• No results found

Korthals Altes, ter gelegenheid van de jaarlijkse algemene vergadering van de V.V.D

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Korthals Altes, ter gelegenheid van de jaarlijkse algemene vergadering van de V.V.D"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Titel: Geen

Spreker: F. Korthals Altes Partij: VVD

Jaar: 1976

Rede van de voorzitter van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, mr. F. Korthals Altes, ter gelegenheid van de jaarlijkse algemene vergadering van de V.V.D. op 12 en 13 maart 1976 in het Concert- en Congresgebouw De Doelen te Rotterdam

EMBARGO tot vrijdag 12 maart 1976, 20.00 uur

N.B. In de uit te spreken tekst kunnen wijzigingen worden aangebracht.

Dames en Heren,

Ten hoogste een jaar scheidt ons nog van de Kamerverkiezingen. Het kan ook minder dan een jaar zijn. In het belang van ons land hopen wij daarop en werken onze Kamerfracties daarnaartoe.

Een jaar is kort, in deze tijd waarin de politieke gebeurtenissen elkaar in razend tempo opvolgen. De kandidaatstellingsprocedure is al begonnen; de onderlinge gedachtenwisseling over programmapunten trekt volle zalen.

Wij hebben de mondigheid van de kiezer serieus genomen en eerst de partijleden de gelegenheid gegeven zelf hun denkbeelden over nieuwe programmapunten naar voren te brengen. Of het nu betreft woningbouw- en huurpolitiek, onderwijs, buitenlandse politiek, defensie, ruimtelijke ordening, milieubeleid, landbouwpolitiek of ondernemings- structuur, waarover de congressen al achter de rug zijn, of cultuurbeleid, werkende jongeren,

economie, financiën, sociale zaken, middenstand, verkeer of ontwikkelings- samenwerking, onderwerpen die nog aan de orde komen.

Na al deze congressen komt het ontwerp-programma dat door deze vergadering geamendeerd en vastgesteld zal worden.

In een aantal kranten)1 las ik dat de V.V.D. bijna ledere weel congresseert over het nieuwe programma en dat werd in het commentaar in die kranten, die zichzelf niet als liberaal afficheren, van harte toegejuicht. U ziet het al: in de voor 15 november ingediende

voorstellen van de afdelingen wordt nog geklaagd over te weinig publiciteit voor onze partij.

Maar nu wordt verwezenlijkt, wat ik met een variant op een oud geuzenlied zou willen noemen:

"Helpt uzelf, zo helpt U de Pers".

Veel nieuwe leden traden tot de partij toe. Wij sloten 1972 - kort na de vorige

Kamerverkiezing - af met ruim 38.000 leden. In mei 1974, anderhalf jaar later, was dit getal verdubbeld. Wij groeiden verder tot ruim 86.000 vandaag. Daarmee zijn wij duidelijk de

(2)

tweede partij in ons land wat ledental betreft, met waarschijnlijk nog geen 10.000 leden minder dan de grootste.

Wanneer de tekenen - de opiniepeilingen - niet bedriegen, dan zullen wij straks wat kiezersaanhang betreft wéér de tweede partij van ons land zijn.

Maar die ledenwinst en ook de gunstige opiniepeilingen mogen ons niet geruststellen, al zijn zij ook niet bepaald verontrustend te noemen. Een voortdurende onrust dient zich van ons meester te maken om de verantwoordelijkheid die onze positie van tweede partij in ons land ons oplegt, waard te tonen. De verantwoordelijkheid die op de V.V.D., op de Kamerfracties, het hoofdbestuur, het kader en de gekozenen in provincies, gemeenten en afdelingen drukt, neemt met elke gunstige opiniepeiling en met elk nieuw lid alleen maar toe. Want de basis waarop men zich als lid aanmeldt en de basis waarop een kiezer besluit V.V.D. te gaan stemmen, is vertrouwen. Dit vertrouwen mogen wij niet beschamen, wij moeten ons dit vertrouwen waard tonen. Dat betekent een enorme inspanning niet alleen voor de

Kamerfracties, niet alleen voor het hoofdbestuur, maar ook voor alle V.V.D'ers hier aanwezig en alle V.V.D.’ers die hier helaas niet kunnen zijn.

Met de vele nieuwe leden die tot onze partij toetraden, rees de vraag of deze nieuwe leden wel voldoende werden opgevangen. Het behoort in de eerste plaats - wij kunnen daar niet genoeg de nadruk op leggen - tot de taak van de afdelingen voor een zo goed mogelijke ontvangst en opvang te zorgen. Wij hopen dat de hier aanwezige afdelingsbestuurders zich daarvan bewust zijn: in hun afdeling bepalen zij het gezicht van de partij. Alle hulde verdient het initiatief van de afdeling Maastricht die een grote advertentie heeft geplaatst over misstanden in de belasting op onroerend goed en daarbij heeft getoond dat de V.V.D. niet alleen de kiezers zoekt bij verkiezingen, maar ook zichzelf tussen- tijds voor de kiezer inzet.

Van de kant van het hoofdbestuur is door het organiseren van een aantal series

kadercursussen het uiterste gedaan zoveel mogelijk partijleden - oude en nieuwe garde-in de gelegenheid te stellen zich te oriënteren over het liberalisme, over de idealen die ons bezielen, de strijd die wij voeren en de wijze waarop die moet worden gevoerd. Wij voelen niet voor eenrichtingverkeer, naast de deelcongressen zijn ook de kadercursussen bedoeld voor onderlinge meningsvorming.

Aan de organisatie is hard gewerkt en daarvoor is een woord van hulde op z’n plaats voor die leden van het dagelijks bestuur en van het hoofdbestuur die zich daarvoor in de eerste plaats inzetten en aan de medewerkers van het algemeen secretariaat.

Een van de vragen die gesteld worden bij kadercursussen en andere gelegenheden is: Hoe is nu het toekomstbeeld dat de V.V.D. van de maatschappij heeft? Hoe ziet de maatschappij er uit waarnaar wij streven?

Nu wij aan de vooravond staan van het opstellen van een nieuw programma wil ik daarover enige gedachten naar voren brengen. Wij zijn gewend te horen en te lezen dat socialisten een heel duidelijk maatschappijbeeld voor ogen Staat. Het is een maatschappij waarin de gemeenschap het voor het zeggen heeft, ons aller belangen behartigt en daartoe ook de mogelijkheden heeft door gemeenschaps- eigendom van de grond,

(3)

gemeenschapsbeslissingen over investeringen, over wat wel en niet geproduceerd moet worden. De eigendom van de produktiemiddelen en de beschikkingsmacht daarover moeten ondergeschikt zijn aan het welzijn der gemeenschap, zo Staat het in. het beginsel- program van de PvdA. De grondgedachte is, dat wat de gemeenschap bij meerderheidsbeslissing goed vindt, het beste is voor elk individu. Ongelijkheid in individueel talent of inspanning mag niet of nauwelijks leiden tot ongelijkheid in inkomen of bestedingen. Dat is een toekomstvisie waarbij het duidelijk is dat de maatschappij zoals zij thans is, hervormd moet worden - in haar geheel.

Wij liberalen stellen daar een ander uitgangspunt, een ander doel en een andere weg tegenover. Wij zijn de mening toegedaan dat ieder mens zijn eigen individualiteit alleen in vrijheid kan beleven en, zoals het in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens Staat, "vrij en gelijk in waardigheid en rechten is geboren".

Die vrijheid van de mens en die gelijke waardigheid staan voor ons voorop. Dat betekent dat ieder mens het recht heeft zich in vrijheid te ontplooien.

Hij moet dat doen, volgens ons beginselprogram, met verantwoordelijkheidsgevoel, in verdraagzaamheid en met inachtneming van de sociale gerechtigheid of, zoals de Universele Verklaring dit noemt, "in een geest van broederschap.

Dat brengt met zich mee dat wij liberalen onmiskenbaar en in alle duidelijkheid belangrijke taken toekennen aan de overheid als het orgaan van de gemeenschap. De overheid heeft tot taak voor de gemeenschap ertegen te waken dat de vrijheid van de één de vrijheid van de ander belemmert.

In de spanning die kan ontstaan tussen de vrijheid van de één en de vrijheid van de ander, treedt de overheid op als regulerende instantie. Voor zover de burger het zelf niet opbrengt zijn vrijheid in gebondenheid te beleven, door een tekort aan verantwoordelijkheidsgevoel of een tekort aan verdraagzaamheid of een tekort aan gevoel voor sociale gerechtigheid, moet de overheid de gebondenheid die bestaa.t en bestaan moet tussen individu en gemeenschap, tussen mens en medemens, opleggen.

De overheid is ook het instrument waarvan de gemeenschap zich bedient voor het

betrachten van sociale gerechtigheid. Zij moet proberen het zwakke te beschermen en dat zwakke sterk te maken. Het is immers in liberale visie een gemeenschapstaak de vrijheid van ontplooiingskansen aan zoveel mogelijk medemensen te verlenen.

Oud heeft in zijn laatste grote politieke rede, die hij heeft gehouden tijdens het

jubileumcongres van onze partij in 1968,- een rede die zijn politieke testament genoemd mag worden - het zo gezegd:

"Natuurlijk is onze plicht het zwakke te beschutten, "maar de beste weg is het sterk te maken. Met dit doel "zal het liberalisme moeten opkomen voor alles wat "economisch zwak is. In het verleden werd daarbij "uitsluitend gezien naar de economisch zwakke groepen "in ons eigen land. Tegenwoordig begrijpen wij, dat "onze zorg ook moet uitgaan naar wat wij de economisch "zwakke landen kunnen noemen. Maar ook hier moet het "richtsnoer zijn het economisch zwakke sterk te maken.".

(4)

En even verder:

"Wij verlangen van de overheid een verstandige leiding, "doch waarschuwen ertegen dat zij zich zal gedragen als "de voogdes over een onmondig volk"

De vrijheid is niet alleen het uitgangspunt en het doel, het is ook het middel. Daarom noemen wij de vrijheid ons leidend beginsel. In ons maatschappijbeeld Staat ons een onafhankelijke en zo vrij mogelijke mens voor ogen.

Vrijheid om te ondernemen of een dienstbetrekking te aanvaarden, vrijheid van

inkomensverwerving en van inkomensbesteding, vrijheid van onderwijs, zowel wat richting, inrichting als oprichting betreft - maar wel een vrijheid die gebonden is door

verantwoordelijkheid tegenover de ander, verdraagzaamheid tegenover de ander en die wordt vervolmaakt door sociale gerechtigheid.

Betekent dat nu dat liberalen, anders dan de socialisten, geen hervormingsdrang kennen?

Integendeel, vaak is in onze kring gezegd - en terecht - dat het liberalisme

hervormingsgezind is. Maar in geheel andere zin dan de hervormingsdrang van de

socialisten, die de maatschappij als geheel willen veranderen. De hervormingen in liberale zin moeten erop gericht zijn de vrijheid en de ontplooiings kansen te vergroten voor die groepen in onze samenleving die nog onvoldoende ontplooiingsvrijheid en -mogelijkheden hebben. Dat kunnen zijn de laagstbetaalden, dat kan zijn de derde wereld. Het zwakke moet sterk gemaakt worden en ontwikkeld worden tot zelfstandige kracht.

Maar die hervormingen kunnen ook betrekking hebben op het geven van overlevingskansen aan hen die het slachtoffer dreigen te worden van de economische schaalvergroting:

bijvoorbeeld middenstand, kleine zelfstandigen en boeren. Het bevorderen van zelfstandige kracht houdt ook in te voorkomen dat hetgeen vroeger sterk was, nu zwak dreigt te worden.

Het betekent ook het tegengaan van machtsconcentraties.

Want machtsuitoefening van de één over de ander is in strijd met het vrijheidsbeginsel.

Daarom ook spreken wij niet over spreiding van macht, maar over vergroting van individuele ontplooiingskansen.

Naar liberale overtuiging moet de overheid als gemeenschapsorgaan voortdurend alert zijn bij veranderingen in de maatschappij en juist die veranderingen bevorderen die een

optimale vrijheidsbeleving mogelijk maken, juist die maatregelen treffen die de

verdraagzaamheid tussen de mensen onderling bevorderen, die ieder de kans geeft de verantwoordelijkheid voor zichzelf en zijn gezin te dragen en die de sociale gerechtigheid waarborgen. Want zonder verdraagzaamheid en zonder sociale gerechtigheid zal de harmonie die wij in ons maatschappijbeeld nastreven, niet kunnen bestaan.

Dat betekent dat de overheid de zorg heeft voor een goed stelsel van sociale voorzieningen, maar ook voor het bestrijden van vrijheidsexcessen van hen die onverantwoordelijk

handelen door misbruik en oneigenlijk gebruik. Het on- waarachtige van onze politieke tegenstanders is, dat zij ons als liberalen verwijten dat wij de vrijheid vooropstellen en tegelijkertijd misbaar maken wanneer wij tegen misbruik van vrijheid waarschuwen.

(5)

Onze hervormingsgezindheid betekent dus niet: bevoogding, bureaucratie, beïnvloeding bij het onderwijs. Onze hervormingsgezindheid betekent ook niet: door subsidiering bepalen welke kranten kunnen blijven verschijnen of bepalen welke omroeporganisaties wel of niet worden toegelaten, ongeacht hun aanhang maar bijvoorbeeld omdat een minister van oordeel is dat een bepaalde stroming al voldoende vertegenwoordigd is. Wat geeft een minister - of hij nu Van Doorn of Van Amerongen heet - het recht om een stroming al voldoende vertegenwoordigd te vinden als ten minste 100.000 mensen daarover anders oordelen en voor die mening nog geld over hebben ook? En dat, terwijl diezelfde minister wel kranten wil laten voortbestaan waar onvoldoende mensen belangstelling voor hebben.

Betekent het verschil in uitgangspunt en doelstelling tussen liberalen en socialisten nu dat samenwerking tussen hen ten eeuwigen dage is uitgesloten? Sinds 1952 komt die

samenwerking in de praktijk van ons land niet meer voor en sedert 1959 hebben PvdA en V.V.D. telkens voor de verkiezingen meegedeeld dat zij voor de komende periode die samenwerking niet mogelijk achtten. Nooit zeiden wij: "Nooit".

Ook bij de komende verkiezingen zal die vraag worden gesteld. En de algemene vergadering zal die vraag tegen die tijd moeten beantwoorden. Geertsema heeft gezegd samenwerking tussen socialisten en liberalen nu onmogelijk te achten. Ook Vonhoff richtte zijn

bespiegelingen op een wat verdere toekomst. Ik wil U heel eerlijk zeggen nu niet in staat te zijn U te voorspellen wat de ontwikkeling in de wat verdere toekomst zal zijn. Geen van onze politieke leiders heeft ooit samenwerking met socialisten voor altijd uitgesloten. Zij die samenwerking met gematigde socialisten niet afwijzen, zullen bovendien moeten afwachten of gematigde socialisten - die er zeker zijn - zich in voldoende mate zullen voordoen, zodat een samenwerking met hen tot een meerderheid kan leiden. Op dit ogenblik bieden zowel de actuele politiek van de PvdA als het samen met de PPR opgestelde ontwerp-

verkiezingsprogramma te weinig aanknopingspunten om de vraag van samenwerking tot een zinvol onderwerp van discussie te verheffen. Ik acht die mogelijkheid thans niet aanwezig.

Bovendien is er nog een geheel ander gezichtspunt. Onze partij bevindt zich in een veel krachtiger positie dan ooit te voren. Ik noemde U al de stijging van het ledental van 38.000 naar 86.000 vermoedelijk nog geen 10.000 leden minder dan de PvdA en inmiddels meer dan twee keer zo groot als de KVP, die vroeger haar leden met honderdduizen- den telde.

Onze kiezersaanhang heeft zich sedert 1945 langzaam ontwikkeld tot ongeveer 10 a 11%, met een uit- schieter in 1959 van 12,3%. Deze uitschieter werd in 1972, toen Hans Wiegel onze lijstaanvoerder was, ver overtroffen met 14,45%. Wij bevonden ons toen niet eens in zo’n erg aantrekkelijke positie. Onder Hans Wiegel was de V.V.D. trouw gebleven aan het bij de kabinetsformatie gegeven woord, ondanks de ondankbare taak zieh sterk te maken voor een reeds gevallen kabinet. Maar desondanks boekten wij onder Hans Wiegel een grote verkiezingsoverwinning. Maar ondanks deze verkiezingswinst en ondanks deze politieke betrouwbaarheid kwam na de langste en meest zonderlinge kabinetsformatie een kabinet tot stand met de meeste ministers, waaronder de meest zonderlinge.

De V.V.D werd oppositie, daartoe genoodzaakt omdat de confessionele partijen - lange tijd vaste kern in elk kabinet - besloten hun gijzelaars af te vaardigen - of om het taaleigen van

(6)

één hunner in Agt te nemen: gegijzelden af te vaardigen - die het gedogen van de grillen van de linkse drie zouden moeten rechtvaardigen.

Een merkwaardig feit doet zich daarbij voor: met tegenzin lieten KVP en ARP zich van hun bondgenoot, de CHU, scheiden en zich opsluiten in het kabinet-Den Uyl. Nu tonen zij zich van tijd tot tijd verontwaardigd als wij tegen die opsluiting bezwaar maken en hen de helpende hand toe- reiken.

Het Nederlandse volk liet zich niet onbetuigd. Het toch al hoge percentage van 14,45 steeg bij dé Statenverkiezing tot 19%. Nadien gehouden opiniepeilingen geven nog veel hogere cijfers, maar wij doen verstandig die cijfers niet in zetels te vertalen en er alleen de indruk van over te houden dat de mogelijkheid van verdere groei er nog wel inzit.

Wij mogen dus verwachten dat wij de verkiezingen uitkomen in de tot nog toe ongekende situatie van tweede partij in de Tweede Kamer. Minder dan voorheen is er aanleiding on

"beleefd aanbevelend" en net de hoed in de hand voorkeuren te gaan uitspreken voor confessionele partijen die nog nieteens weten of zij elkaar wel zullen vinden. Was al

gebleken dat het zogenaande christen- democratische beginsel geen politieke basis was voor eenheid van visie op sociaal-economisch gebied, daar is nog bijgekomen dat het ook geen eensluidend antwoord geeft op niet-materiele problenen als het drugbeleid.

Ons eigen program zal dus meer dan ooit het uitgangspunt moeten zijn voor het overleg in de kabinetsformatie. Ik acht de kans dat wij daarvan veel zullen kunnen realiserer,

aanzienlijk groter met de confessionelen dan net de PvdA. Ook acht ik de kans groter dat de confessionelen meer van hun denkbeelden terugvinden in ons program dan in dat van de PvdA. Meer dan ooit zullen wij, onder leiding van Hans Wiegel, kunnen onderhandelen vanuit een positie van kracht.

Laten wij vooropstellen dat in elk geval voor ons land noodzakelijk zijn:

- Handhaving van de NAVO en nakoming van onze NAVO verplichtingen.

Want welke vrijheid zouden wij in onvrijheid nog nastreven?

- Bevordering van werkgelegenheid door het bedrijfsleven al bron van werkgelegenheid meer investeringsruimte te geven

Want liever maken wij de zwakke sterk dan dat wij hem beschutten: dus liever meer werk met eigen inkomen dan een werkloosheidsuitkering.

- Het zwakke sterk maken door winstdeling voor de individuele werknemer zelf, in plaats van vrijheidsbeperkende machtsconcentratie in door de collectiviteit beheerde VAD-fondsen.

- Geen onverdraagzaamheid en polarisatie inbouwen in de onderneming door de ondernemingsraad te vervangen door een personeelsraad die zich tegenover het management moet opstellen.

- Een onderwijsstelsel dat ieders individualiteit tot zijn recht laat komen en de massificatie en nivellering van de middenschool voorkomt.

(7)

Op deze punten toegeven zou -misplaatste verdraagzaamheid zijn die een vrij mens onwaardig is.

Voor onze opvattingen zullen wij strijden met alle kracht die in ons is.

Dames en Heren,

Tot zover was deze rede klaar toen ik vorige week het interview met Andriessen las in ons partij-orgaan. Mijn conclusie is: zolang de KVP haar gijzelaars in het kabinet-Den Uyl heeft, kon Andriessen niets anders verklaren dan hij deed. Met de analyse die I. den Boer van het interview heeft gegeven in het Algemeen Dagblad van jongstleden zaterdag ben ik het geheel eens. Ik herinner Andriessen eraan dat de V.V.D. altijd heeft getoond een

betrouwbare regeringspartner te zijn, die ten volle de redelijkheid heeft in acht genomen en nooit haar wensen heeft overtrokken. Het is goedkoop en onjuist te beweren dat daarin verandering zou zijn gekomen in 1972. Het was juist Hans Wiegel die in 1971 besloot het gevallen kabinet-Biesheuvel te blijven steunen en het bij de formatie gegeven woord gestand te doen, ook al leek het toen electoraal profijtelijker de handen vrij te maken. Ons beleid wordt ook gekenmerkt door verdraagzaamheid. Maar als wij, tegen onze zin, in de oppositie worden gedrongen, dan ziet een liberaal niet werkeloos toe.

Dan strijdt hij met alle kracht die een vrij mens heeft voor zijn ideaal: Een maatschappij met vrije mensen, zich bewust van hun verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid zullen wij - hetzij als oppositie, hetzij als regeringspartij - nooit uit de weg gaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

het besluit. Barels, Preventieve bevoegdheden in het verkeers- en vervoersstrafrecht, diss. Zie ook het overzichtsw erkje van U.J.. De praktijk van de strafrechtspleging

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Als innovatie inderdaad een vorm van politiek met andere middelen is, dan verklaart dat enerzijds de parallel tussen innovatiestijl en politieke stijl, maar roept dat anderzijds ook

Overigens moet gezegd worden dat Hillenbrand’s (1987) pessimisme over HNR- metingen, anders dan zijn pessimisme over jitter- en shimmermetingen, wèl gerechtvaardigd is:

[r]

Opleiding verpleegkunde Vlaamse gemeenschap • Bachelor in de verpleegkunde hogescholen • HBO5 secundair onderwijs • Master in de verpleegkunde en vroedkunde.. universiteit

Polspoel (2003) noemt twee fundamentele aspecten van het rouwproces, namelijk de erkenning dat de overledene dood is en nooit meer terug zal keren en dat desondanks het leven

In de huidige studie is de correlatie onderzocht tussen de totaalscores van de verkorte Token Test (De Renzi & Faglioni, 1978) en de totaalscores van het subdomein voor