• No results found

Hoofdstuk 1 Probleemverkenning

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoofdstuk 1 Probleemverkenning "

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HOOFDSTUK 1 PROBLEEMVERKENNING ... 2

§1.1AANLEIDING ONDERZOEK... 2

§1.2PROBLEEMVERKENNING... 3

§1.3ONDERHOUDSBELANGEN EN MARKTPARTIJEN... 4

§1.4PROBLEEMSTELLING... 5

§1.5CONCEPTUEEL MODEL... 5

§1.6DEELVRAGEN... 6

§1.7AFBAKENING... 7

§1.8METHODOLOGIE... 8

HOOFDSTUK 2 UITVOERING VAN LANDSCHAPSONDERHOUD... 10

§2.1INLEIDING... 10

§2.2SCHAAL HOUTSINGELSTRUCTUUR IN ZUIDOOST FRIESLAND... 10

§2.3HUIDIGE UITVOERING VAN ONDERHOUD... 11

§2.4PROBLEEMBESCHRIJVING LANDSCHAPSONDERHOUD... 13

§2.5BEHEER VAN LIJNVORMIGE LANDSCHAPSELEMENTEN... 14

§2.6RANDVOORWAARDEN UITVOERING VAN ONDERHOUD... 15

§2.7BESCHRIJVING ONDERHOUDSTECHNIEKEN... 16

§2.8IMPLICATIES VAN ONDERHOUDSTECHNIEKEN... 16

§2.9CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN... 17

HOOFDSTUK 3 PARTICIPATIE UITVOERING VAN ONDERHOUD... 18

§3.1INLEIDING... 18

§3.2PERCEPTIE LANDBOUWERS T.A.V. UITVOERING LANDSCHAPSONDERHOUD... 18

§3.3OMGEVINGSFACTOREN EN TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN... 19

§3.4CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN... 19

HOOFDSTUK 4 OPBRENGSTEN VAN LANDSCHAPSHOUT... 20

§4.1INLEIDING... 20

§4.2HUIDIGE SNOEIHOUTSTROMEN... 20

§4.3SNOEIHOUTOPBRENGST UIT LIJNVORMIGE LANDSCHAPSELEMENTEN... 20

§4.4HOUTOPBRENGST ZUIDOOST FRIESLAND... 22

§4.5CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN... 24

HOOFDSTUK 5 MARKTVERKENNING EN MARKTANALYSE LANDSCHAPSHOUT ... 25

§5.1CONVERSIEROUTES EN IDENTIFICATIE AFZETMARKTEN... 25

§5.2MARKTVERKENNING... 26

§5.3BEOORDELINGSCRITERIA (BIO-)ENERGIEMARKT... 27

§5.4MARKTANALYSE (BIO-)ENERGIE... 27

§5.5CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN... 30

HOOFDSTUK 6 KOSTENBEPALING VAN LANDSCHAPSONDERHOUD ... 31

§6.1INLEIDING... 31

§6.2DEFINITIE PRODUCT EN PRIMAIRE PROCES... 31

§6.3KOSTENBESPARINGEN DOOR EFFECTEN VAN OMVANG... 32

§6.4ACTIVITY BASED COSTING ACCOUNTING METHODE... 33

§6.5ABC:IDENTIFICATIE VAN HOOFDACTIVITEITEN... 34

§6.6ABC:ALLOCATIE VAN KOSTEN NAAR KOSTENPLAATSEN VOOR ELKE ACTIVITEIT... 35

§6.7ABC:BEPALING KOSTENVERDEELSLEUTELS VAN HOOFDACTIVITEITEN... 41

§6.8ABC:ALLOCATIE VAN KOSTEN NAAR KOSTENDRAGERS... 42

HOOFDSTUK 7 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN... 45

§7.1INLEIDING... 45

§7.2BEANTWOORDING VAN DE DEELVRAGEN... 45

§7.3BEANTWOORDING VAN DE PROBLEEMSTELLING... 46

§7.4VISIE EN DISCUSSIE... 47

§7.5AANBEVELINGEN VOOR VERVOLGONDERZOEK... 49

(2)

Hoofdstuk 1 Probleemverkenning

§ 1.1 Aanleiding onderzoek

Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van het Europese Intereg IIIB project North Sea Bio Energy (NSBE). In dit Europees samenwerkingsverband is Dienst Landelijk Gebied (DLG) opdrachtgever aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) voor verschillende typen onderzoek. Binnen dit project heb ik onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor kostendekkend landschapsonderhoud om daarmee de houtsingelstructuur te behouden.

De achtergrond bij dit onderzoek is, dat er achterstallig onderhoud ontstaat bij houtwallen en houtsingels (HW+HS), en de door de overheid ingestelde beheerssubsidies niet volstaan om dit onderhoud in voldoende mate te stimuleren. Bovendien zal in de toekomst de subsidie gebiedsgericht verstrekt gaan worden, waardoor in grote gebieden in Nederland de kwaliteit en kwantiteit van de huidige houtsingelstructuur verder onder druk zullen komen te staan.

Naar aanleiding van florerende ontwikkelingen met betrekking tot bio-energie in omringende landen als Denemarken en Denemarken is het vermoeden ontstaan, dat het economisch interessant kan zijn om de huidige snoeihoutstromen aan te wenden voor bio-energie. Door stijgende brandstofprijzen krijgen de tot voorheen onrendabele alternatieve energiebronnen een steeds aantrekkelijker perspectief.

De toepassing van landschapshout als biomassa is in Nederland een opkomende markt, terwijl in landen als Duitsland en Denemarken (kleinschalige) energiecentrales, die gebaseerd zijn op vrijkomend hout uit de omgeving, reeds als alternatieve energievoorziening geaccepteerd zijn. Het landschapsonderhoud in Duitsland is hierdoor goedkoper maar nog niet rendabel.

Naar aanleiding van het bovenstaande is als één van pijlers van dit project een

haalbaarheidsstudie geformuleerd naar beter betaalbaar landschapsonderhoud, waarbij de

keuze is gemaakt om Zuidoost Friesland als proefgebied aan te wijzen, aangezien het

projectbureau van ROM Zuidoost Friesland eveneens als deelnemer binnen het NSBE-project

betrokken is. ROM staat voor Ruimte Ordening en Milieu en dit ROM-project, dat vanaf

1998 gestart is en tot 2018 loopt, beoogt Zuidoost Friesland te ontwikkelen op het gebied van

natuur, landbouw en recreatie. Verder is Landschapsbeheer Friesland (LBF) eveneens

betrokken als deelnemer in het NSBE-project en bij de lokale overheden in Zuidoost

Friesland bestaat er bovendien een politieke ambitie om een deel van de energievoorziening

op duurzame bronnen te baseren. Daarbij staat vast, dat de beheerssubsidies in dit gebied in

elk geval verlaagd zullen worden.

(3)

§ 1.2 Probleemverkenning

In grote delen van de provincies Friesland, Groningen en Drenthe zijn HW en HS zeer beeldbepalend voor het landschap. In Zuidoost Friesland alleen al komt 2570 kilometer (Landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland, 2003) aan HW en HS voor. Zuidoost Friesland wordt gevormd door de gemeenten Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Heerenveen en Opsterland.

Fig. 1.2.1: Gemeenten Zuidoost Friesland

Functie en onderhoud landschapselementen in het verleden

Lijnvormige landschapselementen zijn in het verleden door landbouwers gemaakt voor de afscherming van hun percelen en eigen houtvoorziening. Bij HW werd een greppel gegraven, waarbij de vrijgekomen grond een wal vormde. Vervolgens werd de wal beplant met bomen en struiken uit de omgeving. HS hebben daarentegen geen opgeworpen wal, omdat het hier doorgaans om smalle elzensingels (ELS) langs sloten gaat. In de wintermaanden was er voldoende tijd en personeel beschikbaar om de houtsingelstructuur te onderhouden en hout te winnen.

Functie en onderhoud landschapselementen in het heden

Tegenwoordig hebben deze landschapselementen vooral een ecologische, cultuurhistorische, landschappelijke en toeristische waarde. Landbouwers zijn nog altijd de perceeleigenaren c.q.

gebruikers van percelen, waarlangs de HW en HS staan. Hoewel de landbouw een ontwikkeling heeft doorgemaakt van schaalvergroting en mechanisering, zijn de percelen in houtsingelgebieden nagenoeg onveranderd gebleven. Voor landbouwers hebben lijnvormige landschapselementen grotendeels hun functie als natuurlijke veekering en houtproductie verloren en zijn in veel gevallen een belemmering bij een moderne bedrijfsvoering.

Stimulatiemaatregelen onderhoud

De wet op de ruimtelijke ordening verplicht landbouwers om landschapselementen in stand te

houden, maar verplicht niet om actief onderhoud uit te voeren. In Duitsland daarentegen is

het bijvoorbeeld wel verplicht om actief onderhoud uit te voeren. Ter stimulatie heeft het

ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) een aantal

subsidieregelingen ingesteld, genaamd Programma Beheer (PB), die uit twee regelingen

bestaat, te weten de Subsidieregeling Natuurbeheer (SN) en de Subsidieregeling Agrarisch

Natuurbeheer (SAN). In de SAN zijn de subsidievoorwaarden voor het landschapsonderhoud

van HW en HS opgenomen.

(4)

De uitvoering van het PB is opgedragen aan het agentschap Landelijke Service bij Regelingen (LASER). Landbouwers kunnen zowel individueel als collectief, bijvoorbeeld door middel van natuurverenigingen, aan deze regeling deelnemen.

Met de SAN-subsidiemaatregelen slaagt men er om verschillende redenen niet in om het landschapsonderhoud voldoende te stimuleren. Allereerst zijn de vergoedingen te laag en worden de regelingen als ondoorzichtig, rigide en ingewikkeld ervaren (Centrum voor Landbouw en Milieu, 2002). Verder ligt het initiatief voor het afsluiten van beheerscontracten niet meer bij de landbouwers, zoals bij de vorige Regeling Beheersovereenkomsten en Natuurontwikkeling (RBON). De kracht van de deze regeling was met name een persoonlijke benadering en het uit handen nemen van de administratieve last. Volgens de Raad voor het Landelijk Gebied (2002), een onafhankelijk adviesorgaan voor de overheid op het gebied van landbouw en landschap, bestaat de perceptie onder landbouwers, dat het PB onbetrouwbaar en klantonvriendelijk is.

Tenslotte zal het huidige PB over enkele jaren vervangen worden door een gebiedsgerichte subsidieregeling, genaamd Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB). De Nota Ruimte (Ministerie van VROM, 2006), die de visie van het kabinet bevat over de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland, heeft hiervoor reeds gebieden aangewezen, zogenaamde Nationale Landschappen, die alleen nog in aanmerking kunnen komen voor bepaalde landschapssubsidies. Grote delen van Zuidoost Friesland zullen in ieder geval hier buiten vallen.

Kosten onderhoud

In de SAN wordt een compensatie geboden voor arbeidskosten en benodigde gereedschappen. Met overige kosten zoals de afvoer van het hout wordt geen rekening gehouden, omdat de regeling gebaseerd is op het plaatselijk verbranden van het vrijkomende snoeihout. Voor verbranding is echter een vergunning vereist, die door provincies steeds minder vaak verleend wordt, omdat het milieu zwaar belast wordt. Het veel toegepaste alternatief is de afvoer van houtsnippers naar een composteerinrichting, wat hoge kosten met zich meebrengt. In bijlage II wordt aannemelijk gemaakt, dat beheersvergoedingen op basis van SAN, niet voldoende de kosten van landschapsonderhoud kan compenseren.

§ 1.3 Onderhoudsbelangen en marktpartijen

In de praktijk zijn de grondeigenaren verantwoordelijk voor de instandhouding van de houtsingelstructuur. Het grootste deel hiervan is in bezit van landbouwers en het landschapsonderhoud vindt tegenwoordig plaats op individuele basis of in collectief verband.

Een landbouwer heeft namelijk doorgaans de mogelijkheid de onderhoudswerkzaamheden en

administratie van de SAN-subsidie uit te besteden aan natuurverenigingen of andere

natuurorganisaties, die in opdracht van landbouwers in bepaalde gebieden in Zuidoost

(5)

LBF is de grootste partij, die in Zuidoost Friesland contracten op het gebied van landschapsonderhoud met landbouwers heeft afgesloten. In totaal heeft LBF ongeveer 400 kilometer HW+HS onder beheer. LBF houdt zich bezig met het behoud en stimulering van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het Friese landschap. LBF zoekt daarbij aansluiting met partijen, die concrete handelingen hieromtrent willen verrichten. Aan de ene kant heeft LBF de rol van bemiddeling, advies en voorlichting maar aan de andere kant voert LBF zelf ook werkzaamheden in het landschap uit zoals onderhoud, aanleg en herstel van kleinschalige landschapselementen. Daarvan maken lijnvormige landschapselementen een belangrijk onderdeel uit.

It Fryske Gea is een vereniging die zich inzet voor natuurbescherming in Friesland en houdt zich voornamelijk bezig met het beheer van natuurgebieden. It Fryske Gea is jaarlijks verantwoordelijk voor maar een zeer klein deel van het onderhoud aan lijnvormige landschapselementen in het Zuidoost Friesland.

De overige grondbezitters, die belast zijn met landschapselementen, zijn Staatsbosbeheer (SBB) en Natuurmonumenten. Het grootste deel van het onderhoud wordt door deze partijen zelf uitgevoerd.

§ 1.4 Probleemstelling

Op basis van de probleemverkenning werd vastgesteld, dat de kosten van het landschapsonderhoud te hoog zijn en de subsidiemaatregelen om verschillende redenen hierin te weinig stimulans kunnen bieden. Hierbij is er een probleemstelling geformuleerd, die te verdelen is in een doelstelling en een vraagstelling.

Doelstelling

Een bijdrage leveren aan het in stand houden van de houtsingelstructuur in Zuidoost Friesland door het landschapsonderhoud beter betaalbaar te maken

De vraagstelling is gebaseerd op de veronderstelling, dat een betere organisatievorm van het onderhoud kan leiden tot een betere financiële haalbaarheid van het landschapsonderhoud.

Vraagstelling

Hoe kan het onderhoud van lijnvormige landschapselementen in Zuidoost Friesland georganiseerd worden, zodat de opbrengsten ervan verhoogd en de kosten verlaagd worden en het daarmee voor landbouwers interessant wordt te participeren?

§ 1.5 Conceptueel Model

Voor het operationaliseren van de probleemstelling is een conceptueel model ontwikkeld, dat de samenhang van de relatie tussen participatie en financiële voorwaarden voor participatie weergeeft. Het model impliceert, dat een vergroting van de deelname van partijen aan het onderhoud, bepaalde economische voordelen oplevert, die de verhouding tussen de kosten en opbrengsten bij landschapsonderhoud naar de positieve kant kan verschuiven. Door een gezamenlijke aanpak zijn de volgende effecten te verwachten:

Schaaleffecten

Effecten van scope (synergie)

Verbetering van machtspositie van aanbieders van landschapshout ten opzichte van

afnemers

(6)

Bij schaaleffecten en effecten van scope gaat het om financiële voordelen in de kostenstructuur, die zich uiten in een verlaging van de totale kosten per onderhouden meter landschapselement, per volume of massa houtopbrengst. De machtspositie van aanbieders van landschapshout ten opzichte van de afnemers bepaalt in belangrijke mate de onderhandelingsmacht op de afzetprijs en afzetmogelijkheden. In de onderstaande figuur is het conceptuele model schematisch weergegeven.

Fig. 1.5.1: Conceptueel model

§ 1.6 Deelvragen

Het conceptuele model wordt geoperationaliseerd met behulp van specifieke deelvragen, die geformuleerd zijn om de juiste conclusies met betrekking tot de doelstelling en vraagstelling te kunnen trekken. Voor het begrip van de samenhang tussen de participatie en de kosten van landschapsonderhoud zal de uitvoering van het landschapsonderhoud geanalyseerd worden.

De beantwoording van de bijbehorende geformuleerde deelvragen komt aan bod in hoofdstuk 2.

1. Deelvragen m.b.t. uitvoering landschapsonderhoud

Hoe vindt het huidige landschapsonderhoud plaats?

(7)

Bij welke financiële voorwaarden is het interessant voor een landbouwer om te participeren?

Een hoge mate van participatie leidt tot betere afzetmogelijkheden van het vrijgekomen landschapshout in verband met een hoger leveringspotentieel. Het potentieel aan landschapshout wordt in hoofdstuk 4 nader onderzocht, waarvoor de volgende deelvragen zijn opgesteld.

3. Deelvragen m.b.t. houtopbrengst in Zuidoost Friesland

Hoe lopen de huidige snoeihoutstromen in Zuidoost Friesland?

Hoe kan de massaopbrengst van snoeihout gemaximaliseerd worden?

Wat is het jaarlijkse potentiële aanbod van snoeihout uit Zuidoost Friesland?

De verschillende markten, die bediend kunnen worden, worden geanalyseerd op aantrekkelijkheid. De volgende deelvragen worden in hoofdstuk 5 beantwoord.

4. Deelvragen m.b.t. analyse van afzetmarkten van landschapshout Welke afzetmarkten voor landschapshout zijn het meest aantrekkelijk?

Welke opbrengstenvoordelen kunnen verwacht worden door vergroting van de machtspositie?

Ten slotte worden de kosten van landschapsonderhoud in kaart gebracht en geanalyseerd om een uitspraak over de financiële haalbaarheid van landschapsonderhoud te kunnen doen. In hoofdstuk 6 komen de volgende deelvragen aan bod.

5. Deelvragen m.b.t. kostenanalyse landschapsonderhoud

Hoe moet het product “landschapsonderhoud” gedefinieerd worden?

Welke effecten van omvang kunnen behaald worden?

Welke cost-accounting methode is het meest geschikt voor de kostenanalyse?

Welke activiteiten zijn verantwoordelijk voor de samenstelling van de kosten?

Wat zijn de kosten per activiteit en hoe moeten ze toegewezen worden?

Welke factoren zijn kritisch om de kosten van landschaponderhoud te drukken, dan wel het landschapsonderhoud kostendekkend te maken?

§ 1.7 Afbakening

Het subsidiebeleid van de overheid is gericht op gebiedsspecifiek behoud van landschappelijke waarden, waardoor alleen de landschappelijk waardevolle gebieden versterkt zullen worden in tegenstelling tot de overige gebieden. Dit onderzoek neemt echter als uitgangspunt, dat de kwaliteit en kwantiteit van de huidige lijnvormige landschapselementen behouden moeten blijven. De uitvoering van het landschapsonderhoud moet daarbij passen binnen het provinciaal ontwikkelde beleidskader.

De primaire focus van de analyse van het landschapsonderhoud ligt voornamelijk bij de eindkap van de HW en HS aan het eind van de hakhoutcyclus op het grondgebied van landbouwers. Andere typen landschapselementen (bijvoorbeeld bossen) of lijnvormige landschapselementen, die onder het beheer staan van andere organisaties worden niet meegenomen. Het periodieke onderhoud wordt verder niet uitgebreid beschouwd.

Het onderzoek richt zich op de regio Zuidoost Friesland, aangezien de betrokken gemeenten

in het NSBE-project deelnemen en belang hebben bij alternatieve financiering van het

landschapsonderhoud.

(8)

De mogelijkheden van betaalbaar landschapsonderhoud worden los van eventuele subsidies beschouwd. Aantoonbaar gunstige marktomstandigheden geven een stevig fundament om duurzaam onderhoud op de langere termijn te garanderen.

Het onderzoek beschouwt in principe alleen de afzetmogelijkheden van landschapshout op de binnenlandse markt.

§ 1.8 Methodologie

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de toegepaste dataverzamelingsmethoden in dit onderzoek. In de linkerkolom staan de typen methoden vermeld en in de bovenste kolom zijn de relevante deelvragen uitgesplitst.

Deelvragen

Methoden [1] [2] [3] en [4] [5]

Interviews

-Landschapsecologen -Organisaties die landschapsonderhoud

uitvoeren

-Coördinator agrarische natuurverenigingen

-Organisaties die landschapsonderhoud

uitvoeren

-

Praktijkobservatie Deskundig advies

-Studiereis naar Sleeswijk-Holstein -Ervaringsstage bij landschapsbeheer

Friesland

- -Landschapsbeheer Friesland

-Studiereis naar Sleeswijk-Holstein -Landschapsbeheer

Friesland

Secundaire bronnen en literatuur

-Beleidsdocumenten lokale overheid -Interne documenten -Relevante literatuur

-Evaluatierapporten subsidieregelingen

-Beleidsdocumenten lokale overheid

-Handboek -Relevante literatuur

-Interne informatie -Handboeken -Relevante literatuur

Dataverzameling: deelvraag 1

Naar de uitvoering van het landschapsonderhoud is vanuit verschillende perspectieven gekeken. Voor de randvoorwaarden c.q. kwaliteitseisen is gebruik gemaakt van de deskundigheid van landschapsecologen, beleidsdocumenten (folders en rapporten) van LBF en de provincie Friesland en relevante literatuur. Voor de uitvoering van het landschapsonderhoud is vooral praktijkobservatie toegepast: handmatig onderhoud via landschapsbeheer Friesland en machinaal onderhoud via een studiereis naar Sleeswijk- Holstein in Duitsland, die door DLG georganiseerd was.

Dataverzameling: deelvraag 2

(9)

Voor de marktverkenning is gebruik gemaakt van de deskundigheid van LBF en een handboek op het gebied van bio-energie. Voor de marktanalyse is gebruik gemaakt van een (telefonische) survey onder marktpartijen met name met betrekking tot marktprijzen en kwaliteitseisen en literatuur voor de beschrijving van de aantrekkelijkheid van afzetmarkten en machtsverhoudingen.

Dataverzameling: deelvraag 5

Bij de kostenanalyse is literatuur op het gebied van management accounting gebruikt voor een goede kostenbepalingsmethode. Kosteninformatie is verzameld door middel van het normkostenboek van SBB, waarin tijdsnormen en kostennormen zijn opgenomen, interne informatie van LBF (met name handmatig onderhoud) en Van Werven Biomassa BV (met name machinaal onderhoud). Verder is via LBF deskundig advies ingewonnen met betrekking tot tijdsinschattingen van verschillende overheadactiviteiten bij landschapsonderhoud.

Tenslotte is contact opgenomen met een fabrikant van installaties (Vredo) op het gebied van

machinaal landschapsonderhoud om investeringskosten en specificaties te achterhalen.

(10)

Hoofdstuk 2 Uitvoering van landschapsonderhoud

§ 2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op een aantal aspecten van landschapsonderhoud. In dit onderzoek wordt met landschapsonderhoud het volgende bedoeld:

Definitie landschapsonderhoud

Gerichte onderhoudswerkzaamheden van lijnvormige landschapselementen (HW+HS en ELS) tot de gewenste staat

De definitie van lijnvormige landschapselementen is gebaseerd op de gehanteerde indeling van de CBS-bodemstatistiek, een vergelijkbare indeling met bijvoorbeeld de Standaard Bedrijfsindeling maar dan voor landschapselementen. Lijnvormige landschapselementen vallen hier onder het hoofdtype: bossen en beplantingen, vorm: lijnelementen en typen:

bomen en struiken. De Stichting Milieubeheer ZWK (1982) hanteerde in hun rapport de volgende definitie van een HS:

Definitie HS

Rij bomen en/of struiken, meestal langs een sloot of greppel, soms met onderbegroeiing;

onderlinge afstand tussen de bomen/struiken minder dan 5 meter

De term HS is een algemene aanduiding van een lijnvormig landschapselement. Daarnaast worden speciale typen HS onderscheiden, zoals HW, die gekenmerkt worden door een opgeworpen wallichaam, en ELS, die veelal volledig uit elzenbomen bestaan.

§ 2.2 Schaal houtsingelstructuur in Zuidoost Friesland

De omvang van de landschapselementen in het gehele gebied, dat de vier gemeenten in Zuidoost Friesland beslaat, is afgeleid van het Landschapsbeleidsplan voor Zuidoost Friesland (2003) en bedraagt in totaal 2570 km. In onderstaande tabel staan de geschatte hoeveelheden landschapselementen per gemeente uiteengezet. Er is hierin een opdeling naar ELS, HW en HS gemaakt. Aangezien de ELS een singel is, die voornamelijk uit elzen bestaat en veelvuldig voorkomt, is deze apart opgenomen.

Tabel 2.2.1: Schaal landschapselementen per gemeente in Zuidoost Friesland (Landschapsbeleidsplan, 2003) Element Omvang singels

Weststellingwerf (km)

Omvang singels Ooststellingwerf (km)

Omvang singels Opsterland (km)

Omvang singels Heerenveen (km)

Totaal (km)

ELS 40 50 300 180 570

(11)

§ 2.3 Huidige uitvoering van onderhoud Speciaal type beheer: hakhoutbeheer

Het onderhoud van lijnvormige landschapselementen is een bijzonder type beheer.

Hakhoutbeheer is een vorm van bosbouwbeheer, waarbij houtige elementen regelmatig tot vlak boven de grond worden afgezet en daarna weer uitlopen uit de resterende stronken. De periode tussen twee kapbeurten van inheemse boom- en struiksoorten wordt daarbij de kapcyclus genoemd. De kapcyclus voor hakhoutbeheer ligt in Zuidoost Friesland tussen 20 en 25 jaar (landschapsbeleidsplan ZO Friesland, 2003).

Tot het begin van de 20e eeuw is hakhout verreweg het belangrijkste bostype in Nederland geweest. Hakhout bestaat uit loofboomsoorten, die op gezette tijden worden gekapt. Dit periodiek afhakken geeft dit bostype ook zijn naam. Een groot voordeel van het hakhoutbeheer was, dat er regelmatig hout kon worden geoogst. Hierdoor werd het hakhoutbeheer lange tijd als de meest rendabele vorm van houtteelt beschouwd. In de loop van de twintigste eeuw is het hakhoutbedrijf echter geheel verdwenen, vooral omdat de afzetmarkten verdwenen. De voormalige hakhoutbossen werden aan hun lot overgelaten en zijn inmiddels grotendeels verdwenen door ontginning of doorgroei door omvorming tot gewoon bos. Hakhoutbeheer is echter nog steeds van toepassing op lijnvormige landschapselementen. Hakhout onderscheidt zich van andere beplantingen door een dynamische afwisseling in de tijd: van een vrijwel kaal stuk land tot een gesloten begroeiing.

Periode van onderhoud

Het landschapsonderhoud wordt vooral in de wintermaanden (tussen november en maart) verricht, wanneer bomen hun blad hebben laten vallen. Het seizoen eindigt, wanneer er knoppen aan de bomen gaan ontstaan, waaruit nieuwe bladeren en takken kunnen groeien.

Het Programma Beheer stelt, dat de onderhoudswerkzaamheden in de periode van 1 september tot 1 april plaats mogen vinden.

Verschillende staten en vormen van onderhoud

Afhankelijk van de staat van de landschapselementen worden drie verschillende typen landschapsonderhoud onderscheiden

1. Het reguliere onderhoud beoogt de goede kwaliteit van een element te behouden.

Hierbij is geen of weinig sprake van achterstallig onderhoud. Door regulier onderhoud uit te blijven voeren ontstaat een duurzame manier van onderhoud. Het periodiek dunnen valt bijvoorbeeld onder dit type onderhoud. Aan het eind van de hakhoutcyclus wordt overgegaan tot het afzetten van de elementen.

2. Achterstallig onderhoud laat zich kenmerken door eenmalige onderhoudsmaatregelen van matig onderhouden elementen. Deze vorm van onderhoud is noodzakelijk om achterstallig onderhoud aan te pakken. Het afzetten van een overjarige HS, waarvan de kruidlaag en struiklaag zijn verdwenen is een voorbeeld van dit type onderhoud.

3. Onderhoud door herstelmaatregelen is de meest ingrijpende vorm om achterstallig onderhoud aan te pakken en is nodig om de kwaliteit weer op orde te brengen.

Hieronder valt bijvoorbeeld het compleet afzetten van een lijnvormig landschapselement en herbeplanting om de bezettingsgraad in de originele staat te brengen.

Nadat achterstallig onderhoud en herstelmaatregelen plaatsgevonden hebben, blijft in

principe regulier onderhoud nodig. Uit de inventarisatie naar de staat van onderhoud

(12)

(Landschapsbeleidsplan ZO Friesland, 2003) in de gemeenten van Zuidoost Friesland (tabel 2.2.2) blijkt, dat circa 40% van de landschapselementen in een matige staat verkeert en 11%

zelfs in een slechte. Vooral de kwaliteit van ELS laat te wensen over. Indien het achterstallige onderhoud tijdig verricht wordt, kan circa 90% van de landschapselementen in de goede staat gebracht worden.

Tabel 2.3.1: Staat van onderhoud van landschapselementen (Landschapsbeleidsplan ZO Friesland, 2003) Landschapselement Goed (km) Matig (km) Slecht (km)

ELS 166 260 144

HW 300 160 40

HS 800 610 80

Totaal 49% 40% 11%

Landschapsonderhoud uitvoerende organisaties

Op basis van schattingen van LBF wordt het overgrote deel van het periodieke onderhoud (70 - 80%), door de landbouwers zelf uitgevoerd. Veelal worden de overhangende takken, die het raster dreigen te beschadigen, weggezaagd, terwijl de eindkap meestal niet plaatsvindt.

Het overige deel wordt versnipperd uitgevoerd door vele marktpartijen, zoals de uitvoerende dienst van het LBF, werkvoorzieningschap Caparis, It Frieske Gea en groenvoorzieningen.

Deze partijen richten zich in tegenstelling tot periodiek onderhoud voornamelijk op de afzet van de landschapselementen.

Fig. 2.3.1: handmatig onderhoud aan HW door uitvoeringsdienst LBF

(13)

§ 2.4 Probleembeschrijving landschapsonderhoud Aantasting kwaliteit en kwantiteit als natuurlijk proces

De kwaliteit en kwantiteit van lijnvormige landschapselementen gaan achteruit (LBF). Voor een belangrijk deel heeft de kwaliteit te lijden onder achterstallig onderhoud. Ook de kwantiteit neemt langzaam maar zeker op een natuurlijke wijze af, bijvoorbeeld doordat bomen op wallichamen te zwaar worden. Verder ontstaan door verwaarlozing onder invloed van schaduwwerking een bomenrij, waardoor het typische ecosysteem van singels verloren gaat. Een dergelijke bomenrij wordt dan gekwalificeerd als een gedegenereerde HS (Houtsingels in het ZWK, 1982).

Aantasting kwaliteit en kwantiteit door menselijk ingrijpen

HW en HS worden als een vorm van inkomstenderving beschouwd, aangezien het een schaalvergroting van een boerenbedrijf belemmert. Vandaar ontbreekt veelal de motivatie om het houtsingellandschap actief te onderhouden. Volgens LBF zijn er gevallen, waarbij een bijdrage wordt geleverd om de landschapselementen sneller dan natuurlijk te doen verdwijnen. Voorbeelden hiervan zijn de toepassing van bestrijdingsmiddelen of het opwerpen van slootafval op een afgezette singel. Het is een proces, dat moeilijk te controleren valt. De meest rigoureuze vorm is het omploegen van de stronken direct na de eindkap. Vooral bij bedrijfsovernames, bedrijfsverplaatsingen en ruilverkavelingen heeft dit in het verleden plaatsgevonden, te meer omdat de verwijdering van kleinschalige landschapselementen in ruilverkavelingsverband gesubsidieerd werd (Houtsingels in het ZWK, 1982).

Aantasting kwantiteit en naleving kapverordening

Een kapverordening beoogt de instandhouding van houtopstand in het belang van de handhaving van het natuur-, landschaps-, of dorps-/stadsschoon of om andere redenen van milieubeheer (boswet, 1998). Deze kapverordening is op gemeentelijk niveau geregeld en bestaat uit een meldingsplicht, aanvraag van een kapvergunning en herbeplantingsplicht.

In principe schept de boswet hiermee een juridisch kader voor de waarborging van de houtsingelstructuur. De controle op naleving zorgt voor administratieve druk bij de gemeenten, waardoor per gemeente de toezicht en handhaving verschilt. In Ooststellingwerf wordt bijvoorbeeld een mild toezichtbeleid gevoerd (LBF), wat negatieve consequenties heeft op de naleving van de boswet. De regelgeving en regelhandhaving gaat aldus over vele schijven en groeperingen, waardoor het te complex is om de beoogde uitvoering te verkrijgen. Wellicht zou het gebruik maken van satellietbeelden de controle eenvoudiger maken. Deze worden immers ook ter controle van de naleving van verstrekte bouwvergunningen door gemeenten steeds meer toegepast.

(14)

§ 2.5 Beheer van lijnvormige landschapselementen

Het beleid voor onderhoud van lijnvormige landschapselementen in Zuidoost Friesland is neergelegd in het Landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland en beschrijft welke onderhoudsmaatregelen uitgevoerd dienen te worden om de gestelde visie op het landschap te bewerkstelligen.

In onderstaande tabel is het beheersschema van de lijnvormige landschapselementen weergegeven, waarin onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende onderhoudstoestanden. Per type kwaliteit en landschapselement staan de te nemen maatregelen weergegeven.

Tabel 2.5.1: beheersschema landschapselementen (Landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland)

Goede kwaliteit Matige kwaliteit Slechte kwaliteit Element Cyclus regulier beheer achterstallig onderhoud herstelmaatregelen

1 jaar raster controleren 2 jaar overhangende

takken opsnoeien HW

25 jaar afzetten

sturen op samenstelling aanplanten in gaten

wallichaam herstellen overstaanders afzetten

1 jaar raster controleren 2 jaar overhangende

takken opsnoeien HS

25 jaar afzetten

bij voorkeur in geheel afzetten

bij voorkeur in geheel afzetten eventueel kruidenbegroeiing

weghalen 1 jaar raster controleren

2 jaar overhangende takken opsnoeien ELS

25 jaar Gefaseerd afzetten

sturen op hoger aandeel els ongewenste soorten afzetten

deel ongewenste soorten vervangen door els

singel in een keer afzetten in gaten aanplanten

In het beheersschema worden kort-cyclische handelingen (1-2 jaar) onderscheiden van de

eindkap. De eerstgenoemde activiteiten worden vooral door boeren uitgevoerd, aangezien bij

uitstel de kwaliteit van de afrastering in gevaar komt. De cyclus van de eindkap volgens het

schema is gesteld op 25 jaar. In de praktijk wordt 20 tot 25 jaar als ideaal beschouwd (LBF).

(15)

§ 2.6 Randvoorwaarden uitvoering van onderhoud

Bij de bepaling van de randvoorwaarden bij de uitvoering van het landschapsonderhoud worden de verschillende functies en waarden in kaart gebracht. De volgende relevante waarden en functies zijn geïdentificeerd:

Ecologische waarden

Landschappelijke / toeristische waarden Sociale functie

Ecologische waarden

Indien een subsidieaanvraag verricht is voor lijnvormige landschapselementen, zoals in het kader van Programma Beheer, zal voldaan moeten worden aan de voorwaarden zoals omschreven in de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN). De randvoorwaarden voor het gesubsidieerde landschapsonderhoud zijn meetbare criteria van met name ecologische randvoorwaarden (zie bijlage I).

Een kwalitatief hoogwaardige houtsingelstructuur kenmerkt zich door een ecologisch systeem met een boomlaag, struiklaag en kruidlaag met struiken en ruigte. De elementen zijn broed- en foerageergebieden voor vele zangvogels en kleine zoogdieren. Aaneengesloten lijnvormige landschapselementen vormen een netwerk van verbindingswegen voor planten en dieren, waardoor uitwisseling mogelijk is tussen populaties en zaden zich kunnen verspreiden. De mate van aansluiting is dan ook een belangrijke factor is voor de soortenrijkdom van een houtsingelgebied (Houtsingels in het ZWK, 1982). Voor de instandhouding van de populatie roofvogels dienen bij de eindkap enkele overstaanders, solitaire bomen, te blijven staan.

Het ecologisch evenwicht kan worden verstoord door verschillende soorten bemesting, waardoor een verschralingsbeleid gevoerd moet worden.

Landschappelijke waarden

Een dichte houtsingelstructuur geeft een typisch karakter aan het landschap. Naast de functie van ecologische verbindingszone heeft een houtsingellandschap een hoog esthetisch gehalte met een hoge toeristische aantrekkingskracht en cultuurhistorische waarde (Asjes, 1977). De landschappelijke waarde is lastig te kwantificeren vanwege het subjectieve karakter.

Door een variatie in hoogte aan te brengen wordt de landschappelijke waarde aanzienlijk verhoogd. De voorkeur wordt dan meestal gegeven aan een boom die extra waarde heeft voor de aantrekkelijkheid van het landschap zoals een karakteristieke eik (Asjes, 1977). Het afzetten moet gefaseerd gebeuren om een kaalslag te voorkomen. Het laten staan van overstaanders stimuleert naast de instandhouding van de roofvogelpopulatie, een afwisseling in hoogte en laagte in een houtsingelstructuur.

Sociale functie

Het landschapsonderhoud vervult maatschappelijk een sociale functie. Bij landschapsonderhoud worden veelvuldig werkvoorzieningschappen ingezet, om enerzijds minder valide werknemers en herintreders een nuttige bijdrage aan de maatschappij te laten leveren en anderzijds de kosten van het landschapsonderhoud te drukken, aangezien het veelal om van overheidswege gesubsidieerde arbeid gaat.

Bij de uitvoering van het landschapsonderhoud zal rekening gehouden moeten worden met de sociale functie, die het landschapsonderhoud biedt.

Naast bovengenoemde functies levert een houtsingelstructuur echter ook bepaalde

economische voordelen op (Asjes, 1977), doordat bijvoorbeeld bodemerosie als gevolg van

(16)

wind tegengegaan wordt. Aan de andere kant zorgen schaduwwerking en wortelvorming in de meeste gevallen echter voor weer een lagere productie van de landbouwgronden.

§ 2.7 Beschrijving onderhoudstechnieken

De toepassing van de meest efficiënte onderhoudstechniek is belangrijk om de kosten van landschapsonderhoud te drukken. In hoofdzaak zijn de kosten voor het landschapsonderhoud gerelateerd aan de ingezette productiefactoren arbeid en materieel. Daarnaast zijn er overige kosten, die direct gerelateerd zijn aan de staat van het landschapselement zelf. Hierbij moet gedacht worden aan herbeplanting en rastering. Deze kosten moeten los gezien worden van de toegepaste onderhoudstechniek en worden verder niet beschouwd.

Afhankelijk van de ingezette mix van productiefactoren kunnen de onderhoudstechnieken gekarakteriseerd worden naar mechanisatiegraad. Bij een lage mechanisatiegraad wordt het landschapsonderhoud gekwalificeerd als handmatig onderhoud. De verhouding van ingezette productiefactor arbeid ten opzichte van machine is hierbij groot. Bij machinaal onderhoud is de inzet van de productiefactor machine dominant en speelt fysieke arbeid een ondergeschikte rol. Hierbij is de arbeid dan ook meer gericht op de besturing van deze machines. In bijlage III wordt ingegaan op de typische uitvoering van handmatig en machinaal landschapsonderhoud.

§ 2.8 Implicaties van onderhoudstechnieken

Het doel van deze paragraaf is het in kaart brengen van de implicaties van de twee onderhoudstechnieken. De analyse vindt plaats aan de hand van de gestelde randvoorwaarden, economische factoren en overige factoren.

Kwaliteitsfactoren

Door middel van steekproeven (reisverslag Schleswig-Holstein DLG, 2005) is vastgesteld, dat op de lange termijn, op voorwaarde van een goede uitvoering, er in principe geen verschil in kwaliteit met betrekking tot landschapsonderhoud tussen verschillende afzettechnieken bestaat. Kwaliteitsindicatoren, zoals de uitloop van loten na de afzet, zijn op de lange termijn niet van toepassing. Met beide technieken kan aan de gestelde randvoorwaarden voldaan worden. Het handmatige onderhoud is arbeidsintensiever en heeft de voorkeur vanuit het werkgelegenheidsperspectief.

Economische factoren

Het mechaniseren van het onderhoud zorgt voor schaalvoordelen, waardoor een hoge

productiecapaciteit gegarandeerd kan worden. Verder kan mechanisatie ook tijdsbesparingen

opleveren, doordat bijvoorbeeld een raster niet weggehaald hoeft te worden in tegenstelling

tot bij handmatig onderhoud. Verder kan bij met name dubbele ELS een efficiëntieslag

(17)

Het is belangrijk te onderkennen, dat machinaal onderhoud niet volledig de taken van een onderhoudsploeg kan vervangen. In bepaalde gevallen blijven aanvullende taken nodig, die handmatig van aard zijn. Hierbij kan gedacht worden aan kleine benodigde correcties op het machinale onderhoud. Daarnaast blijven het voorbereidende en afrondende werk, ook wel voorwerk en nawerk genoemd, van handmatig type, omdat de werkzaamheden niet-specifiek van aard zijn. Voorbeelden hiervan zijn het verwijderen en het opnieuw plaatsen van een raster wanneer deze met een boom verbonden is, maar ook simpelweg het openzetten en sluiten van hekken, waardoor de vertragingen beperkt blijven.

Overige factoren

Handmatig onderhoud van HW+HS gaat gepaard met een grote fysieke belasting. Ondanks ingestelde ARBO wetgeving (arbobesluit artikel 5 Fysieke belasting) is de kans op chronische ziektes (bijvoorbeeld slijmbeursontstekingen en witte vinger syndroom volgens LBF) relatief groot. Vanuit ergonomisch perspectief heeft de sociale functie van handmatig onderhoud een keerzijde, doordat op de langere termijn ziekteverzuim regelmatig voorkomt.

Bij landschapsonderhoud ontstaat structuurschade aan de percelen. De vatbaarheid hiervoor hangt sterk samen met externe omstandigheden als bodemstructuur en weer, en typische variabelen bij landschapsonderhoud als transportbewegingen en bandendruk op de percelen.

Bij machinaal onderhoud zijn relatief weinig actieve deelnemers betrokken bij het onderhoud, maar is de impact groter, doordat het meestal om zwaar materieel gaat.

§ 2.9 Conclusies en aanbevelingen

Onderhoud van lijnvormige landschapselementen is een speciaal type beheer, dat gekenmerkt wordt door een bepaalde hakhoutcyclus. Voor Zuidoost Friesland ligt deze tussen de 20 en 25 jaar. In de vier gemeenten Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Opsterland en Heerenveen komen ongeveer 2570 km aan lijnvormige landschapselementen voor, waarbij ongeveer de helft in een goede staat verkeert. De belangrijkste partijen, die onderhoud uitvoeren, zijn de landbouwers, ongeveer 70% tot 80%. De rest van het onderhoud wordt door vele kleine partijen uitgevoerd.

De kwaliteit en omvang van lijnvormige landschapselementen gaan achteruit door achterstallig onderhoud, maar ook manipulatie en onvoldoende handhaving van de kapwet.

Er worden verschillende eisen aan het onderhoud gesteld. Een hoge dichtheid van een singelgebied is erg belangrijk voor de flora en fauna. Een verschralingsbeleid is belangrijk om het ecologisch lagensysteem in stand te houden en daarom is het kritisch, dat landschapshout afgevoerd wordt. Om de landschappelijke waarden te bewaken moet variatie in het landschap niet verloren gaan en een kaalslag voorkomen worden.

Een hoge mate van mechanisatie levert over het algemeen een verbetering van de

kwaliteit/kosten verhouding op en leidt tevens tot betere arbeidsomstandigheden. De sociale

functie van landschapsonderhoud bij mechanisatie krijgt een nieuwe invulling door te gaan

richten op activiteiten van een niet-routinematig karakter. Hierbij moet gedacht worden aan

ondersteunende activiteiten als het voorwerk en nawerk maar ook het landschapsonderhoud

van moeilijk bereikbare gebieden.

(18)

Hoofdstuk 3 Participatie uitvoering van onderhoud

§ 3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de deelvragen met betrekking tot de samenhang tussen gebrekkige financiële voorwaarden en achterstallig onderhoud verder onderzocht. Voor de beantwoording hiervan is vooral uitgegaan van de expertise van Van Drooge, landbouwconsulent bij LTO Noord en LBF. In de rol van coördinator bij de opzet van de agrarische natuurverenigingen in Zuidoost Friesland, heeft dhr. Van Drooge regelmatig contact met landbouwers en is vanuit zijn rol bij uitstek op de hoogte van de houding van landschapsonderhoud ten aanzien van landschapsonderhoud. Een bepaald deel van de landbouwers heeft de aanvraag van beheerscontracten voor landschapsonderhoud namelijk uitbesteed aan agrarische natuurverenigingen, terwijl uitvoerende partijen, zoals LBF, intensief voorlichting geven en contact onderhouden met landbouwers op dit terrein.

§ 3.2 Perceptie landbouwers t.a.v. uitvoering landschapsonderhoud

Bij agrarische natuurverenigingen bestaat belangstelling voor een plan, dat op de langere termijn (>10 jaar) onderhoud kostendekkend garandeert. Dit houdt in, dat om op grote schaal onderhoud uit te kunnen voeren er in ieder geval geen kosten voor de landbouwers mogen zijn.

Met betrekking tot de perceptie ten aanzien van het landschapsonderhoud worden twee groepen landbouwers onderscheiden. Enerzijds richten grootschalige landbouwbedrijven zich voornamelijk op de kernactiviteiten en zijn in principe in staat de kosten van landschapsonderhoud te dragen. Bij lage kosten zal deze groep geneigd zijn het landschapsonderhoud uit te besteden aan derden. Anderzijds trachten kleinschalige landbouwbedrijven die kosten zoveel mogelijk te vermijden. Deze laatste groep heeft weinig interesse om landschapsonderhoud uit te besteden en zal er indien nodig zelf het onderhoud uit gaan voeren.

Voor beide segmenten geldt echter, dat belangstelling voor uitbesteding van onderhoud bestaat, wanneer het landschapsonderhoud kostendekkend zou zijn. Voor participatie aan het onderhoud zijn enkele voorwaarden relevant. Er wordt vooral gehecht aan een algehele oplossing, wat inhoudt, dat zowel de eindkap als het periodieke onderhoud kostendekkend gemaakt dienen te worden. De kans bestaat namelijk, dat dan de indruk gewekt wordt, dat andere partijen de eindkap aanwenden voor financieel gewin, terwijl de landbouwers geconfronteerd blijven met het onrendabele periodieke onderhoud.

Tenslotte bestaat er echter begrip bij landbouwers om periodiek onderhoud voor eigen

rekening te nemen, wanneer tenminste een kostenloze afzetmogelijkheid van het

(19)

§ 3.3 Omgevingsfactoren en toekomstige ontwikkelingen

De laatste jaren heeft het beeld, dat energieproductie als bedrijfsactiviteit in de toekomst een belangrijke bijdrage kan leveren aan het totale bedrijfsresultaat, onder landbouwers bijval gekregen. Het blijkt, dat een gunstige houding bij agrarische natuurverenigingen bestaat voor het idee om werkgelegenheid te scheppen als bron van neveninkomsten. Op dit vlak is een gunstig klimaat ontstaan door ontwikkelingen op het gebied van bio-energie door middel van mestvergisting en het telen van energiegewassen. Binnen het concept van landbouwers als energieproducenten past daarom het winnen van energie uit HW en HS. Het creëren van draagvlak onder landbouwers voor dit concept lijkt hierdoor een realistisch scenario in de nabije toekomst.

§ 3.4 Conclusies en aanbevelingen

De perceptie van agrarische natuurverenigingen ten aanzien van een duurzaam kostendekkend systeem van landschapsonderhoud is zodanig, dat er potentieel gezien een zeer hoge participatie bestaat. Landbouwers zijn ondernemend ingesteld en het is waarschijnlijk, dat ze in de toekomst het landschapsonderhoud als een bedrijfstak gaan ontplooien, dat nauw aansluit bij het concept van landbouwer als producent van bio-energie, zoals men in Duitsland treffend verwoord “von Landwirt bis Energiewirt”.

Verder wordt geconstateerd, dat er nog scepsis heerst ten aanzien van het uitbesteden van

enkel de eindkap. Aangezien agrarische natuurverenigingen de belangen van boeren

behartigen, kunnen deze een belangrijke rol spelen om eventuele scepsis weg te nemen.

(20)

Hoofdstuk 4 Opbrengsten van landschapshout

§ 4.1 Inleiding

De opbrengsten, die bij het onderhoud van lijnvormige landschapselementen vrijkomen, staan in dit hoofdstuk centraal. In het eerste deel zal een analyse gemaakt worden van de houtopbrengsten in Zuidoost Friesland. Door middel van verschillende conversieroutes kan landschapshout voor verschillende eindmarkten aangewend worden. In het tweede deel zal de aantrekkelijkheid van de afzetmarkten van landschapshout geanalyseerd worden.

§ 4.2 Huidige snoeihoutstromen

Het grootste aandeel van snoeihout uit lijnvormige landschapselementen komt vrij bij het onderhoud op percelen van landbouwers. Dit snoeihout komt versnipperd vrij, omdat veel kleine partijen het onderhoud op kleine schaal verrichten. Hierbij vindt niet of nauwelijks samenwerking plaats. Bovendien worden de onderhoudsactiviteiten verspreid over de winterperiode.

De stammen worden grotendeels aangewend voor geriefhout, waarbij de takken als restmateriaal lokaal verbrand worden, indien hiervoor ontheffing kan worden verleend.

Wanneer lokale verbranding niet toegestaan wordt, worden om de transportkosten te minimaliseren, de takken geleverd aan een lokale composteerinrichting. Bij uitbesteding van het handmatige onderhoud wordt het snoeihout op overeenkomstige wijze verwerkt. Wanneer de lijnvormige landschapselementen geschikt zijn worden stammen van bomen geleverd aan de vezel- of papierindustrie. De gehanteerde criteria zijn daarbij de omvang van het lijnvormige landschapselement en de kwaliteit en dikte van het hout.

Een andere grote snoeihoutstroom komt voort uit inzameling van gemeenten uit gemeentelijk groen en tuinen van particulieren. Deze moet dus eigenlijk apart beschouwd worden van het landschapsonderhoud. Aangezien deze snoeihoutstroom veelal vermengd is met organisch en anorganisch restafval, wordt deze stroom doorgaans ingezet voor compostering. Hoewel de houtstromen qua omvang misschien geschikt zijn voor bijvoorbeeld levering aan een houtverbrandingsinstallatie, worden de kwaliteitseisen voor verbranding hiervoor meestal niet zonder meer gehaald. Enkele gemeenten in Nederland hebben hun inzamelingssysteem hierop aangepast, maar in de gemeenten van Zuidoost Friesland heeft een dergelijke aanpassing nog niet plaatsgevonden. In dit onderzoek wordt deze snoeihoutstroom verder niet behandeld.

§ 4.3 Snoeihoutopbrengst uit lijnvormige landschapselementen

De potentiële snoeihoutopbrengst, die gewonnen kan worden uit de lijnvormige

(21)

bepaalde groeicurve door, waarbij de snelheid van de houtaanwas een maximum zal bereiken.

Door het dichtgroeien van een houtopstand ontstaat namelijk schaduwwerking, die een afvlakking van de groei tot gevolg heeft. Door verdringing verdwijnt verder een deel van de houtopstand. Ondanks beide effecten neemt de totale houtopstand jaarlijks toch altijd toe. Het gevolg is een typische S-vormige groeicurve, zoals in onderstaand figuur weergegeven is. De optimale hakhoutcyclus kan worden afgeleid uit de groeicurve van een bepaalde houtopstand door een raaklijn aan de curve vanuit de oorsprong in de figuur te tekenen. Het punt waar de raaklijn de groeicurve raakt, geeft de maximale gemiddelde groeisnelheid van de houtopstand aan en de daarbij horende hakhoutcyclus is het interval vanaf de kap tot dit punt.

In de onderstaande figuur is aangegeven, hoe de meeropbrengst bepaald wordt, wanneer de maximale houtopbrengst met bovenstaande methode vergeleken wordt met een willekeurige hakhoutcyclus, die twee maal zo groot is.

Fig. 4.3.1: Bepaling meeropbrengst hakhoutbeheer

Voor de bepaling van een optimaal onderhoudsregime zijn de gegevens gebruikt van het rapport opbrengsttabellen voor belangrijke boomsoorten in Nederland van Jansen e.a. (1996).

2. Type landschapselement

Algemeen kan gesteld worden, dat ELS vooral uit elzenbomen bestaan en dat HW en HS voornamelijk uit de hardere houtsoorten (waarbij eik de dominante boomsoort) zijn opgebouwd. Het gewicht (dichtheid van het hout) verschilt per houtsoort. Er bestaat qua dichtheid met name een verschil tussen elzenhout en overige inlandse houtsoorten. Elzenhout wordt daarom ook wel getypeerd als zachthout, terwijl de overige houtsoorten aangeduid worden met hardhout.

Verschillende houtsoorten maken daarnaast verschillende groeicurven door, die op basis van

opbrengsttabellen kunnen worden geconstrueerd bij verschillende dunningsvormen. Door het

verschil in groeicurven is de hakhoutcyclus, die tot maximale houtopbrengst leidt, afhankelijk

van het type landschapselement. Volgens opbrengsttabellen blijkt, dat deze voor ELS een

hakhoutcyclus rond de 25 jaar bedraagt en voor HW en HS bedraagt deze ongeveer 30 jaar

(bijlage IV).

(22)

3. Bedekkingsgraad en rijdikte

De hoeveelheid hout, die uit een landschapselement gewonnen kan worden, hangt verder af van de bedekkingsgraad. Deze kan worden omschreven als de verhouding van de lengte, waar begroeiing met inheemse bomen is, ten opzichte van de totale lengte binnen een bepaald meettraject.

Fig. 4.3.2: Bepaling bedekkingspercentage

Verder varieert een lijnvormig landschapselement in de breedte met één tot enkele bomenrijen, wat voor verschillende houtopbrengsten kan zorgen.

§ 4.4 Houtopbrengst Zuidoost Friesland Uitgevoerde steekproeven

Het LBF heeft in de periode van 2002 tot 2003 in totaal drie maal steekproeven met machinaal onderhoud laten verrichten door Van Werven, waarbij de vrijgekomen houtopbrengsten gemeten werden.

In de Drachtster Compagnie, een gebied ten noorden van Zuidoost Friesland, is onderhoud verricht aan vooral ELS. Rondom het dorp Oldeholtpade in het hart van Zuidoost Friesland werd voornamelijk onderhoud aan HW, waarin eiken de dominante boomsoort waren. De uitgebreide gegevens van de uitgevoerde proeven zijn in bijlage V weergegeven.

Tabel4.4.1: Samenvatting gegevens uitgevoerde steekproeven Gebied Dominante

boomsoort

Effectieve lengte (km)

Geschatte Leeftijd (jaar)

Volumeopbrengst (m3 / m)

Drachtster Compagnie Els 8,2 30 0,26

Oldeholtpade Eik 1,1 40 0,32

De volumeopbrengst en dichtheid van hout zijn beide nodig om de totale houtopbrengst in massa droge stof uit te kunnen drukken.

Bepaling volumeopbrengst

(23)

absoluut droog hout en een omrekeningsfactor van massief hout naar houtsnippers, welke 2,43 bedraagt (Handbuch Bioenergie-Kleinanlagen, 2003).

Voor de bepaling van de massaopbrengst wordt ter simplificatie ervan uitgegaan, dat ELS volledig uit elzenhout bestaan en HW+HS uit de overige houtsoorten met de gemiddelde dichtheid van eik. Eikenhout is daarbij verreweg de meest voorkomende hardere houtsoort (geschat circa 80% op basis van aantallen).

Tabel 4.4.2: Dichtheden houtsoorten (Handbuch Bioenergie-Kleinanlagen, 2003)

Houtsoort Dichtheid absoluut droog hout (kg / m3) Eik 670 Berk 640 Beuk 680 Els 490

Es 670

Het grote verschil in opbrengst op basis van massa tussen beide houtsoorten wordt veroorzaakt door het verschil in dichtheid, groeikarakteristieken en leeftijd.

De massaopbrengst van de diverse lijnvormige landschapselementen bij de gewenste hakhoutcyclus kan worden geschat op basis van groeicurven van de inlandse eik (zomereik) en de els (zwarte els) door de verhouding te nemen van de gemiddelde houtopbrengsten bij de verschillende leeftijden van een houtopstand.

Bij de steekproeven in de Drachtster Compagnie was de leeftijd gemiddeld 30 jaar, oftewel gemiddeld 5 jaar hoger dan de ideale hakhoutcyclus voor elzenhout. Op basis van opbrengsttabellen voor elzenbomen is geschat dat de houtopbrengst hierdoor 16% hoger was ten opzichte van de hakhoutcyclus van 25 jaar (zie bijlage IV).

Bij de steekproef rondom Oldeholtpade was de gemiddelde leeftijd 40 jaar, oftewel gemiddeld 10 jaar hoger dan de ideale hakhoutcyclus voor eikenhout. De geschatte meeropbrengst op basis van opbrengsttabellen voor eikenbomen is op ongeveer 30% bepaald.

Op basis van de volumeopbrengst, de factor voor omrekening naar volume houtsnippers, en de gemiddelde dichtheid van de houtsoorten bij de verschillende typen landschapselementen worden de massaopbrengsten geschat, zoals in onderstaande tabel weergegeven zijn.

Tabel4.4..3: Geschatte massaopbrengsten lijnvormige landschapselementen Type

landschapselement

Dominante boomsoort Geschatte massaopbrengst (kg / m)

ELS Els 46

HW en HS Eik 68

De massaopbrengst van de verschillende typen lijnvormige landschapelementen bij een ideale hakhoutcyclus varieert sterk. Bij het landschapsonderhoud van HW en HS wordt per effectieve meter daarom meer houtmassa gewonnen dan van ELS. In Zuidoost Friesland zijn deze typen elementen veruit het meest dominant (circa 2000 km t.o.v. 570 km ELS), waardoor het in principe tot een zeer interessant gebied maakt voor de winning van houtsnippers voor biomassa.

De gemiddelde dichtheid van houtsnippers in Zuidoost Friesland op basis van de samenstelling van de typen landschapselementen wordt gevonden door middel van onderstaande berekening.

( ) 630

2570

2000 690 570 490

,gem

= × + × =

ρ

HS

kg / m

3

(4.4.1)

(24)

De gemiddelde opbrengst van houtsnippers is bij benadering:

( ) 63

2570

2000 68 570 46

,gem

= × + × =

OHS

kg per effectieve meter element. (4.4.2)

Potentieel jaarlijkse massaopbrengst landschapshout

Het jaarlijkse potentieel aan massaopbrengst kan worden afgeleid van de houthakcycli en geschatte omvang van HW+HS en ELS in Zuidoost Friesland. De onderhoudsbehoefte van het afzetten bedraagt voor HW+HS en ELS respectievelijk 23 en 67 km per jaar. Het jaarlijkse afzetten van deze lengte HS resulteert in een potentiële massaopbrengst op basis van droge stof van afgerond 1000 ton ELS en 4600 ton HW+HS per jaar.

Tabel 4.4.4: Potentieel jaarlijkse massaopbrengst Type

element

Omvang (km)

Hakhoutcyclus (jaar)

Afzetbehoefte (km / jaar)

Massaopbrengst (ton/jaar)

ELS 570 25 23 1042

HW+HS 2000 30 67 4563

De werkelijke massaopbrengst verschilt van de massaopbrengst op basis van droge stof met ongeveer een factor twee door het van nature in hout aanwezige vocht (circa 1 kg water per 1 kg droog hout).

§ 4.5 Conclusies en aanbevelingen

De stromen snoeihout kunnen worden ingedeeld in twee groepen. In het eerste geval gaat het om snoeihout, dat bij landschapsonderhoud vrijkomt en in de tweede geval om groene afvalstromen van particulieren en gemeenteonderhoud. De stromen in de eerste klasse vinden hun weg vooral binnen het informele circuit en eventueel de rest wordt afgevoerd naar lokale composteerinrichtingen of plaatselijk verbrand.

De potentiële snoeihoutopbrengst uit de lijnvormige landschapselementen wordt bepaald aan de hand van het type hakhoutbeheer, het type landschapselement (HW/HS of ELS) en de houtopstand. De hakhoutcyclus, die op de langere termijn de hoogste houtopbrengst garandeert, bedraagt voor HW+HS 30 jaar en ELS 25 jaar.

Aangezien het lokale beleid uitgaat van ongeveer dezelfde hakhoutcyclus, kan gesteld

worden, dat dit landschappelijke en ecologische beleid goed samengaat met het

maximaliseren van de houtproductie. Bij een gemiddelde onderhoudsbehoefte van

respectievelijk 67 en 23 km HS per jaar, ontstaat een potentiële houtopbrengst van circa 5600

ton hout op basis van droge stof, dat overeenkomt met 11.200 ton vers geoogst hout.

(25)

Hoofdstuk 5 Marktverkenning en marktanalyse landschapshout

§ 5.1 Conversieroutes en identificatie afzetmarkten

Snoeihout is kwalitatief niet geschikt om als bouwmateriaal in te zetten. Kenmerken, waarop kwalitatief hoogwaardig hout zich namelijk onderscheidt van snoeihout, zijn vooral een constante kwaliteit en hoge opbrengst per boom. Het materiaal is echter wel te verwerken tot verschillende tussen- of eindproducten. De volgende toepassingen van landschapshout zijn beschikbaar:

1. Grondstof voor compost

2. Grondstof voor de spaanplaatindustrie 3. Grondstof voor de papierindustrie 4. Biomassa

1. Verwerking in compost

Snoeihout wordt bij composteerinrichtingen met name toegepast als structuurverbeteraar van het compost. Door de toevoeging van houtsnippers aan een composthoop wordt voorkomen, dat de bodem dichtslaat en de toegang tot zuurstof ontnomen wordt. Het toepassen van afvalhout zorgt voor een goede beluchting en garandeert daarmee een efficiënt aëroob afbraakproces voor de productie van compost.

2. Verwerking in spaanplaten

Voor de papier- en spaanplaatindustrie wordt vooral A-hout als grondstof toegepast. Dit is schoon en onbehandeld afvalhout, afkomstig van de houtverwerkende industrie zoals houtzagerijen. Via een mechanische bewerking kan hout volgens de gewenste specificaties verspaand worden tot de gewenste grootte.

3. Verwerking in papier

Snoeihout wordt bijgemengd met ander afvalhout als uitgangsmateriaal voor de productie van papier. Uit hout kan pulp gewonnen worden door de vezels chemisch of mechanisch te ontsluiten. Daarvoor moet het hout reeds ontbast zijn en versnipperd om het proces sneller te laten verlopen. De verkregen celstof wordt pulp genoemd en kan worden gebruikt als grondstof voor de papierindustrie.

4. Biomassa

Voor de toepassing van hout als biomassa bestaan veel verschillende conversieroutes. Door

middel van onderstaande figuur wordt een overzicht gegeven van de routes, die via

thermische conversie van diverse tussenvormen (bijvoorbeeld houtpellets en houtsnippers

(vast), pyrolyse olie (vloeibaar), syngas (gas)) thermische, mechanische en elektrische

energie kunnen genereren.

(26)

Fig. 5.1.1: Conversieroutes biomassa (Hartmann, 1998)

In de verschillende conversieroutes ligt de nadruk in dit onderzoek op de verbranding en vergassing van houtsnippers en houtpellets, aangezien dit de meest toegepaste en uitontwikkelde technologieën in de huidige markt zijn (Ecofys, 2003). Daarmee vormen zij het beste uitgangspunt om de aantrekkelijkheid van de afzetmarkt voor bio-energie te beschrijven.

Het verschil tussen houtsnippers en houtpellets is, dat houtpellets een genormeerde brandstof is met nauwe specificaties, waarvoor een grondige bewerkingsstap noodzakelijk is. Het pelletiseren van hout wordt gedaan om de logistieke prestaties met betrekking tot opslag en transport te vergroten.

§ 5.2 Marktverkenning

De compostverwerking, spaanplaatindustrie en papierindustrie zijn traditionele afnemers van landschapshout, maar alleen de energiemarkt heeft om verschillende redenen de voorkeur. In de volgende paragraaf zal deze markt nader geanalyseerd worden.

Verwerking tot compost zal niet winstgevend worden, doordat snoeihout erg langzaam

verteert, waardoor relatief veel verwerkingskosten gemaakt moeten worden. Levering aan

(27)

In verband met extra benodigde handelingen voor het op specificatie brengen van de stammen en het uitrijden van de stammen aan de weg moeten extra kosten gemaakt worden, terwijl voor het restende hout, dat kwalitatief ongeschikt is, altijd nog afvoerkosten gerekend moeten worden.

§ 5.3 Beoordelingscriteria (bio-)energiemarkt

De energiemarkt is momenteel een opkomende markt. De aantrekkelijkheid van deze markt wordt nader geanalyseerd aan de hand van de zeven dimensies van Aaker (1992) en van het vijf krachtenmodel van Porter (1980). In totaal zal op basis van 12 beoordelingscriteria de afzetmarktanalyse uitgevoerd worden.

7 dimensies van Aaker 5 krachten van Porter

Actuele en potentiële grootte van de markt Machtspositie van toeleveranciers bij onderhandelingen Groei van de markt Machtspositie van afnemers bij onderhandelingen Winstgevendheid van de markt Mate van rivaliteit tussen concurrenten

Kostenstructuur Het gevaar van substituten

Distributiekanalen Dreiging van nieuwe toetreders tot de markt Markttrends Belangrijke succesfactoren

§ 5.4 Marktanalyse (bio-)energie

Het bedienen van de bio-energiemarkt kan direct plaatsvinden, met houtsnippers zonder tussenstap (indien nodig zeven en drogen) of indirect via conversie tot houtpellets. Aangezien de kwaliteitseisen voor levering aan een pelletiseerfabriek relatief hoog zijn, heeft de directe levering aan houtverbrandingscentrales in principe de voorkeur. Niet voor niets maken pelletiseerfabrieken vooral gebruik maken van afvalhout van houtzagerijen, meubelfabrieken of aanverwante bedrijfstakken. Deze stromen zijn droger, de houtdeeltjes zijn kleiner van formaat en bevatten geen schors.

1. Actuele en potentiële grootte van de markt

Naast de reguliere energiecentrales, die energie opwekken uit fossiele brandstoffen, zoals gas of kolen, zijn er energiecentrales in opkomst, die gedeeltelijk of alleen groene energie leveren door het bijstoken, meestoken of volledig stoken van houtpellets en houtsnippers.

Houtverbrandingsinstallaties variëren in grootte van kleinschalige pelletovens voor een enkel huishouden, wijkverwarmingscentrales voor tientallen huishoudens tot grootschalige stookinstallaties voor de industrie. Op kleine schaal wordt alleen warmte opgewekt voor bijvoorbeeld de verwarming van gebouwen, terwijl bij grote schaal tevens elektriciteit gewonnen wordt.

In Nederland is door de binnenlandse gasvoorraden een uitgebreide infrastructuur op basis van aardgas voorhanden. Ontwikkelingen met betrekking tot duurzame energie hebben door concurrentie met het gas slechts op beperkte schaal plaatsgevonden. Nederlandse bedrijven, die de levering van hout aan de binnenlandse energiecentrales verzorgen, exporteren het overschot zelfs naar landen als Duitsland en Denemarken. In Nederland komen in verhouding nog maar weinig kleinschalige en grootschalige houtverbrandingsinstallaties voor.

Nederland kent tegenwoordig twee grootschalige centrales, waarin snoeihout gestookt wordt.

Energiemaatschappij Essent stookt in een kolencentrale in Cuyck hout bij voor de productie

van elektriciteit. In Lelystad produceert de houtverbrandingsinstallatie van Nuon zowel

warmte als elektriciteit, waarbij de warmte wordt geleverd aan het warmtenet in Lelystad,

waarop woningen zijn aangesloten. Als brandstof wordt jaarlijks 25.000 ton snoeihout,

dunningshout en speciaal geteeld hout als wilg en populier ingezet.

(28)

2. Groei van de markt

In de toekomst zullen steeds meer initiatieven genomen worden om biomassa te benutten. De laatste jaren is in Nederland namelijk een klimaatbeleid ontwikkeld, dat gericht is op CO

2

- reductie. Deze is gedreven door het door Nederland geratificeerde Kyoto protocol. Verder heeft Nederland een transitiepad ontwikkeld om de teruglopende gasvoorraden op termijn te kunnen vervangen door alternatieve energiebronnen.

3. Winstgevendheid van de markt

Met name door een binnenlands marktoverschot zijn de prijzen voor houtsnippers relatief laag. De levering van houtsnippers aan de houtverbrandingsinstallatie van NUON in Lelystad is volledig uitbesteed aan Bio-Enerco. Onder andere SBB, Van Werven Energie en Vagroen nemen deel in deze joint venture. Bij Van Werven in Biddinghuizen nabij Lelystad ontvangt een aanbieder van houtsnippers €11,30 per ton voor verse houtsnippers zonder verontreinigingen. Bij Vagroen met een vestigingslocatie in Groningen wordt een vergelijkbare prijs (rond €12 per ton) voor dezelfde kwaliteit houtsnippers verkregen. Dit komt overeen met circa €20 per ton op basis van droge stof.

Volgens Vagroen, dat onder andere hout aan houtverbrandingsinstallaties in Denemarken levert, zou de marktprijs rond de €50 - 60 per ton bedragen op basis van droge stof als de marktoverschotten van hout verdwenen zouden zijn. Afhankelijk van het type contract kan een leverancier van houtsnippers in Denemarken (Hjordkær Fjernvarme) rekenen op €45 tot

€70 per ton afhankelijk van het type contract om te kunnen leveren. In tegenstelling tot in Nederland is in Denemarken is de prijs voor hout gekoppeld aan de prijzen op de energiemarkt (gas en olie).

In bijlage X is een voorbeeldberekening van de exploitatie van een kleinschalige lokale houtverbrandingsinstallatie (Munneke e.a., 2006) bijgevoegd. Bij een gemiddelde gasprijs van €0,50 per m

3

en houtprijs van €10 per m

3

blijken de exploitatiekosten van een gasgestookte en houtgestookte verwarmingsinstallatie overeen te komen. Op basis van de dichtheden van HW+HS en ELS komt deze houtprijs overeen met €36 tot €50 per ton.

4. Kostenstructuur

De rentabiliteit van houtgestookte installaties is minder gevoelig voor wisselingen in de brandstofprijs dan van gasgestookte installaties, doordat de brandstofkosten een kleinere component in de totale exploitatiekosten vormen. Volgens de voorbeeldberekening in bijlage X maken de brandstofkosten ongeveer een derde van de totale exploitatiekosten uit. Bij een toekomstige koppeling van de houtprijs aan de gasprijs op de energiemarkt betekent dit, dat bij stijging van de gasprijs, de houtprijs hierdoor meer dan evenredig zal toenemen.

Uit het bovenstaande valt af te leiden, dat de prijzen tussen fossiele brandstoffen en

(29)

5. Distributiekanalen

Het transport van houtsnippers is relatief duur, omdat deze energiedrager in verhouding veel ruimte inneemt en het een laagwaardig product betreft. Op basis van energie-inhoud komt een hoeveelheid van 2 m

3

stookolie) overeen met hoeveelheden 12 m

3

stukhout, 7 m

3

houtpellets en 22 m

3

houtsnippers. De transporteerbaarheid van stookolie en houtpellets ten opzichte van houtsnippers op basis van energiedichtheid is bijvoorbeeld respectievelijk 11 en 3 maal zo groot.

Vanwege hoge transportkosten dient snoeihout over zo kort mogelijke afstanden verplaatst te worden. Bij de afweging al of niet te leveren aan de verbrandingsinstallaties in Lelystad en Cuyk speelt afstand dan ook de grootste rol.

De afstanden van de verbrandingsinstallaties in Lelystad en Cuyk tot Zuidoost Friesland zijn respectievelijk ongeveer 100 en 200 kilometer. Hierdoor zijn bij benadering de transportkosten naar de energiecentrale in Cuyk twee maal zo hoog. Aangezien aangenomen mag worden, dat de prijs voor snoeihout niet wezenlijk verschilt zal het transport van snoeihout vanuit Zuidoost Friesland naar Lelystad altijd de voorkeur hebben.

6. Markttrends

Door een toenemende overheidsdruk op het verlagen van de CO

2-

-emissie, zal in de toekomst een levendige handel in CO

2

emissierechten gaan ontstaan. Met name gootverbruikers van fossiele brandstoffen zullen ter compensatie emissierechten moeten inkopen bij producenten van bijvoorbeeld energiegewassen.

Verder door een stijging van het algemene prijsniveau van energie door toenemende vraag en een afnemende voorraden, worden veel initiatieven genomen om alternatieve energiebronnen te benutten, die voorheen niet rendabel geacht werden. Het aanwenden van reststromen voor biomassa is een voorbeeld hiervan.

7. Belangrijke succesfactoren

Doordat houtsnippers een volumineus product is, is de opslagcapaciteit van brandstof bij de afnemer relatief beperkt. De energiemarkt vereist daarom een hoge leverbetrouwbaarheid.

8. Machtspositie van toeleveranciers bij onderhandelingen

Bio-Enerco heeft een exclusief contract om de houtverbrandingscentrale te voorzien van houtsnippers. Hierdoor is de verkoop van houtsnippers slechts mogelijk via één van deze partners. De onderhandelingspositie van overige leveranciers is hierdoor zwak. In het buitenland wordt ook meestal met lange termijn contracten gewerkt. De houtverbrandingscentrales betalen vaak een meerprijs aan grote en vaste leveranciers. Deze meerwaarde moet beschouwd worden als een compensatie voor de waarborging van brandstofvoorziening op een continue basis en met een voorspelbare kwaliteit.

In Denemarken (Hjordkær Fjernvarme) kan een vaste leverancier ongeveer rekenen op een meerprijs van circa 33% ten opzichte van leveranciers, die op ad-hoc basis houtsnippers van vergelijkbare kwaliteit leveren.

9. Machtspositie van afnemers bij onderhandelingen

De machtspositie van afnemers van landschapshout is gunstig in verband met een huidig

marktoverschot.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

geanodiseerd aluminium, composiet en RVS onderdelen die niet beregend worden; voor niet beregende metalen gecoat en geanodiseerd aluminium, composiet en RVS onderdelen

>> ONDERHOUD VOLGENS RICHTLIJNEN IS ESSENTIEEL VOOR (EMISSIE-) PRESTATIES.

• U mag geen werkzaamheden onder de Land Rover uitvoeren, wanneer het voertuig alleen door een krik voor het verwisselen van de wielen wordt ondersteund.. • Zorg dat er geen

Als u bijvoorbeeld met toestemming van Wooncompas een zonwering aan de buitenzijde van de woning heeft aangebracht, dan bent u zelf verantwoordelijk voor eventuele

Na de grondige reiniging wordt de poreuze natuursteen geïmpregneerd, zodat hij minder vatbaar is voor vuil en zodat het vocht niet in de poriën dringt.. Werking van

Als het schoonmaakproces en de schoon- beleving op een prettig niveau zijn afgestemd leidt dit tot een prettige samenwerking met u als een meer dan tevreden

A De plaatselijk geldende wetten, richtlijnen en voorschriften voor een correct gebruik en verwijdering van afval moeten in acht worden genomen, ook als ze hier niet uit-

Oost-Limburg Campus Sint-Jan Campus Sint-Barbara Campus Maas en Kempen Medisch Centrum André