• No results found

I N H O U D (Schijn)werknemer of (schijn)zelfstandige ? … Soms een moeilijke evenwichtsoefening !

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "I N H O U D (Schijn)werknemer of (schijn)zelfstandige ? … Soms een moeilijke evenwichtsoefening !"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 Afgiftekantoor 9000 Gent X Tweewekelijks Verschijnt niet in juli

Verwijlinterest bij betalingsachterstand in handelstransacties bedraagt 11 %

De interestvoet bij betalingsachterstand in handelstransacties bedroeg voor het tweede semester van 2006 10 % nadat deze sinds het tweede semester van 2003 steeds 9,5 % was. De interestvoet is nu verhoogd tot 11 % voor het eerste semester van 2007 (d.i. vanaf 1 januari 2007). Deze wijziging is verschenen in een mededeling van de FOD Financiën in het Staatsblad van 30 januari 2007.

Automatische indexering inkomstenbelastingen : geïndexeerde bedragen voor aanslagjaar 2008 in het Staatsblad

De Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit (AOIF) heeft in het Staatsblad van 25 januari 2007 de nieuwe geïndexeerde bedragen inzake inkomstenbelastingen voor aanslagjaar 2008 gepubliceerd. De tabellen bevatten de basisbedragen en de geïndexeerde bedragen voor het aanslagjaar 2008.

FLASH

De meeste onder ons weten perfect onder welk sociaalrechte- lijk statuut zij vallen : hetzij werknemer (arbeider/bediende), zelfstandige (handelaar, vrije beroepsbeoefenaar, ambachts- man, bestuurders van rechtspersonen, enz.) of ambtenaar.

De praktijk heeft echter aangetoond dat er tussen deze ver- schillende statuten grensgebieden zijn, waar deze kwalifica- tie niet altijd éénduidig is. Daarenboven werd er vastgesteld dat om sociaalrechterlijke en/of fiscale doeleinden soms aan sociale «shopping» werd gedaan. De voetballiefhebbers onder u zullen zich ongetwijfeld het geval «Leekens» herinneren waar zich de vraag stelde of deze toptrainer nu verbonden was door een arbeidsovereenkomst met zijn club dan wel er op zelfstandige basis prestaties voor leverde. Deze zaak gaf dan ook aanleiding tot heel wat heisa in de media.

Een andere, in beroepsmiddens misschien meer bekende, zaak betrof de stagiair-advocaat die voor de arbeidsrecht- bank een opzeggingsvergoeding eiste van zijn vroegere sta- gemeester-advocaat omdat hij beweerde geen zelfstandige beroepsbeoefenaar, maar een werknemer te zijn binnen het advocatenkantoor.

Hoewel de bouw-, schoonmaak- en bewakingssector als

«gevoelige» sectoren bekend staan, merkt u dat dergelijke

vragen van sociale kwalificatie zich tevens kunnen stellen binnen de sector van de vrije beroepen en dus ook bij de economische beroepsbeoefenaar. Het lijkt ons dan ook nut- tig de nieuwe wetgeving ter zake even kort toe te lichten.

I N H O U D

Flash 1

(Schijn)werknemer of (schijn)zelfstandige ? ...

Soms een moeilijke

evenwichtsoefening 1

Voordelen van alle aard : tarieven voor gratis gebruik

bedrijfswagen geïndexeerd 6 BTW – privégebruik gebouw : maatstaf van heffing

overeenstemmend met herzie- ningsperiode aftrekken 7

(Schijn)werknemer of (schijn)zelfstandige ? …

Soms een moeilijke evenwichtsoefening !

(2)

Wettelijk kader

Sinds meerdere jaren hebben verschillende Ministers (F. Vandenbroucke, M. Smet, L. Onkelinx, F. Vanden- bossche), al dan niet verwijzend naar een lijst van min of meer arbitraire criteria, getracht licht in de duisternis te brengen. In het klassieke politieke debat waar «sociale rechtvaardigheid/fraude» en «fiscale rechtvaardigheid/

fraude» tegen elkaar worden afgewogen, was de redactie van een duidelijke wetgeving dan ook een uiterst delicate evenwichtsoefening.

De huidige regering, op initiatief van Minister S. Laruelle, is er uiteindelijk in geslaagd een wetgevend kader ter zake tot stand te brengen. Het betreft Titel XIII (artikelen 328 tot 342) van de Programmawet (I) 1, van 27 december 2006 (B.S. 28 december 2006, ed.3, bl. 75249) betref- fende de «Aard van de arbeidsrelaties».

Hieronder volgen de krachtlijnen van deze wetgeving, die in de toekomst moet vermijden dat er zich nog interpre- tatieproblemen stellen tussen RSZ en RSVZ betreffende het sociaal statuut van werknemer of zelfstandige.

Definities

Voor de goede orde voorziet de wet eerst in een aantal definities :

« arbeidsrelatie » : professionele samenwerking betreffen- de het presteren van arbeid door een partij in de hoeda- nigheid van hetzij werknemer hetzij zelfstandige, waarbij moet worden verstaan onder :

a) «werknemer» : de persoon die er zich in een arbeids- overeenkomst toe verbindt, tegen betaling van een loon, onder het gezag van de andere partij, de werk- gever, arbeid te verrichten;

b) «zelfstandige» : de natuurlijke persoon die, een be- roepsactiviteit uitoefent buiten de onder a) bedoelde gezagsband en die niet verbonden is door een statuut.

Algemeen principe

De wet stipuleert uitdrukkelijk dat de partijen vrij de aard van hun arbeidsrelatie kiezen waarbij evenwel :

– de openbare orde, de goede zeden en de dwingende wetsbepalingen niet mogen worden overtreden;

– de effectieve uitvoering van de overeenkomst moet overeenkomen met de aard van de arbeidsrelatie;

– enkel voorrang wordt gegeven aan de kwalificatie die uit de feitelijke uitoefening blijkt indien deze de door de partijen gekozen juridische kwalificatie «uitsluit».

Hieruit blijkt duidelijk dat de wettekst voorrang geeft aan de wilsautonomie van de partijen en dat de feitelijke uitoefening van de arbeidsrelatie slechts in ondergeschik-

te orde de bovenhand kan halen. Indien zou blijken dat partijen hun overeenkomst een bepaalde naam hebben gegeven (b.v. overeenkomst van zelfstandige dienstverle- ning) maar dat in concreto uit de uitoefening van deze arbeidsrelatie voldoende elementen, beoordeeld aan de hand van de algemene en desgevallend specifieke criteria van deze wet (zie infra) naar voor worden gebracht om de facto te besluiten dat de realiteit onverenigbaar is met de gegeven kwalificatie (b.v. dat uit de praktijk, aan de hand van de criteria, zou blijken dat het niets anders dan een arbeidsovereenkomst van een bediende is), dan (en slechts dan) zal een herkwalificatie van deze arbeidsrelatie gebeuren en zal het overeenkomstige stelsel van sociale zekerheid worden toegepast.

Merk echter op dat het ook mogelijk is dat een herkwa- lificatie in de omgekeerde richting kan gebeuren en dat een «schijnwerknemer» kan worden geherkwalificeerd als een zelfstandige beroepsbeoefenaar. Beide statuten, werk- nemer en zelfstandige, zijn immers gelijkwaardig en het is geenszins de bedoeling van de regering dat het ene statuut de overhand zou halen op het andere statuut.

In volgende gevallen is een herkwalificatie evenwel in elk geval uitgesloten :

1. in de gevallen waar het arbeids- en/of sociaal zeker- heidsrecht zelf reeds vermoedens in haar wetgevend kader heeft ingeschreven en dit zowel wat betreft werknemers als zelfstandigen;

2. indien wettelijke of reglementaire bepalingen de uitoe- fening van een beroep of een bepaalde activiteit in de hoedanigheid van zelfstandige of werknemer in de zin van deze wet opleggen of onweerlegbaar vermoeden.

Onder de uitzondering vermeld onder 2. kan men bij- voorbeeld denken aan de advocaten die noodzakelijk zelf- standig zijn of ook aan de erkende boekhouders-fiscalisten en hun stagiairs die, op grond van de huidige wetgeving, enkel erkend kunnen worden indien zij zelfstandige be- roepsbeoefenaars zijn. De Memorie van Toelichting zelf citeert onder meer volgende gevallen : mandatarissen van Belgische vennootschappen die onweerlegbaar ver- moed worden zelfstandig te zijn, de externe accountant die noodzakelijk zelfstandig is in hoofd- of bijberoep, de uitzendarbeid die als een arbeidsovereenkomst wordt beschouwd en tenslotte moet een bedrijfsrevisor die een verslag ondertekent noodzakelijk zelfstandig zijn.

Gezagsverhouding of niet ? De vier algemene criteria Deze criteria moeten toelaten uit te maken of er al dan niet een gezagsverhouding bestaat tussen de partijen. De mogelijkheid tot het uitoefenen van gezag is in de recht-

(3)

spraak steeds een determinerende factor geweest om uit te maken of iemand werknemer dan wel zelfstandige was.

De wet neemt nu uitdrukkelijk het gezagscriterium over.

Andere mogelijke criteria, zoals bijvoorbeeld de «graad van economische (on)afhankelijkheid» worden niet weer- houden in de tekst. Dergelijke alternatieve criteria zou- den desgevallend wel kunnen worden opgenomen bij de specifieke criteria per beroep/sector (zie verder).

De vier algemene criteria, voorzien bij deze wet, om te oordelen of er in een concrete situatie al dan niet een gezagsband bestaat tussen partijen zijn :

1. De wil der partijen zoals die in hun overeenkomst werd uitgedrukt, voor zover deze overeenstemt met de realiteit (concrete uitvoering van de arbeidsrelatie) Het spreekt voor zich dat indien er veinzing is van een bepaalde arbeidsrelatie, deze vanzelfsprekend zal wor- den geherkwalificeerd. Op te merken valt dat de gehele schriftelijke overeenkomst met al haar clausules zal wor- den beoordeeld en niet enkel de naam die de partijen eraan gegeven hebben. Indien het een mondelinge over- eenkomst betreft, wordt de feitelijke contractuele relatie onderzocht op basis van de overige criteria.

2. De vrijheid van organisatie van de werktijd Het betreft hier de mogelijkheid om zijn werk en zijn tijds- besteding te organiseren volgens eigen beschikbaarheid.

Volgende clausules zullen eerder wijzen op een arbeids- overeenkomst :

– er bestaat een vaste werktijdregeling die moet worden nageleefd;

– verwittiging in geval van afwezigheid, en deze moet worden verantwoord;

– verplichting om te «prikken»;

– geen autonomie om eigen verlof/vakantie te plannen.

Andermaal zal de beoordeling in concreto gebeuren. Met name zal er rekening worden gehouden met organisatori- sche beperkingen of commerciële verplichtingen die kun- nen verschillen van de ene tot de andere arbeidsrelatie. Zo kan de verplichting om tijdens bepaalde uren aanwezig te zijn wegens commerciële of organisatorische redenen op zichzelf niet aanzien worden als een gezagsrelatie. De Memorie van Toelichting citeert volgende voorbeelden : de handelaar in een galerij die de openingsuren van de galerij moet respecteren blijft zelfstandige, een aannemer moet rekenschap geven over zijn tijdsgebruik aan de op- drachtgever maar blijft uiteraard een zelfstandige en ten slotte het kaderpersoneel dat een grote mate van vrijheid

heeft inzake organisatie van hun werktijd maar niettemin verbonden blijft door een arbeidsovereenkomst.

3. De vrijheid van organisatie van het werk

Indien de taakomschrijving en onderrichtingen zeer precies zijn en worden opgelegd door een hiërarchische meerdere zal dit een ernstige aanwijzing zijn dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Een zelfstandige, die een resultaat garandeert, kan niet- temin een aannemingsovereenkomst afsluiten ondanks het bestaan van onderrichtingen, verplichtingen en richtlijnen indien dit het gevolg is van de aard van de uitgeoefende activiteit of indien deze onderrichtingen noodzakelijk zijn om het beoogde resultaat te bereiken.

Zo zullen timesheets en het opmaken van verslagen niet noodzakelijk tot een herkwalificatie leiden van een aan- nemingsovereenkomst.

Hetzelfde principe geldt trouwens indien er wettelijke, reglementaire of commerciële verplichtingen zijn die de organisatie van het uit te voeren werk bepalen. De ver- plichting een minimum aantal openingsuren te voorzien, de minimale aanwezigheid van werknemers te garande- ren, de overeenkomst om zich exclusief te bevoorraden bij de medecontractant, de bepaling van de prijzen door medecontractant, minimaal te behalen omzet, het verbod op concurrentie aan de medecontractant, de verplichting om marketing- en promotiestrategie te volgen zoals bij een franchisecontract, zijn op zich niet onverenigbaar met een aannemingsovereenkomst en dus met een zelf- standige beroepsuitoefening. Ook het bestaan van deon- tologische regels is op zichzelf niet bepalend voor het so- ciaalrechtelijke statuut. Deze kunnen zowel gelden voor zelfstandigen als voor een werknemer.

4. De mogelijkheid een hiërarchische controle uit te oefenen

In de mate dat een hiërarchische controle mogelijk is (de mogelijkheid op zich is voldoende) en dat er interne sancties kunnen worden opgelegd, zal dit wijzen op een arbeidsovereenkomst. Dit vermoeden zal enkel worden versterkt indien de tuchtsancties worden voorzien in een arbeidsreglement.

Uiteraard betekent dit niet dat de deontologische regels, con- trolesystemen en sancties die voor vrije beroepsbeoefenaars bestaan, afbreuk zouden doen aan hun zelfstandigenstatuut.

Er dient opgemerkt te worden dat deze vier algemene cri- teria niet cumulatief moeten worden toegepast en even- min dat elk van hen op zichzelf doorslaggevend zijn. Elk

(4)

geval moet afzonderlijk worden onderzocht en slechts als de concrete realiteit van de uitoefening van de arbeidsre- latie de gegeven kwalificatie uitsluit, zal er sprake kunnen zijn van een herkwalificatie.

Bijkomend wordt er bepaald dat de verplichtingen die inherent zijn aan de uitoefening van een beroep en die door of krachtens een wet zijn opgelegd niet in overwe- ging kunnen worden genomen om de aard van een ar- beidsrelatie te beoordelen (b.v. reglementeringen toezicht kredietinstellingen, dienstregelingen ziekenhuizen).

De wetgever heeft tevens uitdrukkelijk bepaald dat de volgende elementen, op zichzelf genomen, niet bij mach- te zijn om de arbeidsrelatie adequaat te kwalificeren : de titel van de overeenkomst, de inschrijving bij een instel- ling van sociale zekerheid, de inschrijving bij de Kruis- puntbank van Ondernemingen, de inschrijving bij de Administratie van de BTW, de wijze waarop de inkom- sten bij de fiscale administratie worden aangegeven.

De specifieke criteria

Naast deze hoger vermelde algemene criteria kan (geen verplichting) de Koning een lijst opstellen met specifieke criteria ter aanvulling van de algemene criteria die eigen zijn aan een sector, één of meerdere beroepen of één of meerdere categorieën van beroepen. Dit is enkel mogelijk indien er «een bewezen objectieve onzekerheid over de aard van de arbeidsrelaties» bestaat binnen een sector/beroep.

Deze specifieke criteria kunnen enkel bestaan uit elemen- ten die al dan niet op het bestaan van gezag wijzen en zij kunnen niet afwijken van de algemene criteria. Zij moeten bovendien worden vastgesteld via een specifieke, erg technische, procedure waarop we verder in dit artikel kort terugkomen.

De wet bevat bovendien een niet-limitatieve en indicatieve lijst van elementen van socio-economische en juridische aard die door de Koning als specifieke criteria voor een sector/beroep kunnen worden weerhouden :

– verantwoordelijkheid en beslissingsmacht over de financi- ele middelen om de onderneming rendabel te houden;

– de vaste en/of gewaarborgde bezoldiging;

– persoonlijke en substantiële investering in de onder- neming met eigen middelen en persoonlijke en sub- stantiële deelname in de winsten en verliezen van de onderneming;

– de mogelijkheid personeel in dienst te nemen of zich te laten vervangen;

– zich manifesteren als onderneming ten overstaan van de medecontractant of van derden;

– in ruimtes en/of met materiaal werken die in eigen bezit zijn.

In geval van samenloop tussen criteria per sector, criteria per beroep en/of criteria per beroepscategorie hebben de meest specifieke voorrang (beroepscategorie > beroep > sector).

Organiek kader

Bij deze Wet wordt tevens een «Commissie ter regeling van de arbeidsrelaties» opgericht, onderverdeeld in een normatieve afdeling bestaande uit één kamer en een ad- ministratieve afdeling die bestaat uit meerdere kamers.

«Normatieve afdeling»

Deze kamer is samengesteld uit een voorzitter, beroeps- magistraat, en 16 leden die door de Koning worden benoemd (zes ambtenaren namens de zelfstandigen, zes ambtenaren namens de werknemers en vier onafhanke- lijke deskundigen met nuttige beroepservaring die niet behoren tot het overheidspersoneel dat de zelfstandigen of de werknemers vertegenwoordigt). De normatieve af- deling kan bovendien beslissen externe deskundigen van een bepaald beroep of bepaalde sector te horen.

Het takenpakket van deze afdeling is essentieel advise- rend en bestaat uit :

– het inwinnen van elk pertinent advies dat het moge- lijk maakt de realiteit van een onzekerheid betreffende de aard van de arbeidsrelaties in een sector of voor één of meerdere beroepen te objectiveren;

– het op verzoek van de bevoegde ministers (Mid- denstand, Werk, Sociale zaken) of op eigen initiatief verslag uitbrengen ter vaststelling van het al dan niet bestaan van een onzekerheid of problematiek betref- fende de aard van de arbeidsrelaties in een sector of in een of meerdere beroepen;

– raad geven aan de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO’s en/of de Nationale Arbeidsraad wan- neer deze organen hierom verzoeken in het kader van hun adviesverplichting bij het opstellen van specifieke criteria voor een of meerdere beroepen/sectoren;

– het uitwerken van een voorstel met specifieke criteria die aan de ministers (die respectievelijk Sociale zaken, Middenstand en Werk in hun bevoegdheden hebben) dienen te worden voorgelegd.

Indien er een onzekerheid bestaat binnen een bepaald beroep of sector betreffende de aard van de arbeidsrela- ties kan elke bevoegde Minister een initiatief nemen om hieraan te verhelpen via het uitvaardigen van specifieke criteria. Hiertoe is evenwel een verslag (op eigen initiatief

(5)

of op vraag van een bevoegd Minister) van de norma- tieve afdeling nodig. Dit verslag wordt door de bevoegde Ministers (samen ditmaal) voor advies overgemaakt aan zowel de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO’s (HRZKMO) als aan de Nationale Arbeidsraad (NAR).

De HRZKMO dient verplicht en voorafgaand aan haar advies de betrokken sectoren en beroepen en desgeval- lend de beroepsorde of het beroepsinstituut te raadple- gen. Voor de NAR geldt hetzelfde principe ten aanzien van de bevoegde paritaire comités. Hun advies wordt uit- gebracht aan de normatieve afdeling die het overmaakt aan de bevoegde Ministers. De specifieke criteria worden uiteindelijk vastgelegd per koninklijk besluit na bespre- king in de Ministerraad.

In het kader van dit artikel besparen we u de details in- zake termijnen, meerderheden waarmee een advies wordt uitgebracht, en de al dan niet verplichting voor de Ko- ning om uiteindelijk specifieke criteria vast te leggen per sector/beroep.

«Administratieve afdeling – Sociale Ruling»

Elke kamer binnen deze afdeling wordt tevens voorgeze- ten door een beroepsmagistraat en is verder samengesteld uit een gelijk aantal ambtenaren die zowel de zelfstan- digen als de werknemers vertegenwoordigen, zonder dat deze evenwel in hun dagdagelijkse activiteiten betrokken zijn bij het toezicht op de naleving van de wetgeving inzake sociale zekerheid of arbeidsrecht. Dit uiteraard om hun onafhankelijkheid maximaal te waarborgen. Zij wor- den allen door de Koning benoemd.

De taak van de administratieve kamers is om beslissingen te nemen betreffende de kwalificatie van een bepaalde arbeidsrelatie. Deze administratieve kamers kunnen wor- den gevat hetzij :

– op gezamenlijk initiatief van alle betrokken partijen bij de arbeidsrelatie. Dit dient uiterlijk te gebeuren één jaar na inwerkingtreding van de wet of één jaar na vastleggen van specifieke criteria via koninklijk be- sluit. Indien beide partijen niet akkoord zijn om het geval voor te leggen, blijven enkel de arbeidsrechtban- ken bevoegd;

– op initiatief van een startende zelfstandige die een aanvraag doet via zijn sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen (dat hier als filter zal dienen); de beslis- sing geldt hier voor drie jaar;

– op éénzijdig initiatief van elke partij die een arbeids- relatie wenst aan te gaan met een andere partij waar- van het sociaal statuut onduidelijk is. De aanvraag gebeurt ook voorafgaandelijk aan de arbeidsrelatie.

Ook hier is de beslissing van de administratieve ka- mer voor drie jaar geldig.

De administratieve kamers kunnen in geen geval een be- slissing nemen indien :

– op het ogenblik van de indiening van het verzoek de bevoegde diensten van de instellingen van soci- ale zekerheid een onderzoek hebben geopend of een strafrechtelijk onderzoek betreffende de aard van de arbeidsrelatie werd geopend;

– de aard van de betrokken arbeidsrelatie bij een ar- beidsrechtbank aanhangig werd gemaakt of deze zich er reeds over uitgesproken heeft.

De beslissingen van de administratieve kamers zijn bin- dend voor de instellingen die vertegenwoordigd zijn binnen deze kamer alsook voor de sociale verzekerings- fondsen behalve indien de voorwaarden waarop de be- slissing werd genomen worden gewijzigd of wanneer de beslissing werd genomen op basis van door de partijen gegeven onjuiste of onvolledige informatie. Dit betekent in concreto dat de instellingen van de sociale zekerheid deze gegevens blijvend mogen controleren.

Beroep tegen een beslissing van een administratieve ka- mer blijft mogelijk bij de arbeidsrechtbank binnen de maand na de kennisgeving van de beslissing.

De werkingsregels van de normatieve en administratieve ka- mers zullen per koninklijk besluit verder worden uitgewerkt.

«Sociale amnestie»

Bij een herkwalificatie tot werknemer zullen enkel de achterstallige sociale zekerheidsbijdragen worden ingevor- derd vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet (of desgevallend het KB met de specifieke criteria). Straf- rechterlijk wordt er ook «amnestie» verleend wanneer er een vrijwillige aansluiting is van de werkgever bij de RSZ binnen de zes maanden vanaf hogervermelde datum of wanneer alle betrokken partijen bij de arbeidsrelatie een verzoek richten tot een administratieve kamer en zij zich binnen de zes maanden schikken naar de beslissing van die kamer. Bovendien zal er in deze hypotheses enkel sprake zijn van een rechtzetting van de normale bijdragen zonder verhogingen, intresten, kosten of sancties. De reeds be- taalde bijdragen aan het stelsel van de zelfstandigen zullen bovendien worden verrekend. Als berekeningsbasis gaat de wet uit van een brutoloon gelijk aan het gemiddelde van de vergoeding die ontvangen werd als schijnzelfstandige verminderd met de sociale bijdragen betaald in het stelsel van de zelfstandigen.

(6)

In het omgekeerde geval (herkwalificatie tot zelfstandige) gelden dezelfde spelregels. Noteer dat in beide gevallen de reeds betaalde socialezekerheidsbijdragen nooit kun- nen worden teruggevorderd en dit noch door de vroegere schijnwerkgever noch door de schijnwerknemer.

Inwerkingtreding

De bepalingen van deze wet treden in werking op 1 januari 2007 met uitzondering van die bepalingen die betrekking hebben op de samenstelling, werking, organi- satie, procedures en bevoegdheden (met inbegrip van de reglementering over de specifieke criteria) van de nor- matieve en administratieve kamer(s) van de commissie ter regeling van de arbeidsrelatie. Voor deze laatste bepa- lingen moet de Koning de datum van inwerkingtreding bepalen, en dit uiterlijk tegen 1 januari 2008.

Conclusie

In deze wet wordt de recentste rechtspraak van het Hof van Cassatie overgenomen.

De grote verdienste van deze wet is dat er naast de alge- mene criteria, per sector of beroep bovendien specifieke criteria kunnen worden vastgelegd na advies van de re- presentatieve organen en in overleg met de betrokken sec- tor/beroep. Dit is zowel een houvast voor de verschillende overheidsinstanties als voor de hoven en de rechtbanken.

De wettekst laat bovendien niet na expliciet te vermelden dat zij van toepassing is «zonder dat hierbij afbreuk wordt gedaan aan de soevereine macht van hoven en rechtbanken om de aard van een welbepaalde arbeidsrelatie te beoorde- len, rekening houdende met algemene criteria en, desgeval- lend, specifieke criteria die van toepassing zijn…».

Tot slot laat het systeem van sociale ruling toe dat elke partij bij een arbeidsrelatie rechtszekerheid kan bekomen betreffende zijn sociaal statuut van hetzij zelfstandige hetzij werknemer.

Op die manier moeten beslissingen van zowel overheids- instanties als van hoven en rechtbanken, die vroeger nog al eens als arbitrair werden aangevoeld, definitief tot het verleden behoren.

Geert LENAERTS Algemeen directeur BIBF

Voordelen van alle aard : tarieven voor gratis gebruik bedrijfswagen geïndexeerd

De tarieven om het voordeel van alle aard te bepalen dat bestaat uit het gratis gebruik van een bedrijfswagen, zijn geïndexeerd sinds 1 januari 2007. Het Koninklijk Besluit van 31 januari 2007, dat de nieuwe geïndexeerde tarie- ven tarieven bevat, verscheen in het Belgisch Staatsblad van 9 februari 2007.

Deze tarieven zijn sinds 1998 gekoppeld aan de spilin- dex. De indexering als gevolg van een overschrijding van de spilindex heeft echter pas uitwerking vanaf 1 janu- ari van het daaropvolgende jaar. Aangezien de spilindex overschreden is in de loop van 2006, worden de tarieven aangepast op 1 januari 2007.

De nieuwe tarieven zijn :

Fiscaal vermogen in PK Basisbedrag in € Voordeel in € per afgelegde km

(aj. 2007) Voordeel in € per afgelegde km (aj. 2008)

4 56 7 8 910 11 12 1314 15 16 1718

19 en meer

0,1380 0,1620 0,1790 0,1980 0,2160 0,2350 0,2600 0,2850 0,3020 0,3210 0,3330 0,3470 0,3570 0,3640 0,3730 0,3800

0,1617 0,1898 0,2097 0,2320 0,2531 0,2753 0,3046 0,3339 0,3539 0,3761 0,3902 0,4066 0,4183 0,4265 0,4370 0,4452

0,1649 0,1936 0,2139 0,2366 0,2581 0,2808 0,3107 0,3406 0,3609 0,3836 0,3980 0,4147 0,4267 0,4350 0,4458 0,4541

(7)

BTW – privégebruik gebouw : maatstaf van heffing overeenstemmend met

herzieningsperiode aftrekken

Arrest WOLLNY van 14 september 2006 1. Positionering van het probleem 1.1. Herinnering aan het Seelingarrest

Wanneer een natuurlijke persoon, belastingplichtige met recht op aftrek, een investeringsuitgave verricht met be- trekking tot een gebouw voor gemengd gebruik, mag hij dit goed volledig in zijn bedrijfsvermogen opnemen.

In dat geval mag deze belastingplichtige de BTW geheven van de oprichtings- en aankoopkosten van dat gebouw, onmiddellijk en integraal aftrekken, ook op het gedeelte dat voor privégebruik zal worden aangewend.

Elk jaar moeten de uitgaven die worden gedragen om dat privégebruik mogelijk te maken, aan een belastingheffing worden onderworpen.

Volgens de circulaire nr. 5/2005 gebruikt de Administra- tie een maatstaf van heffing die elk jaar overeenstemt met 1/15e van de gedane uitgaven met betrekking tot het privégebruik.

Vergeet niet dat de Administratie deze regeling niet toe- past in hoofde van een rechtspersoon.

Op dat vlak houdt zij voor dat er geen aftrek mag gebeu- ren op het gedeelte dat als privéwoning wordt gebruikt omdat het gaat om een onroerend genot dat is vrijgesteld door artikel 44, § 3, 2°, van het BTW-wetboek.

Het gebrek aan aftrek voor het gedeelte dat privé wordt bewoond, verhindert dat dit op een latere datum als zo- danig zou worden belast.

Deze aspecten werden reeds besproken, vooral in Pacioli nr. 146.

1.2. Herhaling van de beslissing E.T. 108.828 VAN 29 mei 2006

Volgens deze beslissing berust de taxatie van de gedane uitgaven in het kader van verbouwingswerkzaamheden op dezelfde filosofie.

Voor de verbouwingswerken aan een gebouw voor ge- mengd gebruik uitgevoerd door een natuurlijke persoon, belastingplichtige met recht op aftrek, hangt de aftrek van de voorbelasting af van de vermogensbestemming die

deze belastingplichtige eraan wil toekennen in het kader van deze investeringswerken.

Ingeval deze investeringen volledig zijn opgenomen in het bedrijfsvermogen zal de daarmee gepaard gaande BTW-aftrek eveneens onmiddellijk en integraal mogen worden toegepast, ook voor het gedeelte dat voor privé- doeleinden wordt gebruikt.

Voor de taxatie van het privégebruik van een gedeelte van de verbouwingswerkzaamheden, vertrekt de Admini- stratie doorgaans van een jaarlijkse maatstaf van heffing van 1/5e van de gedane uitgave die het voorwerp van het privégebruik vormt.

Deze maatstaf wordt evenwel herleid tot 1/15e wanneer de verbouwingswerkzaamheden ertoe leiden dat het ge- bouw, voor de heffing van de BTW, onder de categorie van de nieuwe gebouwen valt.

Volgens het standpunt van de Administratie moet de af- trek, voor wat de rechtspersonen betreft, van meet af aan worden beperkt tot het gedeelte dat voor beroepsdoelein- den wordt gebruikt.

Merken wij nog op dat onderhavige beslissing preciseert dat de maatstaf van heffing blijft gelden zolang het pri- végebruik blijft duren, zelfs na de voorziene periode van vijf of vijftien jaar.

Deze aspecten werden besproken in Pacioli nr. 214.

1.3. Omstreden maatstaf van heffing

Sommige auteurs zijn het niet eens met de maatstaf van heffing die door de Administratie wordt aangehouden, met name de jaarlijkse taxatie van 1/15e of 1/5e van de aanvankelijke uitgaven die voor privédoeleinden worden aangewend (zie 1.1. en 1.2.).

Sommige beweren dat de maatstaf van heffing zou moe- ten worden beperkt tot het gedeelte waarvoor jaarlijkse afschrijvingen worden gevraagd, in België is dat door- gaans 3 %.

Bepaalde nationale rechtspraak heeft zich trouwens ach- ter deze rechtsleer geschaard.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouw- baarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Leg- randlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http : //www.bibf.be. Redactie : Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.

Het Europees Hof van Justitie (H.v.J.) verschaft hierover meer duidelijkheid in zijn arrest WOLLNY van 14 sep- tember 2006, zaak C-72/05.

2. Arrest WOLLNY 2.1. Prejudiciële vraag

Het H.v.J. werd gevat door de volgende prejudiciële vraag :

« Omvatten de uitgaven die zijn gemaakt voor de pri- véwoning die zich in een volledig tot het bedrijf beho- rend gebouw bevindt, (naast de lopende uitgaven) ook, overeenkomstig de desbetreffende nationale bepalingen, de jaarlijkse afschrijvingen voor de slijtage van gebouwen en/of het in het kader van de desbetreffende nationale periode voor herziening van de aftrek van de voorbe- lasting berekende jaarlijkse aandeel van de aankoop- en bouwkosten, op grond waarvan een recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde is ontstaan ?»

2.2. Motivatie van het Hof

Dit begrip stemt in algemene zin overeen met de uitga- ven die met het goed zelf verband houden. Het omvat de uitgaven, zoals de kosten voor het aankopen of bouwen van dit goed op grond waarvan een recht op aftrek van de BTW is ontstaan en zonder dewelke het goed niet voor privédoeleinden had kunnen worden gebruikt.

Aangezien de Zesde Richtlijn evenwel niet de nodige aanwij- zingen bevat voor een uniforme en nauwkeurige omschrij- ving van de regels tot bepaling van het bedrag van de betrok- ken uitgaven, dient te worden aanvaard dat de lidstaten ter zake een bepaalde beoordelingsmarge hebben, mits zij niet voorbijgaan aan het doel van de betrokken bepaling en de plaats ervan in de systematiek van de Zesde Richtlijn Het doel stemt overeen met de belastingheffing op het privégebruik om te voorkomen dat een belastingplich- tige, die de BTW op de aankoop of de bouw van een tot zijn bedrijf behorend goed heeft kunnen aftrekken, aan de betaling van deze belasting ontsnapt wanneer hij dit goed of een deel ervan voor privédoeleinden gebruikt.

Dit mechanisme is erop gericht de gelijke behandeling van de belastingplichtige en de eindgebruiker te verze- keren, door te verhinderen dat eerstgenoemde een onge-

rechtvaardigd voordeel geniet ten opzichte van de tweede die het goed koopt en hierover BTW voldoet.

Voorts wordt hiermee beoogd om, overeenkomstig de lo- gica van het bij de Zesde Richtlijn ingevoerde stelsel, over- eenstemming tussen de aftrek van de voorbelasting en de heffing van belasting in een later stadium te verzekeren.

Gelet op dit gemeenschappelijke doel alsook op de aan- vullende rol die de artikelen ad hoc van de Zesde Richt- lijn te dien einde vervullen, overschrijdt een lidstaat niet de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid door te be- palen dat bij de vaststelling van de maatstaf van heffing voor het privégebruik van een bedrijfsgoed toepassing dient te worden gemaakt van de regels betreffende de herziening van de aftrekken.

Deze oplossing draagt er bovendien toe bij het cashflow- voordeel te beperken dat de belastingplichtige die een on- roerend bedrijfsgoed voor privédoeleinden gebruikt, dank zij de gespreide BTW-heffing, geniet ten opzichte van de eindgebruiker die de volledige BTW dient te voldoen bij de aankoop of de bouw van een dergelijk onroerend goed.

Gelet op deze overwegingen dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat de Zesde Richtlijn aldus dient te worden uitgelegd dat het Hof zich er niet tegen verzet dat de maatstaf van heffing van de BTW voor het privé- gebruik van een deel van een gebouw dat door de belas- tingplichtige volledig in zijn bedrijf is opgenomen, wordt vastgesteld op een deel van de aankoop- of oprichtings- kosten van dit gebouw, bepaald op basis van de duur van de periode voor de herziening van de BTW-aftrek.

3. Conclusies : belastingheffing per vijftiende of per vijfde

Het standpunt dat de Administratie heeft ingenomen in de circulaire nr. 5/2005 (jaarlijkse belastingheffing per vijftiende over de investeringsuitgave aangewend voor privégebruik) enerzijds en in de beslissing beoogd onder punt 1.2. (jaarlijkse belastingheffing per vijfde of per vijf- tiende van de kost van de verbouwingswerkzaamheden) blijft in overeenstemming met de Zesde Richtlijn.

Ze blijft dus volstrekt relevant ondanks de tegenstrijdi- ge overwegingen die men in een bepaalde rechtsleer en rechtspraak in België aantreft.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor elke witte bal in zijn greep ontvangt hij 1 euro (en voor een zwarte bal ontvangt hij niets).. De inzet die de speler aan de speelhal moet

De Vrije Hogeschool gaat uit van het principe van Liberal Arts als Bildung en geeft het onderwijs vorm door Liberal Education (Bildung) als voorbereiding of als aanvulling

Nu gaat de raad met genodigde organisaties praten over de inhoud van de nota en hun reacties Op basis van deze discussie wordt de nota eventueel aangepast en door het college aan de

− Functie: er worden door de alvleesklier verteringssappen / enzymen voor de vertering geproduceerd (en deze taak wordt niet overgenomen door de lever). − Gevolg: zodat

Wanneer een kandidaat antwoordt dat één van beide ouders drager is en de andere een geslachtscel met een recessief mutantgen levert, dan 2 punten toekennen.

Gelet op het voorgaande dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 17, lid 2, onder a), van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de omstandigheid dat

“Regels die nu niet worden gehandhaafd moeten worden afgeschaft of de handhaving van die regels dient te worden veranderd”.

In zijn inleidend woord (p. 9-13) wijst de schrijver erop dat speelfilms in de zich Reformatorisch noemende gezindte inmiddels dominant aanwezig zijn in het leven