• No results found

ENIGE OPMERKINGEN OVER VERVANGINGSWAARDE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "ENIGE OPMERKINGEN OVER VERVANGINGSWAARDE"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

co untant-am btenaar is geen vraagstuk met een principieel eigen inhoud.

A lthans w anneer men aan de factor van de functionele afhankelijkheid

de betekenis toekent, die zij heeft en die in artikel 4 E reregelen is erkend.

A lleen door de betekenis van de functionele afhankelijkheid aan te tasten

op meer steekhoudende gronden dan tot dusver is geschied, kan men

van de geheim houding door de accountant-am btenaar een afzonderlijk

v raagstuk maken.

* *

*

V o lg t nu uit mijn betoog, d a t het voorschrift, vervat in artikel 2, lid 1,

van het R eglem ent van A rbeid, luidende:

,,H et is hun (de leden) verboden betreffende hetgeen hun in de

uitoefening van het accountantsberoep ter kennis is gekomen, voor­

zover dit een vertrouw elijk karak ter draag t, andere m ededelingen

te doen, dan de uitvoering van de opdracht vereist”,

niet van toepassing kan zijn op de leden, die am btenaar zijn, of in het

algem een op de leden, die een dienstbetrekking hebben aangegaan?

N een. D eze conclusie mag niet w orden getrokken.

W a n t alle voorschriften van de O verheid m et betrekking to t de

spreekplicht (als com plem ent van het zw ijgrecht) —• en tot de zwijg­

plicht van h aar am btenaren zijn voor de accountants-am btenaren b e­

grepen in de opdrachten, w elke deze in hun dienstbetrekking ontvangen.

D aarbij is het geheel onverschillig, of deze voorschriften w ettelijk zijn

vastgelegd, dan w el voortvloeien uit een adm inistratief overleg tussen

afzonderlijke O verheidsorganen. D oor de aanvaarding van de dienstbe­

trekking hebben de accountants zich bij voorbaat onderw orpen aan elke

m aatregel, w elke de O verheidsleiding in dit opzicht wil nemen: zij kun­

nen d a a r slechts aan ontkomen, door de dienstbetrekking te beëindigen.

H e t m aatschappelijk verkeer w eet dit (iedere poging om dit bew ustzijn

te vertroebelen, w a re m isplaatst) en onthoudt daarom juist de am btenaar-

accountant het vertrouw en, d at hij de publieke accountant schenkt. H e t

m aatschappelijk verkeer realiseert zich de m ogelijkheden t.a.v. de m ede­

delingen, die de accountant-am btenaar moet doen ter „uitvoering van de

o p d ra ch t” . D e laatste m aakt dus ook geen m isbruik van vertrouw en,

w anneer hij zodanige m ededelingen doet. N a a r dezelfde m aatstaf moet

d e nakom ing van artikel 2, lid 1, R. v. A. w orden beoordeeld. Komt dus

de accountant-am btenaar, die zijn zw ijgrecht laat bepalen door de over­

heidsleiding niet in strijd met het R. v. A., anderzijds betekent artikel 2,

lid 1, een versterking en zo nodig een aanvulling van de overheidsvoor­

schriften met betrekking to t de zw ijgplicht tegenover derden, bijvoor­

beeld t.a.v. bedrijfsgeheim en tegenover concurrenten. H e t R. v. A. geeft

een speciale garantie tegenover het m aatschappelijk verkeer èn tegenover

de O verheid zelve, dat h a a r leden de hun ter kennis gekomen feiten

„voorzover deze een vertrouw elijk karakter d ra g e n ” , niet zullen prijsgeven

buiten de „uitvoering van de o p d ra ch t” .

E N IG E O P M E R K IN G E N O V E R V E R V A N G IN G S W A A R D E

(2)

zelve, dan toch tegen d e voorstelling d a t het n u t van deze theorie in

overeenstem m ing zou zijn met h a a r form ulering. In vereniging met de

uitlating van de heer H . Schm idt D egener, d at h et nalaten van afw eer

tegen kritiek geen teken is van de k racht der aan h an g ers van de theorie

der v e rv a n g in g sw a a rd e 1), vorm de dit voor mij de aanleiding om te

trachten tegen de beschouw ingen van de heer van D uyn een en ander

in het m idden te brengen.

1. D e heer van D uyn stelt in zijn inleiding, d a t de vervangingsw aarde

niet uitsluitend een rol speelt, w anneer in een ondernem ing de vraag

beantw oord moet w orden of ruil rationeel is. M en zou hiervan hoogstens

kunnen zeggen, d a t dit door de vervangingsw aardetheorie nim mer is b e­

w eerd. D e vervangingsw aarden der opgeofferde productiem iddelen, te­

zamen de kostprijs vorm end van het product, zijn de belangrijkste g ro n d ­

slagen voor de prijsvorm ing doch geenszins de enige. E r w o rd t zeer zeker

ruim te gelaten voor het doen meespelen van andere factoren. T e n dele

zijn deze factoren echter niet zo „a n d e rs” als de heer van D uyn ziet:

A ls hij periodiek w il n ag a an of de opbrengst voldoende w as om ap paraat,

organisatie en vlottende productiem iddelen voor actie in stan d te houden,

doet hij niets an ders dan zich rekenschap geven van de vervangings­

w a ard e van het complex der bedrijfshuishouding. A ls hij de behoefte

om aan de financiële verplichtingen te kunnen voldoen een dikwijls over­

heersende rol wil doen spelen, zijn in de betreffen d e ondernem ing w a a r­

schijnlijk fouten gem aakt tegen de toepassing van de v ervangingsw aarde

op de kostprijs van het verm ogen. A ls hij de visie op het prijsverloop wil

inschakelen, betreed t diij een terrein w a araa n in de vervan g in g sw aard e­

theorie zeer veel aa n d ach t is geschonken.

2. B elangrijker is, w anneer de heer van D uyn de betekenis van de ver-

vangingsw aarde-calculatie wil reduceren door een scheiding aan te b ren­

gen tussen h et m om ent van calculatie en het m om ent van de ruil, welke

m om enten in de vervangingsw aardetheorie aan elkaar gekoppeld zijn.

D oor een ondernem er op 1 D ecem ber te doen calculeren en op 5 D ecem ­

ber te doen ruilen, v erschaft de schrijver zich de gelegenheid om onzekere

toekom stverw achtingen, kansspel en risico in de plaats te stellen van de

calculatie. A lw eer: aan de vervangingsw aardetheorie w o rd t hierm ede niets

toegevoegd. „D oor de technische voortbrenging aan de ruil te laten voor­

a fg aan en derhalve de goederen te produceren in afw achting of daarvoor

een afzet zal kunnen w orden gevonden, aa n v a a rd t de producent een

risico, d a t n aa r m en zal begrijpen een prijsrisico is. Indien zou blijken

d a t n a d a t het goed is voortgebracht geen v raag m eer daarvoor bestaat,

zal slechts kunnen w orden vastgesteld d a t het goed w aardeloos is en

d a t de aan de productie verbonden offers w aardeloos zijn g ebracht,”

aldus P rof. D r. H . J. van der S chroeff in „G ren sn u tw aard eleer en v e r­

v an g in gsw aardetheorie”, die dan verder uiteenzet w elke rol het op grond

van de v ervangingsw aarde gevorm de w aarde-oordeel van de producent

ook onder die om standigheden nog speelt. 2)

* * '

*

3. In zijn tw eede p a ra g ra a f voert de heer van D uyn aan, d a t w anneer

de ondernem er voor de keuze s ta a t uit verschillende m ogelijkheden, de

vergelijking van vervangingsw aarde met opbrengst geen voldoende m aat­

sta f geeft voor h et beantw oorden van de v raag w elk artikel m oet w orden

(3)

geproduceerd. T e n bewijze kiest de schrijver een getallenvoorbeeld, w a a r­

in h et ene artikel beslag legt op eenheden productiem iddelen in dezelfde

verhouding als w aarin deze in het produ ctie-ap p araat beschikbaar zijn,

terw ijl deze verhouding bij het andere productiem iddel vrij sterk afw ijkt.

D e schrijver introduceert dus bij de productie van zijn tw eede artikel

een vrij sterke disproportionaliteit, m aar w ijst d aa r niet op. Hij berekent

de kostprijs voor elk artikel, w aarbij hij t.o.v. het tw eede artikel m et deze

disproportionaliteit in het geheel geen rekening houdt. H e t gevolg is, d at

hij vrijwel identieke uitkom sten verkrijgt, die nietszeggend zijn voor de

keus van het product, terwijl het in eerste instantie duidelijk is d at het

eerste artikel zou m oeten w orden voortgebracht.

U iteraard moet bezw aar w orden gem aakt tegen het feit d at de heer

van D uyn een zeer eenzijdige conclusie trek t t.a.v. de betekenis van de

door hem gestelde overm aat van productiem iddelen bij het voortbrengen

van het tw eede artikel. H et is niet mogelijk in het kader van deze contra-

opm erkingen uiteen te zetten op w elke w ijze het verband tussen de offers

die in de overm aat gebracht w orden en de kostprijs van het artikel zou

kunnen w orden gelegd. V a n de m enigvuldige betrekkingen die hier mo­

gelijk zijn, w orden uitvoerige uiteenzettingen gegeven in de theorie der

verbijzondering, die van de vervangingsw aardetheorie een onafscheide­

lijk bestanddeel vormt. H ier moge w orden volstaan m et v ast te stellen,

dat, w anneer de offers d er overm aat in het geheel niet in de kostprijs

mogen w orden opgenom en, w anneer er dus generlei causaal verband

b estaat tussen die offers en het te vervaardigen product, dit reeds een

sterke aanw ijzing geeft voor de irrationaliteit der productie.

**

*

4.

In de derde plaats bren g t de heer van D uyn n aar voren dat de v er­

v angingsw aarde niet altijd de juiste w aard erin g sm aatstaf resp. niet altijd

de juiste m aatstaf voor prijsbeoordeling vorm t. H e t zou de ondernem er

niet te doen zijn om een kostprijscalculatie, m aar om het kiezen van

producten met de grootste winstm ogelijkheid.

Simpel geredeneerd zou men denken d at men deze producten juist

vindt door de vergelijking tussen de resp. kostprijzen en opbrengsten.

N een, zegt de heer van D uyn, ik bedoel de situatie w aarin het product

d at het beste re su ltaat zou hebben opgeleverd w elbew ust niet w ordt

geproduceerd — het is vooral van belang, w anneer grondstoffen en/of

prestaties schaars zijn en dus uit verschillende m ogelijkheden een keus

moet w orden gedaan.

N u is me in de prille dagen der beoefening van de eerste grondslagen

der economische w etenschap bijgebracht d at deze haar o ntstaan dankt

aan het feit d at grondstoffen en prestaties schaars zijn en dus uit v er­

schillende m ogelijkheden een keus moet w orden gedaan, en ik kan me

dan ook de ondernem er niet voorstellen die daarom de productie van het

m eestw instgevende artikel w elbew ust achterw ege zou laten.

(4)

van de gew enste prijs. Is deze in terpretatie juist, dan wil ik de schrijver

niet volgen. D e berekening van de vraagprijs is een geheel ander chapiter

dan de kostprijsberekening, w aarin w e echter in geen geval de vervan­

gingsw aarden van diverse producten gaan substitueren.

**

*

5. D e vierde p a ra g ra a f van de heer van D uyn v angt aan m et de bew e­

ring d a t de vervangingsw aarde-calculatie in de regel geform uleerd w ordt

als een calculatie, w a araa n niet de historische uitgaafkosten voor m achines

gebouwen, grondstoffen e.d. ten grondslag w orden gelegd, m aar de v er­

vangingsw aarde van deze, terw ijl dan verd er de uitgaafkösten van lonen

e.d. in aanm erking w orden genomen.

D eze form ulering is op fundam entele wijze in strijd m et het wezen

van de vervangingsw aardetheorie, die zulk een uitzondering voor de

lonen, w aarin tevens het kw antitatieve karak ter van het offer geheel

w ordt genegeerd, niet kent.

D e heer van D uyn wil de voorkeur geven aan een form ulering, w aarin

tot uitdrukking komt d at een product eigenlijk uit grondstoffen o n tstaat

door een com binatie van prestaties van een productie-organisatie.

D it moge op zichzelf niets nieuw s schijnen, de uitkom sten van deze

form ulering zijn niet m inder dan verrassend:

a. wij onttrekken het v ra ag stu k dan psychologisch aan de financiële

sfeer w aarin men zo gem akkelijk gevangen raakt;

b. indien uit de calculatie blijkt d a t de vervangingsw aarde groter is dan

de opbrengst, zal men een b eter inzicht in het v ra ag stu k krijgen. (In ­

dien de vervangingsw aarde lager is .dan de opbrengst verkrijgt men

dus geen beter inzicht?)

c. het is mogelijk d at productie, mits op andere wijze, w èl rationeel is,

h et v ra ag stu k w ordt veel meer een kostenprobleem , men heeft a a n ­

sluiting op het gebeuren in de ondernem ing.

H e t lijkt me d a t ik niet beter kan doen dan schrijver te verw ijzen n aa r

enige litteratuur. V a n het stan d aa rd w e rk over kostprijsberekening n aa r

vervangingsw aardebeginsel, v. d. S chroeff’s Leer van de kostprijs, zal

wel in de laatste plaats de indruk achterblijven d at de schrijver gevangen

is in ’n financiële sfeer. D e lezing van na de verschijning van zijn artikel

verschenen opm erkingen van D r. A. M ey over de analyse van de tech­

nische stru ctu u r van het productieproces als v oorw aarde voor rationele

kostp rijscalcu latie3 ), zal doen zien hoe in de vervangingsw aardetheorie

het w aard ev raag stu k als een kostenprobleem w o rd t gezien en vooral hoe

daarbij aansluiting aan het gebeuren in de ondernem ing w ordt gezocht

en verkregen.

H e t spijt me d at ik voor deze p a ra g ra a f van de heer van D uyn geen

goed w oord over kan hebben. Z elfs niet voor de slotregel, w aarin de

schrijver de troostrijke m ededeling doet d a t zijn opm erkingen in w ezen

„natuurlijk” niets aan de vervangingsw aardetheorie veranderen. W a n t

als de juistheid van schrijvers opm erkingen zou moeten w orden erkend,

zou de vervangingsw aardetheorie ingrijpend m oeten w orden herzien.

**

*

6. In zijn vijfde p a ra g ra a f bren g t de schrijver de betekenis van de u it­

gaafkosten n a a r voren in het geval van prijsdaling. A ls de vervangings­

w aard e van de productiefactoren is gedaald, dan moet immers de

(5)

nem er voldoende koopkracht verw erven om aan zijn financiële verplich­

tingen op oorspronkelijke basis te kunnen voldoen en moet hij eerder

artikelen produceren w elker opbrengst een m arge laat boven de uitg aaf-

prijs dan boven de vervangingsw aarde.

D e heer van D uyn heeft in zoverre gelijk, d at voor het bedrijf o.a.

een juridische gebondenheid aan de nominale grootte van het vermogen

inderdaad bestaat. In de vervangingsw aardetheorie zijn de gevolgen van

het dalen van de vervangingsw aarde evenzeer overw ogen als die van

het stijgen van de vervangingsw aarde, m aar de conclusie is een andere

gew eest dan d at men zou moeten terugvallen op de uitgaafkosten, die

niet, zoals de heer van D uyn stelt, „m eer reëel” zijn, m aar die in de

conjuncturele neergang iedere realiteit verloren hebben. H e t zou voor

deze kanttekeningen w eer veel te ver voeren om het betoog van de ver­

vangingsw aardetheorie hier w eer te geven. H e t is trouw ens op verschil­

lende plaatsen in de litteratuur te vinden, van beknopte uiteenzettingen

in D r. A. M e y ’s Lim pergs w aardeleer en de betekenis h arer toepassing

in het b e d rijfsle v en 4 ) tot uitvoeriger behandeling in de nieuw ste druk

van Bedrijfseconom ie van P rof. D r. S. Kleerekoper. 5)

ïjc %

*

7.

In zijn zesde p a ra g ra a f stelt de heer van D uyn d at de theorie van

de vervangingsw aarde ons in eerste instantie in de gedachtensfeer van

de individuele ondernem er bren g t en blijkt hij d aarentegen voorstander

van de m aatschappelijke kostprijs of sociale kosten.

D eze stelling is verbazingw ekkend als men bedenkt d at de vervan­

gingsw aarde door Limperg juist als een sociale w aard e is geïntroduceerd.

M aa r volgen wij nog even de heer van D uyn in zijn betoog: V a n indi­

viduele n aa r sociale w a ard e is slechts een kleine stap nodig: het is

nam elijk voldoende als wij niet m eer spreken van vervangingsw aarde

van productiem iddelen, doch van vervangingsw aarde van grondstoffen

en prestaties. In de vervangingsw aarde van de prestaties m oeten dan nog

de betaalde lonen (zie vijfde p a ra g ra a f) w orden vervangen door de lonen

die nodig zouden zijn indien de productiem iddelen, w elke als basis voor

het bepalen van de vervangingsw aarde gekozen zijn, w erkelijk in gebruik

w aren. D eze m aatschappelijke vervangingsw aarde w o rd t door de pro­

ductiem ogelijkheden in het algem een bepaald.

H e t is moeilijk hier de bedoeling van de heer van D uyn juist te

interpreteren. In verband met daarop volgende opm erkingen over de

houding van de overheid tegenover de vervangingsw aardecalculaties, zou

men onder het nodige voorbehoud kunnen afleiden d at het schrijvers

bedoeling is bij een eventueel in de ondernem ing voorkom ende over­

capaciteit de d aaruit voortvloeiende ongunstige invloeden op de kostprijs

te elimineren.

Z olan g deze in terpretatie onzeker is, wil ik me van een oordeel over

dit punt onthouden. Slechts zij opgem erkt, d a t schrijvers w aarschijnlijke

doelstelling in grote m ate door toepassing van de vervangingsw aarde­

theorie w o rd t vervuld en d at hierbij overigens gecom pliceerde v ra ag ­

stukken w orden aangeroerd, die in geen geval op de sim plistische wijze

die de heer van D uyn aang eeft kunnen w orden opgelost, ook niet al

zouden w e daarm ede volgens de heer van D uyn een kostprijs bereiken,

*) Bedrijfseconomische opstellen, Groningen 1939.

(6)

w a ar de overheid m inder afw ijzend tegenover zal staan dan veelal w ordt

aangenom en.

*

8.

O p de beide volgende p arag ra fen van het opstel van de heer van

D uyn zal ik niet meer ingaan, d aa r hierin geen principiële zaken w orden

behandeld, doch gewezen w ordt op enige practische moeilijkheden voor

de calculatie, die zich in de huidige tijdsom standigheden voordoen. D e

heer van D uyn eindigt zijn betoog met de stelling, d at de theorie van

de vervangingsw aarde h aa r stem pel niet op de prijsvorm ing zal kunnen

drukken. T e n bewijze verw ijt schrijver nog al het een en ander aan de

praktijk, het bedrijfsleven of de ondernem er. D aartegenover zou ik de

vraag willen stellen of wij, geschoolde bedrijfseconom en en accountants,

dan niet zo’n integrerend deel van de praktijk, het bedrijfsleven enz. uit­

maken, d at wij t.a.v. de practische toepassing van de vervangingsw aarde-

theorie nog w el enige hoop mogen koesteren.

N a sc h rift.

G a arn e m aak ik gebruik van de gelegenheid die mij geboden w ordt

om op het bovenstaande een naschrift te geven. B lijkbaar heeft de H eer

D rs G roeneveld de strekking van mijn opm erkingen niet begrepen. Ik

had dus duidelijker moeten zijn en kan dit nu herstellen.

M ijn opm erkingen w erden ingegeven door de indruk, d at de verkon­

diging van de leer der vervangingsw aarde wel eens aan de overschatting

van de toepassing in de praktijk schijnt m ank te gaan. E r zijn ook

feiten en om standigheden w aarover men wel eens schijnt heen te lopen,

terwijl deze toch de toepassing bemoeilijken en tot dubio aanleiding

kunnen geven. V o o rts is de wijze w aarop in de praktijk in feite ge­

calculeerd w o rd t en problem en w orden gezien m.i. van m eer invloed op

het economisch gebeuren dan enige theorie.

A d. 1.

D e H eer D rs G. zegt „V ervangingsw aarden zijn de belan g ­

rijkste grondslagen voor de prijsvorm ing, doch niet de enige,” en voorts:

indien in een ondernem ing de behoefte om aan de finantiële verplich­

tingen te voldoen, een overheersende rol speelt „zijn in de betreffende

ondernem ing w aarschijnlijk fouten gem aakt tegen de toepassing van de

vervangingsw aarde op de kostprijs van het verm ogen.” E en bem oedi­

gende stelling indien een ondernem er calculeert m et vervangingsw aarden

op de wijze zoals n aar ik aanneem de H eer D rs G. dit voorstaat! D e

H e er D rs G. zal het overigens zo absoluut wel niet bedoeld hebben en

zich niet aan overschatting van de leer schuldig hebben willen m aken.

T rouw ens de praktijk leert w el d at inderdaad, zoals de H eer D rs G.

zegt, vervangingsw aarden niet de enige grondslagen voor de prijsvor­

ming zijn.

Ik ontken de belangrijkheid niet in algem ene zin ■

— m aar wil een

plaats geven aan de zeer belangrijke betekenis die andere factoren kun­

nen hebben binnen de gezichtskring van den ondernem er. E n dit te meer

indien een ondernem er een beperkte en daarbij door externe factoren

kw etsbare sector bestrijkt.

(7)

moet m en calculeren in overeenstem m ing met de gang van zaken? H et

is nu eenm aal een feit d a t het in de praktijk zo is, en m oet zijn, d at m en

calculeert vóór de ruil — vóór men g a a t produceren. M en kan deze vroeg­

tijdige calculatie niet missen en moet dan calculeren met een andere dan

de vervangingsw aarde m oment ruil. D eze is dan nog onbekend. V oor

het calculeren of de productie, resp. ruil, rationeel voortgezet kan w orden

moet op dezelfde wijze een nieuwe calculatie w orden gem aakt, periodiek

of in elk geval telkens w anneer enige factor in de vroegere calculatie ge­

wijzigd is of wijziging daarin verw acht w ordt. N u kan m en wel zeggen

d at men een splitsing moet m aken in vervangingsw aarde m om ent ruil

en een prijsrisico afzonderlijk moet bezien, m aar de praktijk splitst nu

eenm aal niet om voor de h and liggende redenen. M en tax ee rt de v e r­

vangingsw aarde in de kom ende productieperiode m et de gegevens, bekend

op het m oment d at tot al of niet produceren moet w orden besloten. M en

kan dan natuurlijk uit gaan van de vervangingsw aarde op d at m oment

en het prijsrisico resp. de verw achting t.a.v. prijsverandering verdis­

conteren in de taxatie of afzonderlijk vermelden. D a t is onbelangrijk. O ok

voor de na-calculatie, w a n t de vervangingsw aarde op het m oment van de

calculatie sluit toch niet aan bij enige reëele handeling in de onder­

neming, tenzij m en tegen deze prijs zich indekt. D e vervangingsw aarde

op vroegere of „lopende” ruilm omenten is historie, resp. w orden „histo­

rische kosten” in deze visie van de ondernem er. V ervan g in g sw aard e

moment ruil is een min of meer onreëele factor, bezien in het licht van

het gebeuren in de ondernem ing.

V o o r de nacalculatie verwijs ik kortheidshalve n aa r mijn desbetreffende

opm erking onder aan blz. 134.

A d . 3.

N atuurlijk zijn ook voor mij kosten van overm aat indien er

met een product causaal verband is, kosten van productie. Ik heb dit

elders reeds betoogd. O ok in mijn opm erkingen heb ik die kosten in mijn

beschouw ing betrokken en die min of meer populair stilstandskosten ge­

noem d. Stel nu echter eens, d at de overblijvende prestaties in geval II

zonder enig causaal verband ongebruikt blijven of d a t deze niet over­

blijven, m aar gebruikt kunnen w orden. D an w as mijn conclusie geen

andere gew eest en daarom ging ik op dit probleem niet verder in. In

het tw eede geval (dus bij w el-gebruiken) zou ik ook to t dezelfde con­

clusie gekomen zijn, tenzij dan d at dit gebruik tot een zodanige w inst

zou leiden, dat de to taal-w inst die van geval I zou overtreffen. D it b e­

krachtigt dan echter mijn betoog, d a t niet alleen de kennis van de kost­

prijs van belang is voor de keus van een rationele productie, m aar d at

mede de capaciteit een factor in het probeem is. In p aats van in de

volgende p arag raaf, h ad ik ook in dit verband op de grote betekenis van

planning en daarbij passende calculatie kunnen wijzen. Ik zie daarin

echter geen plaats voor vervangingsw aarde m om ent ruil als reëele factor.

A d. 4.

H et is dunkt mij duidelijk d a t ik het hier h ad over de beoor­

deling van de prijs op de m arkt, de calculatie dus van de gew enste prijs

(d a t uiterm ate belangrijke probleem bij de oplossing w aarv an men v er­

band legt tussen de kosten in en de situatie buiten de ondernem ing) en

wel in schaarstetijd. Ik w ees er uitdrukkelijk op d at juist dan het v ra ag ­

stuk zo belangrijk w ordt.

(8)

A d.

5.

Ik begon met te zeggen hoe de calculatie m et vervangings­

w aarde in de regel w o rd t geform uleerd en gaf daarbij m.i. de gangbare

opvatting in het calculerende bedrijfsleven. D e calculatiem ethoden w e r­

ken overigens m.i. veelal deze opvatting in de hand. M en kan dergelijke

opvattingen en hun consequentie voor het economisch gebeuren niet

negeren — zekerlijk niet als men aan de calculaties zulke grote betekenis

toekent. M en zou dan tenslotte ook langs elkaar heenpraten. D a a r ik

met deze form ulering niet instem, gaf ik te kennen de voorkeur te geven

aan een andere formulering — die m.i. in een andere gedachtesfeer kan

leiden.

Indien men mijn opm erkingen in deze gedachtegang nog eens leest,

komen de „verrassende uitkom sten” (die overigens geen uitkom sten zijn

in de zin van conclusies) n aa r ik hoop in een an d e r licht en zijn deze

dan m inder verrassend dan de slimme opm erking sub b van de H eer

D rs G.

H e t spijt mij, d at de H eer D rs G. voor mijn poging, w aarbij ik mij

op een belangrijk punt blijkbaar een m edestander van hem toonde, geen

goed w oord over heeft. H e t zij zo.

A d . 6.

In dit gedeelte sta a t in mijn opm erkingen een storende dru k ­

fout: er sta a t „m eer reëel” hetgeen moet zijn „zeer reëel” . Ik heb d a a r­

mede tot uitdrukking w illen brengen d at de historische kosten nog lang

na hun o n tstaan van betekenis kunnen zijn en dus invloed kunnen u it­

oefenen op de overw eging van de ondernem er.

Ik wil niet zo ondeugend zijn te veronderstellen d a t de H eer D rs G.

dit zal willen w ijten aan het feit d a t de ondernem er dan w aarschijnlijk

fouten heeft gem aakt tegen de toepassing van de vervangingsw aarde.

Hij erkent ook (vanzelfsprekend) de gebondenheid aan de nom inale

grootte van het verm ogen. In elk geval zullen de crediteuren van de

getroffen ondernem er (en deze zijn o ntstaan door historische kosten.)

op het erkennen resp. betalen van het nom inale bedrag van hun vorde­

ringen aandringen. E n d at drukt zekerlijk de ondernem er in die dagen

en zal zijn overw egingen meer beheersen dan de vervangingsw aarde-

leer. G een voorstander van de v ervangingsw aarde-leer zal dit overigens

ontkennen, m aar men loopt toch soms w el min of m eer gem akkelijk er

overheen d at er in verschillende tijdsom standigheden practisch een a n ­

dere houding tegenover de vervangingsw aarde-leer is. Ik heb eenvoudig

mijn bezw aren d aartegen gegeven — meer niet.

(9)

dat w elbew ust dan door deze een dekking voor overm aatkosten in de

prijs w o rd t toegestaan.

A d . 8.

Jammer d at de H eer D rs G. op de practische m oeilijkheden

niet ingaat — deze vorm den juist de kern en mede de achtergrond van

mijn opm erkingen.

T o t slot: het is onjuist te veronderstellen d at ik de praktijk, het be­

drijfsleven, of de ondernem er iets wil verw ijten (w at zou ik hen in dit

verband w illen verw ijten?). W e l hoop ik d at t.a.v. velerlei punten een

juist inzicht zal groeien — ook in het belang van en in verband met de

noodzakelijke industrialisatie van ons V aderland.

H . v. D.

F R A N K R IJK S P L A N N E N (S lo t)

door F. Kupers

O n d e r de titel: „R apports et travaux sur la décongestion des centres

industriels” zijn in de jaren 1943, 1944 en 1945 in F rankrijk een tiental

studies verschenen, die zich alle bezighouden met verschillende aspecten

van de voortdurend toegenom en centralisatie van de industrie aldaar. In

steeds stijgende m ate heeft de industrie d aa r de neiging vertoond zich

slechts op een beperkt aantal plaatsen te vestigen, als gevolg w aarv an tal

van ongew enste toestanden ontstonden die men thans door een betere

verdeling van de nijverheid over het land beoogt te elimineren. H et geheel

der rapporten d at zich met deze m aterie bezig houdt, d ra ag t een hetero­

geen karakter. M en vindt erin ervaringen opgedaan bij decentralisatie

van bedrijfstakken en van afzonderlijke bedrijfshuishoudingen, de stand

van het probleem in andere landen, statistische studies om vast te stellen

w aar van een overm atige centralisatie gesproken kan w orden, beschou­

w ingen over sociale voordelen bij decentralisatie te realiseren en m aat­

regelen om te sterke centralisatie te keren.

Hfet is te betreuren d at men aan deze behandelingsw ijze de voorkeur

heeft gegeven boven een meer system atische als mogelijk w as gew eest

aan de h and van bijvoorbeeld het volgende schema: W a a r treed t over­

m atige centralisatie op — in w elke geografische gebieden en in welke

bedrijfstakken —■, w at zijn de voor- en nadelen en met w elke m iddelen

kan het kw aad bestreden w orden. De sam enstellers van de rapporten

hebben evenwel gem eend dat de tijd voor een zodanige behandeling, als

gevolg van de veelzijdigheid van het onderw erp nog niet gekomen w as en

d at met nam e het feit, d at dergelijke vraagstukken hier voor het eerst

w erden aangesneden, het raadzaam deed schijnen slechts een aantal

aspecten van het probleem onder de loupe te nem en teneinde m ede d a a r­

door een discussie in brede kring te bevorderen. W ij zullen ons echter

bij onze beschouw ing van de rap p o rten wel aan het hierboven gegeven

schema houden teneinde zo meer eenheid in de behandeling te brengen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij geven de bestanden die wij voor de risicoverevening ontvangen door aan de minister van VWS en de Nederlandse Zorgautoriteit, omdat ook zij deze gegevens gebruiken om hun

(open­ baarmaking) zijn geschreven voor de openbare accountant, want alleen hij kan gedogen dat door hem afgegeven verklaringen openbaar worden ge­ maakt. 150

In het bovenstaande was aangegeven dat redelijkerwijze mag worden veronder­ steld dat de besluitvormers zullen handelen in het belang van de onderneming. Tegen het belang van

Bij de voorbesprekingen over de maatregelen, die tot het samengaan moeten leiden, zal - voor wat de organisatorische aspecten betreft - de aandacht in de

Eén van de daarop volgende instructies zal moeten luiden „stel die geheugen- eenheden waarin de data (zoals 0001-uurloon en 0003-gewerkte uren) zijn opge­

.— E en ander probleem is, d at de bedrijven uit een bepaalde bedrijfstak verschillen in bedrijfsgrootte, productiesam enstelling, productietechniek e.d. kunnen vertonen

V oor de kostprijsberekening moet worden uitgegaan van de kwanti­ teiten die worden bepaald door de bestaande technische organisatie, waarbij men zich heeft af te

Besteed veel aandacht aan merries met klini- sche afwijkingen en aan merries die na twee hengstigheden niet drachtig zijn. 1985 1986 1987 1988 Totaal Merries Totaal aantal % van