• No results found

ADATDELICTENRECHT IN DE RAPAT-MARGA- R E C H T S P R A AK VAN PALEMBANG

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ADATDELICTENRECHT IN DE RAPAT-MARGA- R E C H T S P R A AK VAN PALEMBANG"

Copied!
260
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ADATDELICTENRECHT IN DE RAPAT-MARGA-

R E C H T S P R A A K VAN PALEMBANG

W. F, LUBLINK-WEDDIK

g g g S * J w « ï ï ^

»oor

[1ML-IAIID-AWUSNKUIIK

var

^ Ë f t U i M f l H

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0036 4719

(3)

A D A T D E L I C T E N R E C H T IN DE R A P A T - MARGA-RECHTSPRAAK VAN PALEMBANG

W

(4)

P R O M O T O R : MR. B. TER HAAR BZN.

(5)

/ / - é -JJ

ADATDELICTENRECHT IN DE RAPAT-MARG A-RECHTSPRAAK

VAN PALEMBANG

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AAN DE RECHTSHOOGESCHOOL TE BATAVIA OP GEZAG VAN DEN VOORZITTER DER FACULTEIT Mr. J. E G GE NS, TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 16 MEI 1939 DES VOORMIDDAGS 12 UUR.

DOOR

WILLEM FBANS LUBLINK-WEDDIK

Geboren te Tjiandjoer (Java)

N. V. DRUKKERIJ V/H A. G. NIX & Co.

MCMXXXIX

(6)
(7)

Opgedragen aan Resident A. Oranje

(8)
(9)

I N H O U D

HOOFDSTUK 1.

Inleiding.

§ 1 Methode van onderzoek 1

§ 2 De rechtbanken en hare bevoegdheden 7

§ 3 Systematiek 10 HOOFDSTUK I I .

Delicten en Adatreacties 12

§ 1 Boedjang gadis bergoebalan lantas boenting 12

§ 2 Eangda bergoebalan lantas boenting 25

§ ?> Laki-laki berzinah pada gadis atau rangda tidak

boenting 29

§ 4 Boenting gelap 31

§ 5 Moengkir dari perdjandjian kawin 34

§ 6 Nangkap batin tiada ada gadai dari gadis (kosong). 51

§ 7 Laki-laki pegang gadis atau rangda, naro gawe, me- ranting gawe, meragang gawe, nangkap badan gadis

atau rangda, nangkap rimau 53

$ 8 Laki-laki pegang orang poen j a bini 61

§ 9 Kerap gawe 64

§ 10 Laki-laki memboeat gawe dengan orang poenja bini. ... 68

§ 11 Laki-laki bergoebalan orang poenja bini 76

§ 12 Soembang 80

§ 13 Ajam satoe bertemboeng doea 90

§ 14 L a n g menarap boeih 92

§ 15 Geen afzonderlijke benaming 94

§ 16 Berlaki doea orang, jaitoe kawin dengan laki lain,

sedang ia masih ada laki kawin j a n g sah 95

§ 17 Geen afzonderlijke benaming 100

§ 18 Geen afzonderlijke benaming 101

§ 19 Geen afzonderlijke delictsbenaming 104

$ 20 Tiada boleh noempang orang asing djika tiada dengan

idzin kepala doesoen 105

§ 21 Bakar ladang koerang djaga dan kekasan koerang. ... 107

§ 22 Geen afzonderlijke benamingen, collectief te benoemen

als Pelanggaran tentang hewan m

§ 23 Maling oetan 115

$ 24 Koempoel orang tiada dengan idzin kepala doesoen. ... 119

(10)

V I I I I N H O TT D

§ 25 Geen bijzondere benaming 121

§ 26 Orang kawin tiada dengan idzin kepala doesoen 122

§ 27 Mengawinkan orang tiada dengan idzin kepala doesoen. 126

§ 28 Mengawinkan orang sebagai wali hakim 136

§ 29 Tjempala tangan 137

§ 30 Tjempala moeloet I4 6

§ 31 Maling dapat 151

§ 32 Bersemboenji waktoe malam dibawah orang poenja

roemah dengan maksoed j a n g t i a d a terang 153

$ 33 Terdjoen alas I5 4

§ 34 Tidak toeroet prentah I5 6

§ 35 Kelakoean koerang patoet kepada kepala-kepala 159

§ 36 Geen bijzondere benaming 162

§ 37 Geen bijzondere benaming 163

§ 38 Tingkah kelakoean j a n g tiada patoet 164

§ 39 Geen bijzondere benaming 166

§ 40 Berd jalan keloear marga tidak seidzin Pasirah 168 H O O F D S T U K I I I .

Enkele onderwerpen van algemeenen aard 171

§ 1 Algemeen karakter der adatverstoring 171

§ 2 De schuldvraag 174

§ 3 Strafophcffende, strafverlichtende en strafverzwarende

omstandigheden 178

§ 4 Wijze van aanhangig maken van de zaak 183

§ 5 Bewijs van feiten voor den rechter 185 H O O F D S T U K IV.

De Oendang-Oendang Simboer Tjahaja 191

(11)

H O O F D S T U K I.

INLEIDING.

§ 1. Methode van onderzoek.

Dit boek wil een begin maken met de behandeling van het adatdelictenrecht van Palembang1). Voor een juiste belichting van dat beeld is kennis van feiten noodig, feiten welke ons gebracht worden door den rechter zelf in zijn uitspraken over wat wel en niet geoorloofd is.

Het tweevoudige karakter van de inheemsche rechtspraak met haar toepassing van adatrecht en overheidsrecht, maakt het in het bijzonder noodig dezen weg te volgen. Is ten aan- zien van het adatrecht onderzoek door navraag mogelijk, het overheidsrecht wordt gehanteerd als geschreven recht. In- landsehe rechtsboeken, waaruit wetenschap van levend adat- recht geput kan worden, zijn er niet.

In dit verband moet al dadelijk de aandacht gevestigd worden op het feit, dat de verzameling van regels, genaamd Oendang-Oendang Simboer Tjahaja, ondanks den naam geen inheemsen voortbrengsel is. De geschiedenis en de beteekenis van deze codificatie zullen later in afzonderlijke beschouwing genomen voorden2).

Jurisprudentie als uitgangspunt te nemen voor het onder- zoek naar de beteekenis van het strafrecht is niet alleen noodig maar ook nuttig, omdat adatrecht en overheidsrecht in de rechtspraak een wisselwerking vertoonen, en stellige wets- bepalingen vaak naar adatnormen dienen te worden uitge- l e g d3) . Zoo zal de gedachtengang van een inheemsen rechts-

1) Het gebied aangegeven onder letter d van de ordonnantie op de inheemsche rechtspraak, Staatsblad 1932 No. 80, zooals zij sedert is ge- wijzigd en aangevuld.

2) P a g . 6 en hoofdstuk IV.

3) Zie t. a. v. de gouvernementsstraf rechtspraak, Mr. Büchenbacher, Ind.

Tijdsch. v . h . Eecht dl. 146 (1937) afl. 6 pag. 703 e.V.

(12)

2 I N L E I D I N G H S T . I.

college bij de toepassing van een artikel uit het Wetboek van Strafrecht vaak anders zijn dan die van een gouvernements- rechter; een bepaalde strafnorm zal door den oosterschen rechter bezien worden in het kader van oostersche opvattingen.

De inheemsche rechter zal aan een bevel of een vordering, zooals genoemd in artikel 216 van het Wetboek van Straf- recht voor Nederlandsch-Indiëi), welk artikel bij tabel B van Staatsblad 1932 No. 80 uitdrukkelijk van toepassing is ver- klaard op de inlandsche bevolking aan de inheemsche recht- spraak onderworpen, een gansch ander karakter toekennen dan de gouvernementsrechter. Een in verzoekenden vorm gedane vordering, zooals oostersche omgang vaak te zien geeft tusschen een dorpeling en een over hem gesteld hoofd, wordt bij de inheemsche rechtspraak wel beschouwd als een vorde- ring in den zin van het Wetboek van Strafrecht, anders dan bij de gouvernementsrechtspraak, die zulk een vorm niet vol- doende acht voor de strafbaarheid.

Omgekeerd wordt de rechtspraak naar adatrecht steeds beklemd in leerstukken als poging, samenloop, noodweer en vele andere.

Aan voorbeelden op dit punt is de jurisprudentie rijk.

De gevolgde methode van onderzoek is slechts veilig onder het voorbehoud dat zij geschiedt met kennis van oostersche verhoudingen en van plaatselijk adatrecht, dat zij wordt toe- gepast met critiek en niet uitsluitend met bloot gadeslaan van strafvonnissen, die steeds getoetst dienen te worden aan het heerschende rechtsbewustzijn in het bijzonder omdat zij bijna steeds een voorschrift van de bovengenoemde Oendang-Oendang Simboer Tjahaja citeeren en dus voortdurend de kans loopen

*) Art. 216 W. v. S. 1ste lid luidt als volgt: Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of eene vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van eenig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk eenige handeling, door een dier ambtenaren ondernomen ter uitvoering van eenig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden en twee weken of geldboete van ten hoogste zes honderd gulden.

(13)

H S T . I. I N L E I D I N G 3

een niet getoetste toepassing van zulk een artikel te zijn. Ben voorbeeld kan hier verhelderend werken.

Als in een bepaalde streek een margarechtbank, voorgezeten door het margahoofd, veroordeelingen op groote schaal uit- spreekt tegen dat gedeelte van de margabewoners, dat zonder vooraf kennis te hebben gegeven aan het hoofd, de marga tijdelijk verlaten heeft voor het zoeken van een bestaans- mogelijkheid elders, dan dringen zich allerlei vragen naar voren. Leeft de adatregel, „het is verboden de marga te ver- laten zonder voorafgaande kennisgeving aan het hoofd", op overtreding van welken regel in artikel 38 lid 1 van hoofd- stuk IV van de Samboengan Oendang-Oendang Simboer Tja- haja Ogan I l i r1) , een boete wordt bedreigd van 2 rijksdaal- ders, in het rechtsbewustzijn der bevolking? Is deze regel, in een tijd van ontwikkeling en economische openlegging van tal van streken, niet in strijd met de billijkheid, waar toch deze uitzwerming plaats vond als gevolg van het zoeken naar be- staansmiddelen? Zoo een dergelijke adatregel ooit bestaan zou hebben, waarin lag dan haar bestaansreden? Is hier geen be- stuursbelang door middel van rechtspraak gediend?

De door mij gevolgde methode beoogt niet de stof uitputtend te behandelen. Voor het bestek van dit werk dienen beperkin- gen aangebracht te worden.

Ontzaglijk is het materiaal dat in de archieven der onder- afdeelingsbestuurs- en margakantoren verzameld ligt. Uit deze verscheidenheid moest een keuze gedaan worden. Uitgaande van het standpunt, dat in een onderzoek van een zich nog steeds ontwikkelende inheemsen e strafrechtspraak2) nieuwe gegevens het meest konden baten, werd gezocht in de juris-

1) De codificatie, samengesteld door Günther, inhoudende rechtsoptee- kening van de onderafdeeling Ogan Hir.

2) Zie over dit dynamische karakter Ter H a a r : H e t adatprivaatreeht van Ned.-Indië in wetenschap, praktijk en onderwijs (bij J . B. Wolters, Groningen-Batavia 28 October 1937), waaruit hier geciteerd wordt: „De sociale omstandigheden van het reehtsmilieu, van de groep zijn niet statisch maar veranderen voortdurend, door invloed van binnen en door invloeden van buiten. Gelijk daarmee veranderen de gedragingen der genooten en de eisehen, die het gemeeiischapsbelang stelt, de inzichten in wat het gemeen- schapswelzijn i s " .

(14)

4 I N L E I D I N G H S T . I .

prudentie van het jaar 1937. Echter, bij een productie van eenige duizenden vonnissen per j a a r1) is eenerzjjds een be- perking gegeven en diende anderzijds een beperking gemaakt te worden. Immers, de jurisprudentie gekozen over een bepaald jaar bestrijkt niet al het toe te passen recht, en aan den anderen kant ontwaart men bij vonnissen, die berusten op de zoogenaamde bepalingenrechtspraak, zooals de honderden overtredingen op het gebied van de verkeerswetgeving, een eenvormigheid, welke het onnoodig maakt hen aan bespreking te onderwerpen. Maar zelfs met die beperkingen bleek het materiaal te omvangrijk om met de vereischte uitvoerigheid in dit boek te worden behandeld. Om die reden moest tenslotte met een bespreking van de rapat-marga-vonnissen worden volstaan.

Dit onderzoek beoogt dus slechts inzicht te geven in de beteekenis van het adatdelictenrecht der rapat-marga-recht- spraak en niet een handboek te zijn inhoudende regels voor elk bekend delict.

Voor een juiste waardeering van de taak van den straf- rechter is het onvoldoende om alleen na te gaan hoe een delict plaats vindt en welke straf daarop volgt. Men behoort ook de sociale omgeving van het delict te kennen. De overwegingen van het rechtsprekend college, dat beredeneert wat er gebeurd is, hoe de feiten in onderling verband moeten worden gezien en hoe deze ten slotte geleid hebben tot een strafbare daad, zijn echter niet even doorgrondeljjk. Zij worden mede bepaald door opvattingen die, in de maatschappij waarin zij thuis hooren, de basis vormen van het rechtsbewustzijn. Deze opvat- tingen richten zich op individuen, wier karakter en gezindheid aan hem, rechter, bekend zijn en op zjjn uitspraken hun stem- pel drukken.

1) Uit de memorie van overgave van den Resident van Palembang Steinbuch over 1933, 1934 en 1935 mogen de volgende cijfers als toelich- ting dienen:

gemiddeld aantal rapat marga vonnissen (overtredingen) per j a a r 1783 gemiddeld aantal rapat ketjil vonnissen (crimineel) per j a a r 4004 gemiddeld aantal rapat besar vonnissen (crimineel) per j a a r 946

Totaal 6733

(15)

H S T . I. I N L E I D I N G 5

Het is de verborgen waardeering van leden onderling van een gemeenschap, waarin zich de feiten voordoen, die aan de uitspraken van rechters een subjectiviteit geeft, welke alleen begrepen en op innerlijke waarde geschat kan worden door hem, die geestelijk meeleeft in de sfeer van de groep.

Het vraagstuk zelf kan hier niet aan de orde worden gesteld, de opmerking is slechts een rechtvaardiging van menig vonnis, dat in de oogen van hem die deze „verborgen" rechtspraak niet kent, te vaak verwerpelijk is. De rechtshanteering moet be- oordeeld worden naar het milieu waarin zij plaats vindt.

Treffend wordt dit door Vergouwen i) weergegeven als hij zegt:

„Br is om goed recht te spreken evenveel kennis noodig, van

„de rechtsregelen, als van de verhoudingen waarbinnen een

„zaak speelt".

De kennisneming van deze verhoudingen vindt het best plaats uit de analyse van vonnissen, welke zijn gewezen door de rechtbanken der kleine rechtsgemeenschappen, de rapats marga. Met Ter Haar kan bij dit deel der justitie met recht gesproken worden van „de dagelijksche handhaving van het adatrecht" 2 ). Hier toch vinden we terug „de met dorpsbe- langen samengeweven rechtsverhoudingen der ingezetenen" 3) , alsmede de adatverstoringen, welke op zoo heel ander terrein liggen dan de delicten uit het Strafwetboek4), en juist deze vonnissen dragen een rijkdom van gegevens bij, voor de studie van dit onderwerp van groote beteekenis 5) .

1) Verslag omtrent den toestand der inheemsche rechtspraak in Tapa- noeli, Serie A No. 10 van de mededeelingen van de afdeeling bestuurs- zaken der buitengewesten van het Departement van Binnenlandsch Bestuur, pag. 22.

2) Ter Haar, Toekomstbeschouwingen, Kol. studiën No. 3, 12e jaar- gang, J u n i 1928 pag. 255.

3) T. a. p . pag. 257.

4) Zie Vergouwen, mededeelingen van de afd. bestuurszaken, enz. Serie A No. 10, pag. 32.

B) Anders Lesquillier: Het adatdelictenrecht in de magische wereld- beschouwing, dissertatie 1934 Leiden, waarin voorondersteld wordt dat in de jurisprudentie niet veel principieels zal zijn te vinden, (pag. 139).

(16)

fi I N L E I D I N G H S T . I .

Een 146-tal vonnissen van uiteenloopenden aard vormt het materiaal voor deze studie naar de beteekenis van het door den inheemschen rechter toegepaste adatdelictenrecht.

Ben onvolkomenheid echter ligt besloten in de kwaliteit van het materiaal.

Vonnissen van inheemsche rechters, hoe goed ook doordacht, vinden nooit volledige rechtvaardiging in de registers waarin zij zijn neergelegd. Dit is een nadeel, dat niet aan de recht- spraak kleeft, maar aan de uitvoering. Het instituut van griffiers, eerst in 1935 ingezet, vormt nog een te jonge gene- ratie dan dat er reeds s,electie op toegepast kan worden. De door hen vervaardigde registers toonen de gebreken van niet immer zorgvuldige notuleering van de verhooren ter terecht- zitting.

Bovengenoemde omstandigheid, die echter met den tijd zal verdwijnen, moge een verontschuldiging zijn. De vonnissen van rechters der inlandsche rechtsgemeenschappen, waarbij meestentijds margaschrijvers als griffiers optreden, vertoonen deze gebreken eveneens; de eenvoud van het verhandelde vormt hierbij echter een belangrijke factor ten goede.

Tenslotte is het voor ons onderwerp van belang hier een enkel woord te wijden aan de Oendang-Oendang Simboer Tja- haja. De geschiedenis van deze codificatie is weergegeven door Van Vollenhoven.

Vernietigend schreef deze hoogleeraar1), „hoe in het jaar 1852 in opdracht van den toenmaligen resident de Brauw, deze codificatie werd gemaakt door van den Bossche, destijds Assistent-Resident van Tebing Tinggi, hoe op een drietal hoofdenvergaderingen het consept wordt voorgelezen, ten slotte goedgekeurd door den resident en het meest bewonderd door den maker zelf".

Als door Van Royen 2) in zyn dissertatie deze codificatie een samenstel van regels wordt genoemd, zooals het adatrecht nergens in het gewest kende, als H o v e n3) wijst op onjuist- heden van den Oendang-Oendang en Winck spreekt van een

x) Het adatrecht van Ned.-Indië deel I I . pag. 823-824

2) Van Royen: De Palembangsche marga, enz. (1927) pag. 50.

3) Hoven: De Pasemah, enz. (1927) pag. 56.

(17)

H S T . I. I N L E I D I N G 7

verouderd materieel reent met negatie van jonger a d a t r e c h t1) , dan is er wel een gevestigde meening omtrent de onbruikbaar- heid van dit werk. (Naast deze codificatie staan nog 2 andere n.1. die van Gerscn betreffende de toenmalige afdeelingen Lematang Oeloe-Ilir, en Pasemahlanden * ) en die van Günther inhoudende rechtsopteekening van de onderaf deeling Ogan Ilir).

Maar ondanks de scherpe critiek op de Oendang-Oendang gegeven, zijn er toch enkele lichtpunten, die het werk niet heelemaal verwerpelijk maken. In het slot van Van Vollen- hovens betoog over deze adatcodificatie klinkt nog een gun- stig woord: „dat, naast het ondeugdelijker strafwetboek van 1915 de Simboer Tjahaja van nut is om althans enkele adat- delicten in stand of enkele bepalingen der gouvernementsstraf- wet buiten werking te houden". Het werk moge dan niet alle landsgebruiken in bijzonderheden opnoemen, „zij bevat het product van het algemeen rechtsbewustzijn in de binnen- landen", aldus Mussert^). Herziening der codificatie, geredi- geerd ter vergadering van afgevaardigde volkshoofden, te Palembang gehouden van 2 t/m 6 September 1927, had een nieuwe uitgave van de Oendang-Oendang Simboer Tjahaja tot gevolg, later herhaalde malen aangevuld en gewijzigd4).

Het is hier nog niet de plaats de beteekenis van de Oendang-Oendang voor het adatdelictenrecht te schetsen. In het vierde hoofdstuk van dit boek, komt na de behandeling van alle vonnissen daarvoor betere gelegenheid. De beslissin- gen der rechters zullen eerst in haar adatrechtelijke beteekenis worden behandeld — zij kunnen dan vervolgens mede dienst doen voor de kritische bespreking der Simboer Tjahaja.

§ 2. De rechtbanken en hare bevoegdheden.

Overal in Palembang buiten de hoofdplaats vindt men in- heemsche rechtspraak en waar men deze rechtspraak aantreft

*) Adatrechtbundel 27 pag. 418.

=) Gepubliceerd in het tijdschift voor de Indische Taal-, Land- en Volkenkunde 1873.

3) Mussert, Kol. Tijdschrift, November 1935, 24ste j a a r g a n g pag. 403.

4) Die tekst, gedrukt bij „Meroe" te Palembang in 1933 is de door mij geraadpleegde uitgave.

(18)

8 I N L E I D I N G H S T . I .

is zij overal collegiaal. Over de vraag of zij dit altijd geweest is, zijn de meeningen v e r d e e l d1) . Een drietal2) rechtbanken oefenen deze rechtspraak uit, met name

I. de rapat marga.

II. de rapat ketjil.

III. de rapat besar.

Uit deze indeeling valt al dadelijk een scheiding te maken n.1. de rapat marga eenerzijds, de rapat ketjil en rapat besar anderzijds.

Ad. I ) . De rapat marga, bestaande uit het margahoofd als voorzitter en doesoen- of kamponghoofden als leden, vindt haar bevoegdheden omschreven in de artikelen 7, 8 en 9 dei- rap at ver ordening P a l e m b a n g3) .

Voor het doel van dit werk is slechts noodig daaruit op te sommen hare bevoegdheden als strafrechter.

De rapat marga neemt kennis van alle rechtsvervolgingen wegens feiten, gepleegd binnen het rechtsgebied van de marga, voor wat betreft :

a) adatdelicten, ter bestraffing waarvan in de adat vol- doende toelaatbare middelen bestaan, zoodat geen aan het Wetboek van Strafrecht ontleende straffen behoeven te wor- den opgelegd, met dien verstande dat voorzoover boeten wor- den opgelegd, zulks alleen is toegelaten voor wat betreft de van ouds als zoodanig bekend zijnde adatboeten, met inacht- neming van de door de adat aangegeven maxima (Overeen- komstig de adat is de tegen deze adatdelicten bedreigde straf, ongeacht de op de schuldigen rustende, door de adat

*) Mussert, Kol. Tijdschrift 24e j a a r g a n g November 1935 No. 6 zegt positief, (pag. 409) dat het wel duidelijk is dat zij (de rapat marga) in de plaats is getreden voor de alleensprekende dorps- en margahoofden.

Anders Van Boyon, de Palembangsche marga en haar grond- en water- rechten, (pag. 46 en 48), de Pasirah en Proatin (werden) een tijdlang als alleensprekende rechters beschouwd.

s) De rapatdoesoen werd in 1906 opgeheven. (Adatrechtbundel. 27 pag. 455).

3) Residentsbesluit van 23 October 1933 No. 863, afgekondigd in het E x t r a bijvoegsel inhoudende locale verordeningen en andere beschikkingen van Locale Baden van 21 November 1933 No. 63 (Javasche Courant No. 93).

(19)

H S T . I. I N L E I D I N G !)

gevorderde andere verplichtingen, ten hoogste 12 rijksdaal- ders, behoudens in geval van:

Ie. het schaken van een gehuwde vrouw (adatboete ten hoogste 24 rijksdaalders) ;

2e. groote bloedschande ( s o e m b a n g b e s a r , adatboete ten hoogste 160 rijksdaalders) ;

3e. kleine bloedschande ( s o e m b a n g k e t j i l , adatboete ten hoogste 80 rijksdaalder«) i ) .

b) overtredingen van marga verordeningen,

c) overtredingen, op het stuk van doesoen- en marga- diensten, overeenkomstig artikel 523 lid 1 Wetboek van Straf- recht.

Ad. I I ) . De rapat ketjil, in 1902 in het leven geroepen met geen andere bedoeling dan „om het vele schrijfwerk waar- mede thans de griffiers der groote rapats belast zijn, te ver- minderen" 2) , is als een uitbouw van de rapat besar te be- schouwen. Ze wortelt derhalve niet in de adat terwijl zij ook in artikel 13 (1) der ordonnantie op de inheemsche rechtspraak

(Staatsblad 1932 No. 80) geen steun vindt.

De samenstelling van deze rechtbank is gelijk aan die van de rapat besar met deze uitbreiding dat als leden, instede van margahoofden, ook doesoenhoofden en hoofden van zelfstan- dige „pasars" zitting kunnen nemen.

Haar competentie is neergelegd in de artikelen 39 en 41 der rapatverordening Palembang. Hieruit wordt slechts het vol- gende uittreksel vermeld:

De rapat ketjil oordeelt, behoudens de bevoegdheid van de rapat marga, over:

a) alle naar adatrecht strafbare delicten, waartegen in de adat geen toereikend toelaatbare middelen tot bestraffing be- staan en waarbij de hoofdstraffen in artikel 10 sub a van het Wetboek van Strafrecht -worden toegepast, voorzoover in even-

*) Als noot gestold op artikel 7 lid 2 ad a Eapatverordening Palembang, zie voorts Van der Zwaai: Inlandsen gemeentewezen in Zuid Sumatra en Javanen transmigratie pag. 86.

2) Uit de nota van toelichting op de conceptordonnantie, houdende een poging van den toenmaligen Resident van Palembang om de Begee- ring te bewegen over te gaan tot het vaststellen eener ordonnantie tot regeling der inheemsche rechtspraak.

(20)

10 I N L E I D I N G HOT. I.

tueele aanwezige analoge gouvernementsbepalingen geen zwaar- dere straffen zijn bedreigd dan hechtenis- of gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen.

b) alle overtredingen van de in artikel 3 onder 2, 4, 5 en 8 van de ordonnantie op de inheemsche rechtspraak bedoelde wettelijke voorschriften, waartegen geen hoogere straf is be- dreigd dan de in het slot van lid 2 aangegeven maxima.

c) alle rechtsvervolgingen terzake van de adatdelicten, hierboven genoemd bn' de competentie van de rapat marga, voorzoover deze zijn gepleegd binnen de niet tot het gebied van eenige marga behoorende plaatsen („pasars").

d) alle delicten, welke aan de rechtsmacht van de rapat marga zijn onttrokken waarbij een demang, assistent-demang of margahoofd beklaagde is.

e) de uitspraken van de rapat marga in hooger beroep.

Zooals uit het bovenstaande blijkt heeft deze rechtbank het leeuwenaandeel der bepalingen — rechtspraak. Met de berech- ting der lichte misdrijven en als hoogerberoepscollege van de rapat marga is haar voornaamste taak omschreven.

Ad. III). De rapat besar, dit werd reeds terloops aange- haald, heeft de zelfde samenstelling als de rapat ketjil, doch geheel uit margahoofden, waarbij ook hun wettige vervangers als leden kunnen optreden, maar zonder de uitbreiding van de rapat ketjil voor doesoenhoofden.

Haar bevoegdheid op strafrechtelijk gebied is de kennis- neming van alle strafzaken waarvan de berechting niet aan andere rechtbanken is opgedragen i ) .

§ 3. Systematiek.

Zooals reeds hierboven werd vermeld zullen slechts adat- delicten worden behandeld, welke berechting vonden door de rechtbanken der kleine rechtsgemeenschappen, de rapats marga terwgl zoo nu en dan voor het verder verloop van een bepaald vonnis in hooger beroep, het ook noodig zal zijn om vonnissen van de appelrechtbank, de rapat ketjil in beschouwing te nemen.

1) Art. 40 en 41 der rapatverordening Palembang.

(21)

HST. I, INLEIDING 11

Waar het hier delicten betreft, ter bestraffing waarvan in de adat voldoende middelen bestaan, zoodat geen aan het Wetboek van Strafrecht ontleende straffen behoeven te worden opge- l e g d1) , en juist in deze delicten de hanteering van de reeds eerder genoemde Oendang-Oendang Simboer Tjahaja het veel- vuldigst voorkomt, is in de rangschikking der vonnissen een volgorde gekozen welke zooveel mogelijk met de volgorde van die codificatie overeenkomt in haar indeeling. Zulks vergemak- kelijkt later de vergelijking van de toegepaste regels met de in deze codificatie opgenomen regels.

Aan ieder te behandelen delict is een afzonderlijke paragraaf gewijd, waarin de vonnissen betrekking hebbende op dit delict samengevat worden.

Voorts zal een indeeling van het rechtsgebied van Palembang gevolgd worden, welke samenvalt met de administratieve in- deeling der residentie in onderafdeelingen. Bij elk vonnis wordt de naam vermeld van de onderafdeeling, waaruit het afkomstig is; daarbij wordt de onderliggende volgorde steeds in acht genomen :

1. Eawas 2. Moesi Oeloe

3. Moesi Ilir en Koeboestreken 4. Tebing Tinggi

5. Pasemahlanden 6. Lematang Oeloe 7. Lematang Ilir 8. Moeara Doea 9. Ogan Oeloe 10. Ogan Ilir 11. Komering Oeloe 12. Komering Ilir

13. Palembang en Banjoeasinstreken.

Voor een overzicht van dit rechtsgebied wordt verwezen naar het als bijlage afgedrukte kaartje van Palembang. Overigens is voor de vonnissen nog een doorloopende nummering gevolgd, die het gemakkelijk maakt, uit de reeks der behandelde adat- delicten een apart vonnis aan te wijzen.

*) Zie pag. 8.

(22)

H O O F D S T U K IL DELICTEN EN ADATREACTIES.

Zooals reeds in het slot van het vorige hoofdstuk is vermeld zullen in dit hoofdstuk worden besproken vonnissen betreffen- de adatdelicten, ter bestraffing waarvan in de adat voldoende middelen bestaan, zoodat geen aan het Wetboek van Straf- recht ontleende straffen behoeven te worden opgelegd.

Allereerst wordt behandeld de groep van zedendelicten, delicten dus betreffende de a d a t b o e d j a n g g a d i s d a n k a w i n , die welke haar ontstaan vinden in de verhouding van b o e d j a n g en g a d i s1) in het bij- zonder en van man tot vrouw in het algemeen.

§ 1. B o e d j a n g g a d i s b e r g o e b a l a n ; l a n t a s b o e n t i n g .

Vonnissen: De vonnissen Nos. 1 tot en met 10 behandelen het delict waarbij strafbaar wordt gesteld het hebben van gemeenschap buiten echt van een b o e d j a n g met een g a d i s met zwangerschap tot gevolg.

N°- 1- In eerste instantie werd voor de rapat marga de g a d i s Moesi Ilir Mesenah beschuldigd van het delict b o e n t i n g g e l a p en Koeboe- d.i. het zwanger worden van een vrouw zonder dat bekend is streken. wie de dader is geweest. Zij wees den b o e d j a n g Oesoep

aan als den schuldigen dader. De rapat marga besliste, dat Oesoep den zuiveringseed zal hebben uit te zweren, bij weige- ring waarvan hjj zal worden veroordeeld tot ƒ 30.— boete subsidiair 1 maand hechtenis en het slachten van een geit t e p o e n g d o e s o e n genaamd. Zweert Oesoep dezen

*) B o e d j a n g en g a d i s vertaald: huwbare jongeling en huwbaar meisje.

(23)

HST. II. DELICTEN EN ADATEEACTIES. 13

zuiveringseed uit dan wordt het meisje wegens b o e n t i n g g e l a p tot de zelfde straf veroordeeld als hij bh' niét uit- zwering van dezen eed. Hoewel ter terechtzitting Oesoep verklaarde den eed te durven uitzweren, ging hij van deze uitspraak in hooger beroep, louter omdat hij den hem opge- legden eed niet wenschte uit te zweren. In hooger beroep van de rapat marga werd hij door de rapat ketjil schuldig bevon- den aan het delict b e r g o e b a l a n l a n t a s b o e n t i n g en veroordeeld tot ƒ 30.— boete subsidiair 1 maand hechtenis en tot het slachten van een geit, t e p o e n g d o e s o e n genaamd, bij niet voldoening te verhalen op zijn bezittingen.

Deze veroordeeling vond in hoofdzaak plaats op grond van de omstandigheid dat Oesoep weigerde den hem in eerste instantie door de rapat marga opgelegden zuiveringseed uit te zweren.

Bij dit vonnis werd door de rapat ketjil alleen veroordeeld de b o e d j a n g Moehamad Jakoep tot ƒ 15.— boete subsi- diair 15 dagen hechtenis en tot het slachten van een geit (p e m b a s o e h d o e s o e n ) , bij niet betaling te verhalen op zijn bezittingen. De g a d i s Alaminah daarentegen werd niet veroordeeld aangezien :

a) het strafbare feit werd begaan op aandringen van den b o e d j a n g ,

b) het delict werd gepleegd jegens den eigen verloofde, die lang heeft moeten wachten alvorens het huwelijk kon worden gesloten,

c) het huwelijk tusschen b o e d j a n g en g a d i s reeds voor de berechting van het delict werd gesloten, waardoor de schuld als het ware werd opgeheven.

De berechting van deze zaak door de rapat ketjil instede van door de rapat marga vond plaats op grond van de om- standigheid dat beklaagde g a d i s Alaminah een dochter was van den pasirah van de marga Tandjoeng Ning, die als voor- zitter van de bevoegde rapat marga, zich verschoonde i ) . Wel- licht is aan diezelfde omstandigheid te wijten dat men hier overwegingen liet gelden die in andere soortgelijke strafzaken geen gelding vonden.

*) Art. 5 lid 2 der rapatverordening Palembang.

(24)

14 DELICTEN" E N ADATREACTIES. H S T . I I .

No. 3. G a d i s Barinap en b o e d j a n g Soerip zagen zich elk PasemaJi- tot ƒ 30.— veroordeeld, subsidiair 30 dagen hechtenis en tot landen., het slachten van een karbouw, p e m b a s o e h d o e s o e n

genaamd, te bekostigen door beklaagden.

No. 4. G a d i s Soelima en b o e d j a n g Bedoel werden boeten Pasemah- opgelegd van elk ƒ 30.— subsidiair 30 dagen hechtenis en het landen. slachten van een karbouw ( p e m b a s o e h d o e s o e n ) , bij

niet voldoening te verhalen op hunne bezittingen.

No. 5. In deze zaak diende het doesoenhoofd krio Tjik Anang een Lematang klacht in tegen Kenalam omdat twee maanden na het huwelijk Ilir. een kind geboren werd uit zijn echtgenoote Dahilam. De boete bedroeg 12 rijksdaalders, waarvan 6 rijksdaalders bestemd wa- ren voor den pasirah, 4 voor den krio en 2 voor de penggawa's van de doesoen waar Kenalam woonde.

No. 6. G a d i s Jahoeda en b o e d j a n g Mahzan werden elk ver- Ogan Ilir. oordeeld tot een boete van 12 rijksdaalders subsidiair 60 dagen

hechtenis en verplicht met elkaar te trouwen, terwijl de b o e d j a n g tevens veroordeeld werd tot betaling van 3 rijks- daalders p a 1 a j a n, (d.i. de volgens de adat aan de hoofden toekomende retributie bij huwelijkssluiting wanneer geen voor- afgaand overleg tusschen de wederzijdsche ouders is gepleegd), bij niet betaling te verhalen op zijn bezittingen.

No. 7. G a d i s Nj. Kipit en b o e d j a n g Doel werden tot de Ogan Ilir. zelfde boete veroordeeld en eveneens om met elkander te trouwen. Ben uitspraak omtrent de p a l a j a n ontbreekt hier.

No. 8. B o e d j a n g Seman werd veroordeeld tot 12 rijksdaalders Komering boete bij niet betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis.

Ilir. Van deze boete dienden 10 rijksdaalders aan den pasirah en 2 aan den aanklagenden penggawa te worden betaald. B o e - d j a n g en g a d i s moesten met elkander huwen.

No. 9. Bij dit vonnis hoorde Alibidin zich veroordeeld worden tot Palembang 12 rijksdaalders boete subsidiair 12 dagen hechtenis met ver- era Banjoe- plichting g a d i s Bohani te huwen zonder betaling van asinstre- o e p a h b a t i n , (d.i. de door de adat verschuldigde betaling ken. aan de hoofden bij huwelijkssluiting na overleg tusschen de

wederzijdsehe ouders).

(25)

H S T . I I . D E L I C T E N E N ADATREACTIES. 15

No. 10. Op klachte van het kamponghoofd, de kliwon Sani, werd Palembang b o e d j a n g Oesoep veroordeeld tot 12 rijksdaalders boete en Banjoe- subsidiair 1 maand hechtenis en tot het huwen met g a d i s asinstre- Siti.

ken. Kenschets van het delict. Eeeds herhaaldelijk is onderzocht wat onder delict in de inheemsche maatschappij verstaan moet worden. Mallinckrodt zegt h i e r v a n :1) „In een primitieve maatschappij beschouwt men het delict niet alleen, zelfs niet vooral, van het standpunt dat iemand in zijn materieele belan- gen geschaad is, maar wordt nadruk daarop gelegd dat, door een of andere daad, een kwade magische kracht is opge- roepen, die de benadeelde persoon in zijn magische even- wichtigheid bedreigt, en bovendien de mogelijkheid schept, dat de gemeenschap onder dien invloed schade zal lijden. Een dergelijke toestand wordt geschapen in gevallen, waarin iemand iets doet, dat niet met de gebruikelijke gewoonten der voor- ouders en der thans levende menschen overeenkomt, dus een handeling verricht in strijd met het adatrecht".

Van Vollenhoven 2) spreekt van „een staat van verbroken magisch evenwicht, een ongunstig worden van 's menschen levensvoorwaarden, een gang van zaken welke door adat- reacties — het gelukkige woord is van Ter Haar — moet worden hersteld en genezen".

Ter Haar 3) definieert „het delikt in de rechtsorde der kleine rechtsgemeenschappen, als elke eenzijdige evenwichtsverstoring, elke eenzijdige inbreuk op de materieele en immaterieele levens- goederen van een persoon of een, een eenheid vormende, veel- heid van personen (een groep) ; een zoodanige handeling eischt een reaktie, in aard en omvang door het adatrecht bepaald, een adatreaktie, door welke reaktie (meestal een deliksbetaling in geld en goederen) het evenwicht kan en moet worden hersteld".

Hebben wij aldus de basis gevonden voor het adatdelict in het algemeen, voor het Palembangsche delict in het bijzonder geldt dezelfde theorie van evenwichtsverstoring met een ge-

1) Mallinckrodt: H e t adatrecht van Borneo, dissertatie 1928, pag. 173.

2) Het adatrecht v. Ned.-Indië I I pag. 734-735.

s) Beginselen en stelsel van het adatrecht, 1939 pag. 216.

(26)

16 D E L I C T E N E N ADATREACTIES, H S T . I I .

wenscht evenwichtsherstel, de adatreactie. Voor het onderwer- pehjk delict zien we in de daad van gemeenschap tusschen een man en een vrouw, die niet door huwelijk verbonden zijn, een verstoring van het adatevenwicht tusschen gemeenschap eener- zijds en genooten anderzijds, een handeling in strijd met het adatrecht. In dit adatrecht wordt derhalve in het niet gehuwd zijn de grondslag van de overtreding gezien omdat de gemeen- schap voor eigen magisch welvaren alleen sexueelen omgang tusschen gehuwden kan toestaan; de sexueele daad is daardoor de aantasting van het gemeenschapswelzijn, Hierin ligt de kern van het delict besloten en eveneens de oplossing voor het zoeken naar de verantwoordelijkheid, immers is door de ge- draging van beide personen, zoowel man als vrouw, de ver- storing der adatrust tot stand gebracht. „Het verkeer der seksen is ongedwongen", aldus Hoven i ) . Volgens Hoven wordt de vrijheid die de Palembangsche maagd ( g a d i s ) geniet, beperkt door de voorwaarde dat men niet tegen de adatvoor- schriften mag ingaan. Ook bij Hoven wordt betoogd dat dan zoowel de man als de vrouw beiden schuldig zijn aan adat- overtreding indien sexueel verkeer buiten huwelijk plaats v i n d t2) , en zulks geldt niet alleen voor de Pasemah maar voor de heele rechtsgouw Palembang. Is derhalve sexueel verkeer tusschen man en vrouw, die niet door huwelijk verbonden zijn, reeds een vorm van adatverstoring, welke later afzonderlijk behandeling zal vinden, het sexueele verkeer buiten echt ten- gevolge waarvan zwangerschap optreedt is een adatverstoring welke denzelfden grondslag heeft doch als een apart delict wordt gezien. Om welke redenen men dit onderscheid maakt zal thans worden nagegaan. Allereerst een aanhaling van Hoven: „Buitenechtelijke gemeenschap treedt uiteraard eerst aan het licht wanneer de teekenen van zwangerschap zicht- baar zijn" 3) . E r zou volgens deze bewering reden zijn om te vermoeden dat de gevallen van buitenechtelijk sexueel verkeer waarbij geen zwangerschap optreedt, vrijwel afwezig zouden

1) Hoven, de Pasemah enz. 1927 pag. 76.

2) Hoven, t.a.p. pag. 91.

s) Hoven, t.a.p. pag. 90.

(27)

H S T . I I . D E L I C T E N E N ADATREACTIES. 17

zijn, doch voor deze opvatting geeft de jurisprudentie geen houvast. Er zijn vele vonnissen aan te halen waarbij om ver- schillende redenen dit delict toch vaak genoeg voorkomt en bekend wordt en de beschouwing aan deze overtreding gewn'd zullen er dan ook enkele noemen.

Intusschen zou men al dadelijk de veronderstelling kunnen opperen, dat het verschil van twee afzonderlijke delicten uit- sluitend gezocht moet worden in de zwangerschap, ergo in de rechtsgevolgen welke de geboorte van een buitenechtelijk kind op de inheemsche instellingen heeft.

Informatie op dit punt bracht mij geen uitkomst en inder- daad geloof ik niet dat zulk een verschil in wezen bestaat.

(Ook de adatreactie van beide soorten delicten onderscheiden zich niet van elkaar zooals later zal blijken). Het eenige we- zenlijke verschil schijnt te liggen in de omstandigheid dat een proces wegens buitenechtelijk verkeer met zwangerschap tot gevolg steeds mede is een proces teneinde tot een huwelijk van de zwangere vrouw te geraken en een buitenechtelijke geboorte te voorkomen. Zulks zou de behandeling als afzonderlijk delict kunnen verklaren.

Adatreacties en, hare functie. Opsommend zien we in boven- staande vonnissen de volgende adatreacties gevorderd:

a) d e n d a b) p a 1 a j a :n

c) de verplichting met elkander te huwen (c.q. bij onwil oplegging van p e n j i n g s i n g a n )

d) p e m b a s o e h d o e s o e n of t e p o e n g d o e s o e n . a ) . Een onderzoek naar de functie van de, onder de bena- ming d e n d a , van de delinquenten gevorderde adatbetaling heeft ons niet tot een duidelijk resultaat geleid. Nemen wij de gedachte van evenwichtsverstoring en evenwichtsherstel tot uitgangspunt, dan zou daarbij behooren de gedachte dat de betaling de gemeenschap (de hoofden) een (magische) ver- sterking toedient. In diezelfde richting zou kunnen wijzen een zekere gehechtheid aan gefixeerde boeten (liefst in rijksdaal- ders). Ons onderzoek heeft echter geen aanwijzing opgeleverd dat het (huidige) rechtsbewustzn'n der inheemsche bevolking de d e n d a zoo waardeert, en twee omstandigheden zn'n

2

(28)

IS D E L I C T E N E N ADATBEACTTES. H S T . I I .

daarmee ook bepaaldelijk in strijd. De eerste is, dat de boeten niet (meer) volledig gefixeerd zijn en dat geen betaling in

(magische) goederen bekend is, doch dat de 12 rijksdaalders enzoovoorts practisch ook als maxima werken, waarbinnen men de lagere boeten nader vaststelt op willekeurige gelds- bedragen. "Wij zullen dit later in tal van vonnissen terugzien.

De tweede is dat men algemeen aanvaard heeft dat die boeten tegenwoordig bij wanbetaling worden vervangen door hechte- nis. Dat wijst op een andere functie dan het evenwichtsherstel, namelijk op de functie van handhaven van een gemeenschaps- orde door middel van het toebrengen van leed, hetwelk de genoten afschrikt en hetwelk als een vergelding voor het door hen veroorzaakte leed kan worden begrepen. Wij moeten met deze beschouwing volstaan. Slechts zij ten aanzien van het gebruik van den rijksdaalder als munteenheid opgemerkt, dat we in het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië 1938 II (blz. 353-354) l) lezen over het gebruik van Spaansche Mat- ten, die het equivalent waren van de r e a l e n2) De Spaansche reaal bleef tot het einde der 17de eeuw de rekeningseenheid totdat de rijksdaalder die functie overnam3). Zij dienden als waardemeter voor de d j o e d j o e r en ook voor boeten, n.1.

„wanneer een vrouw of meisje buiten huwelijk bezwangerd wordt, dan kan zij in dit geval met haren verleider in den echt treden onder de verpligte betaling van den daarop bij d j u d j u r of s e m a n d o staanden koopschat en met bij- betaling eener boete, voor hare zedeloosheid, van 25 Spaansche Matten".

De op het hier besproken delict staande geldboete is in 9 van de 10 aangehaalde vonnissen 12 rijksdaalders, in slechts 1 geval 6 rijksdaalders (ƒ 15.—). Wij moeten in deze boete- opleggingen niet zien een eenvormige bestraffing op het delict van 12 rijksdaalders, waarop de boete van 6 rijksdaalders een uitzondering vormt. Het bedrag van 12 rijksdaalders is zooals

*) Adatrechtbundel X X X I I (Zuid-Sumatra pag. 303). Zie ook t.a.v.

de boeten in de Lampongs dezelfde adatieehtbundel pag. 330, voor het gebruik van realen. Voorts Hoven, Pasemah t.a.p. pag. 47.

-) Encyclopaedic v. Ned.-Indië pag. 681 (1918).

3) Encyclopaedic v. Ned.-Indië pag. 794 (1918).

(29)

H S T . II, D E L I C T E N E N ADATREACTIES, 19

gezegd slechts als een maximum aan te wijzen, zoodat ook een boete daar beneden gebruikelijk is. Vonnis No. 2 bevat eigenlijk in de overwegingen, welke de g a d i s vrijstelden van boetebetaling, de grondslag voor een milder oordeel i ) .

b). P a l a j a n2) is de volgens de adat verschuldigde ver- goeding voor de betrokken hoofden (d.z. het margahoofd, het doesoenhoofd en alle wijkhoofden van de doesoen) voor de door hen verleende medewerking, ingeval het huwelijk plaats vindt zonder voorafgaand overleg tusschen de wederzijdsche ouders. (Is er wel overleg gepleegd dan wordt de z.g. o e p a h t o e a of o e p a h b a t i n betaald).

Geschiedt nu het huwelijk in den vollen luister van goed- keuring der wederzijdsche ouders dan is geen p a 1 a j a n verschuldigd. Wordt deze luister minder doordat een schaak- huwelijk plaats vindt, dan wordt doorgaans 6 rijksdaalders aan p a l a j a n geeischt. Is een huwelijk noodzakelijk ge- worden doordat het meisje zwanger is geraakt, dan wordt de p a 1 a j a n verhoogd tot 12 rijksdaalders. Ik zie in deze p a l a j a n betaling en verhooging een vervanging van de door de hoofden bij te wonen feestmaaltijden, die minder luis- terrijk worden en zelfs kunnen vervallen naarmate het huwelijk plaats vindt op voet van schaking of noodzaak.

De plicht tot betaling van p a l a j a n kan met instemming van de betrokken hoofden altijd worden opgeheven. Het verschuldigd bedrag wordt op het vermogen verhaald.

c). De verplichting met elkander te huwen c.q. bij onwil oplegging van p e n j i n g s i n g a n.

Wij zagen boven dat de grondslag van het onderwerpelijk adatdelict gelegen is in het niet gehuwd zijn der sexueel ver- keerenden. Een der middelen om tot terugkeer van de adat- rust te geraken is dan ook het tot stand brengen van een huwelijk tusschen de beide delinquenten. Alsdan worden de

*) Zie de samenvatting onder vonnis No. 6 op pag. 13, waarvan de overwegingen voor de gadis mutatis mutandis ook voor den boedjang kunnen gelden.

2) Merkwaardig is dat in het werk van Hoven: de Pasemah, niet gerept wordt over de p a 1 a j a n, hoewel toch dit begrip in de Pasemah ook voorkomt.

(30)

20 D E L I C T E N E N A D A T R E A C T I E S . H S T . I I .

gevolgen van de adatverstoring als het ware opgevangen. Het delict met de actie van het buiten huwelijk gemeenschap heb- ben heeft als daarop aanpassende reactie, het voeren van de schuldigen naar den huwelij kschen staat. Vandaar zooals boven werd betoogd zijn behandeling als afzonderlijk delict naast geslachtsgemeenschap buiten huwelijk en zonder zwan- gerschap.

Is hiermede de functie verklaard van de adatverplichting de beide schuldigen aan het hier besproken delict in den echt te verbinden, dan dient nog nagegaan te worden welke de gevol- gen zijn indien één der partijen onwillig is het noodzakelijk geworden huwelijk te doen plaats vinden. De adat vordert in een dergelijk geval dat de onwillige veroordeeld wordt tot betaling van de z.g. p e n j i n g s i n g a n * ), welke betaling voldaan moet worden aan de wederpartij, die wel genegen is in het huwelijk te treden. De p e n j i n g s i n g a n is der- halve een door de adat gevorderde betaling van de weigerende partij aan de andere, uitsluitend als vergoeding (evenwichts- herstel) voor het haar toegebrachte immaterieele nadeel.

Het bedrag der p e n j i n g s i n g a n is 8 rijksdaalders.

Afwijkingen, die zouden bewijzen dat het bedrag ook anders kan zijn, heb ik nimmer kunnen v i n d e n2) . De betaling wordt bij wanbetaling afgedwongen door executie.

;d). Wat is de beteekenis van de adatreactie p e m b a s o e h d o e s o e n of t e p o e n g d o e s o e n ?

Het opleggen van de verplichting om een karbouw dan wel een geit te slachten beoogt met deze handeling een reinings- daad om de op de gemeenschap gevallen smaad uit te wisschen, vandaar de naam p e m b a s o e h d o e s o e n ( m e m b a -

s 0 e h = uitwasschen) of t e p o e n g d o e s o e n (m e n e - p o e n g = het met meel bestrooien van een plaats). Bij deze adatreactie3) is de functie te onderkennen van magische

!) Waarvan een voorbeeld in § 2, (vonnis Nos. 11 en 13).

2) Zie t.a.v. de beteekenis van p e n j i n g s i n g a n in het huwelijks- recht voor de Pasemah, Hoven pag. 93.

s) Zie voor de Lampongs adatrechtbundel X X X I I pag. 218. Hoven, Pasemah enz. t.a.p. pag. 43 en 4 8 . ; Lesquillier, Het adatdelictenreeht enz.

pag. 109 waarbij ook aanhalingen van Wilken.

(31)

H S T . I I . D E L I C T E N E N ADATREACTIES. 21

Versterking der gemeenschap. Door de smaad, die op het betrokken gebied gevallen is, acht men de omgeving gekomen in een „sial" (onheils)-toestand en men vreest dan noodlottige invloeden die daardoor ontketend worden. Men heeft geen bepaalde voorstelling van deze noodlottige invloeden. Hoofden, hiernaar gevraagd, gaven slechts vaag aan dat er onheil zou komen, doch welke vormen van onheil bij nalaten van het heilmaal bepaaldelijk zouden optreden, (b.v. mislukking van het gewas of ziekte onder de bevolking), wist men mij niet op te geven. Ook de adatreactie p e m b a s o e h d o e s o e n laat bij niet voldoening van den veroordeelde een schuld bij hem na tegenover de gemeenschap. De voldoening van die schuld kan evenals b^j p a l a j a n en p e n j i n g s i n g a n van den veroordeelde afgedwongen worden door verhaal op zn'n bezittingen, teneinde uit de opbrengst daarvan het ver- schuldigde alsnog te kunnen voldoen en de reactie mogelijk te maken.

Opmerkingen over de vonnissen. Hebben we hierboven ge- tracht een schets te geven van het delict, alsmede van de adatreacties (en hare functie), dan rest ons nog de rapat- beslissingen hieraan te toetsen.

In de vonnissen Nos. 5 en 8, wordt de boete verdeeld tusschen enkele adathoofden, terwijl in de overige vonnissen hiervan geen sprake is. Br is aanleiding om hierop dieper in te gaan.

Daartoe dienen we te denken aan een vroegere periode, toen er nog geen openbare kassen bestonden zooals de huidige margakassen en de opgelegde boeten toevielen, als belooning aan de onbezoldigde r e c h t e r s1) . Het nieuwe artikel 25 der rapatverordening Palembang, regelende de inkomsten van de rechtspraak en de aan de rechters uit te keeren vergoedingen laat geen twijfel omtrent de wijze waarop over de opgelegde boeten beschikt dient te worden. Stellig kan dan ook beweerd worden dat de verdeeling der boeten, zooals die in de von- nissen Nos. 5 en 8 geschiedde, onjuist is. Een verklaring voor deze onjuiste beschikking van de rapat is zooals we later nader zullen zien te vinden in de redactie van de Oendang-

*) Van Vollenhoven. Het adatrecht van Ned.-Indië, pag. 742 dl. I I .

(32)

22 D E L I C T E N E N A D A T B E A C T I E S . H S T . I I .

Oendang Simboer Tjahaja, (artikel 8 hoofdstuk I) x) die sinds liet jaar 1927, — in welk jaar de verdeeling als daarin ver- meld inderdaad .nog van kracht was —, nog geen wijziging onderging. Ook het begrip p a 1 a j a n sticht zooals we hier- onder zullen zien, op dit punt veel v e r w a r r i n g2) . (Over p a l a j a n wordt gesproken in vonnis No. 6).

Uit de verschillende veroordeelingen blijkt een bonte ver- scheidenheid van uitspraken bij een zelfde delict, doch hoe uiteenloopend ook deze, uit verschillende deelen van Palem- bang gekozen, vonnissen zijn, toch vertoonen zij in een opzicht een vaste lijn. Heeft de rapat aanvaard dat het bewuste delict beeft plaats gevonden dan oordeelt zij den b o e d j a n g al- tijd schuldig.

Anders is dit met de vrouw die nu eens wel (vonnissen Nos. 3, 4, 6 en 7) dan weer niet (vonnissen Nos. 1, 2, 5, 8, 9 en 10) wordt betrokken in de strafbaarheid van het begane delict.

Een daad van gemeenschap tusschen man en vrouw, die niet door het huwelijk verbonden zijn, heeft, zooals wij boven zagen verstoring der adatrust tot gevolg. Waar deze verstoring is tot stand gekomen door de gedraging van beide personen3), rust dus de verantwoordelijk bij hen te zamen, immers met beider goedvinden heeft de daad plaatsgevonden. Strafbaar is in het adatrecht hij die op verstoring van adatrust gerichte voorne- mens ten uitvoer brengt en op adatverstoring is ook gericht de bereidwilligheid van de vrouw ten aanzien van het hier behandelde delict. Daarvoor stelt de adat dus ook haar ver- antwoordelijk door haar mede te veroordeelen. Dat zulks niet

1) Djika boedjang gadis bcrgoebalan lantas boenting maka boedjang kena denda 12 ringgit dan boedjang gadis itoe hendaklah masa itoe djoega dikawinkan bagaimana adat terang akan tetapi tiada rnembajar lagi oepah batin. Dari denda 12 ringgit djika didoesoen Pasirah poelang pada Pasirah 10 ringgit, dan 2 ringgit pada penggawa-penggawanja, dan djika didoesoen pengundang b' ringgit poelang pada Pasirah, 4 ringgit pada kapala doesoen dan 2 ringgit pada penggawa-penggawanja. Dan djika boedjang gadis lain-lain marga atau doesoen itoe denda dibagi doea bagaimana terseboet di fatsal 6.

2) Zie pag. 23.

3) Zie pag. 16.

(33)

H S T . I I . D E L I C T E N E N ADATEEACTIES. 23

altijd geschiedt is geen gevolg van afwijkingen in de adat in verschillende streken, maar van een .niet altijd zich bewust zijn van bovenstaanden regel, ook omdat, vooral de jongere, hoofden vaak den tekst van de Oendang-Oendang Simboer Tjahaja (artikel 8) instede van de adat toepassen.

Vonnis No. 2 geeft een uiteenzetting waarom de gadis in dit geval niet mede wordt veroordeeld (zie hierboven het op pag. 13 vermelde).

Ten aanzien van de p a 1 a j a n werd op pag. 19 een be- schouwing gegeven. Deze p a 1 a j a n betaling nu, wordt somtijds ook aangeduid met het woord d e n d a . Het is voor- gekomen dat een b o e d j a n g, die een g a d i s schaakte en een huweln'k verlangde, werd veroordeeld door een rapat marga tot een boete in strafrechtelij ken zin, bij niet betaling te vervangen door hechtenis. Ondanks de strafrechtelijke be- teekenis die deze uitspraak aan de p a 1 a j a n gaf werd niettemin deze d e n d a verdeeld tusschen de betrokken hoof- den; van het feit dat er van een vergrijp, waarop boete gesteld kan worden, geen sprake is, was de rapat zich niet bewust, anders zou, instede van vervangende hechtenis, verhaal op het bezit als waarborg voor de richtige betaling gesteld zijn.

Nu vindt bij het hierbesproken delict een vergrijp plaats dat bestraffing eischt terwijl tevens door het ontbreken van eenig huwelijksceremonieel de p a 1 a j a n van 12 rijksdaalders moet worden betaald. Door het ineenloopen van deze beide adat- reacties is de toestand ontstaan dat een „boete" in straf- rechtelijken zin werd opgelegd terwijl toch die „boete", waar- mede dan de p a l a j a n moet zijn bedoeld, onder de hoofden werd verdeeld. Dat bij sommige hoofden neiging bestaat om deze laatste besteding der boete toe te passen, zal minder uit begeerte dan uit misverstand zh'n voortgesproten, zij hebben immers toch recht op de verschuldigde p a l a j a n .

In het algemeen doet deze gang van zaken zien dat wij zeer voorzichtig moeten zijn met het trekken van conclusies aan- gaande inheemsen rechtsbesef uit het toelaten van vervan- gende hechtenis als instituut (boven pag. 18).

Het vonnis No. 6 waarbij naast de „boete" ook nog een p a l a j a n betaling wordt opgelegd is dus juister, hoewel hier

(34)

24 D E L I C T E N E N ADATREACTIES. H S T . I I .

de betaling op 3 rijksdaalders is gesteld, waarschijnlijk een gevolg van de mindere welgesteldheid van den b o e d j a n g . De hoofden zelf behouden trouwens altijd het recht deze hef- fing te verminderen, indien de omstandigheden dit eischen.

Vonnis No. 9 ontheft den b o e d j a n g van de verplichting tot betaling der o e p a h b a t i n , hetgeen strikt beschouwd overbodig is, doch laat na p a l a j a n te vorderen. Zooals gezegd kan deze p a 1 a j a n naar verkiezing al dan niet worden gevorderd.

Vonnis No. 1 bevat geen bepaling nopens een verplichting tot trouwen, vermoedelijk omdat de rapat in de starre ont- kenning van den beklaagde, die schuldig werd bevonden voornamelijk omdat hij den ter rapat margazitting opgelegden zuiveringseed niet durfde uit te zweren, een „incompatibilité d'humeur" met zh'n toekomstige echtgenoote voorzag.

Vonnis No. 4 doet uit de verklaringen van beklaagden reeds blijken dat zij genegen zijn met elkander te trouwen, terwn'1 in vonnis Nos. 2 en 5 het huwelijk reeds voor de berechting werd gesloten.

Vonnis No. 3 vermeldt niets omtrent een huwelijk doch zulks is uitsluitend als een verzuim te beschouwen.

Vonnissen 6, 7, 8, 9 en 10 eischen deze huwelijkssluiting uit- drukkelijk en vermelden tevens dat intusschen de huwelijks- voltrekking heeft plaats gevonden.

In vonnissen Nos. 5, 6, 7, 8, 9 en 10 wordt niet gerept over de adatreactie p e m b a s o e h d o e s o e n of t e p o e n g d o e s o e n.

Op vele rapatzittingen ervoer ik dat deze p e m b a s o e h d o e s o e n of t e p o e n g d o e s o e n , vaak in onbruik is geraakt, en dat men oplegging daarvan niet noodig achtte;

vaak ook beinvloedde de Oendang-Oendang Simboer Tjahaja de denkbeelden op dit punt misleidend. Ik ben er van over- tuigd dat deze adatreactie nog niet verdwenen is en acht het zeker op zijn plaats dat de betrokken rapatleider, zonder tot eiken prijs een in onbruik geraakte instelling in eere te willen herstellen, inlichtingen hieromtrent aan de rapat vraagt, te

(35)

HST. II. DELICTEN EN ADATEEACTIES. 25

meer waar in het algemeen juist dit soort adatreacties zulk een wezenlijk bestanddeel vormen voor het herstel van de gemoeds- rust in de betrokken doesoen.

§ 2 . R a a g d a b e r g o e b a l a n l a n t a s b o e n t i n g . Vonnissen: Thans volgen eenige vonnissen betrekking hebbende op het No. 11. delict, waarbij strafbaar wordt gesteld het hebben van gemeen- Rawas. schap buiten echt van een man met een weduwe, met zwanger-

schap tot gevolg.

In dit vonnis beschuldigde vr. Siti Mola zekeren Kesoembo haar zwanger te hebben gemaakt waarop hjj veroordeeld werd tot 12 rijksdaalders boete subsidiair 1 maand hechtenis, en wegens weigering om met vr. Siti Mola te trouwen tot betaling van 8 rijksdaalders p e n j i n g s i n g a n aan haar, bij niet voldoening te verhalen op zijn bezit. De veroordeeling berust op de aanklacht der vrouw, nevens een erkenning van haar eigen delict. Kesoembo antwoordde op de vraag of hij bereid was een zuiveringseed af te leggen zulks te zullen doen indien de rapat hem daartoe verplichtte.

No. 12. Sitir, schuldig aan het verwekken van zwangerschap bij de Moesi Ilir weduwe Mahidja, werd veroordeeld tot ƒ 7.50 boete subsidiair en Koeboe- 9 dagen hechtenis.

streken. „ . . . , ,

Sitir verklaarde ter terechtzitting dat hij inderdaad gemeen- schap had met vr. Mahidja en dat zij overeengekomen waren om met elkander te trouwen. Het benoodigde geld ontbrak echter en daarom gaf Mahidja een gouden munt aan Sitir, welke munt door laatstgenoemde werd beleend aan een onbe- kenden Javaan voor ƒ 10.— Dit bedrag gebruikte Sitir echter voor andere doeleinden, doch wist later toch weer aan geld te komen waarna hij Mahidja wilde trouwen. Mahidja weigerde toen en klaagde Sitir aan. De rapat nam, ondanks de ontken- tenis van vrouwe Mahidja, aan dat zij bereidwillig aan de geslachtsdaad had deelgenomen. Door haar weigering om te trouwen werd zij veroordeeld tot betaling van ƒ 7.50 aan p e n j i n g s i n g a n.

Sitir moest de halve waarde van den gouden munt aan

(36)

26 DELICTEN EN ADATEEACTIES. HST. II.

Mahidja terugbetalen, omdat Mahidja weigerde met hem te trouwen.

De rapat eisehte bovendien betaling van w a l a s a n (ge- reehtskosten) tot een bedrag van ƒ 1.08 van Sitir.

No. 13. De weduwe Arinah bekende met zekeren Meramit gemeen- Lematang schap te hebben gepleegd ten gevolge waarvan zwangerschap Oeloe. optrad.

Ten tijde dat deze zaak door de rapat ketjil in hooger beroep van de rapat marga, werd behandeld, was het kind reeds ge- boren. De rapat overwoog, dat Meramit de dader was omdat :

a) volgens verklaring van het doesoenhoofd Meramit be- kend stond als een verkwistende losbol;

b) gezicht en neus van het pasgeboren kind naar hun vorm overeenkwamen met gezicht en neus van Meramit;

c) het door vr. Arinah aangegeven kenteekcn zich inder- daad bevond op de door haar aangegeven plek van het lichaam van Meramit n.1. onder den navel.

Meramit weigerde in het huwelijk te worden verbonden met vr. Arinah. Het vonnis luidde, dat beiden schuldig werden bevonden en veroordeeld, elk tot 12 rijksdaalders boete subsi- diair 24 dagen hechtenis en tot het gezamelijk slachten van een karbouw p e m b a s o e h d o e s o e n genaamd, bij niet vol- doening' te verhalen op hun bezittingen, terwijl Meramit bovendien 8 rijksdaalders p e n j i n g s i n g a n aan vr. Arinah diende te betalen.

Aan vr. Arinah werd de eed opgelegd dat niemand anders dan Meramit de verwekker was van haar kind.

No. 14. Matasir werd schuldig bevonden de weduwe Arninah zwan- PaUmbung ger te hebben gemaakt, veroordeeld tot 12 rijksdaalders boete enBanjoe- subsiliair 1 maand hechtenis en tot het huwelijk met vr.

asivistre- Aminah.

ken. Me n z o u geneigd zijn te veronderstellen dat, waar het ple- gen van dit delict door een g a d i s met verlies van haar maagdschap gepaard gaat, er aanleiding is om haar dit feit ernstiger aan te rekenen dan indien het gepleegd zou worden door een weduwe.

(37)

H S T . I I . D E L I C T E N E N A D A T R E A C T I E S . 37

De verkregen inlichtingen hieromtrent waren niet steeds bevredigend. Somth'ds verzekerde men mij dat het kwalijker wordt aangerekend met een g a d i s dan met een weduwe gemeenschap te hebben, doch ook wel werd de meening ver- kondigd dat zulks geen verschil maakte, omdat slechts de geslachtsdaad en haar gevolgen als maatstaf dienden voor de toerekening. Ik zie meer juistheid in deze laatste redeneering dan in de andere opvatting, waar naar mijn inzicht juist de strafbaarheid der vrouw samenhangt met haar bereidwillig- heid aan de adatverstoring deel te nemen. En deze afwijking van het pad der deugd is bij een weduwe even groot als by een g a d i s !

Intusschen geeft ook voor dit delict noch de jurisprudentie noch navraag antwoord op de vraag of hier de ongeoorloofde gemeenschap als adatverstoring een ander karakter krijgt in verband met de gevolgen van zwangerschap. Betwijfelde ik boven reeds het verschil tusschen het delict gepleegd door een g a d i s en gepleegd door een weduwe, evenmin is er een scheidingslijn te trekken tusschen het delict met en het delict zonder zwangerschapsgevolgen, immers is een weduwe, die sexueel verkeer heeft met een man, strafbaar, ongeacht de gevolgen van het gepleegde. Ook hier ligt het verschil dus alleen in het feit dat bij zwangerschap altijd tevens geproce- deerd wordt tot het, de geboorte buiten echt voorkómende, huwelijk.

Adatreacties. De in bovenstaande vonnissen gevorderde adatreacties zh'n:

a) d e n d a ,

b) de verplichting om met elkander te trouwen c.q. bh' on- wil oplegging van p e n j i n g s i n g a n,

c) p e m b a s o e h d o e s o e n .

Het karakter van deze adatreacties werd reeds in de vorige paragraaf aangegeven.

Het niet willen huwen van Meramit leverde de adatreactie p e n j i n g s i n g a n op, waarover reeds het een en ander werd medegedeeld (pag. 19).

Over de schuld van de vrouw in vonnis No. 14 wordt met geen woord gerept. Uit het vonnis is niet op te maken dat

(38)

2S D E L I C T E N E N ÄDATREACTTES.

deze rapat zich bewust geweest is, dat ook de vrouw zich aan adatverstoring heeft schuldig gemaakt. De rapat liet voorts na, de p e m b a s o e h d o e s o e n te regelen alsmede de ge- volgen die kunnen ontstaan bij weigering van een der partijen om in den echt te worden verbonden.

Bh' vonnis No. 11 had ik gelegenheid bij de rapat navraag te doen naar de strafbaarheid van Vr. Siti Mola. De betrok- ken leden deelden mg mede dat zij niet veroordeeld mocht worden omdat de Oendang-Oendang Simboer Tjahaja uitslui- ten spreekt van den schuldigen man.

Ondanks mijn mededeeling dat de codificatie in deze niet maatgevend mocht zijn, bleef de rapat bg haar meening, die tenslotte verdedigd werd met de bewering dat de adat m overeenstemming was met het opgeworpen artikel uit de codi- ficatie. Wel bleek dat bij onwil van den man om in het huwebjk te worden verbonden hij p e n j i n g s i n g a n had te betalen. Op mhn vraag of ook de vrouw deze p e n j i n g - s i n g a n had te voldoen bij onwil harerzijds, antwoordde de rapat bevestigend, hetgeen nüjn indruk over de strafbaarheid van de vrouw versterkte, waar toch bij straffeloosheid van de vrouw naar mijne meening nimmer van haar geeischt kan worden de door een ander veroorzaakte adatverstoring te stui- ten door een verplicht huwelijk.

Ten slotte werd in dit vonnis ook nagelaten de adatreactie p e m b a s o e h d o e s o e n op te leggen op dezelfde gronden als hierboven vermeld.

In vonnissen Nos. 11 en 12 werd de vrouw niet mede veroor- deeld, hetgeen volgens mij een gevolg is van letterlijke toe- passing van de Oendang-Oendang Simboer Tjahaja. In het dictum van beide vonnissen werd vermeld „ m e l a n g g a r f a t s a l 9 b a b I d a r i O e n d a n g - O e n d a n g S i m - b o e r T j a h a j a " , instede van „ m e l a n g g a r a d a t , s e s o e a ü ) d e n g a n f a t s a l 9 b a b I", Veroordeeling van de vrouw had naar mijn meening ook hier kunnen plaats vinden.

x) Sesoeai == overeenkomende.

(39)

H S T . I I . D E L I C T E N E N A D A T E E A C T I E S . 29

Zooals vermeld moest Sitir de halve waarde van den gouden munt aan Mahidja terugbetalen, omdat Mahidja weigerde met hem te trouwen. Blijkbaar beredeneerde de rapat dat het niet heelemaal aan Sitir moest worden geweten dat de munt uit haar bezit was geraakt.

§ 3 . L a k i - L a k i b e r z i n a h p a d a g a d i s a t a u r a n g d a t i d a k b o e n t i n g.

Vonnissen: Het delict dat thans in beschouwing wordt genomen is hier- boven reeds enkele malen aangestipt, n.1. de gemeenschap buiten echt van een man en een ongehuwde vrouw.

No. 15. Vr. Tebol, een weduwe, bekende met zekeren Adam ver- Ogan Ilir. scheidene malen gemeenschap te hebben gehad. Zij verklaarde

tevens dat Adam beloofd had haar te zullen trouwen. Toen bleek dat Adam zich aan deze belofte niet wilde houden, gaf zij een en ander bh' het doesoenhoofd aan. Adam bevestigde Vr. Tebol's verklaring. Adam werd tot 12 rijksdaalders sub- sidiair 60 dagen en Vr. Tebol tot 6 rijksdaalders subsidiair 30 dagen veroordeeld, terwijl Adam aan Vr. Tebol 8 rijksdaal- ders t e k a p m a l o e moest betalen, bij niet betaling te verhalen op zijn goederen. De zwaardere straf van Adam vond motiveering in zijn weigering om met Vr. Tebol te huwen.

No. 16. Terwijl Patjoelik en Vr. Retipa tijdens de padisnit gemeen- Ogan Ilir. schap uitoefenden werden zij betrapt door de in het vonnis

genoemde getuigen, die van het geval kennis gaven aan den krio (doesoenhoofd). Beide beklaagden werden veroordeeld tot elk 6 rh'ksdaalders subsidiair 1 maand hechtenis. Over huwe- lijkssluiting wordt niets gemeld.

No. 17. Speelden beide vorige gevallen zich in Ogan Ilir af, waar de Komering adatcodificatie de strafbaarheid van het delict uitdrukkelijk Oeloe. erkent, het vonnis dat thans behandeling vindt is er een van

Komering Oeloe, waar de rapat vonnis velde zonder aanhaling van eenig artikel uit de codificatie, waaruit afgeleid mag wor- den dat de adat het delict ook buiten Ogan Ilir kent.

Dit vonnis is eenigszins merkwaardig. Het vermeldt hoe Oesin na een reis van Bandoeng terugkeerde en een Menado- neesche, niet-Mohammedaansehe (waarschijnlijk Christen-)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van de resultaten en besluitvorming uit de adviesronde en de publieke raadpleging (Openbaar Onderzoek) wordt een scopingnota, als verder uitwerking van de startnota,

Overal in de provincie Utrecht liggen de concentraties van fijnstof en stikstofdioxide onder de grenswaarden, maar in 2018 boven de advieswaarden van de.

De (inter)nationale luchtvervuiling bepaalt voor een groot deel hoe hoog de lokale concentraties van de fijnere fractie van fijnstof zijn.. De invloed van lokale bronnen is

De (inter)nationale luchtvervuiling bepaalt voor een groot deel hoe hoog de lokale concentraties van de fijnere fractie van fijnstof zijn.. De invloed van lokale bronnen is

De totale mijnbouwproductie van de wereld bedraagt ca 2 milliard ton per jaar en hierbij zijn ruim 7 millioen arbeiders werkzaam (met neven- bedrijven en smelterijen ca 15

De Regeering is dus bezig van de zaak werk te maken. Wat hiervan de uitkomst zal wezen is niet na te gaan. Tegen eene afschaffing van de rechtspraak door Priesters, hoe gewenscht

PHARM/NASDAQ: PHAR) maakt positieve resultaten bekend van de fase II/III-geblindeerde, gerandomiseerde, placebo gecontroleerde registratiestudie met leniolisib voor

Daarbij dient wel te worden aangete- kend dat voor een tocht van Denemarken naar Engeland een route via de Lek naar Utrecht niet logisch zou zijn.. 14 De aanval op Tiel wordt in