• No results found

VERSLAG VAN DE HOORZITTING, 20 juni 2011, 13.00 – 17.20 uur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "VERSLAG VAN DE HOORZITTING, 20 juni 2011, 13.00 – 17.20 uur "

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VERSLAG VAN DE HOORZITTING, 20 juni 2011, 13.00 – 17.20 uur

Zaaknrs: 103557-103794

Inzake: Ontwerpmethodebesluiten transport, balancering en kwaliteitsconversie GTS 2006-2009 en 2010-2013

Aanwezig namens de Raad van Bestuur Nederlandse Mededingingsautoriteit (´de Raad’):

Dhr. Spencer Energiekamer, voorzitter

Dhr. De Vreeze Juridische Dienst, lid hoorcommissie Mevr. Kruijtzer Energiekamer, lid hoorcommissie Dhr. Postema Energiekamer, lid hoorcommissie Dhr. Droste Energiekamer, lid hoorcommissie Aanwezig namens partijen:

Mevr. Geerts-Zandveld Energie-Nederland Dhr. Algra Energie-Nederland Dhr. Van Gemert Energie-Nederland Dhr. Van de Worp VEMW

Mevr. Anemaet TAQA Energy

Dhr. Pols TAQA Energy

Mevr. Kuyvenhoven TAQA Energy

Dhr. Raab Ministerie van Financiën Dhr. Van de Pol Ministerie van Financiën

Dhr. Kleinhout GTS

Dhr. Pijnacker-Hordijk GTS Dhr. Gottschal GTS

Dhr. Hoevers GTS

Mevr. Melman GTS

Mevr. Van Waert GTS Mevr. Van der Meij GTS

Dhr. Gräper GTS

Dhr. Van der Valk LTO Noord Glaskracht Dhr. Van der Meer NOGEPA

Verslag:

Mevr. Van Splunter Bajol Tekst & Interpretatie i.o.v. Verslagdienst NMa

De voorzitter opent de hoorzitting en heet de aanwezigen welkom. De hoorzitting is georganiseerd naar aanleiding van de publicatie van zes ontwerpmethodebesluiten voor Gas Transport Services B.V. (‘GTS’) die de NMa op 17 mei 2011 ter inzage heeft gelegd. Het betreft ontwerpbesluiten voor de transportgerelateerde taken, de taak balancering en de taak kwaliteitsconversie voor twee reguleringsperiodes.

Het doel van de zitting is partijen de gelegenheid te bieden om hun zienswijze op de

ontwerpmethodebesluiten mondeling naar voren te brengen en om onderling op elkaar te reageren.

Hij stelt de leden van de hoorcommissie voor.

(2)

Hij schetst de gang van zaken ter zitting. Het betreft een openbare zitting. Indien partijen vertrouwelijke gegevens naar voren willen brengen, kunnen zij dat tevoren aangeven opdat passende maatregelen kunnen worden getroffen.

Van de zitting wordt een verslag gemaakt, dat betrokkenen zal worden toegezonden. Commentaar op de redactie van het verslag leidt niet tot wijziging ervan, doch wordt toegevoegd aan het dossier.

Het is niet de bedoeling daarbij nieuwe punten op te brengen.

Spreektijd hebben aangevraagd Energie-Nederland, VEMW, TAQA Energy BV (‘TAQA’), de Staat der Nederlanden/Ministerie van Financiën (‘het Ministerie’) en GTS.

Dhr. Van de Worp stelt de belanghebbendheid van het Ministerie aan de orde. Volgens de wetgeving en jurisprudentie gaat het bij belanghebbendheid om een direct belang. Dat kan een belang zijn omdat de partij rechtstreeks inkomsten uit de tarieven ontvangt. Op dat punt is de landelijk netbeheerder GTS de direct belanghebbende en is het belang van het Ministerie een afgeleid belang omdat het inkomsten ontvangt van GTS. Er is ook sprake van een direct belang als een partij direct gebruik maakt van de diensten van de landelijk netbeheerder. VEMW constateert dat ook dat directe belang niet op gaat voor het Ministerie: het heeft hooguit een aansluiting op het regionale gasnet en ook op dat punt betreft het dan een afgeleid belang.

Dhr. De Vreeze reageert dat dit punt waarschijnlijk in het betoog van het Ministerie aan de orde zal komen. Dat is afgesproken en ook vermeld in het op 17 juni jl. verzonden e-mailbericht. Dit punt zal zeker aan de orde komen en anders zal de hoorcommissie hierover vragen stellen. Ook in de reactietijd hebben partijen nog mogelijkheden hierop in te gaan. Of willen partijen dat vertegenwoordigers van het Ministerie onmiddellijk de zaal verlaten, omdat het evident niet belanghebbend is en hier derhalve niet vertegenwoordigd hoort te zijn? Dat hoorde spreker nog niet in VEMW’s uitspraak.

Dhr. Van de Worp merkt op dat dit wel VEMW’s stelling is.

Dhr. De Vreeze wijst erop dat de zitting openbaar is; iedereen kan aanschuiven. Wanneer

vertrouwelijke informatie ter tafel dreigt te komen, dienen partijen dat aan te geven zodat passende maatregelen kunnen worden getroffen. Op dit moment lijkt dat niet nodig en er lijkt ook geen reden om het Ministerie uit de zaal te verwijderen.

Mevr. Geerts gaat nader in op het begrip ‘belanghebbende’. Op basis van art. 1:2 Algemene wet bestuursrecht (‘Awb’) is een partij belanghebbend op het moment dat zij geadresseerde is. GTS is dat evident. Ook kan een partij belanghebbend zijn op basis van een wettelijke bepaling. LTO Noord Glaskracht (‘LTO’), VEMW en Energie-Nederland zijn dat op grond van art. 61, lid 4 Gaswet, waarin de belanghebbendheid voor representatieve organisaties is vastgelegd. Voor het Ministerie geldt geen van beide opties. Energie-Nederland deelt daarom de mening van VEMW dat het

Ministerie in dit kader evident geen belanghebbende is. Sterker nog, in de procedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (‘CBb’) is uitdrukkelijk aan de orde geweest dat het Ministerie van Economische Zaken, zoals dat toen nog heette, zijn positie onterecht heeft gebruikt. Energie- Nederland wil ervoor waken dat hetzelfde nu gebeurt met het Ministerie van Financiën. Zij kan zich wel voorstellen dat het Ministerie als toehoorder aanwezig is, maar het is zeker geen

belanghebbende. Ook vraagt Energie-Nederland zich af of het terecht is dat het Ministerie ter zitting als spreker optreedt.

Dhr. De Vreeze vindt het een ander punt dat het Ministerie een zienswijze kan geven. Dan is het vervolgens immers aan de NMa of zij die zienswijze daadwerkelijk gaat behandelen nadat zij heeft vastgesteld of het Ministerie al dan niet belanghebbende is. De vraag die nu aan de orde wordt gesteld, is of het Ministerie op dit moment de zaal moet verlaten. Naar de mening van de NMa is dat niet het geval. Over dit punt verzoekt de hoorcommissie om een reactie van de aanwezigen.

Dhr. Kleinhout meent dat de door de NMa geschetste benadering de meest zuivere is. Eerst het Ministerie in de gelegenheid stellen om aan te geven wat zijn zienswijze is. In het kader van de te nemen besluiten dient de NMa uiteraard een beoordeling te geven van de belanghebbendheid van het Ministerie. Het lijkt GTS niet zinvol dat het Ministerie nu de zaal moet verlaten, terwijl nog niet vaststaat dat het geen belanghebbende is.

Dhr. Vreeze vraagt naar VEMW’s visie op dit punt.

(3)

Dhr. Van de Worp heeft VEMW’s standpunt eerder heel duidelijk aangegeven. VEMW stelt vast dat het Ministerie geen belanghebbende is. Als spreker zou het dan ook niet mogen worden toegelaten.

Zoals is aangegeven is het een openbare hoorzitting. Dus het staat het Ministerie vrij om als toehoorder aanwezig te zijn.

Dhr. De Vreeze merkt op dat in de aan alle partijen toegezonden planning een pauze is ingelast nog voordat het Ministerie aan het woord komt. Die pauze kan de NMa gebruiken om daarover een oordeel te vellen. Hij constateert dat de aanwezige partijen zich in dit voorstel kunnen vinden.

De voorzitter stelt voor de volgorde van sprekers aan te houden zoals die is het e-mailbericht van 17 juni al is aangegeven, inclusief pauze. Daarin zal worden bezien hoe zal worden omgegaan met de eventuele spreektijd van het Ministerie. Hij nodigt Energie-Nederland uit haar zienswijze te geven.

Mevr. Geerts-Zandveld merkt allereerst op dat Energie-Nederland de voorliggende

methodebesluiten, de nog te nemen X-factorbesluiten en het teruggavebesluit als één groot complex beschouwt. Als er ergens op een knopje wordt gedrukt, moet ergens anders ook op een knopje worden gedrukt. De voorliggende methodebesluiten vormen de basis van het hele complex.

Energie-Nederland vindt dat deze moeten worden aangemerkt als een compromis, zij het een minimaal compromis. Zij heeft wel opmerkingen en aanbevelingen over de voorliggende besluiten.

Van één punt vindt Energie-Nederland dat het moet worden aangepast, maar voor de rest vindt zij het een uiterst minimaal compromis. Op sommige punten zijn de belangen wellicht wat te veel in de richting van GTS afgewogen, maar ter voorkoming van te veel complexiteit en om eindelijk een einde aan de zaak te maken, kan Energie-Nederland zich er wel achter stellen. Dat betekent dat als er ergens op een knopje wordt gedrukt omdat tegemoet gekomen moet worden aan de belangen van één partij, dat ergens anders ook moet gebeuren, om het geheel weer in evenwicht te brengen.

Energie-Nederland zal ter zitting inhoudelijk reageren en haar zienswijze ook schriftelijk indienen.

Deze schriftelijke zienswijze zal grotendeels vastlegging van en zo nodig aanvulling op de mondeling te geven zienswijze zijn.

Dhr. Algra gaat in op de inhoudelijke aspecten. Allereerst dankt hij de NMa voor het organiseren van deze extra hoorzitting in deze wat windstille periode tussen het nemen van de

ontwerpbesluiten en het nemen van de definitieve besluiten. Partijen krijgen hierdoor de gelegenheid een weersvoorspelling af te geven over de komende periode, zodat duidelijk zal worden hoe de wind zal gaan waaien.

Wat Energie-Nederland betreft moeten goede methodebesluiten voldoen aan de eisen die de Gaswet en de Verordening daaraan stellen, te weten:

- bevordering van de doelmatigheid van de bedrijfsvoering van de landelijk netbeheerder gas door het toepassen van een doelmatigheidskorting;

- op kosten gebaseerde tarieven, inclusief een redelijk rendement op het daadwerkelijk geïnvesteerd vermogen voor de vermogensverschaffers, waarbij de kosten de werkelijke kosten zijn voor zover die gemaakt worden door een vergelijkbare efficiënt opererende netwerkbeheerder;

- bevordering van de doelmatige kwaliteit van de bedrijfsvoering;

- de tarieven respectievelijk methoden moeten transparant zijn en stimulansen bieden voor investeringen, waarbij kruissubsidiëring tussen netgebruikers moeten worden vermeden.

Het is duidelijk dat de Raad van Bestuur van de NMa (‘de Raad’) met de voorliggende

ontwerpbesluiten een afweging heeft gemaakt tussen enerzijds de belangen van de netgebruikers en anderzijds die van de landelijk netbeheerder GTS en diens vermogensverschaffers.

Energie-Nederland heeft de lange historie van de voorliggende ontwerpmethodebesluiten nog eens

de revue laten passeren. Zij ziet twee Methodebesluiten met bijbehorende X-factorbesluiten,

diverse al dan niet genomen Tariefbesluiten, een Beleidsregel en een tweetal rechtszaken bij het

CBb die hebben geleid tot vernietiging van de eerder genoemde Methodebesluiten. Dit alles heeft

zes jaar geduurd en nog steeds is de periode vanaf 2006 niet definitief gereguleerd. Hierdoor is

onzekerheid ontstaan, zowel voor de netbeheerder GTS als voor de netgebruikers. Dit is

(4)

onwenselijk. Energie-Nederland is daarom tot de conclusie gekomen dat partijen een poging zouden moeten wagen om thans een punt te zetten achter de vele geschillen. Dat zou kunnen als alle belanghebbenden zich bij wijze van compromis achter het voorliggende besluit en het nog te nemen teruggavebesluit zouden kunnen scharen. Zoals eerder al aangegeven ziet Energie- Nederland de methodebesluiten en de teruggavebesluiten als één totaal pakket.

Hoewel Energie-Nederland nog wel enige opmerkingen heeft over de voorliggende

ontwerpmethodebesluiten kan er wat haar betreft sprake zijn van een lentebriesje, om in de gebruikte beeldspraak te blijven. Deze lentebries wordt een verkoelende zomerbries zodra ook duidelijk is wanneer en hoe de in het verleden door GTS te veel ontvangen bedragen zullen terugvloeien naar de netgebruikers. Het is Energie-Nederland nog niet geheel duidelijk op welke manier een en ander procedureel het beste in het vat gegoten kan worden, maar haar voorstel is om voort te gaan op de voorliggende weg en zo te proberen het opsteken van tornado’s in het najaar te voorkomen.

Met betrekking tot acht onderdelen van de ontwerpmethodebesluiten heeft Energie-Nederland opmerkingen. In die punten zitten enige onduidelijkheden. Energie-Nederland zal aangeven hoe zij haar belangen ziet en in haar schriftelijke zienswijze uitgebreider ingaan op deze punten.

1. Reguleringsperiodes. De Raad heeft gekozen voor twee periodes van 4 jaar. Energie-Nederland zou hebben gekozen voor een andere indeling, te weten een periode 2006-2008 en een periode 2009-2013. Dit sluit namelijk beter aan bij de in 2009 vernietigde Methodebesluiten.

2. Te reguleren taken. De Raad heeft als te onderscheiden en te reguleren taken gekozen voor transport, balancering en kwaliteitsconversie. Hierdoor worden de tarieven voor de aansluittaak niet separaat gereguleerd. Energie-Nederland kan met deze situatie in de voorliggende 2

e

en 3

e

reguleringsperiode nog leven, maar meent dat de aansluittaak dermate aparte kenmerken heeft dat deze met ingang van de 4

e

reguleringsperiode separaat zou moeten worden gereguleerd. Dat bevordert namelijk de transparantie.

3. X-factoren transport en balancering. Energie-Nederland begrijpt dat de X-factoren voor de taken transport en balancering zullen worden gebaseerd op een geschatte, vaste kostenverdeelsleutel, toe te passen op de totale kosten voor beide taken. Energie-Nederland vindt dat in beginsel

onwenselijk en meent dat met ingang van de 4

e

reguleringsperiode de kostentoedeling naar transport en balancering aanzienlijk moet worden verbeterd. Ook dit met het oog op de

transparantie. Dat zal een daarop toegespitste boekhouding van GTS vergen. Energie-Nederland denkt evenwel dat een transparante en naar de verschillende taken onderscheiden boekhouding toch het minste is wat een toezichthouder mag eisen voor de efficiënte uitvoering van zijn taken.

Hoe groter de informatie-asymmetrie, des te groter is de kans op het maken van fouten en daardoor ook de reguleringsrisico’s. Het is daarom wenselijk dat de kostentoedeling naar de verschillende taken in de 4

e

reguleringsperiode wordt verbeterd. Voor de voorliggende reguleringsperiode moet alvast kritisch gekeken worden naar de verdeelsleutels voor de 2

e

respectievelijk 3

e

periode omdat daarin de balanceringskosten wezenlijk verschillen.

4. Toename doelmatigheid. Voor de vaststelling van de toelaatbare eindinkomsten voor een vergelijkbare efficiënt opererende netbeheerder gaat de Raad uit van de zogeheten TOTEX-

benadering exclusief de energiekosten en een jaarlijkse productiviteitsstijging met 2,5 procent in de

2

e

reguleringsperiode en met 2 procent in de 3

e

reguleringsperiode. De te vergoeden energiekosten

worden bepaald op basis van nacalculatie. GTS mag dus geleidelijk aan toegroeien naar het

efficiënte kostenniveau. Hoewel Energie-Nederland hiermee kan instemmen, merkt zij wel op dat

GTS hiermee voordeliger uit is dan wanneer zou worden verlangd dat men eerder op het efficiënte

kostenniveau opereert dan pas aan het eind van de reguleringsperiode. Ten tweede is de regulering

zodanig opgezet dat GTS tijdens de reguleringsperiode geleidelijk aan mag toegroeien van de

daadwerkelijk genoten begininkomsten naar de toelaatbare eindinkomsten. Energie-Nederland

begrijpt de redenering van de Raad in dezen en kan deze ook wel billijken, maar zij wijst er wel op

dat dit in principe een cadeautje is voor GTS. Men zou immers ook kunnen verlangen dat GTS

(5)

sneller afziet van de hierdoor gegenereerde overwinsten en vlotter op de TOTEX-kostenlijn terechtkomt. Dat zou namelijk het belang van de netgebruikers dienen.

5. Volumerisico. Het volumerisico is het risico dat GTS meer of minder inkomsten verkrijgt dan vooraf gedacht doordat de werkelijk verkochte hoeveelheden diensten, in vakjargon de

rekenhoeveelheden, hoger of lager zijn dan werd verwacht aan het begin van de reguleringsperiode.

Energie-Nederland wijst erop dat dit volumerisico alleen bij GTS berust binnen een reguleringsperiode en daarentegen bij de netgebruiker van reguleringsperiode op reguleringsperiode. Het risico voor GTS is dus nogal gering. Ten tweede is het zo dat de transportmarkt voor gas nog steeds een groeimarkt is. Het risico voor GTS binnen de

reguleringsperiode is dan ook vooral een kans dat men meer gaat verdienen dan vooraf gedacht op een basis van een vaste rekenhoeveelheid. Ten derde is het zo dat GTS nieuwe transportcapaciteit verkoopt via open seasons waarbij netgebruikers de gevraagde capaciteit voor 10 jaar vast moeten boeken tegen voor hen onbekende transporttarieven. Dit is een nogal risicomijdende aanpak van GTS. Gelet op deze drie punten wil Energie-Nederland graag van de Raad vernemen hoe de bedoelde risico’s, die bovendien vooral positief voor GTS kunnen uitpakken, hebben meegewogen bij de vaststelling van de toelaatbare WACC.

6. Behandeling nieuwe investeringen. Dit is een heel belangrijk punt. Voor de leden van Energie- Nederland is het van groot belang dat GTS haar wettelijke taken kan uitvoeren en kan blijven investeren in het net. Zij merkt echter op dat de Raad onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over de vraag hoe GTS zal moeten omgaan met nieuwe investeringen. Dit schept onzekerheid, niet alleen voor de netgebruikers maar ook voor GTS. Dat is niet acceptabel. Het kan namelijk leiden tot vertraging of afstel van investeringen of tot discussies over de vraag wie wat moet betalen. Eén ding is Energie-Nederland wel duidelijk: de ontwerpmethodebesluiten maken geen onderscheid tussen de behandeling van bestaande infrastructuur en die van nieuwe infrastructuur, zoals destijds in de Beleidsregel van juli 2008 van de toenmalige Minister van Economische Zaken wel het geval was.

Voor beide typen investeringen geldt nu immers een gestandaardiseerde activawaarde (‘GAW’) op basis van historische kosten en indexatie met de CPI. Wat de toelaatbare weighted average costs of capital (‘WACC’) en de te hanteren afschrijvingstermijnen betreft wordt geen onderscheid gemaakt in de ontwerpmethodebesluiten. Energie-Nederland stemt in met deze afwezigheid van

onderscheid in bestaande infrastructuur en nieuwe infrastructuur en wil graag dat dit expliciet wordt verwoord in de definitieve methodebesluiten. Dit ter voorkoming van misverstanden daarover. Dit punt was Energie-Nederland duidelijk.

Niet duidelijk is het effect op de tarieven van de tijdens de reguleringsperiode gedane

uitbreidingsinvesteringen. Hetzelfde geldt voor het tariefeffect van nieuwe producten en diensten.

In de paragrafen 8.1 en 8.2 van de ontwerpmethodebesluiten wordt in feite niet meer gesteld dan dat GTS in deze gevallen voorstellen mag doen voor een tariefaanpassing. Dat is een groot manco van de voorliggende ontwerpmethodebesluiten en daarin schiet de regulering tekort. Er moet een aantal verduidelijkingen komen. Energie-Nederland meent ten eerste dat er een criterium moet worden gesteld om een eenduidig onderscheid te maken tussen uitbreidingsinvesteringen en vervangingsinvesteringen. Het zal duidelijk zijn dat uitbreidingsinvesteringen gepaard moeten gaan met een additionele en gekwantificeerde hoeveelheid beschikbare transportcapaciteit. Ten tweede moet duidelijk zijn met welke additionele rekenhoeveelheid moet worden gerekend als gevolg van een uitbreidingsinvestering. Ten derde moet duidelijk zijn welke additionele kosten zullen worden vergoed. Hoe zit het met de OPEX? Geldt daar wel of niet een frontier shift ? Ten vierde moet duidelijk zijn op welke wijze eventuele ongedekte kosten, dat wil zeggen de kosten die niet gedekt zullen worden op basis van de additionele rekenhoeveelheden en de vigerende tarieven, in de te onderscheiden entry- en exittarieven zullen moeten worden verwerkt. Theoretisch kan dat bijvoorbeeld gebeuren door middel van een vaste tariefopslag, socialisatie, of door een

gedifferentieerde opslag op basis van het kostenveroorzakingsbeginsel dan wel het profijtbeginsel.

Energie-Nederland vindt het van groot belang dat de genoemde punten expliciet in de definitieve

methodebesluiten worden geadresseerd. Dat is niet alleen nodig vanuit oogpunt van transparantie

en rechtszekerheid voor de netgebruikers, maar ook voor het verminderen van de regulatory risk

(6)

voor GTS. Verder merkt Energie-Nederland op dat zulks nu juist de doelstelling van de regulering en de taak van de Raad is, zoals neergelegd in allerlei artikelen in de Gaswet en de Verordening.

7. GAW en regulatorische afschrijvingen. De Raad heeft de GAW vastgesteld op circa 4,7 miljard euro per ultimo 2005. Dat is overduidelijk een compromis waarbij niet alleen op de belangen van de netgebruikers is gelet, maar ook op die van de kapitaalverschaffer van de landelijk netbeheerder, momenteel zijnde Gasunie, die op die manier in staat wordt gesteld diens aandeelhouder,

momenteel zijnde het Ministerie van Financiën, tevreden te houden. Energie-Nederland is het met de Raad en diens consultant Oxera eens dat noch de vervangingswaarde noch de transactiewaarde een goede maatstaf zou zijn. Zij is het daarom met de Raad eens dat alleen een waarde op basis van historische uitgaven correct is. Deze mag wel worden geïndexeerd met behulp van de CPI, en dus niet zoals eerder gebeurde met de Rioleringsindex. Deze benadering strookt met de vigerende Ministeriële Regeling inzake Tariefstructuren en voorwaarden Gas (‘MR Gas’). Wat de daarbij te hanteren afschrijvingstermijnen betreft zou het belang van de netgebruikers gebieden uit te gaan van zodanige afschrijvingen dat dubbele afschrijvingen, en daardoor dubbele betalingen door de netgebruikers, worden voorkomen. Oxera heeft die waarde aangeduid met de boekwaarde. Dat zou inhouden dat bijvoorbeeld voor leidingen wordt uitgegaan van een afschrijving in 20 jaar in plaats van 55 jaar. De keuze voor een regulatorische afschrijvingstermijn van 55 jaar is duidelijk ten faveure van GTS. In beginsel opteert Energie-Nederland voor het hanteren van de boekwaarde, maar is – zoals eerder gezegd – bereid bij wijze van compromis de voorliggende methode te accepteren, indien de andere partijen dat ook doen.

8. Redelijk rendement. Wat het vaststellen van een redelijk rendement op investeringen betreft is de Raad uitgegaan van een reële vermogenskostenvergoeding. Deze vergoeding is gelijkgesteld aan de WACC, die wordt berekend op grond van het capital asset pricing model (‘CAPM’). Energie-

Nederland stemt met deze keuzen in. De WACC moet inderdaad reëel zijn omdat de tarieven geïndexeerd worden bij de inflatie en verder is het CAPM de gebruikelijke wijze om te komen tot een WACC. Wat de hoogte van de toelaatbare WACC betreft, te weten 6,5 procent in de 2

e

reguleringsperiode en 5,8 procent in de 3

e

reguleringsperiode, heeft Energie-Nederland geconstateerd dat deze is berekend op grond van allerhande parameters, zoals vermeld in het volgens haar goede rapport van Oxera. Energie-Nederland merkt op dat het bij de keuze daarvoor niet gaat om de daadwerkelijke kosten van GTS maar om de kosten van een vergelijkbare efficiënt opererende netbeheerder. Hoewel zij nog enige vragen heeft over de wijze waarop de te lopen volumerisico’s in dit vergelijk zijn meegewogen, is haar indruk dat de Raad met zijn keuze voor het bepalen van de parameters een acceptabel compromis heeft gevonden tussen de belangen van de vermogensverschaffers en die van de netgebruikers.

Vervolgens gaat Energie-Nederland in op het teruggavebesluit. Zij heeft nog enkele vragen over de teruggave van de te veel geïnde tariefinkomsten in de periode 2006-2011. Uit de persmededeling van de Raad heeft zij begrepen dat het hierbij in totaal om circa 1 miljard euro gaat. Dat is een fiks bedrag dat op grond van de uitspraak door het CBb in beginsel aan de netgebruikers moet worden teruggegeven in de vorm van een tariefkorting in de toekomstige jaren. Energie-Nederland stelt zich voor dat het bedrag zodanig gespreid over de jaren wordt teruggegeven dat de bedrijfsvoering van GTS en de leveringszekerheid van gas daardoor niet in gevaar worden gebracht. Energie- Nederland neemt aan dat de tariefkorting te zijner tijd in de jaarlijkse tariefbesluiten voor het volgende jaar zal worden opgenomen. Komt er echter eerst een prealabel tariefbesluit waarin bepaald wordt wat de totale bedragen in de komende jaren zullen zijn, de rentevergoeding en de manier waarop de korting wordt versleuteld in de afzonderlijke entry- en exittarieven? De tweede vraag is wanneer genoemde besluiten worden genomen en welke procedures daarvoor zullen worden gehanteerd.

Dit is de zienswijze van Energie-Nederland. Haar eindoordeel zal afhangen van het totaalplaatje en

van de opstelling van de andere partijen. Ten slotte wil Energie-Nederland eindigen met een

compliment aan de Raad voor de voorbereidingen tot op heden. Daarbij denkt zij aan de instelling

van de Klankbordgroep, de discussies daarin en het verschaffen van vijf goede rapporten door de

(7)

consultants van de Raad. Ook deze hoorzitting waardeert zij. Voor dit alles spreekt Energie- Nederland haar dank uit.

De voorzitter dankt mevrouw Geerts-Zandveld en de heer Algra voor hun toelichting. Hij nodigt VEMW uit het woord te voeren.

Dhr. Van de Worp maakt graag gebruik van de gelegenheid om het woord te voeren. Eén punt wil VEMW nadrukkelijk naar voren brengen, te weten de GAW. VEMW stelt vast dat in art. 3, lid 2 van de MR Gas de volgende grondslag is opgenomen voor de wijze van berekening van de tarieven: ‘Bij de wijze van berekening van de tarieven wordt uitgegaan van een gestandaardiseerde activawaarde van het landelijk gastransportnet, welke wordt bepaald op basis van netto geïndexeerde historische kosten, dan wel op basis van de vervangingswaarde onder aftrek van afschrijvingen.’ In de

zienswijze van VEMW voldoen de voorliggende ontwerpbesluiten niet aan dit principe, omdat daarin de aftrek van afschrijvingen die in het verleden al hebben plaatsgevonden niet zichtbaar is.

Dan zouden dus dubbelbetalingen plaatsvinden. Energie-Nederland heeft enkele onderdelen ter sprake gebracht, waaronder de transparantie en de te onderscheiden boekhouding door GTS.

VEMW is van mening dat daarvoor ook een grondslag is te vinden in de huidige Gaswet. Dat punt steunt VEMW van harte, transparantie is zeer belangrijk. Evenals Energie-Nederland ziet ook VEMW graag een uitleg van de Raad over de mate waarin het volumerisico voor GTS positief zal uitpakken en in hoeverre dat heeft meegewogen bij het vaststellen van de toelaatbare WACC. Ook zijn verduidelijkende vragen gesteld over de behandeling van nieuwe investeringen. Daarbij sluit VEMW zich aan. Voor het teruggavebesluit vindt ook VEMW het van groot belang dat er

transparantie is. Op enkele andere punten beraadt VEMW zich nog. Daarvoor moet zij een voorbehoud maken. In haar schriftelijke zienswijze zal zij hierop terugkomen.

De voorzitter dankt de heer Van de Worp voor zijn toelichting. Hij nodigt TAQA uit haar zienswijze te geven.

Mevr. Anemaet deelt mee dat ook TAQA een schriftelijke zienswijze zal indienen. Allereerst licht zij de activiteiten van TAQA in Nederland nader toe. TAQA Onshore is een gasopslagbedrijf en een dochter van TAQA Energy. Een gasopslagbedrijf levert flexibiliteit, hetgeen de efficiënte handel in gas en concurrentie bevordert. Daarmee levert TAQA tevens een belangrijke bijdrage aan de leveringszekerheid van gas. TAQA concurreert met andere gasopslagen en met andere leveranciers van flexibiliteit in Nederland en West-Europa.

De Bergermeer Gasopslag vertegenwoordigt een investering van circa 3 miljard euro, met inbegrip van het kussengas. TAQA is in oktober 2007 begonnen met het vullen van het reservoir met circa 4,3 miljard kubieke meter kussengas. TAQA wil daarom dat de Raad in zijn methodebesluiten inzake de transporttarieven twee maatregelen treft, te weten het mogelijk maken van eigen, passende transporttarieven voor gasopslagen en het garanderen dat GTS voldoende financiële ruimte heeft om de investeringen te doen die nodig zijn om de gasopslag te gebruiken en optimaal te laten functioneren.

De NMa heeft TAQA verzocht in te gaan op haar belanghebbendheid bij de onderhavige besluiten.

TAQA heeft een eigen, objectief bepaalbaar, actueel en persoonlijk belang dat rechtstreeks betrokken is bij beide methodebesluiten die zien op de transporttarieven. De methodebesluiten raken TAQA in haar concurrentiebelang op de gasflexibiliteitsmarkt. Als GTS onvoldoende financiële ruimte houdt voor investeringen, kan TAQA mogelijk die markt niet betreden. Verder bevorderen de ontwerpmethodebesluiten niet dat er een level playing field voor gasopslagen wordt bereikt. De genoemde belangen deelt TAQA overigens met andere gasopslagen. Daarom is

eveneens sprake van categorale belanghebbendheid van TAQA. Alle gasopslagen die direct of

indirect zijn aangesloten op het GTS-net zijn belanghebbend bij de methodebesluiten over de

transporttarieven van GTS. In die methodebesluiten hoort iets geregeld te zijn met betrekking tot

investeringen in het net die nodig zijn om gasopslagen te kunnen exploiteren. Daarnaast is het

nodig dat in de methodebesluiten tot vaststelling van de transporttarieven iets is geregeld om

eigen tarieven voor gasopslagen mogelijk te maken. Gasopslagen voldoen aan de eisen om als

(8)

categoraal belanghebbende te worden aangemerkt, aangezien de groep gasopslagen een bepaalbare groep is. De groep heeft een duidelijk profiel: er is een gelimiteerde hoeveelheid ondergrondse bergingen die zich lenen voor gasopslag; het bouwen van een gasopslag is zeer kapitaalsintensief; er is op de gasmarkt een beperkte ruimte voor rendabele exploitatie van

gasopslagen; het opereren van gasopslagen is pas mogelijk nadat de benodigde vergunningen zijn verkregen. De groep gasopslagbeheerders, de zogeheten SSO’s, is voor wat de samenstelling betreft goed te vergelijken met de groep netbeheerders. De methodebesluiten, en wat daarin ten onrechte niet is geregeld, richten zich op de groep gasopslagen die voor wat betreft de omvang beperkt en qua samenstelling bekend is.

De vraag kan worden gesteld of in een methodebesluit ruimte moet worden gemaakt voor eigen, passende tarieven dan wel dat dit pas aan de orde komt bij de TarievenCode en het tariefbesluit.

TAQA meent dat het in het methodebesluit thuishoort, omdat daarin wordt vastgesteld hoe de inkomsten van GTS worden gegenereerd. Een onderdeel van die inkomsten zijn de

transporttarieven voor de gasopslagen.

In de ontwerpbesluiten is in het midden gelaten hoe met investeringen wordt omgegaan, terwijl het plaatshebben van enkele van die investeringen voor TAQA van levensbelang is. Dit staat op

gespannen voet met art. 13 Verordening 715/2009, waarin is bepaald dat in de methode tot vaststelling van de tarieven wordt gelet op de benodigde winst op de investeringen.

Ten aanzien van de transporttarieven laten het wettelijk kader en de toepasselijke Europese regelgeving voldoende ruimte om eigen, passende gastransporttarieven te introduceren voor gasopslagen. Hiervan heeft de NMa ten onrechte geen gebruik gemaakt. Art. 13 Verordening eist onder meer dat de transporttarieven van transmissienetbeheerders zoals GTS een afspiegeling zijn van de werkelijke kosten. De transporttarieven voor het gebruik van gasopslagen zijn twee maal hoger dan de werkelijke kosten. Het opslaan van gas is namelijk slechts een onderbreking van het gastransport van A naar B. Bij A is een entrytarief betaald en bij B wordt een exittarief betaald.

Gasopslagen zijn geen eindverbruikers. Entry- en exittarieven dekken de transportkosten en bijvoorbeeld vaste kosten voor opslag ten behoeve van kwaliteitsconversie. Omdat gasopslagen geen eindverbruiker zijn staat dit op gespannen voet met art. 13 Transmissieverordening, in die zin dat voor één verricht transport tweemaal wordt betaald en tweemaal voor vaste kosten als

bijvoorbeeld kwaliteitsconversie. Bij gasopslagen zijn de kosten voor uitbreiding en onderhoud van het net beperkt, omdat bij seizoensopslag optimaal gebruik wordt gemaakt van het reeds

bestaande net. De gasopslag wordt immers in de zomer gevuld als daar in het net voldoende ruimte voor is en in de winter geleegd zodat wordt bespaard op compressiekosten.

Helaas is in de ontwerpmethodebesluiten de kans om eigen, speciale tarieven voor gasopslagen mogelijk te maken, nog niet benut. Dit is in strijd met verschillende elementen in art. 13

Verordening. In het methodebesluit moet GTS van de NMa de ruimte krijgen om minder inkomsten te genereren op de tarieven voor het gebruik van gasopslag. Als dit nu niet wordt geregeld, is er een risico dat een sluitende regeling van eigen, passende transporttarieven voor gasopslagen in de TarievenCode en tariefbesluiten niet meer mogelijk is.

In art. 13, tweede lid Verordening is bepaald dat de tarieven voor toegang tot de netten de

marktliquiditeit niet mogen beperken. Gasopslagen lijden een concurrentienadeel ten opzichte van andere leveranciers van flexibiliteit omdat die andere leveranciers slechts eenmaal een entrytarief betalen in plaats van een entry- en een exittarief. Dat betreft producenten, importeurs via

pijpleidingen en LNG-faciliteiten. Ook lijden alle gasopslagen in Nederland een nadeel ten opzichte van hun concurrenten in buurlanden als het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Denemarken, omdat daar wel eigen gasopslagtarieven gelden. Soms bedragen die niet meer dan de operationele kosten voor de netbeheerder van het gebruik van de aansluiting van de gasopslag. Het beleid van de Minister is dat eigen, passende transporttarieven bij een gasopslag moeten worden gerealiseerd, omdat transporttarieven een belemmering vormen voor het investeringsklimaat van gasopslagen.

Zie hiervoor de Gasrotondebrief en de Nota naar aanleiding van het verslag van 2009. Ook de NMa

hecht zeer aan het bestaan van voldoende beschikbaarheid van flexibiliteit voor de ontwikkeling van

(9)

de gasmarkt. De herstructurering van de transporttarieven is kennelijk even in de ijskast gezet.

Daarom moet nu in deze methodebesluiten de kans worden gegrepen om een goed

investeringsklimaat voor gasopslagen te realiseren door de voorgestelde maatregelen te treffen.

Tot slot vereist de Verordening dat de methoden van berekening van de transporttarieven

bevorderlijk zijn voor de efficiënte handel in gas en niet beperkend zijn voor de marktliquiditeit. De exittarieven zijn hoger naarmate de exits verder weg zijn gelegen van Groningen, hetgeen daarmee in strijd is. Gasopslagen die verder weg zijn gelegen van Groningen lijden binnen Nederland een concurrentienadeel ten opzichte van gasopslagen die dichter bij Groningen zijn gelegen.

TAQA verzoekt de NMa twee aanpassingen te treffen in de ontwerpen voor de methodebesluiten, te weten het bevorderen dat eigen, passende tarieven voor gasopslagen mogelijk zijn en ervoor te zorgen dat GTS voldoende financiële ruimte heeft om de investeringen te doen die nodig zijn om de gasopslag te kunnen gebruiken en optimaal te laten functioneren.

De voorzitter dankt mevrouw Anemaet voor haar toelichting. Hij kondigt de afgesproken pauze aan waarin de hoorcommissie zich ook zal beraden over eventuele spreektijd van het Ministerie.

Dhr. Kleinhout merkt op dat de NMa vragen heeft gesteld over de belanghebbendheid van TAQA.

Zij heeft TAQA ter zitting de kans heeft gegeven om haar belanghebbendheid toe te lichten en tegelijk ook een inhoudelijk reactie te geven. Dat is een heel praktische benadering. GTS kan zich voorstellen dat dit voor het Ministerie op dezelfde manier gebeurt. GTS vindt het in ieder geval van belang om het Ministerie op zijn minst de kans te geven om zijn standpunt toe te lichten alvorens enig oordeel te vormen omtrent het al dan niet ontvankelijk zijn.

De voorzitter nodigt de overige partijen uit een korte reactie op dit punt te geven.

Dhr. Van de Worp wijst erop op dat VEMW aan het begin van de hoorzitting vragen heeft gesteld over de belanghebbendheid van het Ministerie. Niet die van TAQA omdat VEMW daarover geen vragen heeft. VEMW vindt het een vreemde volgorde om TAQA eerst een toelichting te laten geven en vervolgens haar belanghebbendheid aan de orde te stellen.

Mevr. Geerts-Zandveld heeft wel vragen over de ontvankelijkheid van TAQA, maar de positie van TAQA is een volstrekt andere dan die van het Ministerie. Energie-Nederland is van mening dat nagedacht moet worden over TAQA’s belanghebbendheid, terwijl het evident duidelijk is dat er geen sprake is van belanghebbendheid van het Ministerie. Energie-Nederland heeft daarom in haar betoog geen opmerkingen gemaakt over de vragen die weliswaar bij haar leven over de

belanghebbendheid van TAQA, maar wel over de belanghebbendheid van het Ministerie.

De voorzitter schorst de hoorzitting.

---

De voorzitter heropent de hoorzitting. De hoorcommissie heeft zich beraden over de

belanghebbendheid van het Ministerie, dat ook spreektijd heeft aangevraagd. De hoorcommissie is tot de conclusie gekomen dat zij het Ministerie graag de kans wil geven om zijn zienswijze naar voren te brengen. De vraag in hoeverre het Ministerie belanghebbend is, hoeft de hoorcommissie niet ter zitting te beantwoorden, maar de NMa zal dit zeker nog doen. Ter zitting is het voor de hoorcommissie niet evident dat het Ministerie niet belanghebbend zou zijn. Onder deze

omstandigheden kiest de hoorcommissie ervoor ter zitting te horen wat het Ministerie naar voren wil brengen. Later zal de NMa alsnog bezien in hoeverre belanghebbendheid een rol speelt.

Dhr. Pijnacker-Hordijk brengt naar voren dat evident is dat de belangen van het Ministerie

belangen zijn die de NMa in aanmerking moet nemen in haar besluitvorming, ongeacht het feit of deze belangen, gelet op het juridische begrip belanghebbendheid, in een eventuele gerechtelijke procedure verondersteld worden naar voren te worden gebracht door het Ministerie zelf dan wel door de adressaat van het besluit. Het is zuiver een kwestie van wie degene is die in rechte dat standpunt naar voren zou kunnen brengen. In dit gremium, een hoorzitting, zou het helemaal bizar zijn als het Ministerie puur vanwege formaliteiten niet het woord zou mogen voeren. Als de

hoorcommissie hiertoe zou hebben besloten en het Ministerie niet het woord zou hebben gegeven,

dan had GTS het Ministerie aangewezen om als woordvoerder namens GTS bepaalde onderdelen

onder de aandacht van de NMa te brengen. Dat soort formaliteiten moeten worden vermeden. Wel

(10)

zou GTS graag tijdig voor het verstrijken van de termijn voor indiening van de schriftelijke zienswijze vernemen hoe de NMa de positie van het Ministerie beoordeelt. Mocht de NMa van oordeel zijn dat het Ministerie zelf niet belanghebbende is en dat de NMa om die reden een eigen zienswijze van het Ministerie zou kunnen negeren, dan is de consequentie dat GTS die zienswijze opneemt in de hare. De NMa krijgt hoe dan ook die zienswijze. Graag wil GTS van tevoren weten op welke manier de NMa de zienswijze gepresenteerd wil krijgen, zodat GTS niet het risico loopt dat de NMa naderhand op formele gronden zegt: ‘Het is de verkeerde geweest die deze

standpunten naar voren heeft gebracht. Daarom menen wij die te kunnen negeren.’ Materieel kan dat in ieder geval niet.

Mevr. Geerts-Zandveld deelt mee dat Energie-Nederland haar bezwaar handhaaft. Zij herinnert eraan dat in de Klankbordgroep ook is gesproken over belanghebbendheid. Daarop werd uitermate formeel gereageerd, bijvoorbeeld door GTS. In dit geval is voor Energie-Nederland de evidente niet- belanghebbendheid van het Ministerie nog veel duidelijker dan de belanghebbendheid die in de Klankbordgroep aan de orde is geweest. Energie-Nederland handhaaft derhalve haar bezwaar. Als GTS de bezwaren wellicht niet meeneemt in haar zienswijze, dan verzoekt Energie-Nederland de NMa om daarvan uitdrukkelijk afstand te nemen in de overwegingen bij het definitieve besluit.

Dhr. Van de Worp sluit zich namens VEMW volledig aan bij hetgeen Energie-Nederland naar voren heeft gebracht.

Dhr. Gottschal herinnert zich dat de door Energie-Nederland genoemde discussie plaatsvond in het kader van de vraag of er inzake Gasterra sprake was van een representatieve organisatie dan wel een netbeheerder. Na overleg met die soorten marktpartijen moet een methodebesluit immers worden vastgesteld. De conclusie van die vraag was ‘neen’. Overigens heeft GTS zich er niet tegen verzet dat door die zijde het woord is gevoerd.

De voorzitter nodigt het Ministerie uit het woord te nemen.

Dhr. Raab kondigt aan dat hij niet zal ingaan op de juridische ins en outs van het al dan niet belanghebbend zijn. Wel zal het Ministerie aangeven op welke wijze de ontwerpmethodebesluiten de positie van de Staat raken. Dat doet het Ministerie vanuit zijn rol als vertegenwoordiger van de Staat als aandeelhouder in Gasunie, en indirect ook in GTS. De Staat wordt zwaar geschaad in zijn financiële belang en tegelijkertijd als aandeelhouder gefrustreerd in zijn strategische afwegingen.

Het strategisch beleid is gebaseerd op beleid dat langs democratische weg tot stand is gekomen in en via overleg met de Tweede Kamer.

In 2005 heeft de Staat Gasunie in haar geheel verworven, vanwege de beleidsmatige wens om gastransport onafhankelijk te positioneren. Voor de Staat was dat op dat moment een neutrale operatie - dat was althans het uitgangspunt - omdat tegenover de extra uitgave ook een cashflow stond, waarvan de contante waarde gelijk was aan de uitgave die op dat moment werd gedaan.

Verder was een uitgangspunt dat Gasunie werd gepositioneerd als een volledig zelfstandige privaatrechtelijke onderneming, die zich zelf zou moeten bedruipen, dus zelfstandig, op eigen benen staande, via inkomsten uit tarieven. Ook zou zij zichzelf moeten financieren op de

internationale kapitaalmarkt tegen marktconforme condities. Op geen enkel moment was voorzien of is wenselijk geacht dat er exploitatiebijdragen vanuit de Staat zouden worden verstrekt aan Gasunie. Dat staat ook haaks op het deelnemingenbeleid. Zoals iedere aandeelhouder verlangt de Staat een marktconform rendement voor zijn deelneming. In de heersende economische orde is het overigens ook een belangrijk uitgangspunt dat aandeelhouders risicodragend kapitaal in verschillende vormen bijeenbrengen om vervolgens particuliere investeringen door bedrijven mogelijk te maken. Zij kunnen dat alleen doen vanuit de verwachting dat zij op die investeringen een redelijk rendement kunnen maken. Dat is voor de positie van de Staat niet anders: ook de Staat wil een redelijk rendement op zijn investering. De Staat heeft zijn rendementseis heel gematigd ingesteld, in lijn met het karakter van een relatief laag risico van de activiteiten van GTS en Gasunie. De rendementseis is ook redelijk in lijn met de voor Gasunie toegestane WACC.

De prijs die destijds in 2005 voor het verworven deel van Gasunie tot stand is gekomen, was het

resultaat van onderhandelingen tussen de Staat aan de ene kant en private partijen aan de andere

kant. Beide partijen zijn bijgestaan door externe adviseurs. Er zijn waarderingsmodellen van beide

(11)

zijden gebruikt die voldoen aan de internationaal gangbare normen. Op basis daarvan is een marktconforme prijs tot stand gekomen. De Staat had graag wat minder betaald, vermoedelijk hadden de private partijen graag wat meer willen ontvangen, maar dit is hetgeen in die

onderhandelingen tot stand is gekomen. Nogmaals, het is een essentieel uitgangspunt in de heersende economische orde dat een investeerder in risicodragend vermogen zijn investering wil terugverdienen.

In het kader van de gasrotonde heeft Gasunie/GTS investeringen gedaan om het teruglopend binnenlands aanbod op te vangen en om concurrentie te bevorderen. Aanvankelijk was er een impasse in 2006, omdat Gasunie aangaf dat de tarieven, die op dat moment golden, het niet mogelijk maakten om die investeringen te doen. De NMa heeft toen gesteld dat er in de

regelgeving eigenlijk weinig ruimte was om het element van voorzieningszekerheid mee te nemen.

Vervolgens heeft het Ministerie van Economische Zaken een beleidsregel ingevoerd, die GTS wel de ruimte bood om de noodzakelijke investeringen te doen en ook een reëel rendement daarop te bieden. Het Methodebesluit is echter vernietigd, waardoor de NMa met een nieuw methodebesluit moest komen. Het stelt het Ministerie ernstig teleur dat de NMa met het voorliggende

ontwerpbesluit eigenlijk weer terug is bij AF, bij de positie van 2006. Het Ministerie is van mening dat dit niet voldoet aan de eisen van een stabiel en voorspelbaar reguleringsklimaat. Het

uitgangspunt van regulering is volgens het Ministerie dat marktmisbruik moet worden voorkomen door klanten te beschermen tegen de monopolist. De door GTS gehanteerde tarieven zijn

internationaal gezien zeer laag. Die voor 2009 en 2010 behoren tot de laagste in Europa. Het voorliggende ontwerpbesluit zou nog een extra impact hebben op de tarieven met een verlaging van 30 tot 40 procent. Dat zou betekenen dat de tarieven waarschijnlijk echt op het allerlaagste niveau in Europa zouden komen. Natuurlijk moet iemand de laagste tarieven hebben, maar bij een dermate grote mutatie moet wel extra goed worden beargumenteerd waarom dat nodig is.

De voorliggende ontwerpmethodebesluiten betekenen een enorme verslechtering voor de financiële positie van GTS en Gasunie, en daarmee ook voor het belang van de Staat. Dat heeft rechtstreekse gevolgen voor de Rijksbegroting en het vermogen van de Staat.

De berekeningen om tot verdere verfijningen te komen zijn constant gaande, maar de eerste inzichten leiden ertoe dat er waarschijnlijk een afwaardering van ongeveer 1 miljard euro zal moeten plaatsvinden op het belang van de Staat in Gasunie. Vermoedelijk zal er ook een

downgrade plaatsvinden op internationale kapitaalmarkten door de rating agencies . Dat zal leiden tot een stijging van de financieringslasten, hetgeen het rendement verder omlaag zal brengen en misschien een aantal noodzakelijke investeringen verder onder de investerings cut-off doen belanden. Daarnaast zal er ook nadrukkelijk sprake zijn van dividend-derving, in ieder geval de komende drie, vier jaar. Bij elkaar zal dat honderden miljoenen tot een miljard met zich

meebrengen. Alles bij elkaar heeft de Staat een vooruitzicht van een directe financiële schade die richting 2 miljard euro gaat. De totale ombuigingen in deze kabinetsperiode zijn 18 miljard euro.

Dus dat betekent dat door dit ontwerpbesluit 10 procent van het totale ombuigingsbedrag extra op de schouders van de Staat terechtkomen, en daarmee indirect op de schouders van de

belastingbetalers. Op basis van berekeningen van het Ministerie, die zijn gebaseerd op het geïnvesteerde bedrag van de Staat aan de ene kant versus de cashflows op basis van de

ontwerpmethodebesluiten, komt het Ministerie op een gerealiseerd rendement op eigen vermogen van 3,44 procent. Dat verhoudt zich slecht met de toegestane WACC van 5,8 procent. Daarbij is uitgegaan van een verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen van 35-65, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de in de regulering vastgelegde minimumnormen.

Gasunie is een privaat bedrijf, en financiert zich op de internationale kapitaalmarkt en moet daarom op IFRS-grondslagen rapporteren. Het bedrijf wordt ook helemaal op die manier aangestuurd, niet alleen door de management board zelf, maar ook door de Staat als

aandeelhouder. Het is noodzakelijk dat de NMa ook een onderzoek doet naar de impact van de

ontwerpmethodebesluiten op de positie van Gasunie volgens die internationaal gangbare

boekhoudnormen en wat dit zou betekenen voor de positie van het bedrijf op de internationale

kapitaalmarkt.

(12)

De gevolgen voor de Rijksbegroting hebben een enorme impact op het investeringsprogramma.

Dat betekent dat het programma, dat Gasunie op haar planning had staan, aanzienlijk omlaag moet, gezien de afwaardering en de lagere dividendstromen. Men krijgt het niet meer gefinancierd op de kapitaalmarkt. De Staat is niet van plan om kapitaalbijdragen of exploitatiesubsidies te gaan verschaffen. Het zal ook een enorme impact hebben op het functioneren van de gasmarkt in Nederland en daarmee breder ook op het functioneren van de Nederlandse economie.

Destijds heeft de Staat omgerekend 6,4 miljard euro betaald. Als het bedrag voor die 50 procent wordt omgerekend en bezien wordt wat het betekent voor de waardering van Gasunie op dat moment, was het 6,4 miljard. Dat betrof afgezien van BBL alleen GTS. Mede gezien het proces dat eraan ten grondslag heeft gelegen, representeert deze waarde naar het idee van het Ministerie de waarde in het economisch verkeer, die ook door een private aandeelhouder zou zijn betaald en die ook door die private aandeelhouder zou moeten worden terugverdiend. Het EU-reguleringskader biedt de toezichthouder ook de ruimte om uit te gaan van deze transactiewaarde. Daarnaast is op basis van CBS-cijfers te zien dat het functioneren van GTS, de investeringen gedaan in het

totstandkomen van een gasmarkt in Nederland die ook goed vertakt is met internationale stromen, zonder meer de marktwerking ten goede is gekomen. Dat is af te meten aan de groei van de stroom op het handelsplatform TTF. Dat heeft erin geresulteerd dat de gasprijs meer en meer tot stand komt door vraag en aanbod en minder door koppeling met de olieprijs. Dat creëert waarde. Voor de Nederlandse economie, voor de shippers en voor de eindgebruikers. Tegenover deze extra waarde zou ook een redelijke vergoeding dienen te staan. Marktcreatie, marktliquiditeit zijn functies waarin GTS voorziet. Dat komt onvoldoende tot uitdrukking in de ontwerpmethodebesluiten. Wat nu gebeurt is eigenlijk het tegendeel: in plaats van dat er rekening wordt gehouden met het effect op marktcreatie en marktliquiditeit zouden bepaalde investeringen, die in het verleden zijn gedaan, op basis van de nieuwe ontwerpmethodebesluiten niet meer rendabel zijn. Het rendement wordt aanmerkelijk teruggeschroefd. Dat geeft grote onzekerheid en betekent in ieder geval een negatieve impact op het investeringsprogramma voor de toekomst. Dit zal teruglopen. In het licht van de integratie van gasmarkten en de investeringsagenda is dit zonder meer onwenselijk. Het betekent ook dat Gasunie/GTS geen vooruitstrevende, initiërende rol kan spelen in het internationaliserings- en liberaliseringsproces op Europese gasmarkten, en dat de voordelen voor de BV Nederland als geheel navenant kleiner zullen zijn. Daarnaar zijn door de Brattle Group en Booz & Company onderzoeken verricht, die beide aanzienlijke effecten laten zien. Een succesvolle gasrotonde-

strategie vergt ongeveer 7,7 miljard euro aan investeringen, niet alleen van Gasunie/GTS, maar ook van andere private partijen, maar levert de komende tien jaar ook zo’n 21 miljard aan extra

economische activiteit op en zo’n 136.000 arbeidsplaatsen. Deze effecten zijn door twee onafhankelijke onderzoeken in kaart gebracht en zijn te belangrijk om te negeren.

Naar het idee van het Ministerie betekenen de ontwerpmethodebesluiten een onnodig zware ingreep. Dit is niet nodig voor het beschermen van marktpartijen tegen de monopoliepositie van GTS, terwijl het zeer zware gevolgen heeft voor het bedrijf Gasunie, de Rijksbegroting en het vermogen van de Staat. Het zal tot minder investeringen leiden in gastransport en tot minder participatie in de liberalisering van Europese gasmarkten. Het zal betekenen dat Nederland in dat kader meer en meer apart komt te staan en dat Nederland zijn vooruitstrevende positie moet inruilen voor een positie waarin het toekijkt hoe anderen in de omringende landen wel van de voordelen van liberalisering gebruik gaan maken. Het gasrotondebeleid is in overleg met de Tweede Kamer tot stand gekomen en wordt daar breed gesteund. Dat wordt door dit

ontwerpmethodebesluit een halt toegeroepen; dat kan op deze manier niet worden voortgezet. Dat is natuurlijk allemaal mogelijk als daar zeer goede argumenten tegenover zouden staan. Het Ministerie heeft in de ontwerpmethodebesluiten en in de argumentatie echter niet de zware

overwegingen gevonden die deze zware ingreep rechtvaardigen. Het Ministerie spreekt de hoop uit dat de NMa nog eens goed kijkt naar de uitgangspunten van de regulering. Afhankelijk van de deliberaties of de Staat in dezen belanghebbende is, zal het Ministerie zijn zienswijze ook graag schriftelijk inbrengen.

De voorzitter dankt de heer Raab voor zijn toelichting. Hij nodigt GTS uit haar zienswijze toe te

lichten.

(13)

Dhr. Kleinhout houdt een betoog aan de hand van een powerpointpresentatie. Een kopie van de sheets van deze presentatie zijn aan dit verslag gehecht als Bijlage 1. Hierna volgt de volledige tekst van zijn presentatie.

GTS maakt graag gebruik van de gelegenheid een mondelinge zienswijze te geven op de voorliggende ontwerpmethodebesluiten. Dit doet zij voor alle zes de ontwerpmethodebesluiten tegelijk. Wat voorligt is voor GTS zorgwekkend. Eerder ter zitting is gesproken van ‘cadeautjes’, maar als dit een cadeau is, dan vraagt GTS zich af of zij het wel wil uitpakken, want de inhoud en gevolgen van de ontwerpmethodebesluiten zijn wat GTS betreft onaanvaardbaar.

De ontwerpmethodebesluiten zijn niet zomaar zorgwekkend, maar ook zorgwekkend op een veel groter aantal punten dan voorzien. Meestal zijn er in dergelijke ontwerpmethodebesluiten een paar punten waar het om draait. Maar bij de punten die GTS naar voren zal brengen, gaat het stuk voor stuk om punten van groot gewicht. Het is niet doenlijk om al die punten uitgebreid te behandelen, maar ook voor de punten die GTS ter zitting slechts kort of niet kan behandelen, geldt dat ze materieel zijn. De consequenties van alle onjuistheden in de ontwerpmethodebesluiten zijn zeer groot, zoals de Staat al naar voren heeft gebracht. Met deze ontwerpmethodebesluiten komen de zo gewenste investeringen in vergaande mate onder druk te staan. Dit zal leiden tot een structurele noodzaak van zeer grote bijstortingen. Wat GTS betreft zou dat allemaal moeten worden

voorkomen en de zienswijzefase dient er ook voor om onjuistheden uit de ontwerpmethodebesluiten te halen.

Zoals bekend worden de methodebesluiten voor de derde maal vastgesteld. GTS moet echter constateren dat het ook de derde maal is dat deze er weer heel anders uitzien. Daarnaast zijn ze in zoverre bijzonder dat ze voor het overgrote deel – de hele periode behalve het jaar 2013 – zien op vervanging van eerder in beroep door het CBb vernietigde Methodebesluiten. Dat de

ontwerpmethodebesluiten er heel anders uitzien dan de voorgangers heeft deels daarmee te maken en deels met bezwaren van GTS die uiteindelijk zijn gecorrigeerd. Daarop hoeft men ter zitting niet nader in te gaan. GTS zal wel ingaan op de punten waarmee zij het niet eens is. Enerzijds betreft dat de punten waarmee de NMa nu plotsklaps komt, dus de punten die afwijken van de besluiten zoals ze er eerder lagen, maar die geen grondslag vinden in de uitspraken van het CBb of de beroepen die tot die uitspraken hebben geleid. Anderzijds betreft het punten waartegen GTS al eerder bezwaar heeft gemaakt, maar die de NMa desondanks ten onrechte heeft gehandhaafd. Het CBb is aan die bezwaren van GTS niet toegekomen, waardoor ze nog steeds overeind staan en alsnog zouden moeten worden verwerkt. Dit zijn de specifieke punten, maar daarnaast zijn er twee overstijgende onderwerpen die aan bod moeten komen. Dat betreft allereerst het leerstuk van het verbod van reformatio in peius en dat van regulatoire zekerheid. Beide leerstukken hebben een belangrijke betekenis voor hoe de methodebesluiten er uiteindelijk uit moeten komen te zien.

Voorts moet worden stilgestaan bij de aanzienlijke gevolgen die de ontwerpmethodebesluiten met zich meebrengen. GTS zal in aanvulling op haar mondelinge zienswijze binnen een week een schriftelijke wijze bij de NMa indienen waarin zij uitgebreider zal ingaan op alle ter zitting naar voren gebrachte punten en de andere punten die van materiële betekenis zijn op de definitieve besluiten.

1.

Verbod op reformatio in peius en regulatoire zekerheid. Deze leerstukken zijn van cruciaal belang voor de wijze waarop de definitieve besluiten vorm zullen moeten krijgen. Het gaat niet om zomaar methodebesluiten, maar om besluiten die voor het overgrote deel zien op vervanging van

methodebesluiten die eerder op basis van door GTS, en later ook door anderen, aangedragen rechtsmiddelen zijn vernietigd door het CBb. In situaties dat naar aanleiding van een vernietiging een nieuw besluit moet worden genomen, speelt een fundamenteel principe van

rechtsbescherming een rol: het verbod op reformatio in peius. Dit houdt in dat een partij niet in

een slechtere positie mag komen door een rechtsmiddel dat zij zelf heeft ingesteld. De NMa heeft

onderkend dat dit onderwerp van belang is. Zij noemt het beginsel van het verbod op reformatio in

peius, maar doet er vervolgens niets mee. Dat is wat GTS betreft het eerste fundamentele gebrek

aan de ontwerpmethodebesluiten. Bij lezing van de overwegingen van de NMa lijkt deze van

(14)

mening te zijn dat dit onderwerp nu nog niet aan de orde is en pas in het kader van andere

besluiten aan de orde komt, namelijk bij de X-factorbesluiten en de tariefbesluiten. Die gedachte is onjuist. In de eerste plaats omdat de methode leidend is en de X-factor ondergeschikt. Daarnaast kennen de methodebesluiten een zelfstandig rechtskarakter. Het is niet voor niets dat de

methodebesluiten bij afzonderlijk en appellabel besluit worden vastgesteld. Dat betekent concreet dat de methode van regulering een reformatio in peius en ook een verboden reformatio in peius kan inhouden. Dat de NMa hierop in haar ontwerpmethodebesluiten niet inhoudelijk ingaat, is des te erger omdat duidelijk is dat de ontwerpmethodebesluiten zullen leiden tot overtreding van het verbod van refomatio in peius. Deze methode leidt namelijk tot X-factoren die tweemaal zo hoog zijn als de oorspronkelijke X-factoren, zoals de NMa zelf voorrekent, zonder dat daaraan

rechtsmiddelen van derden ten grondslag liggen. Het Ministerie heeft aangegeven dat men weer terug is bij AF, weer in een positie als ware het 2006. GTS wil daarbij opmerken: ‘Was dat maar zo!’

Het is immers nog slechter dan het destijds is geweest. En dat terwijl voor de periode 2006-2009 GTS de enige appellante was.

Het tweede leerstuk betreft de regulatoire zekerheid. Daaronder wordt verstaan een samenstel van erkende rechtsbeginselen als het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het

consistentiebeginsel. Regulatoire zekerheid betekent dat de NMa niet mag terugkomen op eerdere besluiten als daarvoor geen grondslag bestaat in de besluiten van het CBb of in de beroepen die tot die uitspraken hebben geleid. Daarvoor zijn twee redenen. In de eerste plaats waren dat de punten waarover kennelijk consensus bestond. Dan ziet GTS geen enkele aanleiding om daarop terug te komen. Daarnaast zijn er investeringen gedaan op basis van bepaalde uitgangspunten. Dat was waarvan men uit mocht gaan. Dan kunnen die besluiten niet achteraf worden teruggedraaid, louter en alleen omdat de mogelijkheid daartoe zich voordoet. Ook de spelregels kunnen niet achteraf worden veranderd. Een mooi voorbeeld daarvan is de risicoverdeling voor zogeheten BESeF-kosten, de energiekosten. Op zichzelf kan GTS zich best vinden in een andere risicoverdeling zoals die nu wordt gehanteerd in de ontwerpmethodebesluiten. Alleen kan die risicoverdeling niet voor de volledige periode worden aangepast. Wel voor de toekomst, maar de risico’s kunnen niet achteraf anders worden neergelegd dan ze destijds zijn gealloceerd. Dat is het eerste aspect van regulatoire zekerheid. Ook het tweede is van belang, te weten dat betrokkenen moeten kunnen rekenen op een zekere consistentie in de regulering going forward . Het mag zo zijn dat de Methodebesluiten zijn vernietigd, daar begint men met een schone lei, maar ook tussen reguleringsperiodes kan niet iedere keer iets anders worden gedaan. Het gaat erom te kijken waar daadwerkelijk noodzaak bestaat tot aanpassing. Men moet erop kunnen rekenen dat de regulering een zekere consistentie vertoont. Wat GTS betreft voldoen de ontwerpmethodebesluiten niet volledig daaraan.

2.

Nieuwe elementen. GTS verzet zich tegen in de voorliggende ontwerpmethodebesluiten opgenomen elementen, die afwijken van de vorige besluiten die in dezelfde periode golden. De afwijkingen als zodanig zijn al twijfelachtig vanuit de genoemde leerstukken van verbod op reformatio in peius en de regulatoire zekerheid. Maar voor al deze punten geldt ook dat ze stuk voor stuk inhoudelijk onjuist zijn. Hierna worden vier punten besproken.

TOTEX .

Allereerst de productiviteitsverandering op de totale kosten (‘TOTEX’) die GTS nu wordt geacht te realiseren. In het Methodebesluit uit 2005 was geen enkele productiviteitsverandering opgenomen.

In het Methodebesluit uit 2008 was wel een productiviteitsverandering opgenomen, maar was deze alleen bepaald op de arbeidskosten. Dit omdat de NMa aangaf dat zij alleen daarvoor een

mogelijke productiviteitsverandering heeft kunnen vaststellen. In de voorliggende

ontwerpmethodebesluiten echter pakt de NMa uit met productiviteitsveranderingen op TOTEX en dan nog eens met forse percentages van respectievelijk 2,5 en 2 procent. Als dit laatste percentage van 2 procent wordt afgezet tegen dezelfde productiviteitsverandering, die was geëist in het Methodebesluit uit 2008 waar het alleen om arbeidskosten ging, dan moet om diezelfde

productiviteitsverandering te realiseren op TOTEX in plaats van op arbeidskosten, zes tot acht maal

meer worden bespaard op de arbeidskosten dan voorheen werd gevraagd. Dan wordt het

(15)

Methodebesluit uit 2005 nog buiten beschouwing gelaten, waarin überhaupt geen productiviteits- verandering was opgenomen.

Die opgelegde productiviteitsveranderingen kunnen wat GTS betreft om meerdere redenen niet door de beugel. De eerste reden betreft het verbod op reformatio in peius en de regulatoire zekerheid. Hier gaat het om een aanzienlijke negatieve verandering voor GTS, die geen grondslag heeft in haar eigen rechtsmiddel en waarom geen enkele derde in het verleden heeft gevraagd.

Daarnaast is een productiviteitsverandering op meer dan arbeidskosten - dan gaat het in het bijzonder over de kapitaalskosten (‘CAPEX’) - inhoudelijk niet aan de orde.

Gerefereerd werd aan de TOTEX-benadering, die nu reden zou zijn om over te stappen van arbeidskosten naar TOTEX. Maar er is wel onderscheid te maken tussen het hanteren van een TOTEX-benadering en het realiseren van een productiviteitsverandering op TOTEX. Een TOTEX- benadering houdt in dat de CAPEX en de OPEX in samenhang moeten worden gereguleerd.

Daarmee is nog niet gezegd dat op alle kosten van GTS ook een productiviteitsverandering moet worden toegepast. Een mooi voorbeeld daarvan zijn de ontwerpmethodebesluiten zelf. Zo wordt op de BESeF-kosten geen productiviteitsverandering toegepast. Dat is zeker niet in strijd met de TOTEX-benadering. Om productiviteitsverandering op andere kosten toe te passen zal eerst moeten worden vastgesteld dat het mogelijk is om op de betreffende kosten enige efficiëntiewinst te boeken. Daaraan schort het juist bij de CAPEX. De NMa heeft in het verleden zelf aangegeven dat dit niet mogelijk is. Nog steeds ziet GTS niet in waarom dat nu wel mogelijk zou zijn. Dit heeft alles te maken met de activa waar het om draait. Op kapitaalskosten kan grofweg op twee manieren worden bespaard. Een ervan is herfinanciering, hetgeen alleen mogelijk is als de financiële markten daartoe aanleiding geven. Dat heeft GTS niet in de hand en bovendien kan het alleen maar tijdelijk omdat financieel gunstig tij zich zal vertalen in een andere WACC voor de volgende periode.

Daarnaast zou men kunnen denken aan een verlaging van de unitkosten, de kosten per eenheid netwerk. Gezien de activa waarom het gaat moet GTS constateren dat daarop geen daadwerkelijke productiviteitsverandering is te realiseren. GTS heeft bekeken wat de belangrijkste kosten zijn, in het bijzonder de inkoopkosten, en de manier waarop deze zich hebben ontwikkeld. Uit de GWW- index blijkt dat de kosten waarmee GTS voor CAPEX te maken heeft, veel harder zijn gestegen dan de inflatie. In een dergelijke situatie is productiviteitsverandering op CAPEX niet reëel. Dat heeft de NMa ook niet kunnen vaststellen. Voordat de NMa zou overgaan tot een productiviteitsverandering die op meer ziet dan arbeidskosten, zal zij eerst moeten vaststellen dat dit inderdaad mogelijk is.

Dat is niet gebeurd.

Voor het geheel geldt dat de NMa uitgaat van een onjuiste vooronderstelling inzake de bepaling van de hoogte van de kosten. Zij gaat namelijk uit van het zogeheten Arrow-effect. De gedachte van de NMa is dat er bij GTS nog extra valt te besparen, omdat men pas in 2005 met de

Methodebesluiten begint. Dat zou het vertrekpunt zijn van een prikkel voor GTS om efficiënt te gaan werken. Die vooronderstelling is om een aantal redenen in strijd met de werkelijkheid. In de eerste plaats wordt miskend dat Gasunie voorheen voor 50 procent in private handen was. Anders dan andere netbeheerders is GTS lange tijd in private handen geweest. Shell en Exxon zagen nauwlettend toe dat er efficiënt werd gewerkt. En niet alleen deze private partijen, maar ook het Ministerie zal graag beamen dat de Staat toezag dat GTS niet ondoelmatig te werk ging. Voorts ziet de NMa over het hoofd dat de regulering al in 2000 is aangevangen en zulks niet alleen op papier.

Zoals sommige van de aanwezigen zich nog zullen herinneren, is reeds in 2001 een bindende aanwijzing opgelegd, die ertoe heeft geleid dat Gasunie de tarieven met 5 procent nominaal per jaar zou moeten laten dalen. De veronderstelling dat er pas in 2005 enige druk is gekomen om de kosten te verlagen, is dus onjuist. GTS heeft in de periode 2000 tot 2005 onder druk van de

regulering te maken gehad met een tariefverlaging van 35 procent reëel. Onder die omstandigheden is het in strijd met de werkelijkheid om vol te houden dat er wel extra veel productiviteits-

verandering is te realiseren omdat pas in 2005 zou zijn begonnen met efficiëntieregulering.

Zo men al zou willen instemmen met die benadering is de hoogte van de productiviteits- verandering op TOTEX onjuist. De NMa baseert zich daarbij op een vergelijking met 39 netbeheerders uit de Verenigde Staten. Wat GTS gemeen heeft met die netbeheerders uit de

Verenigde Staten is dat zij alle netbeheerders zijn. GTS is een en ander nog aan het onderzoeken en

(16)

meer daarover zal zijn aan te treffen in haar schriftelijke zienswijze, maar voor zover zij nu heeft kunnen nagaan hebben de ontwikkelingen die hebben gemaakt dat de netbeheerders in de VS kostenbesparingen en dus productiviteitsveranderingen hebben kunnen realiseren, niets van doen met de mogelijkheden die GTS daartoe heeft. Wat GTS betreft gaat het hier niet om de peers van GTS, maar gewoon om de Hollandse peren, waarmee zoals bekend appels niet mogen worden vergeleken. Daarnaast moet GTS constateren dat er de nodige gebreken te vinden zijn in de onderzoeken. Daarop zal zij in haar schriftelijke zienswijze nader ingaan.

Gezien het feit dat er gelet op de activa niet veel valt te verwachten van een productiviteits-

verandering op CAPEX en het feit dat de vergelijking met de netbeheerders in de VS niet goed is te maken, is het wat GTS betreft beter en robuuster om het dichter bij huis te zoeken. Als er al enige productiviteitsverandering valt te realiseren, is dat niet veel anders dan wat in algemene zin in de Nederlandse sectoren is waar te nemen. Een vergelijking met die sectoren zou robuuster zijn. Het aardige is dat de NMa die gegevens ook beschikbaar heeft. Reckon heeft die vergelijking gemaakt, dus de gegevens zijn beschikbaar.

Vergoeding uitbreidingsinvesteringen .

De regulering van de uitbreidingsfinancieringen beziende valt op dat deze heel summier is. Andere sprekers hebben er ook reeds op gewezen dat geen duidelijkheid wordt geschapen over wat er gebeurt met de uitbreidingsinvesteringen. Volgens GTS klopt die constatering. In het ontwerp- methodebesluit 2006-2009 worden niet meer dan twee zinnen gewijd aan uitbreidings-

investeringen zonder dat er daadwerkelijk richting wordt gegeven aan de manier waarop die worden gereguleerd. In het ontwerpmethodebesluit 2010-2013 staat wat meer over de uitbreidings-

investeringen, maar ontbreekt de echte regulering. Daarmee is de regulering in de

ontwerpmethodebesluiten voor beide periodes incompleet. Wellicht laat dit zich verklaren door de gedachte van de NMa dat zij ook niet meer dan dat hoeft op te nemen, omdat er per 1 juli 2011 een wetswijziging van de Gaswet in werking treedt die ziet op de uitbreidingsinvesteringen. Die wet geldt echter pas vanaf 1 juli 2011 en alleen voor voornemens tot uitbreidingsinvesteringen waarvoor de Minister de noodzakelijkheid heeft vastgesteld. Deze wet heeft geen terugwerkende kracht.

Uitbreidingsinvesteringen van vóór 1 juli 2011 zijn niet volgens de nieuwe procedure beoordeeld.

Voor die uitbreidingsinvesteringen zou in het methodebesluit alsnog regulering moeten komen.

Erger nog is dat wat er in het ontwerpmethodebesluit voor 2010-2013 staat, onjuist is en potentieel heel grote gevolgen kan hebben. De NMa gaat ervan uit dat alleen de CAPEX gedurende de

reguleringsperiode wordt vergoed en niet de OPEX. Dat onderscheid tussen het wel vergoeden van de CAPEX en het niet-vergoeden van de OPEX vindt geen enkele steun in de wetstekst of de parlementaire geschiedenis, waarin zonder onderscheid wordt gesproken over ‘de’ kosten, dus CAPEX én OPEX. Er is bovendien geen enkele inhoudelijke rechtvaardiging te geven voor het wel tussentijds vergoeden van de CAPEX, maar niet van de OPEX. Voor het kunnen doen van

investeringen is het van wezenlijk belang dat ook de OPEX gedurende de reguleringsperiode wordt vergoed.

Het derde punt met betrekking tot de uitbreidingsinvesteringen is dat de NMa daarvan in haar ontwerpmethodebesluiten een onjuiste definitie hanteert. In die zin onjuist dat hij afwijkt van de definitie ervan in de MR Melding en in de Memorie van Toelichting bij de eerder genoemde recente wetswijziging. Deze definitie is breder dan de door de NMa in haar ontwerpmethodebesluit

gehanteerde definitie. In de MR Melding en de Memorie van Toelichting wordt expliciet aangegeven dat naast uitbreiding van de lengte of de capaciteit ook uitbreiding van de

functionaliteit wordt gezien als een uitbreidingsinvestering. Dat is in de ontwerpmethodebesluiten niet terug te lezen. Afwijkende definities zijn als zodanig onwenselijk, maar daarnaast is het volgens GTS inhoudelijk juister om ook een verbetering van functionaliteit te zien als een uitbreiding van het net.

Hoogte WACC .

De NMa heeft uitgaande van een rapport van Oxera voor beide reguleringsperiodes opnieuw de

WACC vastgesteld. Over dit rapport van Oxera en de vaststelling van de WACC door de NMa heeft

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Meerjarenplan 2020-2025 (versie 2022/0) van het Autonoom Gemeentebedrijf Nazareth bestaande uit een strategische nota, een financiële nota en een toelichting bij de financiële

Artikel 2 - De vertegenwoordiger, raadslid Dirk Vos, of plaatsvervangend vertegenwoordiger, raadslid Koen De Bleeckere, van de gemeente te mandateren om op de algemene vergadering

Het deel van het beleidsrapport aanpassing meerjarenplan 2020-2025 zoals vastgesteld door de raad voor maatschappelijk welzijn goed te keuren zoals vastgesteld door de raad

Voor de laatste stand van zaken kijkt u op onze website www.albrandswaard .nl bij 'gemeenteraad en formele

De heer Rustebiel: Dit is ook een beetje een technische vraag, maar ik kan me heel goed voorstellen dat als je het aardgasnet netwerk eruit haalt en een warmtenet aanlegt, dan kun

Gevraagd besluit: Een verklaring van geen bedenkingen afgeven voor de bouw van een woning op het perceel Zwetdijk 3 te Zuidlaren met toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3

Het Dagelijks Bestuur heeft ook enkele adviezen en brieven geschreven, zijnde een advies mbt het politiereglement en een brief uit eigen initiatief met betrekking tot de Recreatieve

"OFGV en de provincie hebben een dienstverleningsovereenkomst (DVO) gesloten waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waaronder OFGV taken uitvoert voor de provincie en over de vraag