• No results found

In de volgende aflevering o.a.: Rectificatie of weerwoord / Mr E.J. Dommering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "In de volgende aflevering o.a.: Rectificatie of weerwoord / Mr E.J. Dommering"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NEDERLANDS

JURISTEN

BLAD

"Iemand, die nu niet be¬

paald krankzinnig kan worden genoemd, maar eerder gedacht moet wor¬

den een nerveus type te zijn, die weinig aan zijn hoofd kan hebben en al spoedig uit het lood gesla¬

gen is, maar die daar¬

naast de beschikking heeft over een vrij belangrijk vermogen en die in ieder geval niet in staat is aan de moeilijkheden, die zich bij het beheeren van zijn vermogen voordoen, het hoofd te bieden, be¬

hoort eigenlijk op grond van zwakheid van vermo¬

gens onder curateele te worden gesteld". (NJB 1937, p. 118)

Legitimatiebewijs: vergeet het maar! / In de regeringsverkla¬

ring heeft het kabinet medegedeeld te zullen nagaan op welke wijze en in welke omvang een identificatieplicht kan bijdragen aan effectieve bestrijding van fraude en criminaliteit. Mr W.E.C.A. Valkenburg betoogt dat een legitimatieplicht voor verdachten in strijd komt met ons strafprocesrechtelijk sys¬

teem.

De mensenrechtelijke positie van het minderjarige kind in het wetsvoorstel ouderlijke zorg / De positie van de minderjarige is in het onderhavige voorstel zeer lijdelijk: hij is een be¬

schermde, geen rechthebbende. Met de rechten die de min¬

derjarige aan art. 8 EVRM kan ontlenen wordt ternauwer¬

nood rekening gehouden. Mr M.L.C.C. de Bruijn-Lückers toont aan dat het wetsvoorstel in deze vorm een schending oplevert van de grondrechten van kinderen.

Het wel en wee van het vinden van zaken / In de wetten van Mozes kende men al een vindersregeling, het huidige BW laat ons echter grotendeels in de steek. De gevolgen zijn niet uit¬

gebleven. Enerzijds heeft de praktijk haar toevlucht gezocht in art. 2014 lid 2 BW, anderzijds hebben vele gemeentebestu¬

ren een eigen regeling gegeven. Mr M.Ph. van Sint Truiden bespreekt de hoofdlijnen van het vindersrecht.

Verder in deze aflevering:

• Wie tooien wij met de doctorshoed?

• Asielzoekers en mensenrechten

BLZ. 525-556 JAARGANG 62 25 APRIL

In de volgende aflevering o.a.:

• Rectificatie of weerwoord / Mr E.J. Dommering

(2)

Epilepsie; je laat je medemens toch niet valien...?

Campagne 1987:

Epilepsie en Onderwijs STEUN ONS WERK

NATIONAAL EPILEPSIE FONDS/

DE MACHT VAN HET KLEINE

Achterweg 5, 2103 SW Heemstede

Johanna H. Douma - van Wisse Ex Libris

Illustraties

Landschappen, dieren en bloemen Portretten

Restauratie schilderijen Ontwerpen en clichétekeningen

Zutphen 05750 - 12034

WYTZES & DE GOOIJER C.S.

ADVOCATEN

gevestigd te IJmuiden en Amstelveen vragen voor hun vestiging te Amstelveen

EEN STAGIAIRE M/V Schriftelijke sollicitaties te richten aan:

Mr. R. de Gooijer,

Postbus 859, 1180 AW Amstelveen

^ • De Nederlandse Vereniging van Journalisten, de vakorganisatie voor journa-

« mj I listen, voorlichters en omroepmedewerkers zoekt voor de afdeling individuele

■a W 1 belangenbehartiging op het verenigingssecretariaat

een jurist (m/v) voor 32 uur per week verdeeld over vijf dagen.

De functie behelst onder meer

- Het verstrekken van advies en bijstand aan individuele leden over arbeidscontracten, pensioen-, sociale verzekering- en belastingkwesties,

- het verzorgen van het verweer in ontslagzaken,

- het adviseren en bijstaan van freelance leden in hun relatie met opdrachtgevers:

contractsvormen, tarieven, invordering van honorarium.

Geïnteresseerden dienen

- te zijn afgestudeerd met als keuzevak arbeidsrecht/sociaal verzekeringsrecht,

- te beschikken over enkele jaren ervaring op een advocatenkantoor. Bureau voor Rechtshulp of belangenbehartigingsorganisatie,

- bestand te zijn tegen een stevige werkdruk.

Wij bieden voor deze vaak drukke maar boeiende functie:

- een salaris van minimaal f. 2845 en maximaal f. 3636 per maand bij 32 uur per week, - goede secundaire arbeidsvoorwaarden.

U gelieve uw schriftelijke sollicitatie vóór 6 mei aanstaande te richten aan drs H.R. Verpleeg, algemeen secretaris NVJ, Johannes Vermeerstraat 55, 1071 DM Amsterdam, onder de vermelding "sollicitatie" op de envelop. Bij hem of bij de juridisch medewerkster mr Vleugel kunnen telefonisch inlichtingen worden gevraagd (telefoonnummer 020 - 766771).

(3)

Ministerie van Defensie

Bij de afdeling Rechtstoestand van de Directie Personeel Koninklijke Landmacht te 's-Gravenhage bestaat plaatsingsmogeiijkheid voor een aankomend hoofd afdeling

rechtstoestand (v/m)

bestemd om t.z.t. het huidige afdelingshoofd op te volgen.

Taakomschrijving:

Verantwoordelijk voor het realiseren van de doelstelling van de afdeling.

Deze omvat:

• bijdragen aan de vorming van het personeelsbeleid op het gebied van de algemene en financiële rechtspositie van het militair personeel van de KL;

• verzekeren van het optimaal functioneren van het georganiseerd overleg met de bijzondere commissie overleg militairen landmacht en van het Informeel overleg;

• toetsen van de belangrijkste rechtspositionele beslissingen t.a.v. de Individuele militair aan de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften.

Vervangt tevens het afdelingshoofd bij diens afwezigheid.

Vereisten:

• voltooide universitaire opleiding Nederlands recht met goede kennis van en ervaring In bestuursrecht en administratief (proces)recht;

• bij voorkeur kennis van de algemene en financiële rechtspositie van militairen Inclusief die van dienstplichtigen;

• goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid;

• goede contactuele eigenschappen;

• leidinggevende ervaring strekt tot aanbeveling.

Salaris: het salaris behorende bij de functie van hoofd afdeling

Rechtstoestand bedraagt minimaal f 5708,- en maximaal f 6854,- bruto per maand. Inpassing In de functie van plv. hoofd zal, afhankelijk van kennis en ervaring, naar evenredigheid geschieden. De vakantie-uitkering Is 8% per jaar terwijl het aantal vakantiedagen minimaal 23 dienstdagen per kalender¬

jaar bedraagt.

Een psychologisch onderzoek kan deel uitmaken van de selectieprocedure.

Informatie omtrent de functie kan worden Ingewonnen bij

kol. mr. W. Thomson, tel. 070-165556 en voor wat betreft de selectieprocedure bij mw. J.C. Bouwer-van Bodegom, tel. 070-167235.

Het ministerie van Defensie wil meer vrouwen In dienst nemen. Bij gelijke geschiktheid van kandidaten genieten vrouwen de voorkeur.

Schriftelijke sollicitaties, gaarne binnen 10 dagen, Inzenden aan;

Hoofd afdeling Burgerpersoneelszaken Koninklijke Landmacht, bureau Stafdiensten, Postbus 20701, 2500 ES Den Haag.

INFORMATIEKANTOOR Een juistc oplossing door inschakeling Willem II laan 16 - 6371 JC Landgraaf van INKA — hèt kantOOT VOOT al Uw

VERHAAL- EN Telefoon 045-319090

Telex 56527 inka n.1. CREDIET-INFORMATIES

(4)

ii* Wm

Legislation in the Netherlands and international arbitration

prof. mr J. C. Schultsz en mr S. L. Buruma

In het preadvies van prof. Schultsz wordt een overzicht geboden van de ontwikkelingen op het terrein van re¬

gelgeving met betrekking tot arbi¬

trage gedurende de afgelopen tien jaar in Nederland. Tevens wordt na¬

der ingegaan op de internationale aspecten, dus arbitrage binnen Ne¬

derland en daarbuiten. Tenslotte wordt een beschouwing gewijd aan de nieuwe arbitragewetgeving welke per 1 december 1986 van kracht werd.

In het preadvies van mr Buruma be¬

handelt deze de navolgende onder¬

werpen betrekking hebbend op arbi¬

trage: de toelaatbaarheid van partij¬

arbitrage in de vorm zoals deze in de Angelsaksische landen veel aanhang heeft, de verwijzing naar de IBA Sup¬

plementary Rules on Evidence en tenslotte de uitvoerbaarheid van in het buitenland ge wezen arbitrale von¬

nissen in Nederland.

Beide preadviezen verschenen on¬

langs als publikatie nr 93 van de Ne¬

derlandse Vereniging voor Internatio¬

naal Recht.

Omvang 100 pag., f 19,75 (incl.

BTW, excl. verzendkosten)

Voor telefonische bestellingen kunt u ons distributiecentrum Libresso bellen:

05700-91153.

Ook verkrijgbaar via de boekhandei Prijswijzigingen voorbehouden

Uitgeverij Kluwer bv Postbus 23, 7400 GA Deventer

(5)

Mr. M. A. van Wijngaarden

hoofdstukken

NIEUW

E DEEL

De vertegenwoor¬

digingsbevoegdheid van de architect

Met dit deel is een begin gemaakt met de behandeling van het architectenrecht.

Aan de orde komen de gevallen waarin de architect in de verschillende fasen van zijn werkzaamheden bevoegd is om de opdrachtgever te vertegenwoordigen, zoals - bij besprekingen met overheidsinstanties ter ver¬

krijging van de bouwvergunning

- bij het onderhandelen met gegadigden voor het werk

- tijdens de uitvoering van het werk, o.a. met betrek¬

king tot het afgeven van betalingscertificaten en het opstellen van de eindafrekening.

Daartegenover staan de gevallen waarin de architect nadrukkelijk geen vertegenwoordigingsbevoegdheid toekomt; ook hieraan wordt veel aandacht besteed.

De auteur benadrukt dat door de aanstelling van een architect een belangrijk stuk vertegenwoordigingsbe¬

voegdheid is gegeven. Ook deze regel kent uitzonderin¬

gen, die systematisch worden beschreven.

Evenals in eerdere delen, wordt ruime aandacht be¬

steed aan de standaardvoorwaarden in de bouw. Dis¬

crepanties die op het punt van de vertegenwoordigings¬

bevoegdheid bestaan tussen de architectenvoorwaar- den en de aannemingsvoorwaarden, en de oplossing daarvan door de rechtspraak, komen afzonderlijk ter sprake.

Omvang 136 pag., ing. f 43.50

Genoemde prijzen zijn inci. BTW. excl. verzendkosten. Ook verkrijgbaar via de boek- handel.

NIEUW 2E DRUK E DEEL

* De oplevering * De onderhoudspe¬

riode * Bijzondere garantieregelingen

* Garantie-instituut Woningbouw Omvang 142 pag., ing. f 45,-

NIEUW 2e druk E DEEL

* Aansprakelijkheid na de onder¬

houdsperiode * Wanprestatie * Art.

1645 BW * Verborgen gebreken Omvang 116 pag., ing. f 37,50

De nieuwe druk van de delen 1 en 2 is aangevuld met - veelal niet elders gepubliceerde - jurisprudentie die sinds de eerste uitgaven van deze delen is verschenen.

Voor elk van deze delen betekende dit een toevoeging van een 50 tal uitspraken uit de thans verstreken drie ja¬

ren; uitspraken die een steeds verder gaande verfijning bevatten waarmee de praktijk rekening moet houden.

Aan de bespreking van de verschillende standaardvoor¬

waarden is een behandeling van de A.B.I. van de Rijks¬

gebouwendienst toegevoegd.

intekenaren 20% korting

intekenaren op de serie Hoofdstukken Bouwrecht ge¬

nieten 20% korting.

Vraag de gratis informatiebrochure aan

Eerder verschenen in de serie de delen 3,4,5 en 6. Voor meer informatie over deze delen en de serie kunt u de nrati.t! infnrmatifibrochure aanvraoen. Bel 038-211444.

W.LJ.T)eenk Willink bv 8000AA Zwolle, postbus 25, tel. 038-211444

(6)

NEDERLANDS URISTEN BLAD Opgericht in 1925 door J. C. van Oven

Weekblad behorende bij de Nederlandse Jurisprudentie. Te¬

vens orgaan der Nederlandse-Juristenvereniging. Jaargang 62.

Erevoorzitter: G. E. Langemeijer Redacteuren: Arthur Hartkamp, J. Leijten, Henc van Maarseveen. Ulli d'Oliveira, Dorien Pesscrs, J. M. Polak, lens Verburgh Medewerkers:

Jeanine ten Berg-Kooien, burgerlijk procesrecht Freek Bruinsma, rechtssociologie

P. J. J. van Buuren, administratief recht

Herman Cohen Jchoram, auteurs- en mediarecht en indus¬

triële eigendom

P. van Dijk, Rechten van de mens

Th. O. Drupsteen, milieurecht en ruimtelijk bestuursrecht L. A. Geelhoed. Europees en economisch recht Ch. P. A. Geppaart, belastingrecht

Jenny E. Goldschmidt, staatsrecht Marjet Gunning, feminisme en recht

W. C. E. Hammerstcin-Schoonderwoerd, personen- en fami¬

lierecht

E.H.Hondius,consumentenrecht en rechtsvergelijking P. J. G. Kaptcyn, volkenrecht en het recht der internationale organisaties

Constantijn Kelk, strafrecht

Roelof Kotting, internationaal privaatrecht

L. J. M. de Leedc, sociaal recht (sociaal zekerheidsrecht) E. Mackaay, rechtseconomie

J. M. M. Maeijer, handels- en medisch recht C. W. Maris, rechtsfilosofie en -theorie Tics Prakken, rechtshulp

M. G. Rood. sociaal recht (arbeidsrecht) H. C. F. Schoordijk, vermogensrecht Theo Veen, rechtsgeschiedenis P. P. Vrcede, vervoersrecht Redactiesecretaris: Caroline Lindo

Adj. redactiesecretaris: Pauline Hoefer-van Dongen Redactiesecretariaat: Lange Voorhout 94,2514 EJ Den Haag, telefoon 070-469227

Auteursaanwijzingen: zie NJB 1987, p 12.

Artikelen zijn op persoonlijke titel geschreven tenzij anders vermeld.

Uitgever: W. E. J. Tjeenk Willink b.v., postbus 25, 8(X)0 AA Zwolle, telefoon 038-211444.

Abonnementenadministratie: Libresso b.v. Distributiecen¬

trum voor boeken en tijdschriften. Staverenstraat 32015, Post¬

bus 23. 74(M) GA Deventer. Tel. 05700-91922.

Abonnementsprijs: incl. automatisch te ontvangen jaarband f 196,50; leden van de Ned. Jur. Vereniging genieten f 5.—

korting. Studenten 20% korting, losse nummers f 7,50.

Nieuwe abonnementen: Abonnementen kunnen op elk ge¬

wenst tijdstip ingaan. Voor het resterende gedeelte van het jaar wordt een evenredig deel van de abonnementsprijs in re¬

kening gebracht. Nieuwe abonnementen kunnen schriftelijk of telefonisch (05700-91153) opgegeven worden. Het abonne¬

ment wordt jaarlijks in het eerste kwartaal gefaktureerd.

Adreswijzigingen: Bij wijziging van naam en/of adres verzoe¬

ken wij u de enveloppe met het juiste adres of de juiste naam toe te zenden aan W.E.J. Tjeenk Willink b.v., postbus 25, 8Ü(K) AA Zwolle.

Beëindiging abonnement: Abonnementen kunnen tot uiterlijk 1 december van het lopende abonnementsjaar worden opge¬

zegd. Bij niet-tijdige opzegging wordt het abonnement auto¬

matisch voor een jaar verlengd.

Betalingen: Gebruik voor uw betalingen bij voorkeur de te ontvangen stortingsacceptgirokaarten. Dit vergemakkelijkt de administratieve verwerking.

Advertentieadministratie: Staverenstraat 32015, Postbus 23, 74(K) GA Deventer. Tel. 05700-91129 of 91127.

Advertentietarieven: Personeelsadvertenties f 2,37 per mm bij een kolombreedte van 40 mm.

De kosten voor het zetten van advertenties worden afzonder¬

lijk in rekening gebracht.

Verschijning NJB: iedere zaterdag; in juli en augustus één¬

maal per maand.

/ Lid Ned. Organisatie InoWvak van

Tijdschrift Uitgevers

Het verlenen van toestemming tot publikatie in dit tijdschrift houdt in:

1. dat de auteur de uitgever machtigt om de door derden verschuldigde vergoeding voor copiëren conform artikel 17 lid 2 Auteurswet 1912, en het KB van 20 juni 1974, Stb. 351. ex artikel 16B Auteurswet 1912, te doen geldend maken door en overeenkomstig de statuten en reglementen van de Stichting Reprorecht te Amsterdam;

2. dat de auteur de uitgever machtigt om zijn rechten ex artikel 16sub A ten vijfde Auteurswet 1912 (bloemlezingen) geldend te maken volgens dezelfde beginselen als die van de Stichting Reprorecht, hetgeen o.m.

inhoudt dat geincasseerde vergoedingen worden verdeeld in de verhou¬

ding 50/50, e.e.a. na aftrek van alle met de inning verband houdende kos¬

ten.

Een en ander behoudens uitdrukkelijk voorbehoud zijdens de auteur.

Voor nadere informatie over de incasso van copieergelden en readerver¬

goedingen zie NJB 1986 p. 674.

't Hypotheekcentrum

is aan te bevelen

Advertenties zoals deze leveren het Hypotheekcentrum reacties op.

— Reacties van mensen die voorlopig alleen maar wat algemene hypotheekinformatie willen. Die krijgen ze per omgaand, in de vorm van het Oranje Boekje, gratis

— Reacties van mensen die snel een offerte moeten hebben voor een huis dat ze willen kopen. Die krijgen ze per omgaand, in de vorm van een — meestal drievoudige — aanbieding van verschillende geldgevers, gratis

— Reacties van mensen die eens, in een wat verdergaand gesprek, antwoord willen hebben op al die vragen over ,,hoe verhuis je met een hypotheek?" en ,,moet je extra aflossen als je kan?" of ,,hoe benut ik netjes doch optimaal de fiscale mogelijkheden?"

Die maken een afspraak met een van de crediet-deskundigen in Rotterdam of vragen hem eens langs te komen, gratis

— Reacties van mensen die haast hebben. Die zitten binnen een paar weken bij de notaris, dankzij de grote routine en de uitgebreide relatiekring van het Hypotheekcentrum. Ook dat regelt het Hypotheekcentrum zonder er een cent voor te rekenen

We zeiden het al ,,Advertenties leveren het Hypotheekcentrum veel reacties op".

De meeste reacties (62% van het totaal!) krijgt het Hypotheek¬

centrum overigens van mensen die door vrienden, collegae, kennissen of buren naar het Hypotheek¬

centrum verwezen zijn.

Vandaar de kop boven dit verhaal:

Veel mensen vinden het

Hypotheekcentrum iets om aan te bevelen.

Dat maakt de medewerkers van het buro tot tevreden, harde werkers.

Vraag maar eens om een ,,Oranje Boekje" dan merkt u daar meteen al wat van.

HiYpgnriHiEEK asMTrnsi

■-

Tel. 010-4143311*

■ POSTBUS 2600, 3000 CF ROTTERDAM RAAD VAN TOEZICHT: voorzitter: prof. dr. R. Bannink (econoom); leden: prof. dr. J. Bergsma (klinisch psycholoog), ir. D.J. Brink b.i. (architect B.N.A.), J.P. Kostense (registeraccountant).

ISSN 016,S-0483

(7)

NIB 25 april 1987 ad. 17

MR W.E.C.A. VALKENBURG*

525

LEGITIMATIEBEWIJS: VERGEET

HET MAAR!

" W.E.C.A. Valkenburg is universitair docent aan de vak¬

groep strafrechtswetenschappen van de KUB

1. Inleiding

Begin 1985 kwam de CD A-commissie ter voorbereiding van een ontwerp verkie¬

zingsprogramma met het idee om in Ne¬

derland een algemene legitimatieplicht te introduceren.' Invoering van een legiti¬

matieplicht was, zo werd gesteld, wense¬

lijk om te kunnen komen tot de afschaf¬

fing van de personencontroles aan bin¬

nengrenzen van de Europese Gemeen¬

schap. Bovendien zou een dergelijke plicht 'het verantwoord behartigen van justitiële taken beter mogelijk maken'.

Als derde argument werd gebruikt dat de gelijke behandeling van Nederlanders en buitenlandse werknemers er door bevor¬

derd zou worden, omdat voor vreemde¬

lingen reeds een legitimatieplicht krach¬

tens de Vreemdelingenwet geldt.

Naar aanleiding van vele kritieken is de legitimatieplicht uiteindelijk niet in het CDA-verkiezingsprogramma terecht ge¬

komen.^ Vanwege de onbekende her¬

komst wekte het nogal verwondering dat de volgende passage in het regeerakkoord verscheen: 'Er komt een algemene identi¬

ficatieplicht op basis van bestaande docu¬

menten, zoals paspoort, rijbewijs e.d...'"

In het constituerend beraad werd hierop haastig een nadere uitwerking gegeven:

'In het voornemen ligt de controle van de identiteit niet anders te doen plaatsheb¬

ben dan in het kader van de fraudebestrij¬

ding (onder andere in overleg met werk¬

nemers en werkgevers) en overigens in die gevallen waarin politie en andere op¬

sporingsambtenaren thans de bevoegd¬

heid hebben iemand naar zijn naam te vragen'.'' Dit laatste betekent dat beoogd wordt een legitimatieplicht in te voeren, geldend voor alle personen ten aanzien van wie een staandehouding in de zin van art. 52 Sv kan worden toegepast.

Bij een dergelijke wijziging van art. 52 Sv kunnen vraagtekens worden geplaatst in verband met de positie van de verdachte in ons strafproces. In het onderstaande zullen de strafrechtelijke consequenties van het voorstel aan de orde worden ge¬

steld. Aspecten als privacy, bescherming van persoonsgegevens etc. zullen, hoe in¬

teressant ook, niet worden besproken.''

Is een legitimatieplicht in overeenstemming met bepalingen

inzake grondrechten in internationale verdragen en met nationale bepalingen? Het is deze vraag waarover het kabinet onlangs

om advies vroeg aan Mr G.J.

Wiarda, oud-president van de HR en het Europese Hof (zie NJB '87, p. 396). Vooruitlopend op dit advies zal in dit artikel betoogd worden dat een legitimatieplicht voor verdachten

in strijd komt met ons strafprocesrechtelijk systeem.

2. Strafrechtelijke ontwikkelingen Bij de totstandkoming van het huidige Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft de wetgever getracht een verzoening tot stand te brengen tussen tegenstrijdige be¬

langen van justitie en verdachte. De Me¬

morie van Toelichting stelt: 'men kan be¬

proeven het noodzakelijk compromis op zoodanige wijze te vinden dat aan de ver¬

volging alle rechten worden gegeven, die zij voor haar taak behoeft, aan de ver¬

dachten en aan de verdediging alle be¬

voegdheden welke met het doel van het strafproces niet onvoorwaardelijk in strijd komen'.®

Concreet betekent deze passage dat op¬

sporingsambtenaren een aantal in de wet opgesomde dwangmiddelen ter beschik¬

king hebben om in het kader van de op¬

sporing van strafbare feiten efficiënt op te treden. Daarnaast wilde men de burger zo sterk mogelijk garanderen dat een aantal grondrechten niet te lichtvaardig werd ge¬

schonden. Slechts bij de in de wet ge¬

noemde gevallen zou tegen de verdachte, behoudens zijn toestemming, door mid¬

del van wettelijke dwangmiddelen mogen worden opgetreden.

Het spreekt voor zich dat de verdeling van bevoegdheden en waarborgen een weer¬

gave was van een belangenafweging, die paste bij de toenmalige opvattingen over criminaliteit en criminaliteitsbestrijding.

Maatschappelijke ontwikkelingen heb¬

ben er echter toe geleid dat de regelgeving van de kant van de overheid enorm is toe¬

genomen. Deze vloed van wetgeving leg¬

de een grote claim op het strafrecht, door¬

dat in het merendeel van de gevallen de afdwinging van naleving van de regels in handen van het strafrechtelijk apparaat werd gelegd. Bovendien werden, om deze handhaving effectief te doen zijn, aan jus¬

titie nieuwe controle- en opsporingsbe¬

voegdheden toegekend, die in belangrij¬

ke mate afweken van het dwangmidde¬

lenpatroon van het Wetboek van Straf¬

vordering.

Nadat in de zeventiger jaren onder in¬

vloed van het Europees 'Verdrag tot be¬

scherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) de waarborgen voor de verdachte in het Wetboek van Strafrecht werden uitge¬

breid - denk bijv. aan de verruiming van de regeling van rechtsbijstand voor inver- zekeringgestelden en de herinvoering van art. 29 lid 2 Sv - is in de laatste jaren de roep om meer bevoegdheden voor de po¬

litie en stroomlijning van de strafprocedu¬

re toegenomen. De bestrijding van de zo¬

genaamde 'zware criminaliteit', zoals ge¬

organiseerde handel in verdovende mid¬

delen, stelt eisen aan opsporing en vervol¬

ging, die de traditionele dwangmiddelen van het Wetboek van Strafvordering en de Opiumwet in verregaande mate over¬

stijgen. Vandaar dat de justitiële organen hun toevlucht nemen tot niet wettelijk ge¬

regelde opsporingstechnieken, zoals infil¬

tranten en observatieteams, en vervol¬

gingsmethoden, waarvan men op goede gronden kan verdedigen, dat zij in strijd zijn met het Wetboek van Strafvordering, zoals de anonieme getuigen. De bijdrage van de wetgever aan de uitbreiding van overheidsbevoegdheden bestaat ener¬

zijds uit de introductie van nieuwe straf¬

baarstellingen, waarvan het onlangs inge¬

voerde art. 10a Opiumwet het meest pregnante voorbeeld is, en anderzijds uit toedeling van nieuwe bevoegdheden aan justitie. De Wet Wapens en Munitie is een voorbeeld van wetgeving, waarin rui¬

me opsporingsbevoegdheden zijn opge¬

nomen.^

De drang naar stroomlijning van de straf¬

procedure hangt samen met de bezuini¬

gingsdrift van de regering en capaciteits¬

tekorten van het strafrechtelijke appa¬

raat, waarbij men zich in gemoede af kan vragen of de tekortschietende capaciteit niet in belangrijke mate een onheil is, dat door het apparaat zelf in het leven is ge¬

roepen. De tekorten in het gevangeniswe- 1. Commissie o.l.v, Dr Van Leeuwen, liet hoofdstuk

•Rechtsorde en Staatsinrichting* onder redactie van J. Ley- ten-de Wijckerslooth de Weerdesteyn. le-Kameriid voor het CDA,

2. Zie o.a. Yvonne Kronenburg 'Persoonsbewijs* in het Vrije Volk 28 febr. 1985 en 'Rechtsorde* in NRC-Handeis- blad 19 febr. 1985. Zie voor strafrechterlijke kritiek ook;

Blad. J.R.. 'Naar een legitimatieplicht: de criminalisering der onverdachten" in NJB 1985, blz. 680 e.v..

3. Ook Korthals-Alles werd naar aanleiding van opmerkin¬

gen in het VARA-programma 'Bij Koos* door de Tweede Kamer op het matje geroepen, waarna de materie ook wat betreft de VVD in de ijskast werd gezet.

4. Stcrt. nr 144. 30 juli 1986.

5. Zie voor een staatsrechtelijk aspect in verband mei de vraag of partijen gebonden zijn aan hun verkiezingspro¬

gramma: Mr J.J. de Vis, 'Arrogantie van de macht blijkt uit verrassingen* in NRC-Handclsblad 7 juli 1986.

6. Far. 3 MvT bij het Wetboek van Strafvordering.

7. Wet Wapens en Munitie Stb. 1986, nr 41.

(8)

526 NIB 25 april 1987 afl. 17

zen bijv. staan direct in verband met de prioritaire aandacht voor de bestrijding van de drughandel. In dit soort zaken worden doorgaans lange gevangenisstraf¬

fen opgelegd, waardoor een groot beslag op de penitentiaire capaciteit wordt ge¬

legd. Bij stroomlijning van de strafproce¬

dure staan de waarborgen van de ver¬

dachte voorop, althans, de beperkingen op deze waarborgen. Deze staan immers haaks op en vormen een beperking van de eis van efficiency van het strafrechtelijk apparaat. Bij alle voorstellen tot stroom¬

lijning kan men dan ook zien, dat de posi¬

tie van de verdachte in meer of mindere mate wordt verschraald. Genoemd kun¬

nen worden de vereenvoudigde afdoe¬

ning van verkeersovertredingen, de wet¬

telijke introductie van de zogenaamde kop-staart-vonnissen en de alleenspre¬

kende rechter in hoger beroep.

Naast deze bewegingen, ziet men dat de laatste jaren in sommige gevallen het nut van het strafrechtelijke optreden in twij¬

fel wordt getrokken. Gewezen kan wor¬

den op de strafrechtelijke aanpak van voetbalvandalisme. De magere resulta¬

ten, die hier worden behaald, geven de beperkingen van het strafrecht duidelijk aan. In dit verband kan gewezen worden op het rapport van de Commissie Roethof inzake de kleine criminaliteit.® In dit rap¬

port wordt de nadruk gelegd op een meer preventieve aanpak door maatregelen die juist niet in de strafrechtelijke sfeer lig¬

gen. Recentelijk is ook bij de bestrijding van de handel in verdovende middelen de rol van het strafrecht een punt van discus¬

sie geworden.' Ook op dit terrein kan men stellen, dat de functie van de straf¬

rechtelijke aanpak weinig effect sorteert.

Ondanks de beperkingen van het straf¬

recht meent de regering nu met een nieu¬

we repressieve maatregel, in de vorm van een legitimatieplicht voor staande gehou¬

den verdachten, een bijdrage te kunnen leveren aan de criminaliteitsbestrijding.

Dit betekent opnieuw een overwinning voor het instrumentalisme; strafrecht ter effectuering van de ordenings- en beleids¬

functies van de staat.

Men kan zich hierbij de vraag stellen of een legitimatieplicht verbonden aan art.

52 Sv zich wel verdraagt met grondge¬

dachten van ons strafprocesrecht.

3. Het karakter van dwangmiddelen 3.1. Aangezien de legitimatieplicht een uitbreiding van een dwangmiddel betreft, zal eerst aandacht worden besteed aan het karakter van dwangmiddelen in het Wet¬

boek van Strafvordering, om vervolgens tot bespreking van het huidige art. 52 Sv over te gaan.

Ten aanzien van dwangmiddelen kunnen' de volgende kenmerken worden ge¬

noemd:

- toepassing van een meer ingrijpend

LEGITIMATIEBEWIJS

dwangmiddel wordt mogelijk, naarmate het feit ernstiger is;

- toepassing van een meer ingrijpend dwangmiddel wordt mogelijk, naarmate het waarschijnlijker wordt dat de ver¬

dachte het feit heeft gepleegd;

- bij meer ingrijpende bevoegdheden beslist een 'hogere' persoon;

- dwangmiddelen zijn in het algemeen feitelijke bevoegdheden.

In verband met de eerste drie kenmerken kan al worden opgemerkt dat in geval van een legitimatieplicht voor verdachten een vrij ingrijpend dwangmiddel wordt toege¬

past in de beginfase van het strafproces zonder differentiatie naar ernst van het feit of bevoegde opsporingsambtenaar.

Het huidige art. 52 Sv maakt namelijk geen onderscheid: iedere verdachte, on¬

geacht de aard van het feit, kan door iede¬

re opsporingsambtenaar ter identificatie worden staande gehouden. Op het laatste kenmerk zal nu iets dieper worden inge¬

gaan.

Dat dwangmiddelen feitelijke bevoegd¬

heden zijn, betekent dat ze niet zijn voor¬

zien van een sanctie. Medewerking kan niet worden afgedwongen. Art. 184 Sr, het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, blijft buiten toepassing. Het niet bestaan van een verplichting om mee te werken aan de uitvoering van dwangmiddelen wordt begrensd door art. 180 Sr: Weder- spannigheid. Met andere woorden: daad¬

werkelijke effectuering van dwangmidde¬

len moet wel worden ondergaan.

Dit neemt niet weg dat in bepaalde geval¬

len de verdachte gehouden is actief aan zijn eigen veroordeling mee te werken. In deze gevallen is er sprake van een mede¬

werken als uitzondering op het dulden.

Hierbij kan men denken aan de verplichte medewerking aan de bloedproef bij het rijden onder invloed: art. 33a Wegenver¬

keerswet (WVW).

Vanzelfsprekend komt dan de vraag aan de orde of ons strafprocesrecht de regel kent dat niemand mag worden gedwon¬

gen actief aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Myjer, Duisterwinkel-Melai en Jörg-Kelk vinden dat voor ons straf¬

procesrecht inderdaad deze regel geldt.

Zij wijzen daarbij naar het arrest van HR 16 januari 1928, 233, waarin de HR besliste dat een verplichting voor de ver¬

dachte om op straffe mee te werken aan de eigen veroordeling in strijd kwam met de geest van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

Anderen, zoals Ansmink, Mulder en Van Veen zien deze regel meer als een begin¬

sel waarop uitzonderingen mogelijk zijn ten einde een proces niet praktisch onmo¬

gelijk te maken.'3' Hierbij moet ge¬

wezen worden op het arrest van HR 15 fe¬

bruari 1977, NJ 1977, 557 inzake de bloedproef, waarin de HR tot de conclu¬

sie kwam dat het Nederlandse recht geen onvoorwaardelijk beginsel kende dat een verdachte niet gedwongen kan worden mee te werken aan het verkrijgen van voor hem bezwarend bewijsmateriaal.

Zonder verder in te gaan op de argumen¬

ten die eerdergenoemde schrijvers aan¬

voeren ter adstructie van hun visies, kan, mijns inziens, worden gesteld dat een ac¬

tieve medewerkingsplicht voor verdach¬

ten slechts bij uitzondering worden opge¬

legd, en dan voor verdachte personen ten aanzien van een bepaalde categorie straf¬

bare feiten, namelijk rijden onder in¬

vloed. Opmerking verdient, dat bij deze categorie strafbare feiten de traditionele dwangmiddelen ten enenmale onvol¬

doende zijn om effectief op te treden.

Voor wat betreft de procesrechtelijke po¬

sitie van de verdachte ten aanzien van klassieke dwangmiddelen uit het Wet¬

boek van Strafvordering kan echter wor¬

den volgehouden, dat deze niet op straffe verplicht kan worden actief aan het ver¬

krijgen van voor hem mogelijk bezwa¬

rend bewijsmateriaal mee te werken.

De nu volgende bespreking van art. 52 Sv, een klassiek dwangmiddel, geeft aan dat ook de rechtspraak van laatstgenoemde regel uitgaat.

3.2. Art. 52 Sv geeft aan opsporingsamb¬

tenaren de bevoegdheid om verdachten naar naam, voornamen en woon- of ver¬

blijfplaats te vragen en hen daartoe staan¬

de te houden.

De betekenis van het woordje 'vragen' werd reeds één jaar na invoering van het Wetboek van Strafvordering duidelijk. In 1927 overwoog de HR dat art. 52 Sv geen plicht tot antwoorden inhield en dat het vragen naar personalia geen bevel insloot op die vragen te antwoorden. Verder be¬

toogde de HR dat een antwoordplicht in strijd zou zijn met de geest van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

Het arrest van 1927 zegt voldoende over de betekenis van art. 52 Sv en de strek¬

king van het Wetboek van Strafvorde¬

ring. In dit verband kan nog gewezen wor- 8. Eindrapport Commissie Kleine Criminaliteit (Commissie Roethof) 's-Gravenhage 1986.

9. 'Strafrechtspleging trekt handel in drugs aan' in de Volkskrant 5 sept. 1986 i.v.m. Rüters* lezing op het congres 'Honderd jaar Wetboek van Strafrecht ".

10. Myjer, E., 'Van duimschroef naar bloedproef, pread¬

vies uitgebracht aan de Nederlanse Vereniging voor Rechts¬

vergelijking. Kluwer Deventer 1978.

11. Duisterwinkel-Melai: Het Wetboek van Strafvordering, aantekeningen bij art. 29 Sv.

12. Jörg. N.D./Kclk, C., Strafrecht met mate. Samsom, Al¬

phen a/d Rijn 1984, blz. 190.

13. Ansmink, A.A., 'Het meewerken van de verdachte aan zijn veroordeling en art. 29 Sv.' RM Themis 1981, blz. 426 e.v,

14. Mulder. G.E., in noot bij HR 28 juni 1977. NJ 1978, 115.

15. Van Veen, Th.W.. 'Van plicht tot spreken en recht tot zwijgen: art. 29 Sv. bevat een uitzondering', in DD 1979, blz. 687 e.v..

16. HR 27 juni 1927, NJ 1927, 926 m.nt. T.

17. In HR 11 nov. 1947, NJ 1948, 126 m.nt. W.P. werd be¬

slist dat de opsporingsambtenaar ook bevoegd is de getuige naar zijn naam te vragen en hem daartoe staande te hou¬

den.

(9)

NIB 25 april 1987 afl. 17 527

den op de eerder besproken beslissing van HR 16 januari 1928, NJ 1928, 233, met een soortgelijke strekking.

Opvallend is verder dat ondanks herhaal¬

delijke pleidooien voor aanvulling van art. 52 Sv met een legitimatieplicht, noch de rechtspraak, noch de wetgever hieraan hebben toegegeven.'**

Het koppelen van een legitimatieplicht aan art. 52 Sv is derhalve een grote stap.

Het betekent namelijk een belangrijke in¬

breuk op het beginsel dat men niet gehou¬

den is actief aan zijn veroordeling mee te werken, en wel voor alle verdachten en met betrekking tot alle strafbare feiten.

De belangen die een dergelijke princi¬

piële wijziging moeten rechtvaardigen, moeten wel erg zwaarwegend zijn. Bo¬

vendien zal het effect van een dergelijke maatregel min of meer op voorhand aan¬

getoond moeten worden. Dat het effect van een dergelijke legitimatie gering is zal later in dit betoog worden besproken.

3.3. Met name Peters heeft erop gewezen dat strafrecht niet alleen, wat hij noemt, een machtskarakter heeft, maar ook een rechtskarakter." Dit rechtskarakter be¬

nadrukt de waarborgen die dienen ter be¬

scherming van de vrijheidsrechten van de burger tegenover de staat. Zij normeren de sociale controle. Het EVRM bena¬

drukt dit rechtskarakter. In de art. 5 en 6 EVRM zijn beginselen neergelegd die de verdachte zouden moeten beschermen bij machtsuitoefening van de kant van de staat.Ook het beginsel dat niemand ge¬

dwongen kan worden aan zijn veroorde¬

ling mee te werken is een beperking van die machtsuitoefening. Op internationaal niveau vinden we dit beginsel terug in het Verdrag van New York. Art. 141id3sub9 bepaalt; 'in the determination of any cri¬

minal charge against him, (...) everyone shall be entitled but not be compelled to testify against himself or to confess guilt'.

Dit artikel bevat geen onbeperkte waar¬

borg voor de verdachte tegen gedwongen zelfincriminatie. De waarborg geldt al¬

leen in die fase waarin gesproken kan worden van een 'criminal charge'. In de meeste gevallen zal bij een staandehou- ding hiervan nog geen sprake zijn.^' De definitieve uitholling van dit beginsel, die ons nu te wachten staat, past precies in het betoog van Peters met betrekking tot de verhouding staat en rechtsbeginselen.

Hij stelt: 'Tenslotte verliezen beginselen hun regulerende kracht en het recht zijn autonome werking wanneer staatsbelang of ordehandhaving het parool zijn: wan¬

neer eisen van wrekende gerechtigheid luid worden en dringen, als het recht in dienst genomen wordt van een revolutie.

Dit wil zeggen daar waar, en in zoverre als, bescherming van de maatschappij en het dictaat van ordening preponderant worden verliest het recht zijn autono-

• < TT mie .

Zo kan gewezen worden op verschillende

LEGITIMATIEBEWIJS

bevoegdheden die zijn gecreëerd met overwegend instrumentele aard, zoals het gebruik maken van infiltranten, het stel¬

len van vragen aan nog niet verdachten en het verhoren van anonieme getuigen. Al dit soort bevoegdheden staan op gespan¬

nen voet met beginselen van strafproces¬

recht. De bescherming die het recht kan geven bij het buitenspel zetten van begin¬

selen is, aldus Peters, de institutionalise¬

ring van de wezenlijke norm-, orde- en gezagskritische functie van beginselen in contradictoire, op tegenspraak en kritiek ingestelde procedures. Echter, een ken¬

merk van de strafprocedure is de onvrij¬

heid; verschillende dwangmiddelen kun¬

nen tegen de verdachte worden toege¬

past. De enige bescherming die de ver¬

dachte hiertegen heeft, wordt geboden door voorschriften die trachten de vrij¬

heid te bevorderen, waaronder de aan art. 29 Sv ten grondslag liggende regel dat de verdachte niet gehouden is actief aan zijn veroordeling mee te werken. Juist op de belangrijkste procesmomenten moe¬

ten zulk soort voorschriften tot gelding komen. Een van die belangrijke momen¬

ten is de beginfase van het strafproces: het staande houden. Op zo'n moment moet de verdachte niet met een verplichting worden geconfronteerd.

Bij betrapping op heterdaad door een op¬

sporingsambtenaar is de identificatie van de verdachte vaak de enige ontbrekende schakel om het bewijs rond te krijgen. Is het dan gepast om aan de verdachte de plicht op te leggen dit laatste steentje bij te dragen?

4. Praktische consequenties van een legitimatieplicht voor verdachten Mocht men ondanks alle theoretische be¬

zwaren toch tot invoering van een legitt- matieplicht voor verdachten overgaan, dan valt in de praktijk het volgende te ver¬

wachten:

- De koppeling van een legitimatieplicht aan art. 52 Sv betekent dat de verdachte, die niet aan de vordering van de opspo¬

ringsambtenaar kan voldoen, zich schul¬

dig kan maken aan het misdrijf van art.

184 Sr. In dit verband moet gewezen wor¬

den op het arrest van HR 4 januari 1977, NJ 1977, 389, waar de vraag aan de orde was of iemand die zijn rijbewijs niet bij zich droeg geacht kon worden opzettelijk te hebben geweigerd het rijbewijs te over¬

handigen aan de opsporingsambtenaar.

De HR ging ervan uit dat dit niet zonder meer het geval hoeft te zijn.

Analoog aan dit arrest kan men stellen dat de verdachte die geen legitimatiebe¬

wijs bij zich draagt niet zonder meer aan de delictsomschrijving van art. 184 Sr vol¬

doet. Een strafbaarstelling, te vergelijken

met art. 33 WVW is dus noodzakelijk.

Zonder een dergelijke aparte strafbaar¬

stelling maakt iemand die door rood voet¬

gangerslicht loopt en bij het staande hou¬

den geen legitimatiebewijs overlegt, hoe¬

wel hij dit wel op zak heeft, zich schuldig aan art. 184 Sr en riskeert derhalve gevan¬

genisstraf van drie maanden of een geld¬

boete ten bedrage van maximaal f 5000!

- Het ligt voor de hand dat verdachten:

a. geen legitimatiebewijs bij zich zullen dragen of dit niet willen tonen;

b. een uitstekend vervalst legitimatiebe¬

wijs op zak zullen hebben.

ad a.

Welk middel zal de politie hebben tegen de in gebreke zijnde verdachte? Zal de verdachte moeten worden begeleid naar zijn huis ten einde daar eventueel aan de hand van getuigen de identiteit vast te stellen? Of moet hij worden meegenomen naar het bureau en tenslotte toch nog ge¬

dagvaard worden op basis van een pasfoto en/of vingerafdrukken? De hier beschre¬

ven praktijk zal de werklast van de politie alleen maar doen toenemen. Zij zal, wil een strafbaarstelling serieus genomen worden, de verdachte moeten meenemen naar het bureau. Wat is na overbrenging naar het politiebureau geoorloofd? De anonieme verdachte van een misdrijf kan op grond van art. 67 lid 2 Sv in verzeke¬

ring worden gesteld. Dit is mogelijk door de uitleg van het woordje 'vaste' in voor¬

noemd artikel. De HR pleegt hier name¬

lijk ook 'bekende' woon- of verblijfplaats onder te verstaan.^' De anonimiteit van de verdachte brengt mee, dat justitie niet over een bekende woon- of verblijfplaats beschikt.

De inverzekeringgestelde verdachte moet in het belang van het onderzoek bepaalde maatregelen ter identificatie dulden, zoals het fotograferen en het nemen van vingerafdrukken.^'' Wanneer het overtre¬

dingen betreft bestaat thans de mogelijk¬

heid anonieme verdachten zes uur op te houden voor verhoor. Het wetsontwerp

18. Zie bijv. Mr J. de Vrieze 'Behoeft de wettelijke rege¬

ling van het vooronderzoek in strafzaken wijziging?' HNJV 1940. blz. 10 en idem Mr J.H.F. Bloemers. blz. 82.

19. Peters. A.A.G.: 'Het rechtskarakter van het strafrecht', Kluwer Deventer 1972 en 'Individuele vrijheid en de positie van verdachten in hel strafproces' in Preasidium libertatis 1975.

20. Zie voor een kritische beschouwing Baauw. P.J. 'Het Europees Verdrag en het Nederlands strafprocesrecht', in Rechten van de mens in mondiaal en Eurojrees perspectief.

Ars Aequi Libri. 1978.

21. Aangezien de rechtspraak van het Human Rights Com¬

mittee met betrekking tot het begrip 'criminal charge' wei¬

nig duidelijkheid schept, kan voor interpretatie van dit be¬

grip wellicht aansluiting gezocht worden bij art. 6 Verdrag van Rome. Jurisprudentie hierover leert dat hiervan sprake is wanneer de verdachte uit een handeling heeft opge¬

maakt. en in redelijkheid heeft kunnen opmaken, dal het OM het ernstige voornemen heeft tegen betrokkene een strafvervolging in te stellen. Vgl. HR 10 sept. 1985. NJ 1986. 494. Onder omstandigheden kan bij het politiever¬

hoor sprake zijn van een 'criminal charge', nl. als de be¬

trokkene hieruit heeft kunnen opmaken dat het OM het ernstige voornemen heeft hem te vervolgen.

22. Peters. A.A.G. 1972 o.c. blz. 10.

23. HR 18 febr. 1986, NJ 1986. 695.

24. Besluit van december 1925. Stb. 460 tot uitvoering van de art. 62 en 76 van het Nieuwe Wetboek van Strafvorde¬

ring. zoals dit besluit is gewijzigd bij KB van 4 mei 1931.

Stb. 194.

(10)

528 N]B 25 april 1987 afl. 17

'Anonieme verdachte' voorziet in de mo¬

gelijkheid om in dergelijke gevallen de termijn voor ophouden voor verhoor met nog eens zes uur verlengen.-' Gedurende deze termijn kunnen op last van de (hulp)officier van justitie identificatie¬

maatregelen worden genomen. In de praktijk komt het erop neer dat bij rellen gedragingen via de Algemene Politiever¬

ordening in combinatie met art. 180 en 184 Sr zijn om te zetten in misdrijven. Op grond van de uitleg van art. 67 lid 2 Sv is in deze gevallen bij anonieme verdachten inverzekeringstelling mogelijk. Dit bete¬

kent dat het wetsontwerp alleen van be¬

lang is voor overtredingen.

Zoals hierboven ten aanzien van de legiti¬

matieplicht is betoogd is ook het wetsont¬

werp disproportioneel. In de beginfase van het strafproces wordt de verdachte van een vaak lichte overtreding gecon¬

fronteerd met een verkapte legitimatie¬

plicht: aangezien identificatiemaatrege¬

len binnen zes uur genomen zouden kun¬

nen worden, lijkt aan de termijn van twaalf uur het sanctiekarakter niet te kun¬

nen worden ontzegd.

Het is opmerkelijk dat in de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp de minis¬

ter, na eerst te zeggen dat strafbaarstel¬

ling van het zich niet identificeren onge¬

wenst is, met een betoog komt aanzetten dat als verdediging van een dergelijke strafbaarstelling moet worden gezien. Hij wijst er namelijk op dat een dergelijke strafbaarstelling niet in strijd zou komen met het beginsel dat een verdachte niet hoeft mee te werken aan zijn eigen ver¬

oordeling. Hij noemt daarbij het bloed¬

proefarrest. Het lijkt er verdacht veel op dat de minister met dit wetsontwerp een generale repetitie uitvoert voor een legiti¬

matieplicht.

ad b.

Zware criminelen hebben vaak de be¬

schikking over een uitstekend vervalst le¬

gitimatiebewijs. In verband met het voor¬

gaande, een vervalst legitimatiebewijs biedt een goede bescherming en de han¬

del in vervalste en gestolen legitimatiebe¬

wijzen zal toenemen.

- Vanuit bovengenoemd oogpunt be¬

zien lijkt de legitimatieplicht op basis van bestaande legitimatiebewijzen een eerste stap naar een uniform legitimatiebewijs, hetgeen ook wel te vervalsen zal zijn.

— Een laatste kanttekening met betrek¬

king tot de groepen die als eerste door een legitimatieplicht worden getroffen hangt samen met de problematiek van de hand¬

having van de openbare orde en het straf¬

rechtelijk optreden hierbij. Het gaat hier om twee verschillende aspecten van de politietaak. Wanneer het echter openba¬

re ordeverstoringen betreft werken zij complementair. Bij ongeregeldheden zal de nadruk moeten liggen op handhaving van de openbare orde. Strafrechtelijk op¬

treden komt op de tweede plaats.-''

LEGITIMATIEBEWIJS

Art. 28 Politiewet vormt de basis voor het politie-optreden in het kader van de openbare ordehandhaving. Door ruime interpretatie van dit artikel heeft de poli¬

tie vergaande middelen ter beschikking, zoals inbeslagname en veiligheidsfouille¬

ring. Echter vrijheidsberoving is niet mo¬

gelijk op grond van art. 28 Politiewet.

Hierbij is de politie aangewezen op het strafrecht. Dit impliceert dat, wil vrij¬

heidsberoving mogelijk zijn, aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering moet zijn voldaan. Daarom zal de politie het gedrag tijdens ordeverstoringen moe¬

ten vertalen in strafbare feiten met behulp van de Algemene Politieverordening eventueel in combinatie met art. 180 of 184 Sr. De problemen die zich dan voor kunnen doen wanneer arrestanten ano¬

niem wensen te blijven zijn reeds bespro¬

ken. Juist bij dergelijke ordeverstoringen zal van een (verkapte) legitimatieplicht gebruik gemaakt worden. Met name in de gevallen waarin het protest zich richt te¬

gen het overheidsbeleid is dit questieus te noemen. Het betekent dat voornamelijk personen met een gemarginaliseerde sta¬

tus in onze samenleving met een (verkap¬

te) legitimatieplicht te maken krijgen. De kans voor de burger om in de toekomst met een legitimatieplicht te maken te krij¬

gen wordt alleen maar groter, vooral wan¬

neer grote groepen uit de maatschappij zich niet achter het overheidsbeleid kun¬

nen stellen en dit ook duidelijk door mid¬

del van protestacties laten blijken.

5. Reeds bestaande regelingen met legitimatieplicht

5.1. Voor de volledigheid zal in het kort de bestaande wetgeving met een legitima¬

tieplicht worden besproken.

Op grond van de Vreemdelingenwet (Vw.) zijn opsporingsambtenaren be¬

voegd personen, van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij vreemdelin¬

gen zijn, staande te houden ter vaststel¬

ling van hun identiteit (art. 19Vw.). Inte- genstelling tot de regeling van art. 52 Sv, zijn vreemdelingen verplicht hun identi¬

teitspapieren te tonen, allerhande infor¬

matie te verschaffen en te dulden dat kle¬

ding en bagage worden doorzocht (art. 19 lid 4 Vw.).

Welke identiteitspapieren moeten wor¬

den gedragen en getoond is voor diverse categorieën vreemdelingen verschillend geregeld. Meestal betreft dit een geldig paspoort of document met verblijfstitel.

Illegaal verblijf is op zichzelf niet straf¬

baar, wel het niet beschikken over een geldig document voor grensoverschrij¬

ding, het niet voldoen aan de legitimatie¬

plicht (art. 44 Vw.) en het in Nederland

verblijven als ongewenst vreemdeling (art. 197 Sr).

Momenteel bestaan er plannen om de le¬

gitimatieplicht voor buitenlanders uit te breiden. Ambtenaren zouden, volgens het voorstel, voortaan de plicht krijgen papieren van buitenlanders te controle¬

ren die vragen om gemeentelijke huisves¬

ting, sociale uitkeringen, studiebeurzen etc.. De Kamer heeft reeds negatief ge¬

reageerd op de voorstellen. Staatssecreta¬

ris Korte van Hemel verklaarde naar aan¬

leiding van de kritiek op de plannen, dat ze zelf liever een algemene legitimatie¬

plicht wenste!"'

5.2. Ten tweede valt nog te wijzen op de controlemaatregel uit de WVW, waarbij de bestuurder zijn rijbewijs aan de opspo¬

ringsambtenaar dient te overhandigen (art. 33 WVW). Wanneer bij deze contro¬

lemaatregel een strafbaar feit wordt ge¬

constateerd (en de bestuurder verdachte wordt) wordt impliciet het beginsel dat de verdachte niet actief aan zijn veroorde¬

ling behoeft mee te werken illusoir ge¬

maakt. Om nog maar te zwijgen over het oneigenlijke gebruik van verkeerscontro¬

les!

6. Enkele reacties op de plannen De reacties op de voorgenomen plannen richten zich voornamelijk op de aantas¬

tingvan de privacy.'" Met name wordt ge¬

wezen op de gevaren van koppeling van computerbestanden.

Daarnaast treft men bezwaren aan in ver¬

band met het uit de Tweede Wereldoor¬

log stammende 'Ausweis'." In dit ver¬

band wordt er op gewezen hoe nuttig zo'n 'Ausweis' kan zijn voor een overheid, die de greep op de burgers wil verstrakken.

Echter in het licht van het hierboven ge¬

voerde betoog zijn vooral reacties uit de Strafrechtelijke hoek relevant. Zowel de Algemeen Christelijke Politiebond (AGP), als de Algemeen Nederlandse Po¬

litiebond, verklaarden zich tegen een legi¬

timatieplicht.'" De opmerking van Wes- terlaken van de ACP: 'Ons principiële be¬

zwaar blijft dat je opsporingsambtenaren, mensen die ons rechtssysteem bescher¬

men, geen bevoegdheden kunt geven die botsen met het strafrecht' geeft voldoen¬

de aan dat men ervan doordrongen is welk principieel beginsel hier in het ge¬

drang komt.

25. Wetsontwerp 'Anonieme verdachte", kamerstukken II 1986-1987. 19 757 nrs, 1. 2 en 3. Zie voor kritiek: Harte- veld A.K.. 'Anonieme verdachten en de ergernis van Justi¬

tie" in NJB 1987. blz. II.

26. 't Hart. A.C.. 'Strafrecht en beleid" Acco Leuven 1983, blz. 178 e.v..

27. Zie 'Kamer tegen plan staatssecretaris. Meer controle op identiteit buitenlanders afgewezen' in de Volkskrant. 17 november 1986. Zie ook kamerstukken II 1985-1986 19 532 en UCV 20, 17 nov. 1986.

28. Zie o.a. 'Identificatieplicht tast levenssfeer burgers aan", in de Volkskrant. 4 juli 1986, met daarin een reactie van de Stichting Waakzaamheid Persoonsregistratie, en van A. Verbree. voorzitter van de commissie bevolkingsaange¬

legenheden van de VNG.

29. Zie o.a. 'Geen pasjeswet", in het Parool, 20 fcbr. 1985.

30. Zie o.a. 'Politiebonden tegen de legitimatieplicht", in NRC-Handelsblad. 4 juli 1986.

(11)

NJB 25 april 1987 afl. 17 529

LEGITIMATIEBEWIJS

Ook de opmerking van Fijnaut springt in het oog.-^' Hij stelt dat de politie al genoeg middelen bezit om verdachten te identifi¬

ceren. Ook hij wijst er op dat voorname¬

lijk randgroeperingen met de legitimatie¬

plicht geconfronteerd zullen worden.

Het CDA-Tweede-Kamerlid Gualtherie van Weezei is een krachtig voorstander van een legitimatieplicht.'- Hij stelt o.a.

dat een legitimatieplicht noodzakelijk wordt wanneer de grenscontroles binnen de EEG wegvallen. Echter deze Europe¬

se integratie staat in het teken van meer openheid en minder beperkende maatre¬

gelen. Het is dan wel paradoxaal om de opheffing van de grenscontroles in het ka¬

der van de Europese integratie nu opeens reden te laten zijn om interne controle toe te passen." Van Weezei wijst er verder op dat hij ervan overtuigd is dat de politie verantwoord gebruik zal maken van de bevoegdheid. Op grond van o.a. de ge¬

beurtenissen rondom Koninginnedag 1981 te Breda valt dit te betwijfelen.

Ook vinden we positieve reacties bij en¬

kele korpsen. Deze gaan er van uit dat verdachten inderdaad een legitimatiebe¬

wijs bij zich zullen dragen: een weinig rea¬

listische visie."

7. Conclusie

De plannen om een legitimatieplicht in te voeren passen geheel in het beleid dat de overheid de laatste jaren heeft gevoerd.

Op sommige terreinen zijn enorme bezui¬

nigingen doorgevoerd, andere terreinen hebben een enorme uitbreiding van regel¬

geving te zien gegeven. Dit staat niet los van elkaar. Als door bezuinigingen pro¬

blemen ontstaan in de samenleving, gaat de overheid maatregelen nemen. Deze maatregelen hebben vaak een repressief karakter. De oorzaken van de fricties worden echter niet weggenomen. Op de¬

ze manier blijft de overheid zichzelf ach¬

terna lopen en ontstaat de neiging om de controle op de burgers te versterken. Op strafrechtelijk terrein komt dit tot uit¬

drukking in uitbreiding van controlemo¬

gelijkheden. De vrijheid van de burger wordt hier zeker niet groter door, dit in tegenstelling tot de mogelijkheid om wil¬

lekeurig gebruik te maken van deze be¬

voegdheden.

De stap die nu dreigt te gaan worden ge¬

zet met een legitimatieplicht voor ver¬

dachten, kan niet gerechtvaardigd wor¬

den met een beroep op begrippen als vrij¬

heid, misdaadbestrijding en democratie.

Het behoort juist bij een democratie dat een overheid zich houdt aan haar elemen¬

taire spelregels. Juist deze spelregels ge¬

ven ook aan een verdachte bepaalde waarborgen: ook — voor zover het klas¬

sieke dwangmiddelen betreft — om niet

actief aan een veroordeling mee te hoe¬

ven werken.

Als dan bovendien nog vraagtekens ge¬

plaatst kunnen worden bij het te verwach¬

ten effect van de maatregel, is een derge¬

lijke wijziging van uitgangspunt voorals¬

nog niet te rechtvaardigen.

Wie tooien wij* met In NJB van 14 maart 1987 komt Henc van Maarseveen via enige omtrekkende bewegingen tot zijn onderwerp: de pro¬

motie. Een jong jurist, zo betoogt hij, die in staat blijkt een mooie verantwoor¬

de studiepocket van 100 pagina's over een positief-rechtelijk onderwerp te schrijven, moet daarop ook doctor kun¬

nen worden, aldus zijn stelling.

Het komt ook voor! In de monografieën- reeks Nieuw BW verschenen verschillen¬

de deeltjes, die al dan niet met een toe¬

gevoegde bijlage tot proefschrift dien¬

den. Als ik het wel heb, dan zijn het er drie. In diezelfde reeks treffen wij deel¬

tjes aan die er ook mogen zijn, maar die geen doctorsgraad opleverden. E.J.

Dommering schreef een echt mooi hoek¬

je over Algemene Belangen; Nieskens- Isphording en Van der Putt-Lauwers bouwden hun klassieke artikelenreeks over de derdenhescherming uit tot een fraaie pocket en zo zou ik kunnen door¬

gaan. De niet genoemde auteurs van de¬

ze reeks of van de reeks studiepockets privaatrecht mogen hieruit niet a con- trario afleiden dat ik hun werk niet waardeer! Zouden velen van hen opte¬

ren voor een promotie op hun werk en zouden zij een promotor kunnen vinden die hier achter wil staan — ik twijfel er niet aan dat dit het geval is — dan zou het aantal doctoraten in de rechtsge¬

leerdheid fors stijgen. In mijn directe wetenschappelijke omgeving zijn zes stu¬

diepockets (van kwaliteit) geschreven en geen der auteurs wil hierop promove¬

ren, ofschoon zij op de mogelijkheid hiertoe wel geattendeerd zijn. Dit heeft meer consequenties dan men op het eer¬

ste gezicht zou denken. Ik noem er en¬

kele op.

a. Het doctoraat opent de weg tot het wetenschappelijk hoofddocentschap. Het is min of meer een must. Het doctoraat is hij veel faculteiten ook een vereiste voor benoembaarheid tot hoogleraar.

Wie niet promoveert, valt niet in de he- noemingsprijzen. De auteurs die niet kiezen voor een promotie op hun pocket weten dit uiteraard. Zij achten een stu¬

diepocket voor zichzelf echter een onvol¬

doende werkstuk voor een promotie. Zij die hier anders over denken en wél op een studiepocket promoveren hebben een voorsprong. Dit schept rechtsonge-

31. Vgl. de Opmerkingen van C. Fijnaut in 'Slrafrechtsex- pcrts zien niets in een verplicht legitimatiebewijs" in Vrij Nederland, 19 juli 1986.

32. Gualtherie van Weezei in Hier en Nu Radio van 7 juli 1986.

33. Rüter, C.F., 'Pcrsoneneontrole" DD LS (1985). blz.

377-385.

34. Zie o.a. 'Politic reageert positief op plan legitimatie¬

plicht' in Haarlems Dagblad. 15 juli 1986.

de doctorshoed?

lijkheid! Of moeten wij in dit geval zeg¬

gen eigen schuld, dikke hult?

b. Aan dit niet-promoveren zijn nog an¬

dere aspecten verhonden. Faculteiten, waar het promoveren op een pocket niet voorkomt, zullen op minder promoties kunnen hogen dan faculteiten die dit sti¬

muleren. Wie garandeert mij dat straks een visitatiecommissie niet zal opmerken dat het aantal promoties in bepaalde fa¬

culteiten te gering is. Zal zo'n commis¬

sie, indien daarop gewezen, de studie¬

pockets die niet tot een promotie leid¬

den, hij de promoties optellen? Ik be¬

twijfel of zij zich tot beoordeling zullen zetten. Dergelijke commissies bestaan ook maar uit mensen die over beperkte tijd beschikken. Nu hoeven wij aan de oordelen van 'begeleidingscommissies' niet teveel waarde te hechten. Zij kun¬

nen echter wel scharnierpunten hij een door de minister uit te stippelen beleid vormen. Van hun oordeel kan afhangen of een faculteit extra middelen voor on¬

derzoek krijgt, van hun oordeel is soms het voortbestaan van een faculteit afhan¬

kelijk (de suh-faculteit tandheelkunde in Groningen kan hierover mee praten).

Het promoveren op werk van kortere adem zou tot gevolg hebben dat het aan¬

tal promoties in de rechten niet zo sterk zou achter blijven hij dat in de medicij¬

nen en de wis- en natuurkunde, waar verhoudingsgewijs veel meer doctores rondlopen. Men schatte dit niet gering.

Het steeds weer prijzen van de B-weten- schappers vanwege hun vrij groot aantal promoties, en het hooghartig afkatten van de beoefenaars van rechtsweten¬

schappen door de minister zou wellicht ophouden. Maar wat levert dit rechts¬

wetenschappelijk aan meerwaarde op?

Bij veel promoties in de geneeskunde kunnen wij wetenschappelijk vraagte¬

kens zetten. Een blik in enige jaarhoe- ken van de Universiteit van Amsterdam bevestigt dit. Wij treffen daar een dis¬

sertatie aan over de gezondheidszorg in een klein dorp en nogal wat dissertaties die daar op lijken. Nu blijkt dat 90 pro¬

cent van de Nederlandse bevolking een te hoog cholesterol-gehalte van het bloed heeft en er een strip-methode ontwik¬

keld is waardoor iedere huisarts zijn pa- (vervolg op p. 537)

OPINIE

(12)

530

MEVR. MR M.LC.C DE BRUIJN-LÜCKERS*

NJB 25 april 1987 afl. 17

DE MENSENRECHTELIJKE

POSITIE VAN HET

MINDERJARIGE KIND IN HET

WETSVOORSTEL OUDERLIJKE

ZORG**

* Mevr. M.L.C.C. de Bruijn- Lückers is wetenschappelijk as¬

sistente jeugdrecht aan de Ka¬

tholieke Universiteit Brabant.

1. Het wetsvoorstel ouderlyke zorg In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel valt op p. 62 te lezen dat 'het onderhavige wetsvoorstel beoogt onder andere nader te regelen in welke gevallen ouders gezamenlijk de zorg voor hun min¬

derjarige kinderen hebben, kunnen ver¬

krijgen of behouden en op welke wijze wijziging in de situatie van zorg door een ouder alleen of door ouders gezamenlijk kan optreden... De problematiek van het¬

geen ouderlijke zorg omvat, hangt nauw samen met die van de rechtspositie van minderjarigen.' Gewezen wordt vervol¬

gens op een notitie met betrekking tot een wettelijke regeling inzake de rechtsposi¬

tie van de minderjarige die ten departe- mente in voorbereiding is. De MvT ver¬

volgt met te stellen dat door het hoorrecht (art. 902b Rv) en het feit dat met de be¬

langen van minderjarigen in het wets¬

voorstel rekening wordt gehouden, voor¬

komen wordt dat over de hoofden van de minderjarigen heen beslissingen worden genomen, die voor hen van verstrekkend belang kunnen zijn. Als de minderjarige al niet zelf bij het nemen van de beslissin¬

gen wordt betrokken door middel van het horen (art. 902b Rv), dan zullen in de be¬

langenafweging uiteindelijk de belangen van de minderjarige de doorslag geven.

In het onderhavige wetsvoorstel is de po¬

sitie van de minderjarige zeer lijdelijk.

De rechtspositie van de minderjarige is nog steeds die van een beschermde en zeer ver verwijderd van die van een recht¬

hebbende. Met de rechten die de minder¬

jarige aan art. 8 EVRM kan ontlenen wordt ternauwernood rekening gehou¬

den, afgezien van een zeer korte verwij¬

zing op p. 43 MvT, waarbij in verband met de omgang alleen wordt gesteld dat ook het kind recht op eerbiediging van het gezinsleven kan ontlenen aan art. 8 EVRM. Bij deze constatering blijft het.

Consequenties worden hieruit niet ge-

In 1978 stelde Alkema in zijn proefschrift dat het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) een

emanciperende werking heeft op o.a. de rechtspositie van de minderjarige. De Europese Commissie tot bescherming van de

rechten van de mens kent aan personen die naar nationaal recht onbekwaam zijn, toch het recht van petitie toe. 'Dit kan er op den duur

toe leiden dat bijvoorbeeld in verband met art. 8 EVRM, het recht

op gezins- en privéleven, de rechtspositie van de minderjarige meer die van een rechthebbende dan

van een beschermde zal worden'.' Nu ligt er een wetsvoorstel met

toelichting houdende Nadere regeling van de ouderlijke zorg voor

minderjarige kinderen en van de omgang. Dit wetsvoorstel behandelt impliciet de problematiek van art. 8 EVRM, maar heeft alleen oog voor de rechten van de ouders en slechts

in een zeer geringe mate voor die van 'het kind van de rekening.' Dit

artikel hoopt aan te tonen dat het wetsvoorstel in deze vorm een

schending oplevert van de grondrechten van de minderjarige

kinderen.^

trokken, want het kind krijgt niet het recht om zelf aan de rechter een omgangs¬

regeling te verzoeken, noch kan het de rechter verzoeken een bestaande om¬

gangsregeling te beëindigen (art. 377a Wetsvoorstel).

In art. 377b wordt een recht op informatie aan de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats niet heeft, gegeven. In deze bepaling wordt het recht op bescherming van het privéleven van het kind volledig genegeerd. Als een kind niet wil dat be¬

paalde informatie hem betreffende aan de ouder, die niet belast is met de zorg, wordt gegeven, heeft hij niet de mogelijk¬

heid om zelf de rechter te verzoeken te verbieden dat bepaalde informatie wordt doorgespeeld. Hij krijgt zelfs niet eens de gelegenheid om zijn protesten kenbaar te

maken, aangezien hij niet gehoord hoeft te worden. Aan het omgekeerde geval, nl. dat een ouder kind behoefte heeft aan informatie over de ouder, bij wie hij zijn gewone verblijfplaats niet heeft (bijv.

omdat deze ziek is), wordt geen enkel woord besteed. Een wederkerig recht op informatie met eventuele rechterlijke tus¬

senkomst lijkt mij zeer wel op zijn plaats.

Aan art. 8 EVRM kunnen niet alleen de ouders, maar ook hun minderjarig kin- d(eren) rechten ontlenen. Dientengevol¬

ge kunnen minimaal drie personen een beroep doen op de rechten, die voor ieder van hen voortvloeien uit art. 8. Dat zich daarbij een botsing voordoet tussen deze verschillende aanspraken is onvermijde¬

lijk. Deze grondrechtencollisie kan de rechter voor een moeilijke beslissing plaatsen; hij zal de diverse aanspraken te¬

gen elkaar moeten afwegen.^ De rechten die het kind kan ontlenen aan art. 8, kun¬

nen ertoe leiden dat de rechter een be¬

staande omgangsregeling zal moeten beëindigen of het recht op privacy van het kind zal moeten laten prevaleren boven het recht op informatie van een ouder.

Bij een echtscheiding of het anderszins verbreken van een gezinsband door de ouders, wordt het recht op eerbiediging van het gezinsleven van het kind al ge¬

schonden. Bij de toewijzing van de zorg aan een van de ouders of aan de ouders gezamenlijk, wordt het kind vanaf twaalf jaar en ouder weliswaar opgeroepen om te worden gehoord ex art. 902b Rv, even¬

als bij de vaststelling van een omgangsre¬

geling. Echter, het gaat hier om een op- roepplicht en niet om een hoorplicht; de¬

ze laatste is alleen aanwezig in adoptieza¬

ken (art. 228 lid 1 onder a BW jo. 972 lid 7 Rv). Verschijnt een minderjarige na daartoe te zijn opgeroepen niet, dan wor-

•• Met dank aan de leden van de sektie jeugdrecht van de RUU en de KUB en in het bijzonder aan mw. mr E.A.M.

Schey voor hun kritische op- en aanmerkingen.

1. E.A. Alkema, 'Studies over Europese grondrechten'.

Deventer 1978, p. 32.

2. Zie voor een kritische bespreking van de andere aspec¬

ten van het wetsvoorstel; M. de Langen, 'Kinderen zijn ouders een zorg', NJB 1986. p. 1385 e.v.

3. Zie over de problematiek die hierbij ontstaat: A.K.

Koekkoek, 'De onderlinge verhouding van grondrechten'.

Preadvies Calvinistische Juristenvereniging, 1985. Zie ook J. van der Hoeven, 'Botsing van grondrechten'. Amsterdam

1983.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het proportioneel universalisme in de Huizen van het Kind kan verduidelijkt worden aan de hand van volgende metafoor: alle gezinnen komen samen in dezelfde woonkamer in het Huis

In ons onderzoek zijn we op zoek gegaan naar de wijze waarop interacties tussen ouders met jonge kinderen binnen de wachtzaal van het consultatiebureau van Kind &amp; Gezin in

Ouders verwoorden verschillende essentiële aspecten in de grondhouding die zij verwachten van professionele hulpverleners: de vragen en wensen van ouders ernstig

De centrale vraagstelling van dit onderzoek was: ‘Welke ondersteuningsbehoeften hebben ouders van een kind met een handicap op vlak van opvoeding en op welke wijze kan daar zowel

Dit vraagt van hen een grote professionaliteit in het bewust en actief aandacht schenken aan het mogelijk maken van ontmoetingen tussen gezinnen (Geens et al., 2018). Al deze

Meestal is de ervaring van de verantwoordelijke voor de vrijwilligers (beroepskracht) voldoende om deze oefening te maken. Wanneer we een voortraject nodig achten, wil dit zeggen

“Pedagogische plekken zijn plekken waar de tijd onbestemd is, waar de woorden nog niet dienen om iemand te kunnen diagnosticeren, maar om te spreken, waar wat men doet nog niet

De Huizen van het Kind zijn een belangrijk instrument voor verschillende actoren en beleidsdomeinen om op aan te sluiten als het gaat over het waarmaken van opdrachten naar