• No results found

De buit is nog niet binnen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De buit is nog niet binnen"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)



column

De buit is nog niet binnen

Op 19 maart 1986 behaalde de Partij van de Arbeid een grote overwinning bij de gemeen-teraadsverkiezingen. Voor het eerst in haar geschiedenis werd de PvdA de grootste partij in de gemeenteraden. Daarmee leek de kiezer de PvdA te belonen voor haar felle oppositie tegen het eerste kabinet-Lubbers. Sinds dit in 1982 aan de macht was gekomen, voerde het onder het motto ‘no nonsense’ een hardvochtig sociaal beleid, dat veel weerstand opriep. Zo waren in 1984 alle uitkeringen en de ambtenarensalaris-sen met drie procent verlaagd ¬ nog altijd een unieke ingreep ¬ en in de twee jaar daarna wer-den de uitkeringen bevroren. De werkloosheid bereikte in datzelfde 1984 een naoorlogs record van meer dan 800.000 en liep daarna slechts heel langzaam terug.

Het sociaal-economische beleid van Lub-bers leek een mislukking. De werkgelegenheid stagneerde en de inkomensverschillen namen toe. PvdA-leider Den Uyl waarschuwde voor een dreigende tweedeling van de samenleving. De oppositiestrategie van de PvdA leek bij de kiezers aan te slaan. In de opiniepeilingen stond de PvdA steevast op forse winst en de kans leek aanzienlijk dat de coalitiepartijen cda en vvd bij de Tweede Kamerverkiezingen van 21 mei 1986 hun meerderheid in het parlement zouden verliezen.

In de loop van 1985 liet de economie echter een fors herstel zien. Niet alleen trok de econo-mische groei aan tot ruim drie procent, ook de werkgelegenheid groeide, na jaren van daling, met liefst 240.000 banen. De koopkracht van Jan Modaal zat voor het eerst sinds 1979 weer in de plus. Hoewel de onvrede over het sociale beleid groot bleef, telden deze harde economi-sche cijfers voor de kiezer uiteindelijk zwaar-der. Drie op de vijf kiezers vonden in 1986 dat het regeringsbeleid een positief effect had op

de economische situatie (Nationaal Kiezers on-derzoek ’86).

Twee maanden na de succesvolle gemeente-raadsverkiezingen liepen de Kamerverkiezin-gen voor de PvdA dan ook op een teleurstelling uit. Weliswaar won de PvdA vijf zetels en kwam met 52 zetels op het op een na hoogste aantal dat zij ooit had behaald ¬ alleen de verkiezingen van 1977 hadden haar nog een zetel meer opge-leverd. Maar het cda incasseerde de premierbo-nus en bleef de PvdA nipt voor met 54 zetels, een winst van negen. Doordat de vvd een even groot verlies leed, behield de coalitie een comfortabele meerderheid van 81 zetels en werd de PvdA voor nog eens bijna vier jaar naar de oppositiebankjes verbannen.

Natuurlijk herhaalt de geschiedenis zich niet. Maar het zou onverstandig zijn de parallellen met twintig jaar geleden te veronachtzamen. Ook nu voert de PvdA oppositie tegen een im-populair kabinet. Ook nu lijken sommigen ¬ zeker na de succesvolle gemeenteraadsverkie-zingen ¬ te denken dat de buit al binnen is. Ook nu klimt Nederland op uit een diep economisch dal en verwacht het Centraal Planbureau dat de economie het komende jaar sterk zal aantrek-ken. En ook voor de koopkracht van de meeste mensen zit er weer een plusje in.

Hoeveel verschillen er verder ook tussen 1986 en 2006 zijn ¬ waarvan de lijsttrekker zeker niet de minst belangrijke is ¬ tegen een econo-misch succesverhaal blijft het lastig campagne voeren. De PvdA staat het komende jaar dan ook voor een zware opgave.

(2)

4

Perverse reserves

Het is weggezakt uit de aandacht: de pyjamadagen in verpleeghuizen, de overnatte luiers en het vast-binden van ouderen en gehandicapten wegens gebrek aan personeel. Staatssecretaris Ross-van Dorp stelde eind vorig jaar 123 miljoen euro ex-tra ter beschikking om de kwaliteit van de awbz (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten)-zorg te verbeteren. De rel was bezworen.

Dat extra geld zal niet aan kwaliteit worden besteed, maar verdwijnt in de spaarpotten van de instellingen. Tussen 2001 en 2003 zijn de reserves in awbz-instellingen met ruim 500 miljoen euro gegroeid. Op last van het Waarborgfonds voor de Zorgsector is ook in 2004 en 2005 extra gespaard en moeten de reserves de komende jaren in het-zelfde tempo doorgroeien. Er is, schat ik, zeker een miljard euro mee gemoeid. Die 123 miljoen valt volledig in het niet in vergelijking met die enorme geldstroom richting reserves.

Er gaan brieven uit naar zorginstellingen met de aanzegging van het Waarborgfonds de vermo-genspositie te versterken. Het fonds prijst een enkele instelling indien deze besluit ‘onrendabele activiteiten’ af te stoten. Wat dat laatste betekent, bleek toen een moeder bij mij kwam klagen dat het kinderdagverblijf van haar gehandicapte zoon werd gesloten en hij voortaan enkele kilometers verderop zijn zorg zou krijgen. Het kinderdagcen-trum, waar ze als moeder tevreden over was, was zo’n ‘onrendabele activiteit’.

Of die andere moeder aan wie werd gevraagd of ze haar volwassen zoon elk weekeinde mee op stap wilde nemen omdat er geen geld meer was voor dagactiviteit op zaterdag. Of die dochter die zich afvroeg waarom moeder in het tehuis moest wor-den geherindiceerd. Zo levert moeder meer budget op en is ze meer ‘rendabel’.

De instellingen hebben een aversie tegen de opgelegde spaarzin maar ze moeten van de

staatssecretaris en haar minister de markt op. De verwachting is dat managers van verpleeghuizen daardoor ondernemender worden: betere kwaliteit leveren tegen een lagere prijs.

Het is echter een onvolmaakte markt die nooit mag groeien omdat het ministerie van Volksge-zondheid, Welzijn en Sport (vws) een maximum-budget bepaalt. Onder dat plafond krijgen zorg-aanbieders niet langer vaste contracten voor de mensen die ze verzorgen. Ze moeten concurreren op ‘productieafspraken’. Zorgverzekeraars bepalen elk jaar welke aanbieder wat mag leveren. Zorg-aanbieders lopen dus het risico dat ze ook wel eens lagere contracten krijgen.

Zorgverzekeraars onderhandelen ook. In 2005 begonnen de zorgkantoren de onderhandelingen steevast op 85 tot 90 procent van de gangbare tarieven. Zorgverzekeraars laten kwaliteit, bleek uit de eerste evaluatie, geen rol spelen bij de on-derhandelingen: het wordt niet gemeten en niet getoetst. Het spel leidt tot angst voor lagere omzet, tot lagere tarieven en tot kaalslag in de zorg. Het waarborgfonds gaat daar allemaal niet over, dat let slechts op het te lopen bedrijfsrisico: dat is hoger geworden en dus moet er voldoende ‘weerstandsvermogen’ zijn.

(3)

5

interventie

minder klandizie, denkt ze. Vertel dat uw oude, demente buurvrouw maar: dat ze beter nog wat maanden op de wachtlijst kan staan tot er een plek is in dat verpleeghuis dat goed in de slappe was zit. Als dit marktwerking in de awbz moet zijn, dan moet de PvdA er tegen zijn.

josé smits

Tweede-Kamerlid PvdA

Op naar de Belgische

variant

We weten niet beter: de schroeilucht van de landelijke politieke strijd dringt diep door in de gemeentelijke verkiezingscampagnes. Zo gaat het al jaren en de raadsverkiezingen van 7 maart vormden geen uitzondering. Dus kon het niemand verbazen dat de landelijke PvdA op de ochtend van de gemeenteraadsverkiezingen de kiezers via de ochtendbladen opriep om ‘een signaal te geven’. Tegen het zittende kabinet, wel te verstaan. Zelfs het terugtreden van Van Aartsen — de liberale aan-voerder had zijn positie afhankelijk gemaakt van een minimale ‘nationale’ score voor zijn partij op 7 maart — werd niet echt vreemd gevonden. Hoe ‘erg’ is dit allemaal voor de lokale demo-cratie? Gemeentelijke verkiezingen zijn verkiezin-gen ‘van de tweede orde’, wat wil zegverkiezin-gen dat de uitkomst in belangrijke mate door externe factoren wordt bepaald. Zo bezien valt de schade misschien wel mee. Want bij nadere beschouwing blijkt de lokale factor toch nog aardig mee te spelen in de uitslagen, wat niet gezegd kan worden van andere verkiezingen van de tweede orde, zoals de provin-ciale statenverkiezingen en die voor het Europese Parlement. Men hoeft alleen maar te kijken naar de sterke positie van lokale partijen, die op 7 maart toch weer de ‘tweede stroming’ in de gemeentera-den bleven.

Ook onderzoek stemt niet meteen wanhopig. Uit een internationale vergelijking, in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken uit-gevoerd door Depla en Tops (1997), bleek dat het

zelfstandige karakter van de lokale verkiezingen in Nederland niet slecht afsteekt tegen de situatie in bijvoorbeeld Zweden, Noordrijnland-Westfalen of Groot-Brittannië. ‘De sterke positie van de lokale lijsten en de relatief grote variaties in verkiezings-uitslagen duiden, ondanks alle verontrusting over nationalisering van raadsverkiezingen, op een rela-tief sterke invloed van lokale factoren’, concludeer-den de beide bestuurskundigen. Dat was 1997. Het relatieve gewicht van lokale partijen is sindsdien alleen maar toegenomen.

Blijft de vraag waarom de gemeentelijke verkie-zingscampagnes in Nederland telkens weer zo’n gemakkelijke prooi zijn voor nationale overname. Zoals het hier gaat is in België bijvoorbeeld moei-lijk voorstelbaar. Ontbreekt het de gemeentemoei-lijke stembusstrijd in Nederland aan voldoende intrin-sieke inhoud om de nationale invloed in te perken? Laten we proberen om het lek boven water te halen. Onze gemeenteraadverkiezingen vertonen een aantal in het oog springende mankementen die afbreuk doen aan het zelfstandige karakter. Mankement één: de hoofdprijs, in casu het burge-meesterschap, doet in Nederland bij gemeente-lijke verkiezingen niet mee, in tegenstelling tot de situatie in vele vergelijkbare landen. Dit betekent een aanzienlijke verarming van de lokale verkie-zingsstrijd.

Mankement twee: van een echte machtsstrijd met alternatieve keuzes over de vraag welk be-stuur de gemeente krijgt is onvoldoende sprake. Dit hangt samen met de traditionele voorkeur in Nederland voor breed samengestelde bestuurscol-leges. Met die voorkeur is op zichzelf niets mis, maar het gaat wel ten koste van de spanning rond de raadsverkiezingen. Als er niet heel grote ver-schuivingen optreden bij de stembusuitslag staat de terugkeer van de zittende partijen in het nieuwe college als regel vast.

(4)

gemeente-6

raadsverkiezingen veel van hun kleur ontnemen, mag het een opmerkelijke uiting van politiek bur-gerschap heten dat gemiddeld een kleine zestig procent van de kiezers de gang naar het stemlokaal toch nog pleegt te maken. Je zou dus geloven dat de opkomst nog hoger zou worden en de lokale verkiezingen nog lokaler, als genoemde manke-menten zouden worden verholpen.

Een betekenisvoller gemeentelijk belastinggebied? De Nederlandse politiek is daar nooit zo happig op geweest. Met de gedeeltelijke afschaffing van de onroerende-zaakbelastingen gaat de slingerbewe-ging eerder in tegengestelde richting. PvdA-leider Bos heeft recent ideeën ontvouwd over de intro-ductie van een gemeentelijke inkomstenbelasting, maar het is de vraag of dit enige kans maakt. Verdere politisering van de plaatselijke politieke verhoudingen? In de jaren tachtig en negentig is de lokale politiek juist nogal gedepolitiseerd geraakt, al gaat sinds 2002 de tendens weer naar scherpere politieke profilering. Wat dit voor de lange termijn betekent valt nu nog moeilijk te voorspellen. De belangrijkste bijdrage aan de versterking van het eigen profiel van de lokale verkiezingen zou kunnen komen van het verkiesbaar stellen van de burgemeester. De bestaande politieke impasse over dit onderwerp maakt het echter hoogst onzeker of er een tweederde parlementaire meerderheid te vinden zou zijn voor een grond-wetswijziging. Daarom zou Wouter Bos, mocht hij een nieuwe regering gaan aanvoeren, er verstandig aan doen om snel de Belgische variant door te voe-ren: verkiezing van de burgemeester door de raad, maar dan wel via de raadsverkiezingen. De raad draagt voor, de Kroon bevestigt, bij de zuiderburen functioneert het al jaren zo.

In deze opzet worden raadsverkiezingen de facto ook burgemeestersverkiezingen. In de campagne presenteren zich naast de partijen ook hun burge-meesterskandidaten, bij voorkeur als lijsttrekker. De verkiezingsuitslag en de daarop volgende onder-handelingen gaan behalve over de collegesamen-stelling ook over het burgemeesterschap. Deze configuratie, die slechts een gewone wetswijziging vergt, stelt de burgemeesterskandidaten in staat om een persoonlijk mandaat te veroveren.

Bij de raadsverkiezingen van 2010 kan dit alles werkelijkheid zijn. Nadat met deze opzet ervaring is opgedaan kan desgewenst altijd nog worden overwogen om over te stappen op rechtstreekse verkiezing van de burgemeester. Ook díe aanpak heeft ontegenzeggelijk zijn aantrekkelijke kanten, maar is nu voor Nederland een brug te ver. De Belgische aanpak zou overigens ook niet zonder gevolgen blijven voor de politieke verhou-dingen in de gemeenteraden. De praktijk bij de zuiderburen laat althans zien dat het ‘meedoen’ van het burgemeesterschap bij de stembus par-tijen uitnodigt tot alliantievorming achter de burgemeesterskandidaat van hun voorkeur. Dit betekent dat ook bij de samenstelling van de raad de kiezer een keuze krijgt uit machtsalternatieven Wie zei ook alweer dat verkiezing door de raad als politieke hervorming niet ver genoeg gaat?

pieter nieuwenhuijsen

Freelance-journalist en voormalig hoofdredacteur van Binnenlands Bestuur

Het geheime

verkiezings-programma

Met een glimlach denk ik nog wel eens terug aan wat Frank Vandenbroucke me ooit heeft toevertrouwd. Niet de eerste de beste, die Frank Vandenbroucke. Eerst federaal minister van Volks-gezondheid, nu vice-premier van Vlaanderen. Een type politicus dat in Nederland qua intellect en creatief denkwerk zijn gelijke niet kent. Gepromo-veerd in Oxford op rechtvaardigheid, en dat met politiek-filosofische hoofdletters geschreven. Een internationaal geacht voordenker op het terrein van het Europese verzorgingsstaatmodel. Kortom, typisch een man die je wel eens de Den Uyl-lezing in Nederland zou willen laten houden. En laat dat nou inderdaad gebeurd zijn.

(5)

7 hier beleid wordt gemaakt leek hem zo uit het

Handboek ‘Wetenschappelijk en Rationeel Lands-bestuur’ te komen. Versteld nam hij waar hoe zijn brievenbus elke week opnieuw weer uitpuilde van de grote politiek-wetenschappelijke rapporten uit Nederland. Van het Centraal Planbureau, de ser, de Wetenschappelijke Raad voor het Regerings-beleid, de Algemene Rekenkamer, het Sociaal en Cultureel Planbureau. De ene studie nog degelijker dan de andere, met meer kengetallen-statistiek, meer extrapolaties, meer vergezichten, scenario’s, beleidsevaluaties and what have you.

Zo heel anders dan de wereld van politiek en beleidsmakers in België. Daar dient zich, op het oog, een volstrekte chaos van regeringslagen, parlementen, ouderwetse partijbelangen, semi-corrupt dienstbetoon en intuïtieve Stammtisch-po-litici van het type Tobback en Dehaene aan. Het geval wil nu dat wie naar de performance van beide landen kijkt — het motto De Belgen doen het beter is al bijna een cliché geworden — moet constateren dat België, en helemaal Vlaanderen, op veel vlak-ken op zijn minst net zo goed of beter presteert als Nederland. Onderwijs, ongelijkheid en armoede, economische groei en innovatie: op dergelijke be-leidsparameters scoort Vlaanderen boven Neder-land, al staat daar tegenover dat de Belgen het ook qua extreem-rechts beter doen.

Ik moet steeds sterker aan die waarneming van Vandenbroucke denken, nu de technocratisch-wetenschappelijke druk op de politiek opnieuw tot grote hoogten wordt opgevoerd. De domi-nante mantra van de internationale beleidselite — Europa, en dus ook Nederland, moet maximaal dynamiseren, liberaliseren en flexibiliseren om nog een kans te hebben in de globale concurren-tiestrijd — wordt in Nederland tamelijk a-politiek en ongefilterd aan de man gebracht via de kuis-heidsgordel van experts die rondom politiek Den Haag is opgetrokken. Denk aan de alarmistische vergrijzingsscenario’s van het cpb of aan de rigide liberaliseringsagenda van de Europese Commissie. En omdat veel inzichten van de techno-economi-sche deskundigen de dummies van de Tweede Ka-mer boven de pet gaan, is sinds enige tijd de rea, de Raad van Economische Adviseurs, als Paard van

Troje aan de Kamerleden toegevoegd (‘we leggen nog één keer uit dat minister Dekker’s plan om de woningmarkt te liberaliseren echt niet kan worden afgewezen’).

Er doet zich een problematisch rollenspel voor: de technocratisch-economische experts schetsen een onafwendbare, onontkoombare toekomst, met dito onvermijdelijke beleidskeuzen, geheel volgens het tina-principe: There is No

Alterna-tive. Zij zijn de voortdurende aanzeggers van het

slechte nieuws. Hervorm of ga ten onder! Of de dames en heren politici maar zo vriendelijk willen zijn om deze boodschap aan de verwende burgers, hun kiezers en achterban, over te brengen. Of de politici maar zo vriendelijk en moedig willen zijn om de burgers en hun belangengroepen aan een langdurig infuus van levertraan te leggen. Poli-tiek leiderschap gevraagd, graag. De poliPoli-tiek kan kiezen uit twee opties: of een hervormingschuwe lafaard zijn of een innovatie-happy lefgozer. De politiek komt hoe dan ook in een pijnlijke en ondankbare positie terecht: ze wordt vermalen tussen alwetende experts en een onwetende, niet geïnvolveerde bevolking.

Anders dan in landen als Duitsland en Frank-rijk, waar een harde politiek-maatschappelijke confrontatie tussen toekomst-optimisten en toe-komst-pessimisten plaatsvindt — weliswaar met een grote malaise als resultaat — verkiest Neder-land de route van technocratische overreding en chantage. Dat dit evenmin zonder risico’s is en tot contraproductieve effecten leidt, bewijst het stuk-lopen van het kabinet-Balkenende in ongekende impopulariteit en gezagloosheid.

Het technocratisch-autistisch negeren van de politieke en maatschappelijke kosten van ingrij-pende hervormingen, de ontkenning dat er hervor-mingswinnaars en -verliezers zijn, dat er mensen zijn die beter en minder goed met een wereld in permanente flux kunnen omgaan, vormt een groot samenlevingsrisico op zichzelf.

De Fortuyn-beweging en het Grote Nee van het Grondwetsreferendum waren ook een Burgerop-stand tegen de wereld van experts en technocra-ten, tegen de politiek van de onafwendbare, de-terministische keuzen. Politiek doet ertoe, stelt de

(6)

8

PvdA strijdbaar in haar nieuwe beginselmanifest. Dat is nog helemaal geen uitgemaakte zaak. Het staat lang niet vast dat de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen het Geheime Verkiezings-programma dat allang in Den Haag klaarligt

(co-pyright: de internationale Business Schools) nog betekenisvol zullen kunnen beïnvloeden.

rené cuperus

(7)

9

Over de auteur Dirk Kloosterboek is beleidsmedewerker

Lokaal Beleid bij de fnv

Noten zie pagina 13

Mobiliseren van kiezers loont

De afgelopen gemeenteraadsverkiezingen onderstrepen het belang

van de opkomst. Niet alleen vanuit democratisch perspectief, maar ook

vanuit het belang van een sociaal beleid. Uit onderzoek blijkt dat het ook

loont om actief de opkomst te bevorderen. Daarom moeten volgens Dirk

Kloosterboer politieke partijen en maatschappelijke organisaties zoals

vakbonden bij de komende verkiezingen actiever stimuleren dat bewoners

van achterstandswijken naar de stembus gaan.

dirk kloosterboer

Bij de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen was de opkomst onder etnische minderheden veel hoger dan verwacht. Zeker zo opvallend was het stemgedrag: tachtig procent stemde op de PvdA. De tendens van de afgelopen jaren dat minderheden steeds diverser gingen stemmen, is door de recente polarisatie geheel tenietge-daan.

Het ligt voor de hand dat de PvdA tevreden is met de verkiezingsuitkomst, maar tegelijk valt er nervositeit te bespeuren. In de eerste plaats maakt het gedrag van kiezers een grillige indruk. Een deel van de kiezers die in 2002 wer-den gemobiliseerd door Fortuyn is in 2006 weer thuis gebleven. Het valt moeilijk te voorspellen of de minderheden die in maart uit onvrede met het maatschappelijk klimaat zijn gaan stemmen in 2007 opnieuw naar de stembus gaan, hoewel een deel, de niet-genaturaliseerde allochtonen, sowieso niet aan de Kamerverkiezingen zal kún-nen deelnemen.

Waar de steun van minderheden dus onzeker is, loopt de PvdA ook risico om een deel van haar autochtone achterban van zich te vervreemden. Tamelijk voorspelbaar proberen tegenstanders de partij af te schilderen als Partij van de Alloch-tonen.

Wat de verkiezingen van maart in ieder ge-val duidelijk maken, is dat de vraag wie er gaat stemmen van groot belang is voor de uitkomst van verkiezingen. Dat roept de vraag op of het ook mogelijk is om de opkomst te beïnvloeden. In Nederland is opkomstbevordering tot voor kort grotendeels beperkt gebleven tot tamelijk symbolische publiciteitscampagnes, waar geen weldenkend mens substantiële effecten van zal verwachten. In Amerika ligt dat anders. Zowel politieke partijen als maatschappelijke organisa-ties hebben zeer geavanceerde opkomstcampag-nes.

(8)

werkgele-10

genheid, fatsoenlijke salarissen en betaalbare woningen. De Republikeinen op hun beurt mobiliseren kiezers door gebruik te maken van conservatieve kerken, Kamers van Koophandel en schietclubs. De overeenkomst tussen beide kampen is dat ze hun effectiviteit ontlenen aan hun grassroots aanpak en aan de inzet van grote aantallen vrijwilligers (fnv 2005a, b).

Als het daadwerkelijk mogelijk is om kiezers te mobiliseren, dan ligt hier een interessante mogelijkheid om invloed uit te oefenen. Temeer omdat uit verschillende onderzoeken blijkt dat de opkomst van belang is voor het sociale ge-halte van het beleid dat overheden voeren.

maakt het uit?

Het is een bekend verschijnsel dat de opkomst bij verkiezingen ongelijk is verdeeld over de bevolking. Verschillende categorieën laten een lagere opkomst zien: mensen met lage inko-mens, jongeren, mensen met een lage opleiding, mensen zonder werk, etnische minderheden, bewoners van achterstandsbuurten in de grote steden, mensen die geen lid zijn van organisa-ties en mensen die niet in politiek geïnteres-seerd zijn (Dekker e.a. 2002).

Het lijkt logisch dat het gedrag van politici wordt beïnvloed door de vraag wie er stemmen, ze moeten immers rekening houden met groe-pen die invloed hebben op hun herverkiezing. Toch hebben onderzoekers lange tijd moeite gehad om zo’n verband aan te tonen. Zij gingen er gemakshalve maar van uit dat de achtergrond-kenmerken van niet-stemmers weliswaar heel anders zijn dan die van mensen die wel gaan stemmen, maar dat er niet zoveel verschil zou zijn in hun politieke voorkeuren.

Dit klinkt niet zo plausibel en inmiddels is er steeds meer onderzoek dat laat zien dat het ook niet waar is. Wie er gaat stemmen maakt wel degelijk uit. In de eerste plaats is de opkomst van invloed op de vraag wie er wordt gekozen. Veel belangrijker is de vraag wat voor beleid politici voeren. Is de opkomst heel laag, dan zijn het meestal de mensen met geld en een goede

opleiding die naar de stembus gaan. In dit geval hebben politici er weinig belang bij om zich in te zetten voor mensen uit de lagere klasse. Bij een hogere (of meer gelijkmatige) opkomst hebben ze dat belang wel.

In verschillende onderzoeken is een verband gevonden tussen de opkomst en het beleid van nationale overheden. Zo blijkt een hoge opkomst samen te gaan met minder armoede, ook als wordt gecontroleerd op economische en demografische factoren. Dit verband kan geheel worden verklaard door het feit dat landen met een hogere opkomst door de bank genomen een sterkere verzorgingsstaat hebben (Brady 200). In Amerika is het verband tussen opkomst en beleid ook op decentraal niveau onderzocht. In staten waar de opkomst van de lagere klas-sen achterblijft, wordt de bijstand op een meer hardvochtige manier uitgevoerd (Avery en Pef-fley 2005). Zo kiezen deze staten vaker voor een verkorting van het recht op bijstand (in Amerika kunnen mensen gedurende hun hele leven

maximaal vijf jaar bijstand ontvangen, maar sta-ten kunnen deze periode nog verder bekorsta-ten). Lokale overheden met een hoge opkomst leggen juist meer nadruk op herverdeling. Ze geven meer geld uit aan voorzieningen die van belang zijn voor mensen uit de lagere klassen, zoals bijstand en volkshuisvesting. Ze geven relatief minder uit aan andere voorzieningen, ze hebben wat hogere belastingen en ze zijn wat minder streng in hun begrotingsbeleid (Hajnal en Trounstine 2005b).

Al met al zijn er duidelijke aanwijzingen dat de opkomst en de vraag wie er stemt van invloed zijn op het beleid dat overheden voeren en het

Door het spreiden van

(9)

11 effect dat dat beleid weer heeft op de burgers.

Een lage opkomst gaat samen met een kleine overheid, die de belastingen laag houdt en die weinig investeert in sociale voorzieningen.

het gevaar van spreiden

De opkomst bij verkiezingen wordt beïnvloed door kenmerken van het kiesstelsel. In Amerika bijvoorbeeld worden zwarte en laag opgeleide kiezers ontmoedigd door complexe registra-tieverplichtingen. Ook mogen veel inwoners niet stemmen omdat ze ooit in de gevangenis hebben gezeten of omdat ze er nog niet in zijn geslaagd om het staatsburgerschap te verwerven ¬ mede als gevolg van lange wachtlijsten. In New York zijn buurten waar maar een kwart van de bewoners mag stemmen. Men kijkt enigs-zins jaloers naar landen zoals Nederland, waar migranten tenminste op lokaal niveau mogen stemmen (González 2005, Holmgren 2005). Landen met een ‘alles of niets’-systeem, zoals het districtenstelsel in Groot-Brittannië en in Amerika, kennen over het algemeen een lagere opkomst. Zulke systemen leiden ertoe dat je stem verloren gaat als jouw kandidaat niet de winnaar is in je district. Ook kan een partij de meeste stemmen halen en toch niet winnen, als de stemmen ongunstig over de districten verdeeld zijn (Swift 2002, Macedo e.a. 2005: 52-, 59). Systemen waarbij burgers erg vaak naar de stembus moeten, kennen over het algemeen ook lagere opkomsten. Zo is de opkomst bij Zwit-serse referenda vrij laag (gemiddeld 42%) en het zijn vooral hoog opgeleiden die gaan stemmen.1 De vormgeving van het kiesstelsel kan dus van invloed zijn op de opkomst, terwijl de op-komst weer belangrijke consequenties kan heb-ben voor het sociale gehalte van het overheids-beleid. Dit betekent dat het geen kwaad kan om een kritische blik te werpen op de democrati-sche vernieuwingsagenda van minister Pech-told. Temeer omdat Pechtold weinig opheeft met initiatieven om de opkomst onder achterstands-groepen te verhogen. Met zulke initiatieven zou de overheid ‘de verdenking op zich laden van

manipulatie van de verkiezingen’, zo meent de minister.2

De vernieuwingsagenda van Pechtold omvat onder meer het plan om lokale verkiezingen voortaan over meerdere data te spreiden, zodat niet langer alle gemeenten op dezelfde dag naar de stembus gaan. Deze maatregel heeft als doel om te zorgen dat landelijke thema’s niet langer de lokale verkiezingen overheersen.

Niemand zal ontkennen dat kiezers hun lo-kale stemgedrag mede laten bepalen door de lan-delijke politiek. Toch moet dit verschijnsel niet worden overdreven. Zelfs na het forse verlies dat lokale partijen in maart hebben geleden, vormen ze nog altijd een substantiële machtsfactor. De suggestie dat lokale verkiezingen worden over-heerst door landelijke politiek is dus overdreven. Het spreiden van verkiezingen zal als effect hebben dat de aandacht voor de verkiezingen sterk afneemt, met lagere opkomsten als ge-volg. In Nederland vinden verkiezingen soms al plaats op afwijkende data als gevolg van herindelingen. Bij zulke verkiezingen ligt de opkomst al gauw 20 procentpunt lager dan bij gewone gemeenteraadsverkiezingen. Uit het buitenland zijn er aanwijzingen dat het voor de opkomst juist gunstig is om ver-kiezingen samen te voegen. In Zweden vinden landelijke, regionale en lokale verkiezingen op dezelfde dag plaats, hier stemt bijna tachtig pro-cent bij de gemeenteraadsverkiezingen (tegen minder dan zestig in Nederland). In Amerika is onderzoek gedaan waaruit blijkt dat het samen-voegen van lokale verkiezingen met de landelijke verkiezingen kan leiden tot een verhoging van de opkomst onder geregistreerde stemgerechtig-den met 6 procentpunt (Benito 2005, Hajnal en Trounstine 2005b, Macedo e.a. 2005: 88).

De gevestigde orde heeft niet altijd

belang bij het mobiliseren van

nieuwe groepen

(10)

12

opkomstbevordering

Voorafgaand aan de afgelopen gemeenteraads-verkiezingen is er relatief veel moeite gedaan om te zorgen dat mensen zouden gaan stem-men. Amsterdam, Rotterdam en Den Haag hadden vrij omvangrijke programma’s om de opkomst te bevorderen. Maatschappelijke orga-nisaties zoals lokale fnv-groepen, maar zeker ook migrantenorganisaties hadden hun eigen activiteiten. Zo hebben de organisaties aangeslo-ten bij het Landelijk Overleg Minderheden 120 lokale bijeenkomsten gepland.

Het effect van deze initiatieven was wisse-lend. In Amsterdam bijvoorbeeld had stadsdeel Osdorp het meeste geld uitgetrokken voor op-komstbevordering, maar hier was de toename van het aandeel stemmers relatief bescheiden. Stadsdeel De Baarsjes, dat een actieve rol had toe-gekend aan buurtorganisaties, wist de opkomst wel substantieel te verhogen.

Ook in Zeeburg stemden veel meer mensen dan in 2002. Dit is opmerkelijk, aangezien de stadsdeelraad had geweigerd om in te stemmen met een budget voor opkomstbevordering. In PvdA-kringen noemt men de ‘permanente cam-pagne’ als mogelijke oorzaak voor het feit dat de opkomst toch is gestegen. Elke eerste zaterdag van de maand stond men met een kraampje op de Javastraat om burgers te woord te staan.4 Het beeld dat uit deze voorbeelden naar voren komt is dat een effectieve opkomstcampagne toch een beetje een kwestie van uitproberen en geluk hebben is. In Amerika ligt dat anders. Daar is uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de effectiviteit van opkomstbevor-dering (Green en Gerber 2004; zie ook Krueger 2004, Green e.a. 200, Michelson 2004, Addoni-zio e.a. 2005, Wolfinger e.a. 2005, fnv 2005b). Men kan de kosteneffectiviteit van verschillende methoden bepalen, terwijl men ook redelijk goed in staat is om in te schatten wat voor in-spanning er nodig is om de opkomst met een bepaald percentage te verhogen.

Uit het Amerikaanse onderzoek blijkt dat het mogelijk is om de opkomst te verhogen met tien

procentpunt of meer, maar dit vereist wel een intensieve en gerichte campagne. Eén van de belangrijkste lessen is dat opkomstbevordering effectiever is als mensen persoonlijk worden aangesproken. Ze moeten het gevoel krijgen dat ze persoonlijk worden uitgenodigd om te gaan stemmen. Dit kan door bij mensen aan te

bellen (canvassing) of door ze aan te spreken bij de supermarkt. Het effect kan worden vergroot door aan de potentiële kiezer een toezegging te vragen dat hij of zij gaat stemmen (“kan ik erop rekenen dat u gaat stemmen?”). Ook het organi-seren van festiviteiten rond de verkiezingen kan een substantieel effect hebben op de opkomst. Vooral voor jongeren en voor laag opgeleiden is het belangrijk om van te voren goede infor-matie te krijgen over hoe het stemmen in zijn werk gaat en over de locatie van het stemlokaal. Deze informatie kan worden opgestuurd, of worden meegedeeld wanneer stemgerechtigden persoonlijk worden benaderd. Een intensievere aanpak is om mensen te laten oefenen met de stemcomputer. Andere methodes, zoals het inzetten van professionele call-centres, direct mail, televisiespotjes en campagnes via internet blijken vooralsnog weinig effect te hebben op de verkiezingsopkomst.

Specifieke uitkomsten van Amerikaans on-derzoek kunnen niet zomaar worden vertaald naar de Nederlandse situatie, onder meer omdat het kiesstelsel heel anders in elkaar zit. Het is echter plausibel dat algemene lessen, zoals het belang van een persoonlijke benadering, ook in Nederland van toepassing zijn. Ervaringen in Rotterdam suggereren dat dit inderdaad het ge-val is (Galesloot 2004: 29-2).

(11)

1 nieuwe stemmers, nieuwe leiders

De hoogte van de opkomst is van belang voor het sociale gehalte van het overheidsbeleid, zo bleek hierboven. Het feit dat er veel bekend is over effectieve manieren om de opkomst te bevorderen, roept de vraag op waarom politieke partijen en maatschappelijke organisaties zoals vakbonden niet veel actiever proberen om bewo-ners van achterstandswijken naar de stembus te lokken. Een mogelijke verklaring is dat de gevestigde orde niet altijd belang heeft bij het mobiliseren van nieuwe groepen (Piven en Clo-ward 2000).

Na de afgelopen verkiezingen ontstond een discussie over de gevolgen van de hoge opkomst onder allochtonen. Volgens een voorman van de organisatie Milli Gµr∑s, Haci Karacaer, werd deze ervaren als een ‘aanslag op de gevestigde politieke belangen’.5 Een voorbeeld dat illus-treert dat Karacaer de spijker op zijn kop slaat, is de discussie die ontstond binnen de achter-ban van de PvdA in het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost. Critici vonden dat de kandidaat-wet-houders ¬ doorgewinterde bestuurders, me-rendeels autochtoon ¬ geen goede afspiegeling vormden van de kiezers. Een discussie die een historische pendant kent in 1996, de periode van het zogenaamde Zwart Beraad.

Dit soort discussies spelen zich niet alleen af binnen politieke partijen. In Amerika bleek dat sommige lokale vakbondsbazen vernieuwingen

binnen hun afdeling frustreerden, ondanks het feit dat die nodig waren om nieuwe groepen werknemers te organiseren. De reden is dat nieuwe groepen leden ook wel eens om een nieuw type leiders zouden kunnen vragen, wat de machtspositie van de zittende leiders zou ondergraven. Daarom hielden deze krampachtig vast aan de manier van werken die ze gewend waren (Voss en Sherman 2000).

Noch politieke partijen, noch maatschappe-lijke organisaties kunnen zich zo’n oogkleppen-houding permitteren. Daarvoor staat er teveel op het spel. Politieke partijen doen er goed aan om de democratische vernieuwingsplannen van Pechtold kritisch tegen het licht te houden. Daar-naast kunnen zij in hun campagnestrategieën voor 2007 meer nadruk leggen op opkomstbe-vorderende methoden zoals het canvassen. Ten slotte kunnen zij ruimte maken voor kandidaten met aantrekkingskracht voor nieuwe doelgroe-pen. Overigens lijken verschillende partijen hier bij de afgelopen verkiezingen al een begin mee gemaakt te hebben.

De vakbeweging kan op lokaal niveau coali-ties aangaan met het welzijnswerk, scholen en maatschappelijke organisaties, met als doel om veel vrijwilligers op de been te brengen om be-woners van achterstandswijken op te roepen om te gaan stemmen. Zowel bij de vakbeweging als bij politieke partijen vereist zo’n nieuwe werk-wijze waarschijnlijk wel een omschakeling bij het lokale kader.

Dirk Kloosterboer Mobiliseren van kiezers loont

Noten

1 Politicoloog Hanspeter Kriesi, geïnterviewd in de Volkskrant,  september 2005.

2 Opinieartikel in Haarlems

Dag-blad, 29 november 2005.

 Zie bijvoorbeeld Ronald Plas-terk, Verandering en gezichts-verlies, de Volkskrant, 9 decem-ber 2005 4 Over de opkomstbevordering in Amsterdam zie http:// www.nieuwsuitamsterdam. nl/2006/0600802.htm, http:// www.nieuwsuitamsterdam. nl/2006/06011701.htm. 5 Karacaer geciteerd in nrc

Han-delsblad, 21 maart 2006.

Literatuur

Addonizio, Elizabeth, Donald Green en James Glaser, 2005.

Putting the Party Back into Politics: Results of a Pilot Experiment De-signed to Increase Voter Turnout through Music, Food, and

Enter-tainment. Werkdocument, Yale

University.

(12)

Requi-14

rements, Voter Turnout, and Welfare Eligibility Policy: Class Bias Matters. State Politics and

Policy Quarterly 5(1): 47-67.

Benito, Miguel, 2005. Active Civic

Participation of Immigrants in Sweden. Werkdocument,

Universit∂t Oldenburg. Brady, David, 200. The Politics of

Poverty: Left Political Instituti-ons, the Welfare State, and Po-verty. Social Forces 82(2): 557-88. Dekker, Paul, Jeroen Boelhouwer,

Peter de Greef en Judith van Male, 2002. Niet-stemmers: Een

onderzoek naar achtergronden en motieven in enquêtes, interviews en focusgroepen. Den Haag: scp.

Federatie Nederlandse Vakbewe-ging, 2005a. De vakbeweging van

de toekomst: Lessen uit het buiten-land. Amsterdam: fnv (www.fnv.

nl/lokaal, publicaties). 2005b.

Hoe zorg je dat mensen gaan stem-men en waarom is dit belangrijk?

Amsterdam: fnv (www.fnv. nl/lokaal, publicaties). Galesloot, Hansje, 2004. De wereld

in huis: Allochtonen in damse raden en besturen.

Amster-dam: ipp.

González, Carolina, 2005. Voting by Moxie. City Limits Monthly september/oktober.

Green, Donald P. en Alan S. Gerber, 2004. Get Out the Vote! How to

Increase Voter Turnout.

Washing-ton: Brookings Institution. Green, Donald P., Alan S. Gerber en

David W. Nickerson, 200. Get-ting Out the Vote in Local Elec-tions: Results from Six Door-to-Door Canvassing Experiments.

Journal of Politics 65(4): 108-96.

Hajnal, Zoltan en Jessica Trounstine, 2005a. Where Tur-nout Matters: The Consequen-ces of Uneven Turnout in City Politics. Journal of Politics 67(2): 515-5. 2005b. Turnout Matters: Voter Turnout and City Spen-ding Priorities. Aangeboden voor publicatie.

Holmgren, Emma, 2005. Poll Po-sition: Groups Push for Voting Rights. City Limits Weekly 502, 19 september.

Krueger, Alan B.,2004. What’s the Most Cost-Effective Way to En-courage People to Turn Out to Vote? New York Times, 14 oktober.

Macedo, Stephen e.a., 2005.

Demo-cracy at Risk: How Political Choices Undermine Citizen Participation, and What We Can Do About It.

Washington: Brookings Insti-tution.

Michelson, Melissa R., 2004.

Mo-bilizing the Latino Vote. Circle

Working Paper 10.

Piven, Frances Fox en Richard A. Cloward, 2000. Why Americans

Still Don’t Vote and Why Politici-ans Want It That Way. Boston:

Beacon Press.

Swift, Richard, 2002. The

No-Non-sense Guide to Democracy.

Lon-den: Verso.

Voss, Kim en Rachel Sherman, 2000. Breaking the Iron Law of Oligarchy: Union Revitali-zation in the American Labor Movement. American Journal of

Sociology 106(2): 0-49.

Wolfinger, Raymond E., Benjamin Highton en Megan Mullin, 2005. How Postregistration Laws Affect the Turnout of Ci-tizens Registered to Vote. State

Politics and Policy Quarterly 5(1):

(13)

15

Over de auteur Michel van Hulten was staatssecretaris

Verkeer & Waterstaat in het kabinet Den Uyl (1973-1977), sociaal-geograaf en onderzoeker, zie ook www.gratisopenbaarvervoer.nl

Haal het openbaar vervoer

uit het slop

Het Nederlandse openbaar vervoer bevindt zich in een negatieve spiraal.

Trein- en buslijnen worden opgeknipt of opgeheven en haltes verdwijnen.

Die spiraal moet doorbroken worden, vindt Michel van Hulten. Buitenlandse

voorbeelden laten zien dat er een alternatief is voor het huidige beleid. In

zeven stappen leidt de voormalig staatssecretaris van Verkeer & Waterstaat

ons naar bereikbaarheid voor allen.

michel van hulten

‘Gratis openbaar vervoer is te duur’, vinden Ne-derlandse politieke bestuurders, verkeersambte-naren en vervoerseconomen. Elders wordt daar anders over gedacht. Van de zes miljoen Vlamin-gen reist inmiddels een kwart met een ‘gratis’ ov-kaart op zak; in Ierland is ‘gratis’ ov al meer dan twintig jaar ingeburgerd voor alle 66-plus-sers en hun (erkende) mantelzorgers. In Enge-land betaalt per 1 april 2006 de Labour-minister van Financiën, Gordon Brown, vanuit de staats-begroting al het lokale ov voor 60-plussers, in Groot Londen heeft de Labour-burgemeester Ken Livingstone dat sinds 1 september 2005 al ingevoerd voor alle 16-minners, en wordt het op 1 september 2006 uitgebreid tot alle 18-minners. En ook in eigen land wordt op allerlei plaatsen gewerkt aan de invoering van ‘gratis’ ov, dik-wijls op initiatief van PvdA-fracties. Op 1 april 2006 werd de bus ‘gratis’ voor alle 65-plussers

woonachtig op Ameland. Komt de ‘utopie’ van ‘gratis’ openbaar vervoer dichterbij?

(14)

16

anderen in de bus om de mobiliteitsbehoefte van iedereen te beantwoorden. Degenen met de zwakste schouders dragen de zwaarste las-ten. Zij hebben geen keus. Het zijn al diegenen die te arm of te milieubewust zijn om zelf een auto te bezitten en te gebruiken. Of hun auto is de hele dag weg met een andere gebruiker. De ‘groene weduwe’ is geboren. De zwaksten onder de zwakken behandelen we dan humaan, zij krijgen roze strippenkaarten of ‘gratis’ wvg-vervoer (Wet Voorzieningen Gehandicap-ten). Daarmee kopen we ons schuldgevoel af. Naarmate er zich desondanks steeds minder reizigers melden voor het openbaar vervoer, wordt het aanbieden van dat vervoer per rei-ziger steeds duurder. Het heet dan niet meer rendabel te zijn. Er wordt kennelijk teveel van aangeboden, dus kunnen we lijnen en haltes schrappen en frequenties opheffen. Daardoor komen er nog minder reizigers, en dat noopt tot verder gaan met schrappen.

Ondanks alle nieuwe wegen, bruggen, via-ducten en rij- en spitsbanen die er bijgebouwd worden, neemt de congestie op de weg niet af. Integendeel, de groei van het wagenpark en het gebruik ervan gaat sneller dan het bouwen van nieuwe infrastructuur kan bijbenen. Ook andere hoogst noodzakelijke nieuwe technische ont-wikkelingen leveren onvoldoende soelaas. Roet-filter, zuiniger motoren, verdringen van diesel, bio-brandstoffen, waterstof en alles wat we ver-der verzinnen stoppen de fatale ontwikkeling naar een totaal auto-afhankelijke maatschappij niet. Het individuele antwoord op de vervoers-behoefte is uiteindelijk hoe dan ook maatschap-pelijk niet te verantwoorden.

Wat dan wel? In geval van de brandweer, de politie, het leger, de rechtspraak, de straat-verlichting, het openbare groen, de trottoirs langs de autorijweg, de gezondheidszorg en het onderwijs begrijpen wij dat we niet kunnen vol-staan met een individuele beantwoording van de behoefte van iedereen. Daarom betalen we ook allemaal samen voor de oplossing van deze noden. Het openbaar vervoer dient aan dit rijtje te worden toegevoegd.

Uit praktische overwegingen is het daarbij verstandig te beginnen met deelinvoering van deze maatschappelijke innovatie. Daarom beginnen we met het voorzien van senioren, gehandicapten en kinderen van ‘gratis’ open-baar vervoer. We voegen daaraan steeds meer categorieën burgers toe. Door deze geleidelijke aanpak wennen mensen en systemen aan el-kaar. Vervolgens zal blijken dat het nog betaal-baar is ook.

keuzes

Politiek is kiezen. Ik leg daarom zeven keuzes uit mogelijke alternatieven voor:

1. Collectief vervoer of particuliere auto? 2. Subsidie op parkeren of op ov?

. Voorrang voor personenauto of voor vracht-auto?

4. Mobiliteit of bereikbaarheid? 5. Lege of volle stoelen?

6. Olie-economie of milieu en veiligheid? 7. Lange of korte termijn?

Kortheidshalve laat ik dan nog veel zaken buiten beschouwing, daarvan ben ik mij bewust. Wie zegt dat ik met sterk afgeronde cijfers kom, heeft gelijk. Wie meer en beter wil, die daag ik uit er met mij aan verder te werken. Het is fascinerend te zien hoe wij allemaal samen door politieke, bestuurlijke en geleerde verkeersautoriteiten vernaggeld worden met onjuiste informatie, dan wel door geheimhouding van informatie, dan wel door misvattingen.

Keuze 1: Kiezen voor collectief vervoer of voor de particuliere auto?

(15)

17 Per reizigerskilometer kosten die eigen

perso-nenauto’s ons 18 cent, een ov-kilometer kost ondertussen 20 cent. Dit bevestigt recente infor-matie van Consumentenbond en anwb dat de eigen auto goedkoper is ¬ en steeds meer wordt ¬ dan het ov. Je bent dus een dief van je eigen portemonnee als je nog in het ov stapt. Er zijn steeds minder ‘dieven’ in Nederland.

Voor de overheid is het beeld helder. Aange-zien bus en trein toch voor tweederde leeg rond-rijden en de ov-passagiers kennelijk al weten dat het goedkoper is auto te rijden en daarom massaal zijn overgestapt op de eigen auto, heffen we het ov op. We doen dat niet in één klap en met één besluit. We doen dat door steeds meer haltes af te schaffen, en lijnen op te heffen of, ter tijdsbesparing, om te leiden rond de dorpen in plaats van ze door het centrum te sturen, door frequenties te verminderen en reistijden te verlengen en reizigers meer te laten overstap-pen, zoals de ns ons met ingang van de nieuwe dienstregeling laat doen.

We weten dat naarmate je daar beter in slaagt, op zogenaamde dunne lijnen steeds minder mensen zullen instappen. Daardoor stappen ook steeds minder mensen over op dikke lijnen. Die worden daardoor successievelijk vanzelf eerst dunner en dan dun, en kunnen er uiteindelijk ook uit. Volledig kiezen voor de eigen auto bespaart reizigers en overheid 4 miljard euro aan ov-kos-ten per jaar. Een strekkende kilometer weg kost 4 miljoen euro. Die besparing maakt jaarlijks geld vrij voor voor de bouw van 1.000 kilometer weg. Bouwen dus?

Aangezien de reiziger per kilometer vrijwel net zo veel betaalt in het ov als in de eigen auto, maakt het voor de burger niets uit. Zij zijn zelfs iets goedkoper uit. Jammer voor de 2 procent huishoudens zonder auto maar dat zijn toch voor-namelijk alleenstaande oudere vrouwen zonder rijbewijs. Die laten zich niet horen en hebben in de politiek al helemaal niets te vertellen. Wat zou er omgekeerd macro-economisch gebeuren als we meer kiezen voor het ov? La-ten we eens aannemen dat automobilisLa-ten 4 miljard van hun autokilometers laten vallen en

daarvoor in het ov stappen. Het totaal aan ov-reizigerskilometers stijgt dan met 20 procent. Trein en bus rijden niet meer met een bezet-tingsgraad van  procent maar van 40 procent. Dat kan zonder kostenstijging want er is zat vrije ruimte in de lege voertuigen. Bovendien maken die reizigers geen autokosten. Maat-schappelijk gezien verdienen wij er dus dik aan. Door die overstappers daalt ook de wegbezet-ting met  procent. Dat geeft meer ruimte voor de automobilisten die niet overstappen op het ov, waardoor ook de congestiekosten dus om-laag gaan. Nogmaals winst.

Wat betekent het vervallen van 4 miljard au-tokilometers voor de 7 miljoen automobilisten? Zij kiezen dan voor gemiddeld 600 kilometer per jaar minder autorijden. Dat is per maand 50 kilometer minder. Eén rit per maand naar de meest nabijgelegen stad de eigen auto laten staan en het ov nemen, is dikwijls al voldoende! Zo simpel is anders kiezen!

Als je daarbij bedenkt dat in 2004 de gemid-delde kilometrage afgelegd per eigen auto per jaar uitkwam op 15.900 kilometer, dan is schrap-pen van 600 kilometer per jaar voor die automo-bilist slechts 4 procent minder auto rijden.

Keuze 2: Kiezen voor subsidie op parkeren of op openbaar vervoer?

Van de 4 miljard euro kosten voor het ov ligt ruim 2 miljard bij de trein en een kleine 2 mil-jard bij bus, tram en metro. De trein wordt voor de helft gesubsidieerd door de staat, de bus voor tweederde. Alles bij elkaar is dat ongeveer 2, miljard euro aan subsidie. De autolobby noemt dit graag ‘weggegooid geld’. ‘Het ov moet kwa-Michel van Hulten Haal het openbaar vervoer uit het slop

Van de openbare parkeerplaatsen

wordt 94 procent ‘gratis’

(16)

18

litatief zo goed zijn dat het voldoende klanten trekt zodat subsidie niet nodig is’. ‘Bij goede kwaliteit willen de mensen daar ook graag voor betalen en het ov loopt vanzelf weer vol.’ Maar je hoort de autolobby nooit over de keuze die wij al jarenlang maken voor subsidie op het parkeren. Van de openbare parkeerplaatsen wordt 94 procent ‘gratis’ aangeboden. Toch klaagt iedereen over parkeertarieven.

Het Instituut voor Onderzoek van Overheids-uitgaven (ioo, 2002) rekende uit dat de kosten van openbare parkeerplaatsen zijn opgelopen tot 5,6 miljard euro per jaar. Daar staat slechts een

opbrengst tegenover van één miljard euro per jaar aan parkeergelden en justitiëel opgelegde boetes. Delen we de collectief betaalde 4,6 miljard euro door de 7 miljoen personenauto’s in ons land, dan blijkt dus elke autobezitter voor het parkeren van zijn auto gemiddeld 650 euro parkeersubsidie per jaar te ontvangen. Het is begrijpelijk waarom je de anwb, rai-Bovag en vvd daarover nooit hoort. Als we alleen al de helft van de subsidie, 25 euro per auto, zouden terughalen en die zou-den bestezou-den aan het betalen van het ov, dan zou er 2,275 miljard euro beschikbaar komen. Dat is meer dan de totale som die reizigers in trein, bus, tram en metro nu aan hun kaartjes uitgeven. Wie noemt dan ‘gratis’ ov nog steeds te duur? Halen we de hele parkeersubsidie terug dan kan het gehele ov met 50 procent groeien en toch ‘gratis’ worden aangeboden.

Keuze 3: Personenauto of vrachtauto? Wie krijgt voorrang?

De hypocrisie stijgt ten top als je ondernemers hoort klagen over de congestie op de weg die belet dat hun bedrijven op tijd bevoorraad worden met grondstoffen en halffabrikaten en dat hun pro-ducten niet kunnen worden afgevoerd. Het heet dan dat de schade voor ondernemingen als gevolg

van congestie op de weg in de miljarden loopt. Maar wie veroorzaken die congestie? Juist, de ondernemers en hun werknemers die zonodig allemaal in hun eigen auto moeten rondrijden en daarmee files en oponthoud veroorzaken. Zij maken het voor hun eigen vrachtautovervoer onmogelijk te bewegen.

Wij, onze politieke bestuurders, de anwb, vno-ncw, en anderen, kiezen ter vermindering van dit probleem doorgaans voor het opleggen van beperkingen aan de verkeersbewegingen van vrachtauto’s. Er worden in de binnensteden inrijverboden voor (grote) vrachtauto’s inge-steld; soms tijdvensters ingevoerd ¬ ‘alleen van 7 tot 11 uur’ ¬ voor het afleveren en ophalen van goederen; linkerrijstroken worden gesloten voor vrachtauto’s; inhaalverboden ingesteld, parkeerzones gereserveerd voor personenauto’s. Ondertussen krijgen de veroorzakers van het probleem zoveel mogelijk vrij baan.

Maak de andere keus! Geef voorrang aan de vrachtauto. Onze economie heeft meer belang bij ongehinderde bereikbaarheid voor alle goe-deren op hun bestemmingsadres, dan dat de directeur van de onderneming en zijn medewer-kers met hun auto’s voor kunnen rijden. Zij kun-nen de laatste paar honderd meter ook lopen, fietsen of met het ov reizen. Of de hele reis per ov maken.

Keuze 4: Kiezen voor mobiliteit of voor bereik-baarheid?

Steeds weer volgt de overheid de autolobby bij het vaststellen van het verkeersbeleid. Het ergste wat onze maatschappij lijkt te overkomen is de filevorming op de weg. Tientallen keren per dag wordt omgeroepen en getoond waar files staan. We worden om de oren geslagen met de econo-mische verliezen die we lijden door de congestie op de weg. We besteden miljarden aan de bouw van nieuwe wegen en aan andere uitbreidingen van de infrastructuur. We zijn zelfs bereid mil-jarden uit te geven in de wetenschap dat het pro-bleem niet wordt opgelost. Zelfs Rijkswaterstaat erkent dat bijvoorbeeld het voor 4,5 miljard euro bouwen van infrastructuur ten zuidoosten van

(17)

19 Amsterdam, met als kroonjuweel de A6-A9

tun-nel, in 2020 alleen kan opleveren dat de files in dat gebied dan niet erger zijn geworden. Ze zul-len er nog steeds zijn.

Iedereen kan wel eens in een file belanden, bijvoorbeeld als door een ongeluk de weg is versperd. Maar mensen die dagelijks in de file staan, hebben geen pech. Die zijn gewoon dom, of ze zoeken bewust de vrijheid: thuis weg, en nog niet bij de baas aangekomen. Als je tot op het hectometerpaaltje nauwkeurig weet waar je dagelijks stil komt te staan, moet je ophouden verwijten aan de overheid te adresseren. Je zou wat moeten doen aan de locaties van je arbeids-of woonplaats, aan je werkkring en je manier van werken, of je werktijden veranderen. En de overheid moet zorgen voor integratie van ruim-telijke ordening en verkeersbeleid.

Belangrijker dan de mobiliteit van de fileklant, is de bereikbaarheid van elk woon- en werkadres. Een kwart van de huishoudens heeft geen auto, een ander kwart van de huishoudens ziet ’s mor-gens de eigen auto verdwijnen met de kostwin-ner. Van 8 tot 6 is ook daar geen auto beschikbaar. De achterblijvers in de woonwijk moeten lopen, fietsen of het ov gebruiken en dat laatste wordt hoe langer hoe meer afgebroken. Voor velen gaat daarmee mobiliteit verloren. Maar die velen heb-ben geen stem. Zij zijn niet de beslissers in onze maatschappij die wat te kiezen hebben.

Keuze 5: Kiezen voor lege of volle stoelen?

Na 9 uur ‘s ochtends zakt de gemiddelde bezet-ting van onze bussen in tot ongeveer een derde deel van de capaciteit. Bij de ns heeft de gemid-delde trein 420 zitplaatsen, waarvan er in 2004 124 werden verkocht. Die lage gemiddelde bezet-ting leidt in Nederland en België tot twee totaal verschillende keuzes.

In Nederland constateren wij dan dat er ken-nelijk geen behoefte, want geen vraag is. Wij schrappen stoelen, diensten, haltes. De spiraal omlaag begint te draaien. Als gevolg daarvan daalt het passagiersaanbod op de instaphaltes nog meer en dit levert per definitie verminderd aanbod op bij de uitstaphaltes. Daardoor wordt

ook minder ingestapt (denk aan de terugreis) en minder overgestapt. De zogenaamde dikke lijnen worden geleidelijk aan ook dun. In België wordt heel anders gereageerd. De Belgen constateren dat ze alle milieu- en financi-ele kosten al gemaakt hebben om het ov te laten rijden. Ook daar bleven vele plaatsen leeg. Hun reactie was om die lege plaatsen hoe dan ook te

vullen. Daarvoor werd ‘gratis’ ov ingevoerd voor goed gekozen doelgroepen: gehandicapten, ou-deren en jongeren. Zonder extra kosten werden lege plaatsen gevuld en zo werd een maatschap-pelijk tekort aan verplaatsingsmogelijkheden voor deze doelgroepen opgelost door de ritprijs te verlagen naar nul.

Voor gevulde bussen en trams willen par-lementariërs wel betalen. Daarmee kon het systeem dat ‘anderen betalen’ voor het ov uit-gebreid worden. Dat bracht extra bussen op de weg, meer in- en overstappers. Ook individueel wèl betalende reizigers komen daar op af. Dit is de kwaliteit die ze zoeken en waarderen. De Post ging betalen voor alle eigen medewerkers, Belgacom voor al het telefoniepersoneel, de fede-rale overheid voor alle fedefede-rale ambtenaren. Ook andere bedrijven beginnen nu te betalen voor hun medewerkers en hun partners. De ‘gratis’ ov-kaart wordt onderdeel van de arbeidsvoor-waarden en komt in de cao’s. Voor de vervoer-bedrijven vormen deze collectieve contracten in toenemende mate de ruggegraat van hun fi-nanciering van de bedrijfskosten. De spiraal gaat omhoog.

Michel van Hulten Haal het openbaar vervoer uit het slop

Voor gevulde bussen en trams

willen parlementariërs wel

(18)

20

Keuze 6: Kiezen voor de olie-economie of voor mi-lieu en veiligheid?

Na jarenlange onverschilligheid lijkt de over-heid het recentelijk toch belangrijker te vinden om de uitstoot van fijn stof en van co2 en andere broeikasgassen omlaag te brengen, dan meer economische winst uit productie te halen. Zelfs Bush spreekt nu van ‘olie-verslaving’!

Kiezen voor meer ov en minder particuliere auto’s, betekent ook kiezen voor meer beroeps-chauffeurs en minder amateurs. Dat kan niet anders dan gunstig uitwerken op het aantal ver-keersongelukken, waardoor minder verkeers-doden en -gewonden zullen vallen. Verdienen 1.000 verkeersdoden per jaar te worden meege-rekend in onze becijferingen? En de .000 tot 5.000 doden per jaar die dan niet tien jaar eerder overlijden ten gevolge van luchtvervuiling en vuil stof?

Keuze 7: Kiezen voor lange-termijnresultaten, of korte-termijndoelen?

Wie dertig jaar vooruit kijkt, en Chevron doet dat in recente advertenties in de Economist, ziet nu al dat ons autosysteem vastgelopen is en zich alleen maar steeds verder in de nesten werkt. De olieproductie schijnt zijn hoogtepunt voorbij te zijn, terwijl alternatieve energie die op grote schaal bruikbaar is voor het autoverkeer in zijn huidige vorm niet in zicht is. De brandstof wordt schaarser en dus duurder. Dat schaadt niet alleen de autorijder, maar onze hele economie

die sterk op olie gebaseerd is. Meer betalen om te kunnen blijven autorijden (kilometerbeprij-zing), verlaagt bestedingen aan andere produc-ten en diensproduc-ten.

Het wereldmilieu wordt warmer door met name auto-uitlaatgassen. Het Nederlands milieu scoort slechter dan het milieu van de ons omrin-gende landen. Politiek dreigt het gevaar van een te grote afhankelijkheid van energie die uit in-stabiele gebieden moet komen. Het toenemend tekort aan ruimte om te rijden wordt nog over-troffen door het groeiende parkeerprobleem, ook al is het een zegen dat alle personenauto’s samen gemiddeld 2 uur per etmaal geparkeerd staan. Gingen ze allemaal tegelijk rijden dan hadden we nu al op slag de meest volmaakte file. Het is met dit soort vooruitzichten onbegrij-pelijk en kortzichtig dat momenteel alle kaarten in ons nationale verkeersbeleid gezet worden op de particuliere auto. Nu weten automobilisten dat er ook altijd een reserve-capaciteit voor hen klaar staat om te komen waar ze heen willen. Naarmate meer bussen, trams en treinen verlo-ren gaan, komen we meer in de situatie waar de toekomst ons ook in zal brengen als wij nu ons bestaande ov-systeem afbreken.

(19)

21

Er valt veel aan te merken op het beleid van het kabinet-Balkenende,

maar je moet het de eer geven de discussie over de toekomst van de

verzorgingsstaat weer bovenaan de politieke agenda te hebben geplaatst.

Toen het Nederland aan het eind van de jaren negentig economisch voor

de wind ging, meende het tweede paarse kabinet de eerder aangekondigde

herbezinning op de toekomst van ons sociale stelsel te kunnen afblazen.

De langdurige recessie waarin de Nederlandse economie na 2001 belandde,

maakte echter duidelijk dat het optimisme van Paars-ii meer was ingegeven

door de stand van de conjunctuur dan door de toekomstbestendigheid van

de bestaande verzorgingsstaat.

Dat het kabinet-Balkenende onmiddellijk bij zijn aantreden een nieuwe

hervormingsronde aankondigde, was dan ook niet zo verwonderlijk.

Verrassender was dat ook volgens veel linkse politici de verzorgingsstaat

aan een ingrijpende verbouwing toe is. ‘Deze krachteloze verzorgingsstaat

is de onze niet en vraagt om drastische modernisering,’ zo verwoordden

GroenLinks-politici Femke Halsema en Ineke van Gent het in hun nota

Vrijheid eerlijk delen.

Ook de sociaal-democratie, naast de christen-democratie een van

de erfgenamen van de architecten van de Nederlandse verzorgingsstaat,

ontkomt niet aan de vraag of de huidige verzorgingsstaat nog wel van deze

tijd is. De financiële en economische houdbaarheid in het licht van de

toenemende internationale concurrentie en de vergrijzing vormt voor het

zittende kabinet het hoofdargument om te hervormen. De PvdA zou het

daarnaast vooral moeten gaan om de vraag of de bestaande arrangementen

(20)

22

En zo nee, op welke terreinen en in welke mate marktwerking traditionele

overheidssturing kan gaan aanvullen of vervangen. Gaat ons sociale stelsel

niet nog altijd te sterk uit van de kostwinner met een voltijdbaan voor het

leven? Biedt het daardoor wel voldoende bescherming aan nieuwe groepen

op de arbeidsmarkt, zoals gehuwde vrouwen, deeltijders, flexwerkers en

zelfstandigen zonder personeel? Moet het zwaartepunt niet verschuiven

van nazorg naar voorzorg, van inkomensbescherming en reïntegratie

naar preventie en investeren? En meer in het algemeen: wat is de rol van

de overheid op sociaal gebied? Is een omvangrijk stelsel van collectieve

regels en voorzieningen een handicap in de internationale economische

concurrentiestrijd — of juist een voordeel?

In de loop van dit jaar zal s&d onder de titel De toekomst van ons sociale

stelsel in een aantal afleveringen aandacht besteden aan deze vragen

én aan concrete hervormingsvoorstellen om de verzorgingsstaat in de

eenentwintigste eeuw (weer) levensvatbaar te maken. In dit nummer de

aftrap met drie artikelen.

Han Noten

stelt in zijn Willem Drees-lezing dat solidariteit in de

eerste plaats een organisatieconcept is, gebaseerd op het oude principe:

samen sta je sterk. Dat principe is nog altijd uiterst actueel en kan dan ook

uitstekend dienst (blijven) doen als grondslag voor de verzorgingsstaat in

de eenentwintigste eeuw.

Marcel van Dam

gaat uit van hetzelfde principe: solidariteit als

samenwerking ten behoeve van het gezamenlijke welzijn als uitgangspunt.

Maar die solidariteit moet in veranderde omstandigheden wel anders,

namelijk veel dichter bij de burgers zelf georganiseerd worden.

(21)
(22)

24

Over de auteur Han Noten is voorzitter van de

Eerste-Kamerfractie van de Partij van de Arbeid en voorzitter van de PvdA-commissie die eind 2005 het rapport ‘De wet van wederkerigheid’ publiceerde

Hoort hoe gelijkheid spreekt

han noten

Een ‘vernieuwende en onderscheidende’ visie ontwikkelen op de verzorgingsstaat. Dat was de opdracht die een PvdA-commissie waarvan ik voorzitter mocht zijn van het partijbestuur had meegekregen. Dat klinkt als een normale opdrachtformulering. Gaandeweg het proces realiseerde ik me echter steeds meer dat het helemaal niet zo’n vanzelfsprekende taakom-schrijving is. Kennelijk stond al op voorhand vast dat de verzorgingsstaat vernieuwd moest worden én dat het van belang was op dit onder-werp een onderscheidende visie te ontwikkelen ten opzichte van de andere politieke partijen. Een verstandige visie was niet voldoende en misschien zelfs niet nodig, zolang hij maar ver-nieuwend en onderscheidend was. Het was voor de commissie geen gemakkelijke opgave en ik geloof dat we er uiteindelijk slechts ten dele in geslaagd zijn. Ons rapport is sterk geworteld in de traditie van de sociaal-democratie van direct na de oorlog. Vernieuwend kan het dan ook niet genoemd worden. Dat maakt het in onze tijd wél weer onderscheidend.

een brug te laag

Het wordingsproces van het rapport was, zoals gebruikelijk, een worsteling. Een belangrijke inspiratie vond ik tijdens een tocht met onze tjalk uit 1904. Voor werkzaamheden aan het dek

moest het schip naar de werf in Harlingen. Van-wege het slechte weer hadden mijn vrouw en ik ervoor gekozen om niet via IJsselmeer en Wad maar binnendoor te varen. Rond een uur of acht ’s avonds arriveerden wij bij het dorpje Hichtum, vlak boven Bolsward. Bij Hichtum ligt een brug waar de tjalk zonder mast onderdoor zou moe-ten kunnen: volgens de kaart zou de brug 2.20 meter hoog zijn, en het schip zonder mast is 2.10 meter. Dat laatste bleek juist, het eerste niet. Bij een renovatie was de brug de afgelopen jaren verlaagd. Het schip raakte met de mastkoker vast onder de brug en kon niet meer voor- of achter-uit. Het zat muurvast.

(23)

25 principe ‘samen sta je sterk’. In essentie is dat

een amorele opvatting. Maar de veronderstel-ling dat het daarbij gaat om een platte één-op-één-transactie doet geen recht aan de werkelijk-heid. De mensen op het dek van de tjalk waren tevreden met het feit dat het schip verder kon varen. Zij namen genoegen met de vriendelijke glimlach van de eigenaren. Solidariteit is dan een uiting van sociale cohesie van een georgani-seerde gemeenschap die de keuze heeft gemaakt om samen te leven. Zie hier de solidaire burger die de kracht gebruikt van het collectief.

De volgende dag moesten we bij Arum kiezen voor een route rechtdoor naar Harlingen, of rechtsaf via Franeker. We kozen voor het laatste. Het was een smal watertje maar had in ieder geval geen sluizen. Na ongeveer anderhalf uur varen stond er een bord op de wal: ‘De volgende brug is gesperd, doorvaart niet mogelijk’. De vaart was vijf meter breed, het schip is twintig meter lang en achteruitvaren is geen pretje. Wij besloten de gemeente te bellen. De functionaris die wij aan de lijn kregen, vroegen wij waarom het bord pas halverwege de vaart was geplaatst. Maar volgens gemeentelijke ambtenaar was het bord wel degelijk ‘aan het begin’ neergezet. Wel-iswaar niet aan het begin van de vaart, maar wel aan het begin van de gemeentegrens. Een na-vrant voorbeeld van een wijze van samenleven waarbij het bureaucratisch denken de overhand heeft gekregen. Ziehier de overheid die dingen vooral niet verkeerd doet.

Aan het einde van de dag kwam de tjalk dus weer met veel moeite terug op het punt waar hij die ochtend vertrokken was. Er stond een man aan de waterkant die ons wat meewarig aankeek en riep: ‘Daar konden jullie niet onderdoor hé?! Dat dacht ik vanmorgen al, toen ik jullie zag vertrekken!’ Ziehier de individuele burger, die de vrijheid heeft om zich te onttrekken aan zijn individuele verantwoordelijkheid. Is hij het fundament onder onze verzorgingsstaat? Het vertrekpunt van ons politiek en bestuurlijk han-delen? Hoe dan ook, mijn vriend is hij in ieder geval niet...

De gemeenschap van Hichtum, de overheid

van Franeker en de individuele burger in Arum laten zien dat samenleven de essentie van het vraagstuk van de verzorgingsstaat is. Niet de mensen als zodanig, maar het samenleven als gemeenschap zou centraal moeten staan in een rapport over de hervorming van de verzorgings-staat. Of dat vernieuwende en onderscheidende visies oplevert valt overigens nog te bezien.

vele vaders en moeders

Onze commissie Hervorming Verzorgingsstaat heeft zich in aanvang verdiept in de ontstaans-geschiedenis van de verzorgingsstaat. Niet alleen om ons te bevrijden van die dwingende actualiteit met haar vaak gepolariseerde en technische discussies, maar ook om enig begrip te krijgen van de onderliggende systeemken-merken van de verzorgingsstaat. Wat is hij eigenlijk, waar komt hij vandaan, waartoe dient hij in oorsprong? Het is toch zeker niet alleen

een complexe set van sociale zekerheidswet- en regelgeving? En het is toch ook iets anders, of op zijn minst meer, dan de iedere keer bij de wisseling van de jaargetijden weer terugke-rende debatten over inkomensplaatjes? Wij, de leden van de commissie zijn weer gaan lezen: prachtige rapporten zoals het door Joop den Uyl geschreven De weg naar vrijheid, maar ook oude verkiezingsprogramma’s en de studieboeken uit onze schooltijd.

Voor menigeen zal het een open deur zijn, maar het inzicht dat de idee van de verzorgings-staat gezien en begrepen kan worden als een reactie op enerzijds de chaos van het ongebrei-delde kapitalisme, en op anderzijds het staats-socialisme zoals we dat kennen in de vormen van communisme en fascisme, dat idee was voor mij een herontdekking. De verzorgingsstaat als concept is een derde weg avant la lettre. Niet

De toekomst van ons sociale stelsel Han Noten Hoort hoe gelijkheid spreekt

(24)

26

bedacht als blauwdruk, maar organisch gegroeid omdat staatssocialisme en ongebreideld kapi-talisme geen opties bleken te zijn om tot een stabiele samenleving te komen waarin mensen op een menswaardige wijze kunnen leven. Bij de ene is het de armoede en onmacht, bij de andere de staat die de burger ketent in onvrij-heid. En als we naar de geschiedenis kijken, dan is er geen politieke partij die zich eigenaar kan noemen van de idee van de verzorgingsstaat: hij ontwikkelt zich via het wetje van Van Houten, via Talma, via zelforganisaties als vakbonden en coµperaties, via het wethouderssocialisme van Wibaut en de zijnen en via landelijke politici zoals Drees, Klompé en Veldkamp.

De verzorgingsstaat is ontstaan omdat hij nodig was én omdat er domweg geen politiek bestuurlijk alternatief bestond. En hij werd breed gedragen, zowel partijpolitiek als maat-schappelijk. Dat is voor sociaal-democraten een bevrijdende gedachte. Zij hebben zich de afgelo-pen tien jaar weliswaar opgesteld als de hoeders van de verzorgingsstaat, maar daarmee zijn ze nog niet de uitvinder ervan. De verzorgingsstaat kent vele vaders en moeders.

zonder gelijkheid geen vrijheid Het denken over de verzorgingsstaat begint met denken over ‘samen leven’ als iets dat onver-mijdelijk is: de mens kiest ervoor om samen te leven. Het gaat dus niet om een visie op de mens als zodanig, maar om een visie op de samenle-ving: ‘de mensen met het oog op hun onderling verkeer’ (Van Dale). Logischerwijs gaat het dan bij de modernisering van de verzorgingsstaat om de kwaliteit van het menselijke samenleven. Dan is de vervolgvraag: wanneer heeft samenleven kwaliteit? Voor de bepaling van de kwaliteit van menselijk samenleven bestaan geen nominale uitgangspunten: men kan bijvoorbeeld niet stellen dat de emancipatie is voltooid of dat er geen armoede meer bestaat in Nederland. Als de kwaliteit van samenleven, en daarmee de kwali-teit van de menselijke relaties, het vertrekpunt van ons denken is, is een dergelijke benadering

onzinnig. Voor de bepaling van de kwaliteit van menselijk samenleven moet dan ook een functio-neel uitgangspunt worden gekozen: de kwaliteit van de samenleving wordt bepaald door de mate waarin mensen vrij met elkaar kúnnen

commu-niceren, in staat zijn keuze’s te maken in de baai-erd van ál die menselijke relaties die bij elkaar de samenleving vormen. Anders geformuleerd: de kwaliteit van een samenleving komt tot uitdruk-king in het vermogen van haar burgers tot het zelfstandig nemen van beslissingen.

Om met elkaar te kúnnen communiceren, om beslissingen te kunnen nemen, zelfs om te kunnen kiezen om samen te leven, moet de mens vrijheid hebben: een eigen onafhanke-lijke identiteit. Die vrijheid bestaat niet in een samenleving zonder orde, een samenleving waarin alles wordt vrij gelaten. In zo’n samenle-ving bestaat chaos en in chaos is geen vrijheid. Hier doet zich een paradox voor. Vrijheid voor het individu om keuzes te kunnen maken, om te communiceren, impliceert gelijkheid tus-sen individuen. Vrijheid, zo zegt Isaiah Berlin, heeft gelijkheid nodig. De communicatie tussen ongelijke individuen stopt op den duur. Bij onge-lijkheid worden keuzes niet gemaakt maar opge-legd. Om er voor te kunnen kiezen om samen te leven moet er vrijheid zijn. Voor een goede com-municatie moeten mensen tot op zekere hoogte onafhankelijk zijn van elkaar, er moet een zekere mate van gelijkheid zijn, anders kan men niet vrijuit zeggen wat men belangrijk vindt, of luis-tert men niet vrijwillig naar de ander. Gelijkheid wordt hiermee een voorwaarde voor vrijheid. Deze gelijkheid is geen bureaucratisch be-grip. Het gaat er hier niet om dat er ergens een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat hele idee van de universiteit ontdoet hij daarom van al teveel concrete politieke lading, maar hij vult haar wel nadrukkelijk met een existentieel-psychologische lading: de

Veel wiskundigen van zijn tijd geloofden hem niet, maar in 1828 werd zijn vermoeden bewezen voor periodieke functies, door de wiskundige Dirichlet.. Periodieke functies zijn

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

(2015) A Cost- Effectiveness Analysis of a Home-Based HIV Counselling and Testing Intervention versus the Standard (Facility Based) HIV Testing Strategy in Rural South Africa.. This

Waar het mij hier echter om gaat, is het punt dat het realiseren van deze goede doeleinden niet aan de vrije keuze van de betrokken instellingen wordt overgelaten, maar

Het mag dan zo zijn, dat de meeste kiezers a l gerui- me tijd - en zelfs in toenemende mate - voorstan- ders zijn van een gekozen minister-president en mis- schien zelf s voor

terdam aan het werk zagen , met name wat betreft de jonge leeftijden van twaalf tot twintig jaar. Ik zie deze 'stadion tudies' als oriën tatie voor de wijze waarop de rellen