA en FTA tarieven. Daar waar de MTA partijen wel een mark-up boven de kostprijs mogen hanteren, mogen FTA partijen dit niet. Het door UPC aangezegde tarief sluit aan bij de door OPTA aan de mobiele partijen toegestane marge boven het kostengeoriënteerde niveau, ook rekening houdend met het door de mobiele aanbieders aan te houden glijpad.
18. De aanzegging van de verhoging was noodzakelijk om de rechten van UPC in juridische zin veilig te stellen. Echter, de verhoging is vooralsnog niet geëffectueerd omdat OPTA in een reeks van besluiten UPC de mogelijkheid heeft ontzegd om de aangezegde verhoging daadwerkelijk te incasseren. Dit betekent dat er in werkelijkheid geen verhoging van het tarief heeft plaatsgevonden, zodat die ook niet door OPTA kan worden gebruikt om te onderbouwen dat een significante verhoging van FTA tarieven niet leidt tot substitutie. Ten onrechte baseert OPTA de afbakening van de relevante markt op deze vermeende tariefsverhoging.
III. Dominantieanalyse
19. OPTA heeft volgens randnummer 232 de dominantie beoordeeld aan de hand van een viertal criteria: marktaandeel, toetredingsdrempels, potentiële concurrentie en kopersmacht.
De overige in randnummer 78 van de Richtsnoeren marktanalyse 2002 (Richtsnoeren) van de Europese Commissie genoemde criteria zijn volgens OPTA niet relevant (randnummer 234). Dat zijn onder meer de totale omvang van de onderneming, product-
/dienstendiversicatie, schaalvoordelen, breedtevoordelen en verticale integratie. OPTA motiveert deze keuze verder niet.
20. UPC heeft in het beroep tegen de eerdere aanwijzing aangevoerd dat OPTA deze criteria juist wel bij haar analyse had moeten betrekken, met name omdat de aanbieders van (vaste en mobiele) telefonie met elkaar concurreren over het geheel van hun diensten. In die concurrentiestrijd spelen de genoemde factoren weldegelijk een belangrijke rol. OPTA miskent op deze wijze dat zij conform randnummer 78 en 79 van de Richtsnoeren een grondige en complete analyse moet maken van de betrokken markt, voordat zij daarover enige conclusie kan trekken.
21. OPTA had zich moeten realiseren dat met name de schaal- en breedte voordelen,
geografische dekking van het netwerk en de verticale (diensten en netwerk) integratie van KPN er toe leidt dat UPC steeds rekening dient te houden met de reactie van KPN op
marktgedragingen van UPC. In randnummer 269 constateert OPTA dan ook ten onrechte dat er geen overige factoren zijn die AMM voorkomen.
22. OPTA kent aan het marktaandeel van UPC ten onrechte doorslaggevende betekenis toe. Dit is in strijd met de Richtsnoeren. Volgens randnummer 78 van de Richtsnoeren kan het bestaan van een machtspositie niet worden aangetoond aan de hand van een groot marktaandeel alleen. Een groot marktaandeel betekent volgens de Richtsnoeren niet meer dan dat een exploitant over een machtspositie zou kunnen beschikken. Ook de overige in de Richtsnoeren genoemde criteria moeten volledig in de analyse worden betrokken. Daarvoor behoeven deze niet overtuigend te zijn. De criteria dienen in hun onderlinge samenhang in ogenschouw te worden genomen. Pas dan kan OPTA tot een oordeel komen over de vraag of de desbetreffende partij beschikt over aanmerkelijke marktmacht. Uit randnummer 79 van de Richtsnoeren blijkt dat een machtspositie kan bestaan op grond van de optelsom van de verschillende criteria. Een dergelijke optelsom moet ook worden gemaakt in geval van een marktaandeel van 100 procent. Door aan het marktaandeel niettemin in feite
doorslaggevende betekenis toe te kennen, handelt OPTA in strijd met de Richtsnoeren.
IV. Kopersmacht
IV.a Inleiding
23. De conclusies ten aanzien van de factor kopersmacht zijn uitsluitend gebaseerd op het rapport van het adviesbureau Lexonomics van 12 oktober 2007 dat ten grondslag is gelegd aan het marktanalyse besluit van 29 april 2008. Slechts op basis van reacties op de
vragenlijsten constateert OPTA dat de conclusies uit het rapport relevant zouden zijn (randnummer 265). OPTA miskent hiermee dat onder andere UPC in reactie op de vragenlijst FTA heeft aangegeven dat het rapport van Lexonomics onjuiste analyses en conclusies bevat.
24. Het ontbreken van een analyse van tegenwerkende inkoopmacht was een belangrijke reden voor het CBb om bij uitspraak van 11 mei 2007 de aanwijzing in het besluit van 21 december 2005 te vernietigen. OPTA heeft dit onderzoek vervolgens laten uitvoeren door Lexonomics.
Aan UPC is de concept rapportage destijds voorgelegd. Hierin ontbraken nog veel feitelijke gegevens, waardoor UPC maar in beperkte mate in de gelegenheid was om het rapport zorgvuldig te toetsen. Daarnaast zijn belangrijke gegevens door Lexonomics met een verwijzing naar vertrouwelijkheid niet in het conceptrapport weergegeven. Ook uit het definitieve rapport, dat aan het ontwerpbesluit ten grondslag ligt, kan niet duidelijk worden opgemaakt op welke gegevens Lexonomics haar stellingen baseert. Daar komt bij dat in het licht van het tijdsverloop sinds het onderzoek is uitgevoerd, de gebruikte gegevens niet meer voldoende actueel zijn.
25. UPC heeft het concept rapport van Lexonomics ter beoordeling voorgelegd aan het externe adviesbureau RBB Economics (RBB). De resultaten daarvan heeft UPC op 9 oktober 2007 inclusief een begeleidende e-mail aan OPTA gezonden. Ook RBB werd sterk beperkt in haar mogelijkheden om het concept rapport van Lexonomics te beoordelen doordat een groot deel van de feitelijke onderbouwing van de stellingen van Lexonomics niet bekend is gemaakt aan UPC. Een groot deel van de kritiek van UPC is niet overgenomen in het definitieve rapport.
Een aantal punten daaruit wordt hierna besproken.
IV.b Lexonomics bepaalt en toetst ten onrechte niet op bovencompetitieve prijzen
26. Het doel van het onderzoek van Lexonomics was te onderzoeken of UPC in staat is bovencompetitieve prijzen te rekenen voor vaste gespreksafgifte tarieven. Het rapport van Lexonomics definieert echter niet wat op de markt voor vaste gespreksafgiftetarieven een bovencompetitieve prijs zou zijn. Opvallend is dat de conclusies van Lexonomics in het eindrapport juist op dit punt explicieter zijn geworden in vergelijking met het conceptrapport.
In het eindrapport (p. 50) concludeert Lexonomics:
“Op dit punt is de conclusie dat UPC […] bovencompetitieve prijzen
kunnen hanteren […] dus gerechtvaardigd.”
27. Zonder het niveau van bovencompetitieve prijzen te bepalen, kan niet zorgvuldig worden nagegaan of UPC in staat is om bovencompetitieve prijzen te rekenen.
IV.c Artikel 6.3 Tw blijft ten onrechte buiten beschouwing
28. In het rapport van Lexonomics wordt niet op de juiste wijze rekening gehouden met de aard en reikwijdte van de wettelijke interoperabiliteitsverplichting van artikel 6.3 Tw. Lexonomics lijkt in het eindrapport, in tegenstelling tot in het concept rapport, te onderkennen dat uit deze verplichting inderdaad de verplichting tot het hanteren van redelijke tarieven volgt (p. 44):
[…] hoewel er onder hoofdstuk 6 van de Telecommunicatiewet (“interoperabiliteit van diensten”) waarschijnlijk nog wel mogelijkheden zouden zijn voor OPTA).
29. De verplichting van artikel 6.3 Tw geldt voor alle aanbieders van telefonie, waaronder UPC, ongeacht of sprake is van AMM. Op grond van dit artikel kan UPC niet anders dan redelijke tarieven voor haar telefonie diensten rekenen. Dit betekent dat in het onderzoeksrapport van Lexonomics niet alleen van expliciete ex ante regulering op grond van hoofdstuk 6a Tw, maar ook van andere wettelijke verplichtingen die tot doel hebben kopersmacht te reguleren, geabstraheerd diende te worden. Dit artikel diende ook in het kader van het derde scenario buiten beschouwing te blijven. Dit is door Lexonomics echter niet gedaan. Hierdoor schiet het onderzoek van Lexonomics tekort.
IV.d Verhoging conform mark-up MTA niet bovencompetitief en niet unilateraal
30. In het rapport van Lexonomics wordt de aangekondigde verhoging in 2007 door UPC van de gespreksafgiftetarieven voor gesprekken afkomstig van mobiele aanbieders aangehaald als verdere aanwijzing voor het ontbreken van kopersmacht en de mogelijkheid voor UPC om prijsdiscriminatie toe te passen. Dit wringt, omdat deze aangekondigde verhoging uit de context wordt beoordeeld, zonder dat bovencompetitieve prijzen in die specifieke context worden gedefinieerd. Zoals hierboven al is uitgewerkt moet de aangekondigde verhoging niet gezien worden als een unilaterale actie van UPC richting de mobiele aanbieders, maar als een reactie van UPC op de door de mobiele aanbieders overeengekomen en door OPTA vastgestelde tarieven voor mobiele gespreksafgifte, die een stuk hoger liggen dan de vaste gespreksafgiftetarieven.
31. De tariefaanpassing van UPC was en is zodoende niet bedoeld om bovencompetitieve
winsten te maken, maar juist om de balans met de mobiele aanbieders te verbeteren. Deze
balans is nu zeer nadelig voor UPC en kost haar – letterlijk – veel geld. UPC verwijst ter
ondersteuning van haar standpunt naar de genoemde CP van de ERG, waarin nadrukkelijk
wordt verwezen naar de problemen gerelateerd aan de asymmetrie tussen vaste en mobiele
gespreksafgiftetarieven.
32. In het licht van de wederzijdse relaties tussen vaste en mobiele aanbieders kan een prijsverhoging van UPC om haar tarieven meer in de buurt te brengen van wat ze zelf moet betalen voor een soortgelijke dienst niet gekwalificeerd worden als een aanwijzing voor het hanteren van bovencompetitieve tarieven. Gelet op het voorgaande schiet het onderzoek van Lexonomics op het punt van bovencompetitieve tarieven, en hiermee het ontwerpbesluit aangezien OPTA de analyse en conclusies van Lexonomics heeft overgenomen, tekort.
IV.e Kopersmacht KPN onderschat
33. De mogelijkheden voor KPN om tegenwerkende kopersmacht uit te oefenen zijn door OPTA en Lexonomics onderschat en ten onrechte niet beoordeeld in het licht van het feit dat OPTA bestaande regulering in de markt voor vaste telefonie en op de markt voor gespreksdoorgifte, zal intrekken. Lexonomics erkent in het eindrapport dat de gevolgen van een mogelijke reactie van KPN zwaarder wegen voor UPC dan voor KPN zelf, maar hier wordt ten onrechte geen enkele conclusie aan verbonden. Lexonomics stelt ten onrechte dat hogere
gespreksafgiftetarieven die door KPN zouden worden gerekend, kunnen worden
doorgegeven aan de eindafnemer. Dit miskent dat retail prijsverhogingen zullen leiden tot een daling van de vraag naar vaste telefoniediensten. De mogelijkheden voor UPC om de gevolgen van een opwaartse prijsspiraal in de afgifte markten te kunnen compenseren zijn dus veel beperkter dan OPTA en Lexonomics aannemen. Daar komt nog bij dat OPTA klaarblijkelijk van plan is om de marktmacht van KPN verder te vergroten. Uit het
ontwerpbesluit inzake de retail telefoniemarkt blijkt dat OPTA van plan is om de bestaande verplichtingen van KPN op te heffen. Op de markt voor gespreksdoorgifte heeft OPTA een zelfde voornemen. Dit betekent onder meer dat KPN veel grotere mogelijkheden krijgt om op prijs te concurreren. De druk op het in de hand houden van kosten neemt hierdoor nog verder toe. OPTA stelt zich zodoende ten onrechte op het standpunt dat KPN geen tegenwerkende kopersmacht bezit, dan wel heeft dit onvoldoende zorgvuldig onderzocht.
Voor zover deze thans niet zou bestaan, ontstaat kopersmacht door het vervallen van bestaande verplichtingen op de retail telefoniemarkt. OPTA is zodoende ten onrechte voornemens om UPC aan te wijzen als partij met AMM.
IV.f Positie KPN op andere telefoniemarken blijft ten onrechte buiten beschouwing
34. UPC heeft naar aanleiding van het besluit van 21 december 2005 in beroep aangevoerd dat
UPC zich niet onafhankelijk van KPN kan gedragen en dat de positie van UPC op de markt
voor de gespreksafgifte op haar vaste netwerk niet slechts in samenhang met de situatie op
andere telefoniemarkten waarop KPN dominant is, moet worden beschouwd. Het CBb heeft
in haar uitspraak van 11 mei 2007 mede naar aanleiding daarvan (randnummer 9.12.2)
overwogen dat OPTA op dit onderwerp meer specifiek had moeten ingaan. UPC stelt dat de
marktanalyse van OPTA door de positie van KPN op de overige telefoniemarkten, zoals de transitgespreksdoorgifte, buiten beschouwing te laten tekortschiet. De positie van KPN is zodanig dat zij kopersmacht kan uitoefenen, zodat van een aanwijzing van UPC geen sprake kan zijn.
IV.g Geschetste scenario’s
35. OPTA laat in het ontwerpbesluit bij de beschrijving van de verschillende scenario’s (randnummer 251 e.v.) na aan te geven of en in welke mate, zij de regulering van KPN op andere markten in haar dominantie analyse heeft betrokken, terwijl het CBb in de uitspraak van 11 mei 2007 heeft aangegeven dat OPTA duidelijk dient te maken of zij bij de analyse van de dominantie van UPC uitgaat van een situatie waarin KPN op andere markten dan die voor vaste gespreksafgifte wel of juist niet is gereguleerd. In het ontwerpbesluit heeft OPTA de regulering – en met name de voorgenomen intrekking daarvan – niet voldoende en niet op een juiste wijze in ogenschouw genomen. OPTA dient dit alsnog te doen voordat zij een definitief besluit neemt.
IV.h Conclusie ten aanzien van de positie van UPC: geen AMM
36. UPC concludeert naar aanleiding van het voorgaande dat OPTA zich ten onrechte op het standpunt stelt dat UPC beschikt over AMM. De analyse die daaraan ten grondslag ligt schiet volgens UPC ernstig tekort. Deze is niet volledig, omdat in feite alleen rekening is gehouden met het marktaandeel terwijl de overige relevante factoren zoals genoemd in de
Richtsnoeren buiten beschouwing zijn gelaten. Voorts schiet het rapport van Lexonomics naar kopersmacht ernstig tekort. UPC constateert op grond van het voorgaande dat OPTA in het ontwerpbesluit niet heeft aangetoond dat UPC beschikt over AMM inzake gespreksafgifte op haar vaste netwerk.
V. Potentiële mededingingsproblemen en verplichtingen
37. Nu UPC niet beschikt over AMM, kunnen haar geen verplichtingen opgelegd worden. In het geval OPTA niettemin UPC als AMM partij zou kunnen aanwijzen, zijn de verplichtingen die OPTA wenst op te leggen niet passend in de zin van artikel 6a.2 lid 1 sub a Tw. Het derde lid van dit artikel bepaalt wat passend is. Om passend te zijn dient een verplichting gebaseerd te zijn op de aard van een geconstateerd probleem en in het licht van de doelstellingen van artikel 1.3 Tw proportioneel en gerechtvaardigd te zijn. De wetgever heeft bepaald dat er slechts ruimte is voor regulering, indien op de relevante markt daadwerkelijk sprake is van een concrete mededingingsbeperkende gedraging dan wel het in hoge mate aannemelijk is dat een dergelijke gedraging zich zal voordoen. Volgens het CBb
3moet OPTA daartoe aantonen dat partijen de mogelijkheid en de prikkel daartoe hebben. Indien OPTA niet heeft
3 CBb 24 juli 2007, LJN BB0186, r.o. 9.3.5