• No results found

Arbeidsmarktmonitor metalektro 2003

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Arbeidsmarktmonitor metalektro 2003"

Copied!
109
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Arbeidsmarktmonitor metalektro 2003

Citation for published version (APA):

de Grip, A., van Loo, J. B., & Sieben, I. J. P. (2004). Arbeidsmarktmonitor metalektro 2003. (ROA Reports;

No. 2). Maastricht: Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, Faculteit der Economische Wetenschappen.

Document status and date:

Published: 01/01/2004

Document Version:

Publisher's PDF, also known as Version of record

Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record.

People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.

• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.

• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.

Link to publication

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research.

• You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:

www.umlib.nl/taverne-license

Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us at:

repository@maastrichtuniversity.nl

providing details and we will investigate your claim.

Download date: 04 Dec. 2019

(2)

Arbeidsmarktmonitor Metalektro 2003

ROA-R-2004/2

Andries de Grip Jasper van Loo Inge Sieben

Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde Universiteit Maastricht

Maastricht, april 2004

(3)

ISBN 90-5321-387-2 Sec04.019.doc

(4)

Inhoud

Bladzijde

Voorwoord i

Managementsamenvatting iii

1 Dynamiek in de Metalektro 1

1.1 De conjuncturele dip 1

1.2 Blijft het werk in Nederland? 6

1.3 Naar een toenemende kwaliteit van de productie 9

2 De structuur van de werkgelegenheid 15

2.1 Bedrijven in de Metalektro 15

2.2 Werknemers in de Metalektro 20

2.3 Belangrijkste beroepen en opleidingen 24

3 Instroom, doorstroom en uitstroom van personeel 27

3.1 Het totaalbeeld in de afgelopen twee jaar 27

3.2 De instroom van nieuwe werknemers daalt 28

3.3 Uitstroom in de Metalektro 31

3.4 Werkgelegenheidsontwikkeling en dynamiek 32

3.5 Doorstroom van personeel 35

4 Krimpende werkgelegenheid en toch vacatures? 37

4.1 Krimpende werkgelegenheid 37

4.2 Vacatures 39

4.3 Problemen bij het vervullen van vacatures 43

4.4 Werving, selectie en interne aanpassingen 46

5 De noodzaak van scholing 51

5.1 Waarom scholing? 51

5.2 Scholing in de Metalektro 58

5.3 Het bevorderen van scholing 63

6 HRM-beleid en employability 71

6.1 Het belang van een goed HRM-beleid 71

6.2 HRM in de Metalektro 72

6.3 De relatie met employability 74

6.4 Een vergelijking met twee andere industriële sectoren 78

7 De Metalektro in de toekomst 81

7.1 Hoe ziet de arbeidsmarkt in de Metalektro er in de komende jaren

uit? 81

7.2 Technische werknemers met pensioen: en dan? 87

7.3 Agenda voor de toekomst 90

(5)
(6)

Voorwoord

In opdracht van de Stichting A+O is begin 2002 de Arbeidsmarktmonitor Metalektro opgezet. Deze monitor geeft inzicht in de actuele en toekomstige ontwikkelingen die van belang zijn voor de Metalektro, zowel op landelijk als op regionaal niveau. Dit rapport vormt de afsluiting van de tweede jaarcyclus van deze monitor. Het rapport presenteert de belangrijkste resultaten uit twee informatiebronnen: het speciaal voor deze monitor opgezette Werkgeverspanel Metalektro en de beschikbare actuele landelijke arbeidsmarktinformatie over (en trends in) de personeelsopbouw van de verschillende bedrijfssectoren binnen de Metalektro en van de verwachte knelpunten in de personeelsvoorziening. Op een aantal punten wordt dit aangevuld met informatie uit enkele andere bronnen.

In het Werkgeverspanel Metalektro beantwoordt een representatieve groep bedrijven uit de Metalektro ieder kwartaal – via Internet – vragen over de in- en uitstroom van personeel en de openstaande vacatures. Daarnaast geven zij informatie over belangrijke veranderingen in hun bedrijf, werving en selectie, de inzetbaarheid van personeel, scholing en het gevoerde HRM-beleid.

Bij de start van het panel in januari 2002 zijn alle Metalektrobedrijven, die aangesloten zijn bij de werkgeversorganisatie FME-CWM en vallen onder de CAO Metalektro, benaderd om deel te nemen aan het werkgeverspanel Metalektro. Van de ruim 1.200 bedrijven reageerden er 345 positief. In de loop van 2002 en 2003 heeft een aantal bedrijven zich afgemeld (paneluitval), maar zijn er ook enkele nieuwe bedrijven bijgekomen. Ook is er in het najaar van 2003 een nieuwe uitnodi- ging naar alle Metalektrobedrijven gestuurd om mee te doen aan het panel. Het aantal bedrijven dat een vragenlijst heeft ingevuld varieert van 173 bedrijven in het eerste kwartaal van 2003 tot 119 bedrijven in het vierde kwartaal van 2003. Ook is er in november 2003 via Internet een vragenlijst voorgelegd aan een lid van het management of directie van de Metalektrobedrijven die aan het panel deelnemen.

Uiteindelijk hebben 104 bedrijven de vragenlijst van deze managementmeting ingevuld.

Om na te gaan of de gegevens van deelnemende bedrijven representatief zijn voor alle bedrijven in de Metalektro, is gekeken naar de bedrijfsomvang, bedrijfssector en regio van de bedrijven. Op basis van deze drie kenmerken zijn de gegevens van de deelnemende bedrijven gewogen. Deze techniek zorgt ervoor dat de represen- tativiteit van het Werkgeverspanel Metalektro bewaakt is. Om vervolgens uitspraken te kunnen doen over bijvoorbeeld het totaal aantal vacatures dat in de Metalektro openstaat, is het aantal vacatures dat bij de deelnemende bedrijven openstaat opgehoogd. Deze ophoging van vacaturecijfers komt overeen met de procedure die het CBS volgt in hun vacature-enquête. Dit heeft als voordeel dat we de ontwikkeling kunnen schetsen van het totaal aantal vacatures in de Metalektro. Ook bij de cijfers over de in- en uitstroom van werknemers in de Metalektro is een ophoging tot totalen voor de hele sector toegepast.

(7)

ii

De uitkomsten van de metingen van het Werkgeverspanel Metalektro worden elk kwartaal gepubliceerd in een door de Stichting A+O uitgegeven nieuwsbrief.

Daarnaast ontvangen de bedrijven die deelnemen aan het werkgeverspanel bij iedere meting een “bedrijfsfoto”. In dit benchmarkinstrument wordt de positie van het eigen bedrijf vergeleken met het algemene beeld van de bedrijfstak.

Behalve door de auteurs is er bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeids- markt (ROA) aan dit rapport meegewerkt door Sander Dijksman. We willen graag de leden van de regiecommissie Metalektro bedanken voor hun constructieve commentaar tijdens het gehele proces: Hilde ter Doest (Stichting A+O), Rien Smit (FME-CWM), Patricia Faber (FNV bondgenoten), Ivo Kuijpers en Quirien van Ojen (Orbis Arbeid en Sociale Zekerheid BV) en Maarten Brouwer (CentERdata). Het veldwerk voor het werkgeverspanel Metalektro is uitgevoerd door Maarten Brouwer, Martijn van de Locht en Vera Toepoel van CentERdata. Elly Schotmans (FME-CWM) was behulpzaam bij het opzoeken van achtergrondgegevens van bedrijven. Ten slotte bedanken we Klaas Roskam (Draka), Bert Jacques (Siemens Nederland) en Jan Rozema (Polynorm NV) voor het testen van de vragenlijsten.

(8)

Managementsamenvatting

De conjuncturele dip

De Nederlandse economie bevindt zich nog steeds in een stevige recessie, die duidelijk dieper is dan de recessie in het begin van de jaren negentig. Een sterk conjunctuurgevoelige sector als de Metalektro-industrie heeft hier de afgelopen jaren dan ook flink van te lijden gehad. Met name in de elektrotechnische industrie was er sprake van een sterke terugval van het afzetvolume, vooral vanwege de crisis in de ICT sector en de sterke terugval van de export. Ook de instrumenten en optische industrie en de transportmiddelenindustrie kampten met een daling van de afzet. Het is opmerkelijk dat vooral bij veel kleinere bedrijven de afgelopen jaren de afzet daalde.

De meeste bedrijven in de Metalektro zijn echter weer wat optimistischer over de afzetgroei in 2004. Daarbij verwachten de bedrijven in de basismetaal en de transportmiddelenindustrie de hoogste afzetgroei. De verwachte afzetgroei in de Metalektro moet zoals gebruikelijk vooral van de exportgroei komen (+ 4,5%), al verwachten de bedrijven ook een lichte groei van de vraag op de binnenlandse afzetmarkt (+2%). Dit optimisme stemt overeen met de verwachtingen van de bedrijven in andere Europese landen. Zo verwachten de Duitse Metalektrobedrijven voor 2004 een groei van hun afzetvolume met 2,3%.

Door de krimp van het productievolume en de voortschrijdende productiviteitsstijging is de werkgelegenheid in de Metalektro de afgelopen jaren flink afgenomen. Het sterkst was de krimp van het personeelsbestand in de elektrotechnische industrie en de transportmiddelenindustrie. De verwachte opleving van de afzet in 2004 zal zich ook nog niet weerspiegelen in het weer aantrekken van de werkgelegenheid.

Integendeel, er zal nog duidelijk sprake zijn van het naijleffect van de afgelopen recessiejaren. De productiecapaciteit van de meeste bedrijven is immers nog te groot in verhouding tot de verwachte afzet.

Schommelingen in de afzet blijken dan ook voor een belangrijk deel door de bedrijven zelf te worden opgevangen: overtollig personeel wordt gewoon in dienst gehouden tot de conjunctuur weer aantrekt. Opmerkelijk is ook dat de Metalektro- bedrijven bij een sterke groei van de afzet geneigd zijn meer personeel aan te trekken, dan ze bij een even grote daling van de afzet zouden afstoten. Dit illustreert dat het sterk inkrimpen van het personeelsbestand vaak een kostbare zaak is. Hierbij kan men denken aan de directe kosten van ontslag, maar ook aan de kosten die het bedrijf moet maken, wanneer er nieuw personeel moet worden aangetrokken als de conjunctuur weer aantrekt. Hierdoor is er dan ook bij slechts 10% van de bedrijven die te maken hebben met een dalende afzet, sprake van gedwongen ontslagen. Veel vaker gaan bedrijven over tot herplaatsing van het personeel, terwijl 8% van de bedrijven ook overgaat tot detachering van het eigen personeel bij andere bedrijven.

(9)

iv

Blijft het werk in Nederland?

De wereld waarin de Nederlandse Metalektro industrie zich beweegt is de laatste jaren sterk veranderd. Bij alle onderdelen van de ‘waardeketen’ wordt steeds meer de vraag gesteld wat de beste vestigingsplaats is voor deze activiteiten. Aan de andere kant is er ook een sterke clustervorming in de Metalektro-industrie. Nogal wat bedrijven zijn toeleverancier van grotere bedrijven, die ook in Nederland gevestigd zijn. Deze clustervorming kan het voor bedrijven aantrekkelijk maken om in Nederland gevestigd te blijven. Het betekent echter ook dat er als een belangrijk bedrijf besluit om de productie naar het buitenland te verplaatsen, andere bedrijven kunnen worden meegezogen. Hierdoor kan er een domino-effect optreden. Wat dit betreft is het verontrustend dat de Nederlandse Metalektro-industrie, mede als reactie op de toenemende concurrentie uit deze landen, er steeds meer toe over gaat productiefaciliteiten naar Centraal- en Oost-Europa te verplaatsen. Hierbij gaat het vooral om bedrijven die actief zijn in de metaalproductenindustrie en de machine- industrie.

De veel lagere loonkosten in deze landen vormen voor veel bedrijven de belangrijkste reden voor het verplaatsen van de activiteiten naar deze landen.

Andere bedrijven geven ook aan dat de beschikbaarheid van voldoende gekwali- ficeerd personeel een reden is om zich in deze landen te vestigen. Er zijn echter ook nog steeds voldoende redenen die het voor Metalektrobedrijven aantrekkelijk maken om in Nederland gevestigd te blijven. Drie van de vier bedrijven geeft dan ook aan geen plannen te hebben voor het verplaatsen van de productie. Een drietal factoren draagt er in belangrijke mate toe bij dat deze bedrijven in Nederland willen blijven produceren: het (goede) niveau van het technisch personeel in Nederland, de nabijheid van belangrijke afzetmarkten en de in het verleden gedane investeringen.

Voor een kwart van de bedrijven maakt ook de nabijheid van R&D activiteiten het aantrekkelijk om in Nederland gevestigd te zijn. Deze concurrentievoordelen staan momenteel echter ook onder druk. Het meest duidelijk is dit het geval bij het aanbod van voldoende goed opgeleid technisch personeel. Het is wat dit betreft van groot belang dat het Deltaplan Bèta-techniek een impuls zal weten te geven aan de belangstelling voor de bèta-techniek opleidingen.

Naar een toenemende kwaliteit van de productie

Voor de concurrentiepositie van de Nederlandse Metalektro-industrie is het ook van groot belang dat Nederland zich steeds meer ontwikkelt als een kenniseconomie, die zich richt op het produceren en vermarkten van hoogwaardige producten en diensten. Bedrijven die zich hierop toeleggen concurreren primair op basis van de kwaliteit van hun producten en dienstverlening. Ze moeten beschikken over goed opgeleid personeel dat weet om te gaan met de meest moderne technologie. Hun personeel moet naast vaktechnische kennis en vaardigheden ook beschikken over voldoende communicatieve vaardigheden en oog hebben voor de wensen van de klanten.

(10)

De innovativiteit van de Nederlandse Metalektro-industrie blijkt zich in positieve zin te ontwikkelen. Zo is in 2002 44% van de bedrijven nieuwe producten gaan produceren.

In 2001 was dat nog maar bij 36% van de bedrijven het geval. Het aanbieden van nieuwe producten leidt bij tweederde van de bedrijven tot een duidelijke upgrading van het niveau van het werk. Opmerkelijk is ook dat productvernieuwing, in tegenstelling tot wat nogal eens wordt gedacht, er bij een kwart van de bedrijven toe heeft geleid dat functies meer specialistisch worden.

Daarnaast voerde één op de drie bedrijven een belangrijke technologische vernieuwing in het productieproces door. In 2001 was dit slechts bij 18% van de bedrijven het geval. Vooral de kleinere bedrijven zijn op dit punt veel innovatiever geweest. Vernieuwingen van het productieproces leiden meestal tot een productivi- teitsstijging, waardoor er met minder mensen meer geproduceerd kan worden. In ruim eenderde van de bedrijven die vernieuwingen in het productieproces door- voerden is het personeelsbestand dan ook gekrompen. Bij ruim een kwart van de bedrijven heeft de vernieuwing van het productieproces echter juist geleid tot een uitbreiding van het personeel. Ook productieprocesvernieuwingen leiden vaak tot een upgrading van het niveau van het werk en meer specialistische functies.

Het belang van goed inzetbaar personeel

Voor de concurrentiepositie van de Metalektrobedrijven is het ook belangrijk dat het personeelsbestand flexibel is. Het is daarom niet verrassend dat veel bedrijven gedetacheerd personeel inhuren en ook van hun personeel verwachten dat ze af en toe bereid zijn om over te werken.

Daarnaast moeten bedrijven kunnen beschikken over een goed opgeleid personeelsbestand. Wat dit betreft is het opmerkelijk dat er in de Metalektro nog steeds veel mensen werkzaam zijn die niet beschikken over wat doorgaans wordt aangeduid als een ‘startkwalificatie’ voor de arbeidsmarkt op MBO-2 niveau. Een aanzienlijk deel van het personeel heeft slechts basisonderwijs of een opleiding op VMBO niveau. Aangenomen mag worden dat deze mensen in de praktijk doorgaans toch voldoende functioneren. Dit wijst er op dat er met name bij deze werknemers in de Metalektro-industrie duidelijk potentieel aanwezig is voor het opzetten van EVC projecten. Gezien de voortschrijdende upgrading van de voor het werk in de Metalektro vereiste competenties, is het van groot belang dat op deze manier de competenties van het personeel transparanter gemaakt worden. Bovendien geeft EVC de betrokkenen vaak een stimulans om aanvullende scholing te gaan volgen.

Ook blijkt dat Metalektrobedrijven de kennis die ze in huis hebben lang niet altijd volledig gebruikten. Vooral de kennis en vaardigheden van ondersteunend personeel en werknemers in functies op het gebied van ontwikkeling en engineering wordt vaak slechts beperkt ingezet. Veel bedrijven zijn zich overigens wel bewust van deze onderbenutting van hun kennispotentieel. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat het gebruik van de kennis van het personeel dat betrokken is bij ontwikkeling en engineering is gestegen.

(11)

vi

Voor de meeste bedrijven is de inzetbaarheid van het technisch personeel van groot belang. Vrijwel alle Metalektrobedrijven geven aan dat ze de inzetbaarheid van het technisch personeel proberen te verhogen. Dat gebeurt zowel door bij- of omscholing, als door het personeel in aanraking te laten komen met nieuwe taken en het stimuleren van functiewisselingen.

Ondanks het grote belang dat men hecht aan een goede inzetbaarheid van het personeel, blijkt dat niet alle bedrijven inzetbaarheid van hun personeel ook daadwerkelijk benutten. Zo geeft meer dan één op de vier bedrijven aan dat zij hun personeel zelden of nooit voor andere taken inzetten. Overigens zijn er op dit punt wel verschillen tussen functiecategorieën. Zo wordt het uitvoerend technisch personeel wel in veel bedrijven ingezet voor taken die niet direct tot hun functie behoren. De benutting van de inzetbaarheid van leidinggevende technici ligt echter wat lager. De overigens in de praktijk beperkte inzetbaarheid van werknemers die betrokken zijn bij ontwikkeling en engineering wordt in de Metalektro het minst benut.

De in-, door- en uitstroom van personeel

In 2002 en 2003 is de totale werkgelegenheid in de Metalektrobedrijven met ruim 14.000 werknemers gedaald. Hoewel de werkgelegenheid ook al in 2002 terugliep, zien we in 2003 een duidelijk neergaande trend: in ieder kwartaal was de werkgelegenheidsdaling groter dan het kwartaal ervoor. De personeelsuitstroom had in 2003 een minder trendmatig verloop: In de eerste helft van 2003 daalde de uitstroom licht; in het derde kwartaal was de uitstroom hoger en in het laatste kwartaal van 2003 was er weer sprake van een daling.

Het valt overigens op dat in het laatste kwartaal van 2003 zowel de instroom als de uitstroom behoorlijk daalden. De instroom is het sterkst gedaald voor uitvoerende technici en ondersteunend personeel. Voor deze functies was de personeelsinstroom in het vierde kwartaal van 2003, in vergelijking met het eerste kwartaal, meer dan gehalveerd. Ook de instroom van hoger opgeleid technisch personeel is in de loop van 2003 duidelijk afgenomen.

Het aandeel van de schoolverlaters in de personeelsinstroom is opmerkelijk laag. De meeste nieuwe werknemers in de Metalektro zijn afkomstig van een ander bedrijf binnen of buiten de Metalektro. Dit weerspiegelt de voorkeur van de bedrijven om bij vacatures werknemers met werkervaring aan te trekken. Deze voorkeur is goed te verklaren: Voor schoolverlaters bedraagt de gemiddelde inwerktijd bijna een jaar, terwijl werknemers met werkervaring gemiddeld slechts 4 maanden inwerktijd nodig hebben om hun nieuwe functie onder de knie te krijgen.

Bijna de helft van de personeelsuitstroom vond plaats door gedwongen ontslag, of het aflopen van een tijdelijk arbeidscontract. Het aandeel van dit onvrijwillig ontslag in de totale personeelsuitstroom is in 2003, in vergelijking met het jaar daarvoor, met circa 10%-punt gestegen. Ongeveer een kwart van de werknemers die uitstroomden gingen met (vervroegd) pensioen. De trendmatige stijging van het aandeel van de pensioengangers in de totale personeelsuitstroom heeft zich in 2003 duidelijk

(12)

voortgezet: in 2003 gingen ruim 1.000 werknemers méér met (pre)pensioen dan in het jaar daarvoor. Dit weerspiegelt de voortschrijdende vergrijzing van het perso- neelsbestand in veel Metalektrobedrijven. Het vrijwillig ontslag is daarentegen in 2003 verder afgenomen. Dit geeft aan dat werknemers in minder goede omstandig- heden minder vaak vrijwillig van baan veranderen.

Evenals in 2002, is de instroom van nieuwe werknemers bij alle functiecategorieën in alle kwartalen van 2003 achtergebleven bij de uitstroom. Dit betekent dat de werkgelegenheid in 2003 in alle functiecategorieën is gedaald. Voor de uitvoerende technici was de daling in de werkgelegenheid het sterkst.

Het is opmerkelijk dat er in 2003 binnen de bedrijven veel meer personeel is doorgestroomd naar een andere functie dan in 2002. De totale doorstroom in 2003 is bijna verdubbeld tot meer dan 3.000 medewerkers. Het grootste deel van de door- stroom heeft betrekking op personeel dat doorstroomde naar een andere technische functie op een gelijk of hoger niveau. Deze toename zal voor een groot deel het gevolg zijn van de herplaatsing van personeel in bedrijven die te kampen hebben met een dalende afzet. De toegenomen horizontale en verticale doorstroom kan overigens de employability van het personeel verder vergroten.

Krimpende werkgelegenheid en toch vacatures

In 2003 is de werkgelegenheid in de helft van de Metalektrobedrijven afgenomen. De daling in de werkgelegenheid heeft vooral betrekking op de uitvoerende technische beroepen. Bedrijven met een krimpende werkgelegenheid, reageren hier meestal op door een vacaturestop af te kondigen en tijdelijke contracten niet te verlengen. Ook worden werknemers vaak naar andere functies binnen het bedrijf overgeplaatst.

Ruim een kwart van de Metalektrobedrijven met een krimpende werkgelegenheid gaat over tot gedwongen ontslagen.

Ondanks de krimpende werkgelegenheid, staan er nog rond de 3.000 vacatures in de Metalektro open. Wel is het totaal aantal vacatures in de eerste drie kwartalen van 2003 afgenomen. In het vierde kwartaal is er echter weer sprake van een lichte opleving van het aantal vacatures. Met name voor het leidinggevend technisch personeel trekt het aantal vacatures weer duidelijk aan. Opvallend is dat bij ruim een kwart van de bedrijven met een krimpende werkgelegenheid, tegelijkertijd ook vacatures openstonden. Omdat in het merendeel van deze bedrijven het reguliere personeelsverloop groter is dan de krimp, hebben de openstaande vacatures met name betrekking op de vervangingsvraag. Alleen in het laatste kwartaal van 2003 is dit niet het geval. Hieruit valt af te leiden dat bedrijven in die periode behoefte hadden aan personeel met andere kennis en vaardigheden dan het personeel dat ze in dienst hebben.

De meeste vacatures in de Metalektro hebben betrekking op functies voor technici van MBO niveau of hoger. Het aantal vacatures voor laag- en ongeschoold technisch personeel is in 2003 verder gedaald. Dit illustreert dat er in de Metalektro steeds minder vraag is naar laaggeschoolde arbeid, als gevolg van de upgrading van

(13)

viii

kwalificatie-eisen, vanwege technologische of organisatorische veranderingen van het productieproces, of omdat bedrijven dit soort werkzaamheden steeds meer uitbesteden naar lagelonenlanden.

Het is opmerkelijk dat bedrijven hun vacatures voor technisch personeel niet sneller kunnen opvullen nu de arbeidsmarkt minder krap geworden is. In tegendeel, de bedrijven in de Metalektro hebben vaker met moeilijk vervulbare vacatures te kampen dan in 2002. Bijna de helft van de vacatures heeft betrekking op functies waarvoor het aanbod van geschikt personeel tekort schiet. Eén op de tien bedrijven geeft aan veel problemen te hebben met het vinden van technisch personeel. Het is echter opvallend dat de bedrijven met veel vacatures minder problemen hebben bij het vinden van geschikt technisch personeel. Waarschijnlijk besteden deze bedrijven meer aandacht aan hun wervingsbeleid, waardoor men minder problemen ondervindt bij het vinden van geschikt personeel.

In de huidige ruimere arbeidsmarkt blijken bedrijven bij het aantrekken van nieuw personeel ook duidelijk minder vaak concessies te doen. Zo gaan bedrijven er in 2003 minder vaak dan in 2002 toe over om mensen met minder ervaring, een lager opleidingsniveau of een andere opleidingsrichting aan te stellen, dan men aanvankelijk beoogde. Ook gaan bedrijven minder vaak over tot het bieden van hogere salarissen of het aanbieden van betere, CAO overstijgende arbeidsvoor- waarden.

De noodzaak van scholing

Scholing is in de Metalektro van groot belang. Het overgrote deel van de Metalektro- bedrijven is zich dan ook duidelijk bewust van de noodzaak hun personeel voldoende te scholen. Deze noodzaak is wellicht het meest evident wanneer er sprake is van tekorten aan bepaalde kennis of vaardigheden. In het algemeen is het goed gesteld met de competenties van het technisch personeel in de Metalektro. Het is echter wel verontrustend dat één op de tien bedrijven aangeeft dat hun technisch personeel met een groot tekort aan vaktechnische vaardigheden kampt. Een ander punt van zorg is dat relatief veel bedrijven aangeven dat het bij hun technisch personeel de competenties op het terrein van ‘communicatie’, ‘probleemoplossend vermogen’, en

‘leidinggeven’ tekortschieten. Deze problemen worden verergerd door het toene- mend belang dat de bedrijven hechten aan het probleemoplossend vermogen en de communicatieve vaardigheden van hun personeel.

Competentietekorten kunnen onder andere ontstaan wanneer bedrijven over gaan tot de productie van nieuwe producten of hun productieproces innoveren. Om op deze ontwikkelingen in te spelen, staan bedrijven twee opties ter beschikking, die men zou kunnen typeren als een make or buy beslissing. De meeste Metalektrobedrijven kiezen daarbij voor de ‘make’ strategie. Dit betekent dat bedrijven hun personeel scholing laten volgen waarin men zich de vereiste kennis en vaardigheden eigen kan maken. Veel minder bedrijven hanteren de ‘buy’ strategie: het aantrekken van nieuw adequaat gekwalificeerd personeel. Bedrijven hanteren deze buy strategie met name wanneer technische functies in het bedrijf steeds specialistischer worden. Kennelijk

(14)

is er dan behoefte aan specialisten die men niet in voldoende mate in huis heeft en ook niet door aanvullende training intern kan ontwikkelen. Ten slotte neemt minder dan één op de tien bedrijven helemaal geen maatregelen om met technologische en organisatorische veranderingen in het bedrijf om te gaan. Deze bedrijven kiezen kennelijk voor een ‘laissez-faire’ beleid. Waarschijnlijk heeft dit op de korte termijn geen al te grote effecten voor de concurrentiepositie het bedrijf. Op de wat langere termijn kunnen er echter wel problemen ontstaan en zal het voor deze bedrijven moeilijk zijn om zich op hun afzetmarkten te kunnen handhaven.

In bijna 80% van de bedrijven volgt het technisch personeel interne cursussen.

Externe cursussen worden in nog meer bedrijven gevolgd. Deze percentages zijn ongeveer gelijk aan die in 2002, toen het in veel bedrijven economisch gezien nog wat beter ging. Opvallend in dit opzicht is dat bedrijven die met een krimpende werkgelegenheid te maken hebben, even vaak cursussen aan hun technisch personeel aanbieden dan bedrijven met een stabiele of zelfs stijgende werkgelegenheid. Cursussen op het gebied van vaktechnische vaardigheden zijn het meest populair. Daarnaast worden er veel IT-cursussen en cursussen gericht op het vergroten van het probleemoplossend vermogen gevolgd.

Tweederde van de Metalektrobedrijven geeft aan dat er factoren zijn die de cursusparticipatie van het technisch personeel belemmeren. Vooral het kostenaspect is een grotere belemmering gaan vormen. Gemiddeld wordt er € 2.100,- per getrainde werknemer aan cursussen uitgegeven. Ook is het soms een belemmering dat het volgen van een cursus veel tijd kost, of dat de cursus op een ongunstig tijdstip plaatsvindt. Andere bedrijven geven aan dat hun personeel soms helemaal niet geïnteresseerd is in het volgen van een cursus. Met name in de kleine bedrijven is er vaak geen goede opleidingscultuur.

Veel bedrijven in de Metalektro maken gebruik van verschillende regelingen en subsidies om de scholingskosten te beperken. 85% van de bedrijven maakt gebruik van de scholingsaftrek van de fiscus. 60% heeft subsidies van de Stichting A+O ontvangen. De subsidies van het Europees Sociaal Fonds (ESF) concentreren zich bij een veel kleinere groep bedrijven. Slechts 5% van de Metalektro bedrijven profiteert van deze subsidies. Het blijkt dat kleine bedrijven minder vaak van subsidies gebruik maken dan grote bedrijven. Wellicht beschikken zij niet over de juiste resources in de vorm van goede informatie en beschikbaar personeel om hun aanvragen in te dienen. Daarnaast loont het aanvragen van subsidies ook meer voor grote bedrijven, omdat het meestal om grotere bedragen gaat. Bedrijven die subsidies van de Stichting A+O ontvangen, bekostigen hiermee ongeveer 20% van hun totale scholingskosten. Hetzelfde geldt voor bedrijven die subsidies van het ESF verkrijgen. De A+O en ESF subsidies blijken overigens met name de externe cursusparticipatie te bevorderen.

Bedrijven kunnen de scholing van hun werknemers ook bevorderen door een gericht HRM beleid te voeren. Zo kan de cursusparticipatie op bedrijfsniveau vergroot worden door de inzet van een bedrijfsopleidingsplan en door carrièreplanning.

Wanneer een bedrijf eenmaal aan scholing doet, kan de deelname aan interne

(15)

x

cursussen binnen het bedrijf toenemen als er scholingsgesprekken plaatsvinden, persoonlijke ontwikkelingsplannen (POP’s) worden opgesteld, en er aandacht is voor carrièreplanning en functieroulatie, of wanneer er gebruik gemaakt wordt van een competentie- of vaardighedenmatrix. Carrièreplanning is overigens ook een belangrijk instrument om meer technische werknemers aan externe cursussen te laten deelnemen.

Het belang van Human Resource Management

De complexe structuur van veel productieprocessen in de Metalektrobedrijven en de sterke internationale concurrentie vereisen een optimaal inzetbaar personeelsbe- stand, waarvan de competenties up-to-date zijn. Daarom is het niet verrassend dat het Human Resource Management (HRM) tegenwoordig in veel Metalektrobedrijven een centrale plaats inneemt in het strategisch beleid. Een gedegen HRM-beleid heeft immers op vele terreinen aantoonbare voordelen. Zo zorgt het opleiden van de werknemers er voor dat het bedrijf kan beschikken over de kennis en vaardigheden die nodig zijn om optimaal profijt te trekken van de mogelijkheden die technologische en organisatorische innovaties bieden om de concurrentiepositie van het bedrijf te versterken. Een goed HRM beleid draagt bovendien bij aan het behoud van personeel; het zogenaamde “binden en boeien”. Instrumenten zoals carrièreplanning, persoonlijke ontwikkelingsplannen en functieroulatie zorgen ervoor dat werknemers de kans krijgen om zich tijdens hun loopbaan verder te ontwikkelen en door te groeien. Dergelijke instrumenten kunnen ook belangrijk zijn bij de werving van nieuw personeel, doordat bedrijven die veel aandacht besteden aan het HRM-beleid tevens aantrekkelijke werkgevers zijn.

Het overgrote deel van de Metalektrobedrijven blijkt ook in mindere goede economische omstandigheden veel aandacht te besteden aan hun HRM-beleid. Wat betreft de concrete invulling van het HRM-beleid blijkt dat er in bijna zeven op de tien bedrijven naast geregeld werkoverleg, ook functioneringsgesprekken en beoor- delingsgesprekken worden gevoerd. Ook het aanbieden van opleidingsfaciliteiten en het opstellen van bedrijfsopleidingsplannen is populair. Hoewel nog weinig bedrijven EVC toepassen, is het percentage bedrijven dat dit doet wel verdubbeld naar 4% in 2003. Een opvallende ontwikkeling is echter wel dat de evaluatie en planning van scholingsactiviteiten door middel van scholingsgesprekken sterk is toegenomen, terwijl minder bedrijven nog aan al hun technische werknemers opleidingsfaciliteiten aanbieden. Blijkbaar wordt er meer aandacht besteed aan het vinden van passende scholing en worden de investeringen in opleidingen ook beter geëvalueerd. De scholing kan daardoor gerichter plaatsvinden en ook beter worden gerelateerd aan de ondernemingsdoelstellingen. Deze professionalisering van het HRM beleid zal het rendement van het opleidingsbeleid waarschijnlijk vergroten.

Hoe goed het HRM-beleid van de bedrijven ook is, de inspanningen gericht op het inzetten en versterken van het menselijk kapitaal moeten voor een belangrijk deel ook komen van het personeel zelf. Het overgrote deel van de bedrijven vindt dan ook dat er bij de employability van het personeel sprake is van een gedeelde verantwoor- delijkheid van de werknemer en het bedrijf.

(16)

De HRM-inspanningen van bedrijven blijken ook een duidelijke invloed te hebben op de inzetbaarheid van het personeel. Zo bevorderen het bedrijfsopleidingenplan, beoordelingsgesprekken en het voeren van geregeld werkoverleg de inzetbaarheid van het uitvoerend technisch personeel. Bij het leidinggevend personeel en de werknemers die betrokken zijn bij ontwikkeling en engineering, wordt de inzetbaar- heid vooral vergroot door de aanwezigheid van betere opleidingsfaciliteiten. Daar- naast blijkt dat leidinggevende technici beter inzetbaar zijn wanneer er functionerings- gesprekken gevoerd worden. Het expliciet aan de orde stellen van het functioneren van leidinggevende technici blijkt dus ook een positief effect te hebben op hun inzetbaarheid. Bij het personeel dat betrokken is bij de ontwikkeling en engineering zijn vooral persoonlijk ontwikkelingsplannen (POP’s) en functieroulatie van belang voor de inzetbaarheid.

De Metalektro in de toekomst

In de meeste sectoren van de Nederlandse industrie zal de werkgelegenheid de komende jaren verder krimpen. De werkgelegenheid in de Metalektrosector (inclusief de kleinmetaal) zal naar verwachting tussen 2003 en 2008 verder krimpen met ruim 33.000 werknemers. Dat is bijna 10% van het huidige personeelsbestand. Voor alle sectoren binnen de Metalektro wordt op de middellange termijn een dergelijke werkgelegenheidskrimp verwacht. Ondanks de dalende werkgelegenheid zijn er echter ook de komende jaren behoorlijk wat baanopeningen voor nieuw personeel te verwachten. Deze baanopeningen zijn grotendeels het gevolg van de vervangings- vraag: de vraag naar nieuwe werknemers die voor het grootste gedeelte het gevolg is van oudere werknemers die de arbeidsmarkt verlaten vanwege hun (pre)pensio- nering.

Voor 2004 verwacht 40% van de bedrijven geen problemen bij het vinden van technisch personeel, terwijl slechts 4% van de bedrijven verwacht dat de problemen zullen toenemen. Vanwege de werkgelegenheidskrimp zal de Metalektro ook op de middellange termijn slechts in beperkte mate geconfronteerd worden met knelpunten in hun personeelsvoorziening. Alleen voor elektromonteurs en medisch instru- mentenmakers worden nog grote knelpunten verwacht. Dat vertaalt zich in knel- punten voor drie opleidingstypen, waarvoor de instroom onvoldoende zal zijn om aan de totale vraag te voldoen: MBO elektrotechniek, MBO administratie en logistiek en HBO elektrotechniek.

Voor veel Metalektrobedrijven is de toekomstige uitstroom van technisch personeel door (pre-)pensionering echter een belangrijk aandachtspunt. Hoewel in iets meer dan de helft van de bedrijven de pensioenuitstroom beperkt blijft tot maximaal 5%

van het huidige personeel, geeft ook bijna 30% van de bedrijven aan dat 6 tot 10%

van hun personeelsbestand de komende vijf jaar met pensioen zal gaan. Dat levert voor een aantal bedrijven problemen op. Zes procent van de bedrijven voorziet grote problemen, terwijl ongeveer één op de vijf bedrijven aangeeft weliswaar problemen te verwachten, maar er van uit gaat dat deze wel oplosbaar zijn.

(17)

xii

Voor bedrijven die in de toekomst wel problemen bij de vervanging van gepensio- neerd technisch personeel verwachten, is het van groot belang daar nu al op in te spelen. Door nu al maatregelen te nemen kunnen de toekomstige problemen in de personeelsvoorziening verlicht of wellicht zelfs opgelost worden. Instrumenten die daarbij veelvuldig gehanteerd worden zijn: het opleiden van het personeel en het bevorderen van taakroulatie om de inzetbaarheid van het personeel te vergroten.

Agenda voor de toekomst

De belangrijkste uitdaging voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid in de Metalektro zal de komende jaren vooral betrekking hebben op kwalitatieve perso- neelsproblematiek. Dit om twee redenen:

• de voortschrijdende upgrading van het niveau van het werk;

• de voortschrijdende vergrijzing van het personeelsbestand.

De voortschrijdende vergrijzing van het technisch personeel in de Metalektro heeft in feite twee belangrijke gevolgen. In de eerste plaats betekent het dat de komende jaren het personeelsverloop vanwege pensionering sterk zal toenemen. In de tweede plaats kan het betekenen dat de komende jaren belangrijke ervaringskennis verloren gaat.

Voor de concurrentiepositie van de Nederlandse Metalektro-industrie is het de komende jaren van groot belang dat bedrijven de beschikking hebben over goed opgeleid personeel dat weet om te gaan met de meest moderne technologie. Het verhogen en up-to-date houden van het competentieniveau van het personeel in de Metalektro en het vergroten van hun inzetbaarheid zal bovendien bepalend zijn voor de mate waarin Metalektrobedrijven zich in Nederland zullen (blijven) vestigen.

De toekomstige kwalitatieve personeelsproblematiek geeft de volgende zaken een centrale plaats op de agenda voor de toekomst:

• Initiatieven als het Deltaplan Bèta-techniek, die een impuls zullen moeten geven aan de toekomstige belangstelling voor de bèta-techniek opleidingen.

• EVC projecten die de competenties van het huidige personeel meer transparant kunnen maken en stimuleren dat lager opgeleiden aanvullende scholing gaan volgen die hun inzetbaarheid in de toekomst zal vergroten.

• Blijven investeren in de bij- of omscholing van het personeel en het vergroten van de employability van het personeel.

• Verdere professionalisering van het HRM beleid, waardoor het rendement van het personeelsontwikkelingsbeleid kan worden vergroot.

• Overdracht van ervaringskennis van het oudere naar het jongere personeel, om te voorkomen dat belangrijke ervaringskennis verloren gaat.

(18)

1 Dynamiek in de Metalektro

De Metalektrobedrijven hebben de afgelopen jaren flink te lijden gehad onder de economische recessie. Ondanks de meer optimistische verwachtingen voor 2004 zal de werkgelegenheid dit jaar echter nog verder afnemen. Daarnaast speelt de vraag in hoeverre bedrijven overwegen productieactiviteiten te verplaatsen naar het buitenland. Welke factoren zijn nu bepalend om in Nederland te blijven produceren?

Van groot belang voor de concurrentiepositie in de Nederlandse Metalektro-industrie is ook de mate waarin bedrijven er in slagen hun innovativiteit te vergroten. Zowel de introductie van nieuwe producten als ook organisatorische vernieuwingen blijken vaak te leiden tot een upgrading van het niveau van het werk. Ook leidt het nogal eens tot meer specialistische functies.

1.1 De conjuncturele dip

Hoewel er reeds enig licht aan het eind van de tunnel kan worden bespeurd, bevindt de Nederlandse economie zich nog steeds in een stevige recessie, die duidelijk dieper is dan de recessie in het begin van de jaren negentig. Exporterende bedrijven hebben het moeilijk vanwege de verslechtering van de prijsconcurrentiepositie, terwijl de economische omstandigheden ook weinig prikkels geven om te investeren.1 Na de sterke groei van de economie in de tweede helft van de jaren negentig, begon de groei van de Nederlandse economie vanaf begin 2001 te stagneren. In zowel 2002 als 2003 daalde de productie van de marktsector zelfs met circa 0,75%. Voor 2004 verwacht het Centraal Planbureau weer een lichte opleving van de economie. Naar verwachting zal de groei in de productie in de marktsector in 2004 weer wat aantrekken tot zo’n 1,25%. Voor 2005 verwacht het CPB zelfs weer een econo- mische groei van 1,5%.

De werkgelegenheidsontwikkeling volgt de ontwikkeling in de economische bedrijvigheid altijd met enige vertraging. Dit werd nog verstrekt doordat er, toen de recessie inzette, in veel sectoren nog sprake was van een groot aantal openstaande vacatures. Hierdoor groeide de werkgelegenheid in 2001 nog met 1,3%. Door de krimp van het productievolume en de rationalisatie van de productieprocessen daalde het arbeidsvolume in de marktsector in 2002 met ruim 30.000 arbeidsjaren. In de eerste drie kwartalen van 2003 was er sprake van een verdere daling met maar liefst 66.000 arbeidsjaren.2

De Metalektro-industrie is zoals bekend een sterk conjunctuurgevoelige sector. Dit geldt voor vrijwel alle bedrijven in de sector. Tabel 1.1 laat zien dat de helft van de Metalektrobedrijven zelfs aangeeft in sterke mate gevoelig te zijn voor schomme- lingen in de conjunctuur. Het is dan ook evident dat de Nederlandse Metalektro- industrie flink te lijden heeft van de huidige recessie.

1. Centraal Planbureau (2003), Macro Economische Verkenning 2004, Den Haag.

2. CBS (2004), De Nederlandse conjunctuur 2004, aflevering 1, Voorburg/Heerlen.

(19)

2 Tabel 1.1

Bedrijfsvestiging gevoelig voor conjuncturele schommelingen

Conjuncturele schommelingen %

In sterke mate 46

Enigszins 47

Niet of nauwelijks 7

Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro 2003

Tabel 1.2 geeft op basis van de FME-CWM Conjunctuurenquête een meer gedetailleerd overzicht van de ontwikkeling van het afzetvolume in de verschillende sectoren binnen de Metalektro in de jaren 2002 en 2003. Ook wordt een beeld gegeven van de verwachte ontwikkelingen voor 2004. De tabel laat zien dat met name de elektrotechnische industrie in de jaren 2002 en 2003 te lijden heeft gehad van een flinke terugval van het afzetvolume, met name als gevolg van de crisis in de ICT sector en de sterke terugval van de export. Ook de instrumenten- en optische industrie kampte met een daling van de afzet. In 2002 daalde de afzet in de metaalproductenindustrie en de transportmiddelenindustrie, maar in deze sectoren trok de afzet in 2003 weer wat aan. De basismetaal kende geen terugval van het afzetvolume, hoewel de groei in 2003 slechts gering was.

Tabel 1.2

Veranderingen in afzetvolume in de verschillende sectoren binnen de Metalektro, 2002-2004

Sector 2002 2003 2004

% %

(verwachtingen)

%

Basismetaalindustrie 5,0 1,0 4,5

Metaalproductenindustrie -2,0 2,5 2,5

Machine industrie 0 -0,5 3,0

Elektrotechnische industrie -7,5 -5,5 3,0 Instrumenten- en optische industrie -0,5 -1,0 2,5

Transportmiddelenindustrie -2,0 1,0 5,0

Bron: FME-CWM Conjunctuurenquête (2002 en 2003)

Uit de cijfers van het Werkgeverspanel Metalektro blijkt dat bij ongeveer de helft van de bedrijven de omzet is gedaald. Vooral veel kleinere bedrijven hadden de afgelopen jaren met een daling van hun omzet te kampen. Bij maar liefst tweederde van de Metalektrobedrijven met een jaarlijkse omzet van minder dan € 10 miljoen was dit het geval. Van de bedrijven met een jaarlijkse omzet van meer dan € 50 miljoen had slechts 38% een omzetdaling.

Tabel 1.2 laat ook zien dat de bedrijven in alle sectoren binnen de Metalektro optimistisch zijn over de afzetgroei in 2004. Daarbij verwachten de bedrijven in de basismetaal en de transportmiddelenindustrie de grootste afzetgroei. De verwachte afzetgroei in de Metalektro moet zoals gebruikelijk vooral van een toename van de

(20)

export komen (+ 4,5%), al verwachten de bedrijven ook een lichte groei van de vraag op de binnenlandse afzetmarkten (+2%).

Het weer wat meer optimistische beeld van de Nederlandse Metelektrobedrijven over de afzetontwikkeling voor 2004 stemt overeen met de verwachtingen van de bedrijven in de andere Europese landen.3 Zo verwachten Duitse Metalektrobedrijven voor 2004 een groei van hun afzetvolume met 2,3% en Metalektrobedrijven in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk een groei van respectievelijk 1,8% en 3,3%. Het meest optimistisch is overigens de Zwitserse Metalektro-industrie, die een afzetgroei verwacht van 5,6%.

Door de krimp van het productievolume en de voortschrijdende productiviteitsstijging is de werkgelegenheid in de Metalektro de afgelopen jaren flink afgenomen. De afzetdaling in 2001 heeft daardoor waarschijnlijk nog zijn uitwerking gehad op de werkgelegenheidsontwikkeling in de jaren daarna. Bovendien volgt de werkgelegen- heidsontwikkeling altijd met enige vertraging de ontwikkeling van de afzet.

Tabel 1.3

Ontwikkeling personeelsbestand in de verschillende sectoren binnen de Metalektro, 2002-2004

Sector 2002 2003 2004

% %

(verwachtingen)

%

Basismetaalindustrie -3,5 -3,0 -2,0

Metaalproductenindustrie -2,0 -3,0 -3,0

Machine industrie 0 -4,5 -2,0

Elektrotechnische industrie -9,0 -4,5 -5,0 Instrumenten- en optische industrie 1,0 -2,0 0

Transportmiddelenindustrie -8,5 -2,5 -2,0

Bron: FME-CWM Conjunctuurenquête (2002 en 2003)

Uit tabel 1.3 blijkt dat er in 2002, met uitzondering van de machine industrie en de instrumenten- en optische industrie, in de meeste sectoren sprake was van een aanzienlijke daling van de werkgelegenheid. Het sterkst was de krimp van het personeelsbestand in de elektrotechnische industrie en de transportmiddelen- industrie. In 2003 zien we in alle sectoren een (verdere) werkgelegenheidsdaling, uiteenlopend van een daling van 2% in de instrumenten- en optische industrie tot 4,5% in de machine-industrie en elektrotechnische industrie.

De tabel laat ook zien dat de verwachte opleving van de afzet zich in 2004 nog niet zal weerspiegelen in het aantrekken van de werkgelegenheid. Integendeel, hier speelt het naijleffect van de afgelopen recessiejaren, omdat bedrijven overtollig personeel in dienst hebben gehouden, is de productiecapaciteit van de meeste bedrijven in 2004 nog te groot is in verhouding tot de verwachte afzet. Met name de

3. Orgalime, European engineering: 2003 still tough but the downturn is bottoming out, News Release No. 03.07, Brussel.

(21)

4

bedrijven in de elektrotechnische industrie verwachten nog een sterke verdere afname van hun personeelsbestand. Ook de prognoses van het CPB geven aan dat in 2004 de werkgelegenheid in de Metalektro-industrie nog verder zal afnemen. Het CPB verwacht voor 2004 een werkgelegenheidskrimp met 8000 arbeidsplaatsen.4 Effecten van de werkgelegenheidstructuur

Men kan zich afvragen of de recessie ook gevolgen heeft voor de structuur van de werkgelegenheid in de Metalektro. Daarom is aan de bedrijven gevraagd welk effect een sterke daling van de afzet heeft op de werkgelegenheid voor de verschillende functiecategorieën in hun bedrijf. Tabel 1.4 laat zien dat een afname van het afzetvolume met 25% vooral leidt tot een werkgelegenheidskrimp in de uitvoerende technische functies. Een flinke terugval van de productie heeft daarentegen slechts een zeer gering effect op de werkgelegenheid in de andere beroepscategorieën. Het lijkt er dus op dat werkenden in deze functies, afgezien van bedrijfssluitingen of fusies, doorgaans weinig gevaar lopen om in een recessieperiode hun baan kwijt te raken. De tabel laat ook zien dat een flinke terugval in de afzet zich niet direct weerspiegelt in een even grote krimp van het personeel. Bij een daling van de productie met 25% krimpt het aantal werkenden namelijk slechts met 14%. Ook is de Metalektrobedrijven gevraagd naar de toename van de werkgelegenheid bij een sterke stijging van de afzet.

Tabel 1.4

Gemiddelde toe- en afname van het personeelsbestand wanneer het afzetvolume met 25%

daalt of stijgt

Beroepscategorie Productie daalt

met 25%

Productie stijgt met 25%

Uitvoerende technische functies – – + +

Leidinggevende technische functies – +

Ontwikkeling en engineering – +

Hoger management – +

Ondersteunende, administratieve of commerciële functies – +

Totale personeel -14% +19%

Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro 2003

– – = sterk dalend, – = dalend, + + = sterk stijgend, + = stijgend

Duidelijk blijkt verder dat als de productiegroei sterk aantrekt de werkgelegenheid veel minder groeit. De beperkte invloed van de ontwikkeling van de afzet op de omvang van het personeelsbestand geeft aan dat schommelingen in de afzet voor een belangrijk deel door het bedrijf zelf worden opgevangen. Overtollig personeel wordt gewoon in dienst gehouden tot de conjunctuur weer aantrekt. Opmerkelijk is overigens ook dat de bedrijven bij een sterke groei van de afzet geneigd zijn meer personeel aan te trekken, dan ze bij een even grote daling van de afzet zouden

4. CPB (2003), In focus: The metal-electro industry in the Netherlands 2002-2004, CPB Memorandum nr. 66, Den Haag.

(22)

afstoten. Dit illustreert dat het sterk inkrimpen van het personeelsbestand vaak een kostbare zaak is. Daarbij kan men denken aan de directe kosten van ontslag, maar ook aan de kosten die het bedrijf moet maken als er weer nieuw personeel moet worden aangetrokken wanneer de conjunctuur weer aantrekt.

Met welke problemen kampen de bedrijven in de Metalektro?

Voor ruim de helft van de bedrijven in de Metalektro is de minder gunstige econo- mische situatie een van de belangrijkste problemen waarmee de organisatie wordt geconfronteerd (zie tabel 1.5). Voor 48% van de bedrijven is de concurrentie binnen de eigen branche een groot probleem. Een kwart van de bedrijven worstelt daarbij met de hoge personeelskosten. Het is opvallend dat in 2003 veel minder bedrijven grote problemen hadden op het terrein van de automatisering dan in 2002. Ook zaken als kwaliteitszorg, interne communicatie, financiering en logistiek werden in 2003 door veel minder bedrijven als problematisch bestempeld dan in 2002.

Daarentegen waren er in 2003 weer meer bedrijven met problemen op het terrein van milieuaangelegenheden.

Tabel 1.5

Belangrijkste problemen voor bedrijven in de Metalektro in 2002 en 2003*

Probleem 2002 2003

% %

De minder goede economische omstandigheden – 51

Concurrentie binnen de branche 60 48

Kosten van personeel 43 25

Werving van geschikt personeel 41 13

Automatisering 24 8

Omzet 21 20

Kwaliteitszorg 13 6

Interne communicatie 13 4

Financiering 10 5

Logistiek 10 6

Arbozaken 3 4

(EU)wetgeving 2 0

Milieuaangelegenheden 1 9

– geen informatie beschikbaar

* De verschillende percentages staan los van elkaar en hoeven dus niet op te tellen tot 100%

Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro 2003

Tabel 1.6 laat zien dat bij bijna de helft van de bedrijven die te kampen hebben met een daling van de omzet, de werkgelegenheid krimpt. Het aantal lagere functies neemt daarbij het sterkst af. Bij slechts 10% van de bedrijven die te maken hebben met een dalende afzet, is er sprake van gedwongen ontslagen. Er is wat dat betreft vaker sprake van een herplaatsing van het personeel, terwijl 8% van de bedrijven overgaat tot detachering van het eigen personeel bij andere bedrijven. Bij één op de tien bedrijven met een dalende omzet verandert ook de inhoud van functies. Meestal gaat het daarbij om een verbreding van functies. Het is overigens opmerkelijk dat bij

(23)

6

de bedrijven met een stijgende omzet de inhoud van functies veel vaker verandert.

Bij bijna de helft van deze bedrijven worden functies breder ingevuld.

Tabel 1.6

Gevolgen van een omzetdaling voor het personeelsbestand in 2003*

Gevolg %

Inkrimping van het personeelsbestand 47

Toename van het aantal lagere technische functies 0 Toename van het aantal hogere technische functies 2

Gedwongen ontslagen 10

Afname van het aantal lagere technische functies 16 Afname van het aantal hogere technische functies 2

Herplaatsing van personeel 17

Detachering van het eigen personeel 8

Functies worden meer specialistisch 7

Functies worden breder 8

Om- en bijscholing van personeel 14

Geen direct gevolg 45

* De verschillende percentages staan los van elkaar en hoeven dus niet op te tellen tot 100%

Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro 2003

1.2 Blijft het werk in Nederland?

De wereld waarin de Nederlandse Metalektro-industrie zich beweegt is de laatste jaren sterk veranderd. De invloed van het globaliseringsproces wordt steeds duidelijker: de invoering van de Europese markt, de aanstaande uitbreiding van de Europese Unie met 10 nieuwe lidstaten en de snelle ontwikkeling van China en andere Aziatische landen. Daarnaast speelt ook de aangescherpte concurrentie met de Verenigde Staten, die haar metaalindustrie door een protectionistisch beleid probeert af te schermen tegen Europese importen en bovendien momenteel profiteert van de lage dollarkoers.

Evenals de andere landen in de Europese Unie, profileert Nederland zich steeds meer als een kenniseconomie, die zich richt op het produceren en vermarkten van hoogwaardige en dus kennisintensieve producten en diensten. Dit is zeker ook in de Metalektro het geval. Dit blijkt duidelijk uit de toenemende complexiteit van de

‘waardeketen’ die zich uitstrekt van R&D tot after sales services. In toenemende mate wordt bij alle onderdelen van deze waardeketen de vraag gesteld wat de beste vestigingsplaats is voor deze activiteiten. Vanuit Nederlands perspectief roept dit de vraag op in hoeverre het werk in de Metalektro-industrie in de toekomst in Nederland zal blijven.

Uit het Werkgeverspanel Metalektro blijkt dat ruim 40% van de bedrijven vooralsnog hun belangrijkste concurrent in Nederland heeft (zie figuur 1.1). Hieruit mag echter niet worden afgeleid dat deze bedrijven zich in de luwte van het globaliseringsproces bevinden. De onderlinge concurrentie tussen Nederlandse bedrijven is immers in belangrijke mate het gevolg van de sterke clustervorming in de Metalektro, waarin

(24)

nogal wat bedrijven toeleverancier zijn van grotere bedrijven die ook in Nederland gevestigd zijn.

Figuur 1.1

Vestigingsplaats van de belangrijkste concurrent in 2002 en 2003

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45

In mijn eigen regio

In Nederland, maar niet in

eigen regio

In de Europese

Unie

In de rest van Europa

Buiten Europa

%

2002 2003

Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro 2002 en 2003

Aan de ene kant betekent deze clustering dat het voor veel Metalektrobedrijven aantrekkelijk is om in Nederland gevestigd te blijven. Aan de andere kant betekent het ook dat er een domino-effect kan optreden, als een belangrijk bedrijf besluit om de productie naar het buitenland te verplaatsen.

Het is ook opmerkelijk dat een afnemend aantal bedrijven hun belangrijkste concurrent binnen de Europese Unie heeft zitten. De concurrentie verplaatst zich wat dat betreft duidelijk van de landen binnen de Europese Unie naar de Centraal en Oost-Europese landen, die op het moment van de enquête nog geen deel uitmaakten van de Europese Unie. Wanneer deze landen, die zich kenmerken door een relatief laag loonniveau, medio 2004 tot de Europese Unie toetreden, dan zal dit ongetwijfeld betekenen dat de concurrentie met de Metalektrobedrijven uit deze landen nog verder zal aanscherpen. Van ruim 10% van de Metalektrobedrijven is de belangrijkste concurrent buiten Europa gevestigd. Hierbij gaat het met name om de concurrentie die Nederlandse bedrijven ondervinden van Amerikaanse bedrijven en bedrijven uit het Verre Oosten.

De vereniging FME-CWM heeft recentelijk in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken onderzoek gedaan naar de verplaatsing van productiefaciliteiten naar Centraal- en Oost-Europa.5 Uit dit onderzoek komt naar voren dat de Neder-

5. Vereniging FME-CWM/Ministerie van Economische Zaken (2003), Verplaatsing productie- faciliteiten naar Centraal- en Oost-Europa, Zoetermeer/Den Haag.

(25)

8

landse Metalektro-industrie er steeds meer toe over gaat productiefaciliteiten naar Centraal- en Oost-Europa te verplaatsen, mede als reactie op de toenemende concurrentie uit deze landen.

De nieuwe EU toetredingslanden Tsjechië, Polen en Slowakije zijn de meest populaire vestigingslanden. Van de bedrijven die aan de FME-CWM enquête hebben deelgenomen heeft 11% reeds een productievestiging in Centraal- of Oost-Europa.

Daarbij gaat het vooral om bedrijven die actief zijn in de metaalproductenindustrie en de machine-industrie. Het merendeel van de productievestigingen van deze bedrijven in Centraal- en Oost-Europa is overigens (nog) relatief klein. Een even grote groep bedrijven is van plan om in de komende vijf jaar ook een productie- vestiging in Centraal- of Oost-Europa op te richten. Ruim driekwart van de bedrijven heeft daarentegen geen plannen in die richting.

De veel lagere loonkosten vormen voor veel bedrijven de belangrijkste reden voor het verplaatsen van activiteiten naar Centraal- en Oost-Europa. Bedrijven verwachten dat deze kostenvoordelen zeker een jaar of tien groot blijven. Andere bedrijven geven aan dat de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel een reden was om zich in deze landen te vestigen. Deze bedrijven verwachten dat met name de seriematige productie de komende jaren vaker naar Centraal- en Oost- Europa zal worden verplaatst. Dit zou er toe kunnen leiden dat in Nederland zogenaamde “kop-staart bedrijven” ontstaan, die zich concentreren op engineering, R&D, assemblage, marketing en sales.

Betekent dit nu dat de Metalektro in Nederland sterk zal afbrokkelen? Dit hoeft zeker niet het geval te zijn. Tabel 1.7 laat zien welke factoren voor Metalektrobedrijven bepalend zijn om in Nederland te blijven produceren. Een drietal factoren springt daarbij naar voren:

!"het (goede) niveau van het technisch personeel in Nederland,

!"de nabijheid van belangrijke afzetmarkten; en

!"de in het verleden gedane investeringen.

Tabel 1.7

Factoren die de productie in Nederland bevorderen *

Factor %

Niveau van het technisch personeel 51

Nabijheid van afzetmarkt(en) 51

In verleden gedane investeringen 45

Nabijheid van R&D 25

Infrastructurele voorzieningen 16

Productieproces is weinig arbeidsintensief 9

Economische vestigingsbeleid 7

* De verschillende percentages staan los van elkaar en hoeven dus niet op te tellen tot 100%

Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro 2003

Voor een kwart van de bedrijven maakt ook de nabijheid van R&D activiteiten het aantrekkelijk om in Nederland gevestigd te zijn. De infrastructurele voorzieningen in ons land zijn daarentegen slechts voor één op de zes bedrijven een reden van

(26)

belang. Al met al zijn er nog steeds voldoende redenen die het voor Metalektro- bedrijven aantrekkelijk maken om in Nederland gevestigd te blijven. Aan de andere kant staan de huidige concurrentievoordelen momenteel ook onder druk. Het meest duidelijk is dit het geval bij het aanbod van voldoende goed opgeleid technisch personeel. Steeds minder havo- en vwo leerlingen kiezen voor het profiel Natuur en Techniek, terwijl ook de instroom van jongeren in het technisch beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs steeds verder afneemt.6 Het is derhalve van groot belang voor de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse Metalektro-industrie dat initiatieven als het Deltaplan Bèta-techniek een impuls zullen weten te geven aan de belangstelling voor Bèta-techniek opleidingen.7 Naast een langetermijn beleid gericht op het vergroten van de belangstelling voor techniek en innovatie en het verder verbeteren van de kwaliteit van het wiskunde en techniek onderwijs, zal het beleid zich ook meer moeten richten op het vergroten van de belangstelling voor Bèta/techniek bij specifieke doelgroepen, zoals meisjes die goede cijfers halen voor wiskunde en natuur- en scheikunde.8

1.3 Naar een toenemende kwaliteit van de productie

Voor de concurrentiepositie van de Nederlandse Metalektro-industrie is het van groot belang dat Nederland zich steeds meer ontwikkelt als een kenniseconomie, die zich richt op het produceren en vermarkten van hoogwaardige, kennisintensieve, producten en diensten. Bedrijven die zich hierop toeleggen concurreren primair op basis van de kwaliteit van hun producten en dienstverlening. Ze moeten beschikken over goed opgeleid personeel dat weet om te gaan met de meest moderne technologie. Naast vaktechnische kennis en vaardigheden moet hun personeel ook beschikken over voldoende communicatieve vaardigheden en oog hebben voor de wensen van de klanten. Om hun concurrentiepositie te kunnen handhaven is het voor kennisintensieve bedrijven bovendien van groot belang om hun producten en productieprocessen voortdurend te innoveren. Om volop gebruik te kunnen maken van de toenemende mogelijkheden die informatie- en communicatietechnologie bieden zullen deze bedrijven bovendien zeer alert moeten zijn in het realiseren van organisatorische innovaties. Daarbij gaat het zowel om nieuwe bedrijfsinterne organisatievormen als om logistieke innovaties en nieuwe marketingconcepten.

Innovatieve bedrijven kunnen dit alleen realiseren wanneer ze de beschikking hebben over personeel dat met deze ontwikkelingen kan meegaan en bereid is zich bij te scholen wanneer dat nodig is.

Productvernieuwing

Hoe staat het nu met de innovativiteit van de Nederlandse Metalektro-industrie? Uit het Werkgeverspanel Metalektro blijkt dat in 2002 44% van de bedrijven nieuwe

6. Zie Axis/CWI (2003), Techniekmonitor 2003, Nijmegen.

7. Ministeries van SZW, EZ, en OCW (2004), Δ-plan ß-techniek Actieplan voor de aanpak van tekorten aan bèta’s en technici, Den Haag.

8. Zie A. de Grip en E. Willems, Youngsters and Technology (2003), Research Policy, Vol. 32, 2003, pp. 1771-1871.

(27)

10

producten is gaan produceren. In 2001 was dat nog slechts bij 36% van de bedrijven het geval.

Tabel 1.8

Productvernieuwing in 2002*

Productvernieuwing %

Nieuwe producten (nieuw voor Nederlandse markt) 11 Nieuwe producten (nieuw voor buitenlandse markt) 14 Nieuwe producten (niet nieuw voor Nederlandse markt) 6 Nieuwe producten (niet nieuw voor buitenlandse markt) 14

Producten uit pakket verwijderd* 8

Geen veranderingen in productlijn 56

* Deze bedrijven hebben ook allemaal nieuwe producten geïntroduceerd Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro 2003

Bij een kwart van de bedrijven hadden de nieuwe producten betrekking op producten die geheel nieuw waren voor de (buitenlandse of Nederlandse) afzetmarkt waarop de desbetreffende bedrijven actief zijn. Bij 56% van de bedrijven zijn daarentegen geen nieuwe producten geïntroduceerd. Men kan zich afvragen of deze bedrijven voldoen- de investeren in hun innovativiteit. Ook AXIS, het Nationaal Platform voor Natuur en Techniek, wijst erop dat in veel industriële branches een deel van de bedrijven te weinig innovatief is. Volgens AXIS volgt circa 40% van de bedrijven in onvoldoende mate de innovaties, die andere bedrijven in hun branche doorvoeren.9

Welke gevolgen heeft deze productvernieuwing nu gehad voor het personeel? Tabel 1.9 laat zien dat het aanbieden van nieuwe producten niet alleen vaak leidt tot een tijdelijke of permanente uitbreiding van het personeel, maar vooral ook leidt tot een upgrading van het niveau van het werk. Bijna één op de vijf bedrijven die een productvernieuwing introduceerde geeft immers aan dat dit heeft geleid tot een toename van de werkgelegenheid in de hogere technische functies, terwijl 10%

aangeeft dat het de werkgelegenheid in de lagere technische functies is afgenomen.

Opmerkelijk is ook dat productvernieuwing, in tegenstelling tot wat nogal eens wordt gedacht, er bij 7% van de bedrijven toe heeft geleid dat functies meer specialistisch worden, terwijl er bij slechts 3% van de bedrijven sprake is van functieverbreding.

11% van de bedrijven met productinnovaties speelt op de upgrading van de vereiste kennis en vaardigheden in door bij- of omscholing van het personeel. Daarentegen geeft slechts 4% van de bedrijven aan dat de productvernieuwing heeft geleid tot gedwongen ontslagen.

9. AXIS (2003), Miniconferentie Bedrijvenlijn, Delft.

(28)

Technologische vernieuwing Tabel 1.9

Gevolgen van productinnovaties voor het personeelsbestand*

Gevolg %

Tijdelijke uitbreiding van personeel 13

Permanente uitbreiding van personeel 11

Toename van het aantal lagere technische functies 0 Toename van het aantal hogere technische functies 18

Inkrimping van het personeelsbestand 7

Gedwongen ontslagen 4

Afname van het aantal lagere technische functies 10 Afname van het aantal hogere technische functies 0

Herplaatsing van personeel 7

Functies worden meer specialistisch 7

Functies worden breder 3

Om- en bijscholing van personeel 11

Geen direct gevolg 71

* De verschillende percentages staan los van elkaar en hoeven dus niet op te tellen tot 100%

Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro 2003

In het werkgeverspanel Metalektro is ook gevraagd of bedrijven in 2002 een belangrijke technologische vernieuwing in hun productieproces hebben geïntro- duceerd. Hierbij gaat het om robotisering, verdergaande automatisering, of het inzetten van nieuwe machines of productielijnen. Tabel 1.10 laat zien dat in 2002 veel meer bedrijven dergelijke vernieuwingen hebben doorgevoerd dan in 2001. Eén op de drie bedrijven voerde in 2002 een belangrijke technologische vernieuwing in het productieproces door. In 2001 was dit slechts bij 18% van de bedrijven het geval.

Uit de tabel blijkt duidelijk dat de middelgrote bedrijven en vooral ook de kleinere bedrijven op dit punt veel actiever zijn geweest dan in het voorgaande jaar.

Tabel 1.10

Introductie van een belangrijke technologische vernieuwing in 2001 en 2002, naar bedrijfs- omvang*

Bedrijfsomvang 2001 2002

% %

0-100 werknemers 12 34

101-250 werknemers 22 30

251 of meer werknemers 41 40

Totaal 18 34

* De verschillende percentages staan los van elkaar en hoeven dus niet op te tellen tot 100%

Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro 2003

Tabel 1.11 geeft aan in welke mate Metalektrobedrijven gebruik maken van geavan- ceerde informatietechnologie. Met name Computer Aided Design (CAD) lijkt gemeen- goed te zijn. Ruim driekwart van de bedrijven werkt hiermee. Meer dan de helft van

(29)

12

de bedrijven werkt ook met CNC Machines. Van Computer Aided Engineering (CAE) en Computer Aided Manufacturing (CAM) wordt daarentegen nog slechts door circa eenderde van de bedrijven gebruik gemaakt. De tabel laat ook zien dat slechts een gering deel van het personeel in hun werk daadwerkelijk met deze geavanceerde vormen van informatietechnologie te maken heeft.

Tabel 1.11

Bedrijven die gebruik maken van bepaalde informatietechnologie en gemiddeld percentage werknemers dat hiermee in het werk te maken heeft*

Techniek Bedrijven

%

Werknemers

%

Computer Aided Design (CAD) 76 9

Computer Numeric Control (CNC Machines) 56 15

Computer Aided Engineering (CAE) 37 8

Computer Aided Manufacturing (CAM) 32 9

* De verschillende percentages staan los van elkaar en hoeven dus niet op te tellen tot 100%

Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro 2003

Technische vernieuwingen van het productieproces kunnen vanzelfsprekend ook grote gevolgen hebben voor het personeel. Uit tabel 1.12 blijkt dat deze ver- nieuwingen, zoals verwacht mag worden, meestal leiden tot een productiviteits- stijging, waardoor er met minder mensen meer geproduceerd kan worden. In 17%

van de bedrijven die vernieuwingen in hun productieproces doorvoeren, is het perso- neelsbestand dan ook gekrompen. Dit heeft echter slechts bij 5% van de bedrijven geleid tot gedwongen ontslagen.

Tabel 1.12

Gevolgen van technologische vernieuwing voor het personeelsbestand*

Gevolg %

Tijdelijke uitbreiding van personeel 8

Permanente uitbreiding van personeel 4

Toename van het aantal lagere technische functies 0 Toename van het aantal hogere technische functies 20

Inkrimping van het personeelsbestand 17

Gedwongen ontslagen 5

Afname van het aantal lagere technische functies 15 Afname van het aantal hogere technische functies 0

Herplaatsing van personeel 15

Detachering van het eigen personeel 0

Functies worden meer specialistisch 14

Functies worden breder 8

Om- en bijscholing van personeel 22

Geen direct gevolg 53

* De verschillende percentages staan los van elkaar en hoeven dus niet op te tellen tot 100%

Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro 2003

Daarentegen is er veel vaker sprake van herplaatsing van personeel. Overigens is er bij één op de acht bedrijven juist sprake van een – meestal tijdelijke – uitbreiding van

(30)

het personeel. Ook bij productieprocesvernieuwingen is er duidelijk sprake van een upgrading van het niveau van het werk. Bij bijna 15% van de bedrijven is er sprake van een afname van het aantal lagere technische functies, terwijl bij 20% van de bedrijven technologische vernieuwingen geleid hebben tot een toename van het aantal hogere technische functies. Evenals bij de bedrijven met productinnovaties, blijken de functies in de bedrijven met vernieuwingen van hun productieproces vaak meer specialistisch te worden. Dit is bij 14% van de bedrijven het geval, terwijl bij 8%

van de bedrijven de functies juist breder worden. De upgrading van de vereiste kennis en vaardigheden in de bedrijven waar vernieuwingen van het productieproces plaatsvinden wordt in 22% van de bedrijven opgevangen door het bij- of omscholen van het personeel.

Organisatorische veranderingen

Productinnovaties en productieprocesvernieuwingen gaan vaak gepaard met veran- deringen in de organisatie van het productieproces. Maar ook los daarvan kunnen er in bedrijven organisatorische veranderingen plaatsvinden, bijvoorbeeld als gevolg van fusies of outsourcing van productiewerkzaamheden.

Figuur 1.2

Organisatorische veranderingen in 2001 en 2002*

28

11

7

6

5

4

4

2

47 29

1

8

5

2

3

4

4

1

2

52

0 10 20 30 40 50

Interne reorganisatie Overname door ander bedrijf Overname van ander bedrijf Uitbesteding (buitenland) Vestiging erbij Afstoting van onderdelen Verhuizing Uitbesteding (binnenland) Fusie met ander bedrijf Verzelfstandiging

Geen organisatorische verandering Verandering

% 2002 2003

* De verschillende percentages staan los van elkaar en hoeven dus niet op te tellen tot 100%.

Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro 2002 en 2003

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(Zie reeds R.M. Beltzer, Overgang van onderneming in de private en publieke sector, diss. Zaal, ‘Het voorontwerp Insolventiewet en het belang van de factor arbeid’, SMA 2008, p.

Opvallend (en vanuit het streven naar gelijke behandeling zorgwekkend) is dat terwijl mensen met gezondheidsbeperkingen vaker het gevoel hebben achtergesteld of gepest te worden op

verslechtering, want meer risico. Ik ben ook ondernemer en alleenstaande moeder van een zoon van 12. De dilemma's in onze huidige samenleving in een notendop. Er zijn vier dingen

We zien dat gelijkheid enkel optreedt als de waarden van alle integralen in het begin gelijk waren aan nul, dus als x i = GM voor alle indices i, dus precies als alle componenten van

Om een actueel beeld te verkrijgen van het voorkomen van de vossenlintworm in Vlaanderen voerde het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) een surveillance uit in

Door dat hele scala aan bomen kwamen er allerlei insecten voor die eikenprocessierups eten en die zelf ook voedsel vormen voor vijanden van de eiken- processierups.. Die

‘Ik vind die boom zo veel architectonische kwa- liteiten hebben en tegelijkertijd zo goed kunnen in de stad, dat ik niet begrijp dat hij zo weinig wordt toegepast’, zegt Frans van

Weliswaar is het wenselijk dat een jeugdige jeugdhulp zoveel mogelijk binnen de regio kan krijgen, echter verplicht de Jeugdwet gemeenten niet om alle vormen van