• No results found

Het aanbieden van een kwaliteitsvol huis van het kind in Aarschot

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het aanbieden van een kwaliteitsvol huis van het kind in Aarschot"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ACADEMIEJAAR 2013-2014

HET AANBIEDEN VAN EEN KWALITATIEF HUIS VAN HET KIND IN DE STAD AARSCHOT

EEN PROJECT VOOR OUDERS EN KINDEREN MET AANDACHT VOOR MAATSCHAPPELIJK KWETSBAREN.

Scriptie ingediend door CAROLINE ENGELS voor het behalen van het

bachelordiploma in het sociaal werk

(2)
(3)

HET AANBIEDEN VAN EEN KWALITATIEF HUIS VAN HET KIND IN DE STAD AARSCHOT

EEN PROJECT VOOR OUDERS EN KINDEREN MET AANDACHT VOOR MAATSCHAPPELIJK KWETSBAREN.

CAROLINE ENGELS

ABSTRACT

Kinderarmoede schaakmat?! In Vlaanderen werden er tussen 2009 en 2011 9,7% van de kinderen in een kansarm gezin geboren. Het Pact 2020 streeft in Vlaanderen naar een halvering van kinderen die in armoede geboren worden. Eén van de maatregelen om dit te verwezenlijken is het Huis van het Kind. In dit huis zal worden uitgegaan van ontmoeting, ondersteuning en verrijking. Het ontwerpdecreet inzake de organisatie van preventieve gezinsondersteuning vestigt de aandacht op: “Werken aan de versterking van kwetsbare ouders en gezinnen met kinderen en jongeren in het kader van de bestrijding van kinderarmoede.” Men gaat ervan uit dat kinderen tussen 0 en 3 jaar het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van deze armoede. Hoe kan een lokaal bestuur een kwalitatief Huis van het Kind aanbieden aan de inwoners van de stad? Er zal hierbij een onderzoek gevoerd worden naar de lokale noden van kansarme als kansrijke ouders met kinderen tussen 0 en 3 jaar. Daarnaast zal gekeken worden naar verscheidene good practices en pilootprojecten van het Huis van het Kind in Vlaanderen. Via deze informatie zullen aanbevelingen gemaakt kunnen worden naar de stad Aarschot en het Huis van het Kind toe. Het uiteindelijke doel bestaat erin de toegankelijkheid voor elke burger te vergroten en preventieve opvoedingsondersteuning bereikbaar te maken voor iedereen.

Kernwoorden: Huis van het Kind, preventieve opvoedingsondersteuning, kinder-en kansarmoede, lokaal bestuur, lokale actoren.

ACADEMIEJAAR 2013-2014

Scriptie ingediend voor het behalen van het bachelordiploma sociaal werk

(4)

“Een positieve visie op opvoeden en opvoedingsondersteuning: de kracht en de mogelijkheden van kinderen en ouders staan hier centraal.”

- Steven Strynckx

(5)

Woord vooraf

Graag zou ik enkele personen bedanken die me hebben geholpen bij het voeren van dit onderzoek. Vooraleerst wil ik mijn stagebegeleidster Karlien Vanpée bedanken, zij gaf mee richting aan dit werk en stond mij bij op een kritische wijze. Wout Plasmans voor het engagement en het aanreiken van de bevraagde maatschappelijk kwetsbare ouders en zijn voortdurend optimisme. Zonder hem had ik nooit het aantal maatschappelijk kwetsbaar bevraagde ouders, dat ik voor ogen had, behaald. De dienst welzijn voor het vertrouwen, de vriendschap en de vrijheid die zij mij gaven om mij volledig te kunnen focussen op dit verhaal. Vervolgens wil ik de bevraagde en betrokken actoren in het Huis van het Kind verhaal bedanken voor de tijd en hun inzet. En tot slot mijn ouders en Pieter De Bruyn voor de aanmoedigingen die zij mij gaven.

Uitzonderlijke dank gaat naar Veronique Debeys voor de tweejarige reis die wij maakten.

Zij gaf mij het idee om stage te lopen bij de dienst welzijn, gaf duwtjes in de rug wanneer nodig en wist op een zorgzame manier mij te motiveren met het juiste woord op het juiste moment. Ik wens haar dan ook het allerbeste toe.

Caroline Engels

(6)

Inhoudsopgave

Woord  vooraf  ...  i  

Lijst  van  afkortingen  ...  iv  

Inleiding  ...  1  

Deel  1:  Theoretische  verkenning  ...  4  

1   Wat  vooraf  ging  ...  4  

1.1   Preventieve  opvoedingsondersteuning  ...  4  

1.2   Decreet  betreffende  opvoedingsondersteuning  2007  ...  5  

1.2.1   Inhoud  ...  5  

1.2.2   Evaluatie  ...  6  

2   Het  decreet  preventieve  opvoedingsondersteuning  ...  6  

2.1   Het  decreet  ...  7  

2.2   Het  uitvoeringsbesluit  ...  8  

2.2.1   De  erkenning  ...  8  

2.2.2   De  subsidiëring  ...  9  

2.2.3   Het  aanbod  ...  9  

2.2.4   Een  visie  en  dienstverlening  ...  10  

2.2.5   Provinciale  startdag  Vlaams-­‐Brabant  ...  11  

2.3   Progressief  universalisme  ...  12  

2.4   Kinderarmoede  in  Vlaanderen  ...  12  

2.4.1   Wat  is  kinderarmoede?  ...  13  

2.4.2   STUDIO  Kinderarmoede  ...  13  

2.4.3   Kinderarmoede  in  Aarschot  ...  15  

2.5   Het  Huis  van  het  Kind  internationaal  ...  16  

3   Betrokken  actoren  in  het  Huis  van  het  Kind  Aarschot  ...  18  

3.1   De  dienst  welzijn  ...  18  

3.1.1   Beleidsplanning  2014-­‐2019  ...  18  

3.1.2   Tendensen  binnen  lokale  besturen  ...  18  

3.2   De  Talentenbank  ...  20  

3.3   Het  Lokaal  Overlegplatform  ...  20  

3.4   Kind  en  Gezin  –  Kind  en  Preventie  ...  21  

3.5   Andere  actoren  ...  21  

3.6   Vrijwilligers  ...  22  

4   Participatie  en  ontmoeting  ...  22  

4.1   Omgaan  met  kansarmoede  ...  22  

4.1.1   Het  empoweren  van  kansarmen  ...  23  

4.1.2   Het  laten  participeren  van  kansarmen  ...  23  

4.2   Ontmoeting  ...  24  

4.2.1   Ontmoeting  als  vorm  van  opvoedingsondersteuning  ...  24  

4.2.2   Ontmoeting  binnen  een  Huis  van  het  Kind  ...  25  

(7)

5   De  pilootprojecten  doorlicht  ...  27  

DEEL  2:  PRAKTIJKVERKENNING  ...  29  

6   Good  practices  in  Vlaanderen  ...  29  

6.1   Korte  voorstelling  van  de  gekozen  organisaties  ...  29  

6.2   Bespreking  van  de  algemene  bevindingen  ...  30  

7   De  verwachtingen  van  ouders  met  jonge  kinderen  in  Aarschot  ...  33  

7.1   Kenmerken  van  de  respondenten  ...  34  

7.2   Waar  ouders  zich  opvoedingsgewijs  vragen  over  stellen  ...  35  

7.3   Het  aanbod  dat  ouders  wensen  in  een  Huis  van  het  Kind  ...  36  

7.4   Verwachtingen  van  een  Huis  van  het  Kind  ...  38  

7.5   De  nood  aan  ontmoeting  met  andere  ouders  ...  39  

7.6   De  kenmerken  van  een  aantrekkelijke  ontmoetingsruimte  ...  40  

7.7   Welke  activiteiten  zouden  ouders  laten  doorgaan  in  een  ontmoetingsruimte?  ...  41  

7.8   Participatie  ...  41  

7.9   De  bereikbaarheid  en  beschikbaarheid  van  een  Huis  van  het  Kind  ...  42  

8   Eerste  aanzet  tot  een  Huis  van  Het  Kind  Aarschot  ...  44  

8.1   Gesprekken  met  de  betrokken  organisaties  ...  44  

8.1.1   Voorstelling  organisaties  ...  44  

8.1.2   Algemene  verwachtingen  ...  44  

8.1.3   Ontmoeting  ...  47  

8.1.4   Vrijwilligers  ...  47  

8.1.5   Vormelijk  ...  48  

8.2   Eerste  vergadering  rond  het  Huis  van  het  Kind  ...  48  

8.2.1   Preventieve  gezondheidszorg  ...  49  

8.2.2   Preventieve  opvoedingsondersteuning  ...  49  

8.2.3   Activiteiten  ter  bevordering  van  de  sociale  cohesie  ...  49  

8.2.4   Het  aanbod  in  Aarschot  ...  50  

8.2.5   Samenwerkingsverband  ...  51  

9   Het  draaiboek  ...  52  

10   Conclusies  en  aanbevelingen  ...  53  

10.1   Aanbevelingen  ...  53  

10.2   Conclusie  ...  57  

Bibliografie  ...  58   Bijlage  1  ...    

Bijlage  2  ...    

(8)

Lijst van afkortingen

AGB – Autonoom Gemeentebedrijf BBC – Beleids- en Beheerscyclus CAW – Centrum Algemeen Welzijn CB – Consultatiebureau

CEGO – Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs

CKG – Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning CLB – Centrum Leerlingenbegeleiding

EVA – Extern Verzelfstandigd Agentschap

EXPOO – Expertisepunt voor Opvoedingsondersteuning IVA – Intern Verzelfstandigd Agentschap

JAC – Jeugd Advies Centrum LOP – Lokaal Overlegplatform

OCMW – Openbaar Centrum Maatschappelijk Welzijn

REAAP - Résaeux d’Ecoute, d’Appui et d’Accompagnement des Parents SARWGG - Strategische Adviesraad Welzijn Gezondheid en Gezin

VVSG – Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten VZW – Vereniging Zonder Winstoogmerk

(9)

Inleiding

Na de evaluatie van het decreet betreffende de organisatie van opvoedingsondersteuning in 2007 wil de Vlaamse Regering de preventieve opvoedingssector meer op lokaal niveau situeren en de actoren beter laten samenwerken. Vlaanderen volgt hierbij de Europese tendens van het samenbrengen van actoren (Van Crombrugge, 2012). Met deze gedachte werd op 13 juni 2013 het ontwerpdecreet inzake de organisatie van preventieve gezinsondersteuning gelanceerd door Minister Jo Vandeurzen. Eén van de drie speerpunten hierin is het concept “Huis van het Kind”. Hiermee wil men het aanbod van preventieve gezinsondersteuning bundelen in een netwerk en/of fysieke vindplaats, waarbij Kind en Gezin een cruciale rol zal spelen. De doelgroep binnen het Huis van het Kind zijn de ouders van jonge kinderen of jongeren tot en met 24 jaar. Het aanbod zal bestaan uit preventieve gezondheidszorg, opvoedingsondersteuning en activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie. Dit nieuwe decreet, dat is ingetreden op 1 april 2014, vereist een implementatie naar de sector toe en zal leiden tot een nieuw landschap binnen de preventieve gezinsondersteuning. Omdat lokale besturen een belangrijke rol spelen in het vormgeven van een lokaal gezinsbeleid, krijgen ze ook in de Huizen van het Kind een prominente rol, samen met de lokale partners.

De dienst welzijn van de stad Aarschot zal als dienst van het lokaal bestuur een eerste initiatief nemen om mee in het Huis van het Kind verhaal te stappen. De dienst werkt vanuit de idee dat iedereen van de bevolking mee moet zijn. Onder de slogan ‘Iedereen mee’. Daarnaast werken zij via het talentenverhaal, waarbij men iedereen van de bevolking wil bereiken volgens zijn of haar talent. Zo’n 6,8% (Kansarmoedeindex, 2012) van de Aarschotse kinderen leeft volgens Kind en Gezin in kansarmoede. Het leven in deze kansarmoede kan voor kinderen significante gevolgen hebben voor hun ontwikkelingskansen. De dienst welzijn streeft naar het verbeteren van het welzijn van haar bevolking met specifieke aandacht voor maatschappelijk kwetsbaren. De vraag die de dienst zich vanuit deze gedachte stelt is hoe zij een kwalitatief Huis van het Kind aan haar bewoners kan aanbieden.

Wanneer we deze probleemstelling breder situeren, kunnen we op microniveau stellen dat de lokale invalshoek van groot belang is. Een Huis van het Kind wordt samengesteld via organisaties uit de stad. De mening van de ouders met kinderen en wat zij verwachten, zal hierbij aangegeven worden. Vervolgens kan op mesoniveau kritisch naar de sector gekeken worden. Wat moet er nog veranderen bij de betrokken actoren om tot het gewenste resultaat te komen en wat kunnen zij leren van elkaar? Naar het beleidsdomein toe, het macroniveau, kunnen we eveneens kritisch kijken naar het nieuwe decreet. Zo kan men zich de vraag stellen of er voldoende ruimte binnen het decreet is om te creëren wat men vraagt. Dit geldt niet alleen voor de stad Aarschot, maar ook voor andere Vlaamse steden en gemeenten.

De onderzoeksvraag: “Hoe kan de stad Aarschot een kwalitatief Huis van het Kind aan haar bevolking aanbieden?”, kan in twee deelvragen worden opgesplitst. Ten eerste zal er een enquête worden afgenomen bij kansrijke en kansarme ouders met kinderen tussen 0 en 3 jaar. Hierbij gaan we na wat hun vragen en noden zijn rond opvoeden, ontmoeten en dienstverlening. Wat verwachten deze ouders en is dit realistisch? Enkel het bevragen van de bevolking is echter niet voldoende. Een tweede deelvraag kan hierbij gesteld worden. Hoe gaan andere steden een gemeenten aan het werk met het

(10)

Huis van het Kind? Er werden vijf initiatieven over heel Vlaanderen die werken rond het Huis van het Kind bevraagd. De volgende good practices werden bezocht: VZW Storzo (Huis van het Kind Zuid-Oost Hageland), Huis van het Kind Zottegem, Huis van het Kind Lier, Huis van het Kind Leuven en IN-Zetje vzw. Er werd onderzocht wat binnen de preventieve gezinsondersteuning werkt en wat niet. Dit kan sector overschrijdend zijn.

Hiervoor kunnen we kijken naar de lokale diensteneconomie en de nuttige aspecten uit parallelle projecten implementeren naar de noden en bevolkingsomvang in de stad Aarschot. De conclusies uit de bovenstaande stappen zullen resulteren in aanbevelingen gericht aan het lokale bestuur en het samenwerkingsverband. Tot slot zal er een draaiboek worden opgesteld over hoe een stad of gemeente een Huis van het Kind kan opstarten en wat voor een proces dit vereist. De stad Aarschot zal met deze aanbevelingen aan de slag kunnen gaan. Het onderzoek heeft als doel een basis te leggen, dat duidelijk maakt welke opties mogelijk zijn.

Om de stad een beeld te geven van wat de bevolking nodig heeft, worden er bij vijf verschillende kinderdagverblijven over Aarschot heen 20 enquêtes rondgedeeld. De maatschappelijk kwetsbaren willen we bereiken door face-to-face interviews en informele contacten. We opteren hiervoor omdat er zo gezorgd kan worden voor een veilige ruimte waar iedereen zijn of haar verhaal kan vertellen. De contacten worden gelegd via Kind en Gezin, de lokale voedselbedeling van vzw Kommaraf, het OCMW en persoonlijke contacten van de buurtwerker. Het betrekken van de maatschappelijk kwetsbare gezinnen is een belangrijk aspect. Een onderzoek naar wat zij juist nodig hebben en/of verwachten is cruciaal. Door participatie en engagement te bevorderen, zullen zij kansen kunnen bieden aan hun kinderen, alsook meer op de hoogte zijn van wat er zich afspeelt in de stad. Al mag de focus niet alleen naar deze mensen uitgaan. Het moet een huis van iedereen worden, waar iedereen welkom is.

Wat de doelgroep betreft werd er gekozen om een afgebakende hoofdcategorie te bevragen met name de ouders met kinderen van 0 tot 3 jaar. Dit omdat er geen kwaliteitsvolle bevraging mogelijk is bij alle ouders met kinderen van 0 tot 24 jaar oud.

Wel kunnen we informatie vergaren bij ouders die misschien ook oudere kinderen hebben. Deze informatie zal echter in de zijlijnen worden opgenomen.

Tot slot zal er een eerste aanzet worden gegeven aan het Huis van het Kind met de betrokken actoren. Dit zijn: de dienst welzijn, Kind en Gezin, Kind en Preventie, buitenschoolse kinderopvang, CAW Vlaams-Brabant, OCMW Aarschot, de jeugddienst, de lokale CLB’s, de bibliotheek, vzw De Bakermat Leuven, Arktos, Buurtwerk Aarschot, vzw Kommaraf, het lokaal overleg platform voor gelijke onderwijs kansen (LOP), de gezinsbond, Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Aarschot (CGG), het Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs (CEGO) en de verantwoordelijke voor het loket kinderopvang.

Tijdens dit evenement zal er afgestemd worden wat de verwachtingen en de vragen van de organisaties zijn. Er zal hier nagedacht worden over wat het Huis van het Kind wil betekenen voor de ouders van kinderen en jongeren en welke meerwaarde het kan bieden. Het creëren van een overkoepelende visie, waarbij elke organisatie zijn eigenheid kan behouden, lijkt opportuun. Een scheppend kader kan hier gevormd worden. Wat willen wij als organisatie aanbieden of mogelijk maken en wat niet?

(11)

De verdere structuur van dit werk zal bestaan uit een theoretische en een praktijkgerichte verkenning. De theoretische verkenning is opgebouwd rond het oude en het nieuwe decreet, waarna de belangrijkste elementen uit het decreet uitgelicht worden en aangevuld met andere literatuur. In de praktijkgerichte verkenning zal de onderzoeksmethodiek verklaard worden en de resultaten worden weergegeven. Uit deze twee onderdelen zullen de conclusies, de aanbevelingen en tips naar het lokale bestuur en het samenwerkingsverband voorgesteld worden.

(12)

Deel 1: Theoretische verkenning 1 Wat vooraf ging

1.1 Preventieve opvoedingsondersteuning

Preventieve opvoedingsondersteuning wordt in Vlaanderen geregeld door Kind en Gezin, dat daarnaast ook bevoegd is voor adoptie en kinderopvang (Wouter N. en Bossuyt V., 2013). Binnen de pijler preventieve opvoedingsondersteuning zijn er drie hoofdtaken weggelegd voor Kind en Gezin. Ten eerste wordt er medische, psychosociale en pedagogische preventie voorzien. Het gaat hierbij over het verschaffen van advies en/of informatie aan aanstaande ouders en ouders met kinderen tot en met drie jaar. Dit advies kan gaan over bijvoorbeeld opvoeding, gezonde voeding, het toedienen van vaccinaties enzovoort. De hulpverlening begint bij de zwangerschap en eindigt in de huiskamer. Opvoedingsondersteuning via de opvoedingswinkel valt hier eveneens onder.

Ten tweede is er opvoedingshulp voor gezinnen in crisis- en/of risicosituaties, waarbij gezinnen beroep kunnen doen op de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG). Tot slot heeft preventieve gezinsondersteuning de taak om proactief te handelen rond kindermishandeling.

Waar Kind en Gezin vroeger uitging van het preventief oplossen van crisissituaties (Van den Bruel B. en Verhegge K., 2005) proberen zij hun aanbod tegenwoordig te verschuiven naar ouders zonder problemen, waar de positieve omgang met de kinderen gestimuleerd wordt. Dit wordt positief ouderschap genoemd. Opvoedingsondersteuning kan vanuit deze gedachte opgedeeld worden in drie delen (Vandemeulebroecke L., 1995):

1. Opvoedingsondersteuning als verrijking van de opvoeding en van het opvoedingsmilieu

2. Opvoedingsondersteuning als pedagogische preventie bij moeilijke opvoedingssituaties

3. Opvoedingsondersteuning in het kader van pedagogische hulpverlening

Meer recent plaatste Vandemeulebroecke (2004) opvoedingsondersteuning op een continuüm samen met opvoedingshulp, waar opvoedingsondersteuning openstaat voor elke ouder met een vraag over dagelijkse opvoeding. Deze gedachte van opvoedingsondersteuning berust op de volgende uitgangspunten:

1. De erkenning van het belang van gezinsopvoeding voor kinderen, volwassenen en de samenleving

2. De erkenning van de pedagogische verantwoordelijkheid en het verlangen en de bekwaamheid van ouder om de relatie met hun kinderen op een verantwoorde wijze vorm te geven

3. De erkenning dat ouders bij het gewone opvoeden vragen en onzekerheden kunnen ervaren en het recht hebben indien nodig hiervoor steun te ontvangen.

(13)

Wat houdt preventieve opvoedingsondersteuning nu precies in? Vergeer gaf hier in 1998 een concrete invulling aan onder 7 pijlers:

1. Informatie en voorlichting: algemene informatie over de ontwikkeling van kinderen of gerichte informatie over bepaalde aspecten daarvan; de ouder helpen de zaken op een rijtje te zetten en de ouder informatie geven zodat er beter inzicht ontstaat in de opvoedingssituatie;

2. Advies en begeleiding: is een vorm van gerichte ondersteuning bij opvoedingsvragen of –problemen; de aanpak richt zich op probleemverheldering, zicht krijgen op beïnvloedende factoren en samen met de ouders een plan van aanpak opstellen;

3. Emotionele steun: de ouders in een sfeer van acceptatie hun gevoelens laten uiten, zonder normering en met waardering voor de goede bedoelingen;

4. Praktische/instrumentele steun: concrete suggesties of aanwijzingen geven voor de aanpak van een bepaald probleem of ouders daadwerkelijk bijstaan in praktische aangelegenheden;

5. Modeling/voorbeeldleren: tegenover de verbale informatie- of adviesoverdracht, staat het effectieve voorbeeldgedrag dat meestal aan huis plaatsvindt;

6. Mobiliseren van sociale steun rondom de opvoeding: stimuleren van het sociale netwerk waar men steun vindt voor opvoedingsvragen;

7. Verwijzen: indien men zelf niet de nodige ondersteuning kan bieden, dient men door te verwijzen.

De grootste valkuil binnen preventieve opvoedingsondersteuning wordt hierbij al snel duidelijk. De les spellen aan ouders komt vaak onbewust naar boven bij de hulpverlening, al is dit niet de bedoeling. Het kan niet de bedoeling zijn om ouders advies te geven vanuit onze eigen waarden, normen en deskundigheid. Integendeel, het gaat om het neutraal aanreiken van bepaalde mogelijkheden om kinderen op te voeden. Het ontsnappen aan deze valkuil kan alleen maar worden voorkomen wanneer de verantwoordelijkheid en de krachten van de ouders centraal worden gesteld. Ook Kristien Nys (2004) haalt deze vorm van empowerment boven als leidraad bij opvoedingsondersteuning. Empowerment is in deze context het vertrekken van of het aanspreken van de krachten van ouders.

1.2 Decreet betreffende opvoedingsondersteuning 2007

Opvoedingsondersteuning kreeg in 2007 pas echt decretaal vorm. Een vastlegging van wat de sector juist doet was volgens de Vlaamse Regering op zijn plaats.

1.2.1 Inhoud

Het voorgaande decreet, wat werd goedgekeurd in 2007, beschreef de ondersteuning van de Vlaamse Regering van lokale coördinatoren opvoedingsondersteuning en het lokaal overleg opvoedingsondersteuning. Hierbij werden middelen vrijgemaakt voor opleidingen en permanente vorming voor lokale coördinatoren opvoedingsondersteuning. Daarnaast

(14)

regelde het decreet eveneens de subsidie-enveloppe voor de opvoedingswinkels1, mits het voldoen aan bepaalde voorwaarden. Verder werden provinciale steunpunten opvoedingsondersteuning en het steunpunt opvoedingsondersteuning van de Vlaamse Gemeenschapscommissie gesubsidieerd, alsook initiatieven inzake voorlichting, opleiding, vorming en training in verband met de opvoeding van kinderen. Tot slot werd ook het Vlaams expertisepunt voor opvoedingsondersteuning (EXPOO) opgericht.

1.2.2 Evaluatie

Het is duidelijk dat de Vlaamse Regering in het decreet van 2007 haar aandacht op verschillende instanties legde en de eenheid in het opvoedingsondersteuning verhaal was. Een evaluatie drong zich op.

Het decreet van 2007 plaatste opvoedingsondersteuning op de maatschappelijke agenda, maar miste opportuniteiten. Zo wordt preventieve gezinsondersteuning gekenmerkt door verschillen in middenveldorganisaties, vrije beroepen en verschillende overheden. De kracht van deze verschillen kwam echter niet tot hun recht door onder andere de versnippering van het werkveld (wie neemt welke rol en taken op zich), financiering en hiaten in het aanbod. Verder kwam in de evaluatie naar voor dat opvoedingsondersteuning optimaal functioneert op plekken waar ouders en kinderen vaak komen, op een lokale en flexibele manier uitgeoefend en ingebed in een breder geheel. De bevindingen doen het beleid zwichten voor drie nieuwe aandachtspunten binnen opvoedingsondersteuning, nl. een flexibele netwerkvorming, een aanpassing aan de lokale realiteit en de herkenbaarheid te maximaliseren2.

2 Het decreet preventieve opvoedingsondersteuning

Het decretaal kader in dit werkstuk is van uiterst belang en zal daarom uitvoerig besproken worden. Sinds 1 april 2014 is het nieuwe decreet ingetreden. Het beleid staat voor verscheidene uitdagingen die ze via dit decreet willen aanpakken.

Allereerst zijn er medische verschuivingen zichtbaar, van acute infectieproblemen naar chronische aandoeningen, waarbij de vaccinatiegraad (die al hoog is) nog beter kan. Ook de stijgende problematiek rond obesitas kan verder worden aangepakt. Eenvoudige maatregelen kunnen genomen worden voor vaccineerbare ziekten. Een ziekte als obesitas vraagt meer inspanning, aangezien dit een samenwerking tussen verschillende actoren op langere termijn vereist.

Vervolgens ziet men een stijgende nood aan opvoedingsondersteuning en psychosociale ondersteuning, hoewel het opvoeden van een kind een leuke ervaring is voor vele ouders, blijven ouders met vragen zitten. Dit valt te verklaren door de veranderde maatschappelijke- en gezinscontext, immers families worden alsmaar kleiner en individualisering zorgt voor een afname van de sociale ondersteuning. Dit maakt

1   Een   opvoedingswinkel   is   een   plaats   waar   ouders     terecht   kunnen   met   vragen   over   het   opvoeden   van   kinderen.  Twijfels  en  vragen  kunnen  hierbij  verhelderd  worden  door  de  medewerkers.  Ouders  die  hier  nood   aan  hebben,  kunnen  gratis  en  anoniem  hulp  of  advies  krijgen.  

2  Voorontwerp  van  decreet  (Vandeurzen  J.)  houdende  de  organisatie  van  preventieve  gezinsondersteuning,  12   november  2013,  2131  (2012-­‐2013),nr  4.  

 

(15)

opvoeden niet altijd een even makkelijke klus. De bewuste keuze voor kinderen en de druk van buitenaf om de kinderen goed op te voeden, doet de vraag stijgen naar ondersteuning en tips.

Door de samenwerking en aansluiting bij wat al bestaat wil het ontwerp van decreet eveneens ingaan tegen de veelheid aan overlegorganen waar Vlaanderen door gekenmerkt wordt3.

2.1 Het decreet

In het decreet betreffende de preventieve gezinsondersteuning worden de grote lijnen van het Huis van het Kind neergeschreven4. De Vlaamse gemeenschap en het tweetalig gebied Brussel Hoofdstad vallen binnen het toepassingsgebied van het decreet. Het betreft hier alle gezinnen met kinderen en jongeren, tot maximaal 24 jaar oud, waarbij het leeftijdsbereik wordt bepaald door het georganiseerde aanbod.

De doelstelling van preventieve gezinsondersteuning beoogt het stimuleren van het welbevinden van ouders en gezinnen met kinderen en jongeren op gebied van welzijn en gezondheid. Daarnaast moet het aanbod aangepast zijn aan maatschappelijke verandering en moet het hierop een gedifferentieerd antwoord kunnen bieden. Met de vereisten dat het aanbod op een kwaliteitsvolle manier verloopt en zo laagdrempelig mogelijk gehouden wordt.

Het Huis van het Kind wil het aanbod van deze preventieve gezinsondersteuning lokaal vormgeven, maar ook samenbrengen. Minimaal moeten hiervoor drie soorten van activiteiten aanwezig zijn. Het betreft preventieve gezondheidszorg, opvoedingsondersteuning en activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie. Het werkingsgebied van het Huis van het Kind zal maximum de breedte inhouden van een zorgregio. Het niveau van deze zorgregio is ‘de kleine stad’. Concreet wil dit zeggen dat het Vlaamse gewest opgedeeld wordt in 60 zorgregio’s. Toegepast op Aarschot houdt dit in dat de gemeente Begijnendijk valt onder de zorgregio Aarschot.

Eén van de doelstellingen van het Huis van het Kind houdt in dat verschillende actoren worden samengebracht. Daarnaast wordt er een geïntegreerd en efficiënt aanbod beoogd zodanig dat er op inhoudelijk en organisatorisch vlak zoveel mogelijk kan bereikt worden.

Het decreet maakt hier verder een opdeling in de doelstellingen voor het individu en de actoren. Op vlak van het individu wil het Huis van het Kind een afstemming maken op specifieke noden en vragen, het aanbod brengen naar maatschappelijk kwetsbare gezinnen, het aanbod ontsluiten voor professionals en de zorgafstemming faciliteren.

Deze zorgafstemming houdt in dat er met meerdere hulpverleners en de cliënt een gesprek kan worden aangegaan om de knelpunten beter in kaart te brengen. Wat de actoren betreft wil het decreet zorgen voor een versterking van de competenties alsook de efficiëntie van hun dienstverlening.

3  Voorontwerp  van  decreet  (Vandeurzen  J.)  houdende  de  organisatie  van  preventieve  gezinsondersteuning,  12   november  2013,  2131  (2012-­‐2013),nr  4.  

4  Decreet  (Vandeurzen  J.)  houdende  de  organisatie  van  preventieve  gezinsondersteuning,  29  november  2013,   2131  (2012-­‐2013),nr  4.  

(16)

De organisatie van het Huis van het Kind zal een minimumaanbod moeten garanderen.

Dit houdt in dat er minimum vier diensten en/of activiteiten zullen moeten plaatsvinden.

Het gaat hier over preventieve medische consulenten (erkend door Kind&Gezin), consulenten bestaande uit regioteamleden van Kind&Gezin, minimaal twee andere vormen van aanbod en tot slot een actieve doorverwijzing naar diensten buiten het Huis van het Kind.

Subsidiëring kan verkregen worden wanneer de organisatie aan bepaalde voorwaarden voldoet. Zo moet het aanbod beantwoorden aan de vereisten gesteld in het decreet, moet de organisatie andere actoren op vlak van preventieve gezinsondersteuning actief betrekken en moet het Huis van het Kind een vorm aannemen van een feitelijke vereniging of een vzw. Deze juridische vormen zijn echter geen evidentie en zullen daarom later in dit werkstuk worden aangekaart. Buiten het voldoen aan de normale vereisten komen er nog enkele specifieke acties bij, zoals: het bereiken van mensen die tot nu toe niet bereikt worden, de overlapping in aanbod binnen de sector wegwerken, lokale lacunes doen verdwijnen, gebruikersparticipatie lokaal verankeren, een zorgafstemming voor de individuele gebruiker garanderen en voorzien in middelen voor de coördinatie en kwaliteitsbevordering van de organisatie.

2.2 Het uitvoeringsbesluit

In een uitvoeringsbesluit5 specificeert de Vlaamse Regering een aantal regels die nog niet duidelijk of concreet genoeg waren in het decreet. Hierbij vullen ze bepaalde criteria in en verfijnen ze verder de procedures. De essentiële delen van een decreet, met name de erkenningsvoorwaarden en de subsidiëring, worden hier nader verklaard (Vereniging Vlaamse Jeugddiensten, 2014). Na een laatste advisering door de Raad van State werd het definitieve uitvoeringsbesluit gelanceerd op 28 maart 2014.

Het uitvoeringsbesluit beschrijft in vijf hoofdstukken hoe het decreet in uitvoering zal moeten worden gebracht. De volgende elementen worden hier besproken: de erkenning, de subsidiëring, het aanbod in preventieve gezinsondersteuning, het toezicht en de handhaving en tot slot de procedures inzake de erkenning en de subsidiëring.

2.2.1 De erkenning

Ten eerste gaat het verkrijgen van een erkenning gepaard met de toelating om het logo en de naam ‘Huis van het Kind’ te mogen gebruiken. De erkenning die verkregen wordt is van onbepaalde duur. Eens men de erkenning krijgt, kan men deze op weinig manieren nog afnemen. Om een erkenning te verkrijgen moet het samenwerkingsverband:

− een ontvankelijke aanvraag indienen;

− beschikken over een voorstel van het werkingsgebied;

− de voorwaarde inzake de samenwerking met het lokaal bestuur respecteren;

− voldoen aan het minimaal verplichte aanwezige aanbod en maximaal twee jaar na het verkrijgen van de erkenning voldoen aan de voorwaarde doorverwijzing,

− een aansluiting bij het lokaal sociaal beleid realiseren;

− het Huis van het Kind openstellen;

5   Besluit   van   de   Vlaamse   Regering   tot   uitvoering   van   het   decreet   van   29   november   2013   houdende   de   organisatie  van  preventieve  gezinsondersteuning,  Parl.St.  Vl.Parl.,  28  maart  2014,  nr.  0.259/2  

(17)

− concrete acties ondernemen;

− het aanbod bekendmaken.

Wat de administratieve verplichtingen betreft moet het samenwerkingsverband (de vzw of feitelijke vereniging) in staat zijn te rapporteren over de samenwerking en de werkzaamheden.

2.2.2 De subsidiëring

Binnen de perken van de begroting geeft de minister een toekenning van een subsidie vrijgemaakt voor het Huis van het Kind. Wederom geeft het agentschap een subsidie van onbepaalde duur en moet er een ontvankelijke aanvraag worden ingediend. Verdere voorwaarden zijn dat het samenwerkingsverband de vorm van een feitelijke vereniging of een vzw moet aannemen, moet voldoen aan de erkenningsvoorwaarden, maximaal na twee jaar aan dezelfde voorwaarden moet voldoen als bij de erkenningsvoorwaarden en andere actoren actief moet betrekken bij het Huis van het Kind. Het samenwerkingsverband zal ook hier rapportering moeten voorleggen over de samenwerking en de werkzaamheden. Alsook zal jaarlijks, en maximaal zeven maanden na het afsluiten van het boekjaar, een financieel verslag moeten voorgelegd worden. Dit financieel verslag bevat een goedgekeurde jaarrekening en een overzicht van alle kosten en opbrengsten die te maken hebben met het Huis van het Kind.

De subsidie geldt als een algemene werkingssubsidie. Dit wil zeggen dat het geld moet worden ingezet om het aanbod van het Huis van het Kind uit te werken. Het geld zal dus niet noodzakelijk ingezet worden om personeel in te schakelen en zal zeker niet genoeg zijn om één voltijds equivalent aan te werven. De subsidie zal jaarlijks herberekend worden op basis van het aantal minderjarigen binnen het werkingsgebied van het Huis van het Kind en het aandeel minderjarigen in kansarme gezinnen binnen het werkingsgebied. De eerste berekening zal uitgevoerd worden door het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie op basis van gegevens van de dienst Demografie, Algemene Directie Statistiek en Economische informatie. De berekening van het aantal kansarme kinderen zal een mix worden van gegevens uit de kansarmoede- index van Kind en Gezin, het aantal minderjarige rechthebbende op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering ten opzichte van het totaal aantal minderjarigen en het aantal minderjarigen in een eenoudergezin ten opzichte van het totaal aantal minderjarigen.

2.2.3 Het aanbod

Tot slot moet ook een erkenning verkregen worden voor het aanbod preventieve opvoedingsondersteuning dat het Huis van het Kind aanbiedt. Opnieuw zal een ontvankelijke aanvraag moeten worden ingediend waaronder:

− een voorstel tot het werkingsgebied, dat rekening houdt met de populatie, de schoolgrootte en de toegankelijkheid;

− moet het samenwerkingsverband voldoen aan de startvoorwaarden inzake kwaliteit ;

− maximaal één jaar na het verkrijgen van de erkenning, voldoen aan de erkenningsvoorwaarden;

(18)

− voldoen aan de voorwaarden inzake de kwaliteit van de werking en moet de samenwerking aansluiten bij alle Huizen van het Kind waarmee de aanbodsvorm zijn werkingsgebied deelt.

Naar de kwaliteit toe moet de infrastructuur toegankelijk en aangepast zijn aan elke aanbodsvorm die het Huis van het Kind telt. Elk personeelslid dient voldoende opgeleid te zijn om het aanbod op een kwaliteitsvolle manier uit te voeren. Verder kan er beroep gedaan worden op vrijwilligers die op hun beurt de nodige ondersteuning van de organisator moeten krijgen. De organisator staat ook in voor de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de vrijwilligers en moet de wettelijk verplichte verzekering op zich nemen.

2.2.4 Een visie en dienstverlening

Het Huis van het Kind moet beschikken over een duidelijke visie waarmee het aan de slag zal gaan om de opdrachten en doelstellingen te behalen. Methodisch moet de organisator streven om dit zoveel mogelijk te onderbouwen. Verder wordt er verwacht dat er gewerkt wordt aan maximale toegankelijkheid en laagdrempeligheid van de organisatie. Hiervoor moeten strategieën ontwikkeld worden om zowel de drempels in de eigen dienstverlening met betrekking tot de toegankelijkheid en de participatie van aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen en jongeren in een maatschappelijk kwetsbare positie te verlagen als manieren om die gezinnen zo goed mogelijk te bereiken.

De diensten die binnen een Huis van het Kind hun plaats zullen krijgen, moeten laagdrempelig zijn. Het decreet beschrijft verschillende opdrachten. Het samenwerkingsverband moet minstens één van deze opdrachten binnen zijn aanbodspakket hebben:

− Voorzien van basisondersteuning om de opvoeding te verrijken;

− Ondersteuning bieden bij opvoedingsvragen;

− Ondersteuning bieden bij opvoedingsproblemen;

− Opvoedingsonzekerheden of opvoedingsproblemen vroegtijdig detecteren, en gericht doorverwijzen indien nodig;

− Ondersteuning bieden in het gebruik maken van andere ondersteuningsbronnen;

− Ten aanzien van andere actoren: sensibiliseren inzake het belang van opvoedingsondersteuning;

− Ten aanzien van andere actoren: expertise uitwisselen met andere actoren in het Huis van het Kind.

Wanneer men deze opdracht(en) uitvoert moet er rekening gehouden worden met het versterken van de ontwikkelingskansen van de kinderen, de vaardigheden en de draagkracht van de opvoedende ouder/partner of andere verantwoordelijken. Tevens dient men ernaar te streven de spanningen, draaglast en moeilijkheden van deze ouders moeten zo veel mogelijk verminderd worden, het sociale netwerk van de gezinnen moeten worden versterkt en moet er tot slot moet er bijgedragen worden aan het op de kaart zetten van opvoedingsondersteuning als een laagdrempelig en kwalitatief aanbod.

Ten aanzien van maatschappelijk kwetsbare gezinnen moet er gezorgd worden voor een laagdrempelig, integraal en mobiel ondersteuningspakket, alsook moet er ondersteuning geboden worden in het gebruik van ander aanbod. Belangrijk is dat de organisator een

(19)

bijdrage levert tot de ontwikkeling van structurele oplossingen op het vlak van armoedebestrijding, die de ontwikkeling van kinderen in kansarmoede positief beïnvloedt. Naar preventieve gezinsondersteuning toe, wordt er verwacht dat het Huis van het Kind een aanbod biedt voor voor- en vroegschoolse ontwikkeling, dat het de ouders ondersteunt in de ontwikkeling van de kinderen en dat de organisatie spel en taalontwikkeling en de interactie tussen ouder en kind stimuleert. Tot slot moeten de onderwijskansen van de kinderen gestimuleerd worden.

Het uitvoeringsbesluit beschrijft eveneens hoe het toezicht en de handhaving van de erkenning en de subsidie wordt geregeld. Dit zal verder niet behandeld worden omdat dit een kwestie van opvolging is.

2.2.5 Provinciale startdag Vlaams-Brabant

Op 12 maart 2014 werd voor de provincie Vlaams-Brabant een infosessie gegeven over het uitvoeringsbesluit. Dit werd voorgezeten door Wannes Blondeel (persoonlijke mededeling, 12 maart 2014), hoofd programmator Huis van het Kind. De hoofdvraag die hier gesteld werd was de volgende: “Hoe kunnen we samen de (aanstaande) gezinnen met kinderen en jongeren lokaal zo goed mogelijk ondersteunen?” Het uitvoeringsbesluit heeft als doel zo regelluw mogelijk te zijn. Doch waren hier 99 artikels voor nodig om dit te bekomen. Naast het regelluwe is lokale differentiatie van uiterst belang. Een stad of gemeente kan zo voortbouwen op wat er al reeds ter beschikking is en moet zoeken naar meer. Het maken van lokale combinaties is dus de boodschap. De meerwaarde van op deze manier te werken is volgens Kind en Gezin dat er een integratie van dienstverlening plaats vindt, dat er op een vraaggestuurde manier gewerkt wordt en dat het een meerwaarde biedt voor organisaties omdat ze op deze manier elkaars aanbod beter leren kennen en gebruik maken van elkaars expertise.

De doelgroep van het Huis van het Kind verschoof gaandeweg naar de leeftijd van min negen maanden tot en met 24 jaar. Hiervan weet de overheid dat dit zeer ambitieus is en op dit moment nog niet veel aanwezig in Vlaanderen. Dit omdat kinderen van drie nu eenmaal niet dezelfde noden hebben als kinderen van 13 jaar en deze weer helemaal anders zijn dan jongeren van 20 jaar oud. Een terechte kritiek hierop is dat de naam Huis van het Kind misschien niet altijd even gelukkig gekozen is. De vraag die hierbij rijst is of een 20 jarige, die bijvoorbeeld misschien vragen heeft rond studeren, zich zal aangesproken voelen om een Huis van het Kind binnen te stappen. Kind en Gezin geeft hier het antwoord op dat voor deze jeugd er nood is aan individuele profilering en dat bijvoorbeeld een organisatie als het Jongeren Advies Centrum (JAC) naar voor zal moeten treden.

Tijdens het vragenrondje kwamen enkele kritische bedenkingen van verschillende diensten naar voren. Het luik subsidiëring kwam snel onder vuur te liggen. Wanneer het initiatief niet genomen wordt door een andere organisatie, komt deze bevoegdheid op de schouders van het lokale bestuur te liggen. Veel ambtenaren hebben daardoor het gevoel dat zij een extra taak op zich krijgen zonder voldoende middelen in de plaats te krijgen, om dit op een kwalitatieve manier naar hun bevolking te brengen. Nu al is geweten dat de subsidie niet van een zodanig hoge grootorde zal zijn dat er verschillende personeelsleden zullen kunnen worden aangenomen. Dit wil echter niet zeggen dat het Huis van het Kind een verloren zaak is. Creativiteit, innovatie en samenwerking is vereist om financieel de touwen aan elkaar te knopen. Het Huis van het Kind vereist positivisme

(20)

en enthousiasme op élk vlak anders moet een lokaal bestuur of een andere initiatiefnemer hier niet aan te beginnen. Alsook de benaming ‘Huis van het Kind’ voor de maximale leeftijd tot 24 jaar werd niet enthousiast onthaald.

2.3 Progressief universalisme

Een term die belangrijk is in de opstart van het nieuwe decreet is het progressief universalisme (De Schuymer L., 2013). Dit betekent dat er een universele dienstverlening moet worden aangeboden voor en soms ook door alle gezinnen, wat echter niet wil zeggen dat het aanbod voor iedereen hetzelfde moet zijn. Men verwijst op deze manier naar de specifieke noden en vragen van een gezin. Het einddoel hierbij is maximale gezondheids- en welzijnswinsten voorzien voor alle ouders, kinderen en hun gezin. Toegepast op het Huis van het Kind wil dit zeggen dat het huis een open deur heeft voor elk gezin met kinderen. Dit kan bijvoorbeeld zijn voor een probleem of een vraag. Een inclusieve aanpak is hier op zijn plaats. Volgens de Strategische Adviesraad Welzijn Gezondheid en Gezin (SARWGG) zou deze term beter aangehaald worden als proportioneel universalisme (SARWGG, 2013). Hierbij gaat men ervan uit dat de nadruk niet alleen op kansengroepen gelegd wordt, maar dat er gewerkt wordt vanuit universele acties met een intensiteit die proportioneel is aan de mate van achterstelling die mensen ondervinden. Eeman en Nicaise verwoorden het tijdens de studio kinderarmoede in 2011 op de volgende manier: “Een beleid dat zich hierop richt, creëert een kwaliteitsvol aanbod dat voor iedereen beschikbaar is maar waarbij meer ondersteuning geboden wordt aan kinderen en gezinnen met de meeste noden.” Er kan hierbij een link gelegd worden naar het talenten en ‘Iedereen mee!’ verhaal van de stad Aarschot. Waar men focust op de individuele talenten en krachten van de bevolking.

Niet alle academici zijn het met deze benadering eens en vrezen voor een aanpak zoals er al zo velen zijn geweest, zonder verandering. Schiettecat (2013) zegt het volgende hierover: “Opnieuw stelt zich daarbij echter de vraag wie bepaalt welke gezinnen met welke noden worden geconfronteerd. Wanneer deze kwestie opnieuw wordt ontweken of louter extern aan de betrokkenen behandeld wordt, is het de vraag of het progressief universalisme wel een wezenlijke koerswijziging betekent of eerder oude wijn is in nieuwe zakken.”

2.4 Kinderarmoede in Vlaanderen

Verder kunnen we het Huis van het Kind plaatsen in een breder kader dat te maken heeft met kinderarmoede. Volgens de Armoedemonitor (2013) werden er tussen 2009 en 2011 9,7% kinderen geboren in een kansarm gezin. Waarbij een kansarm gezin beschouwd wordt als een huishouden dat leeft met een inkomen onder de armoederisicodrempel.

Deze drempel bedroeg in september 2013 zo’n 1.089,82 euro (POD Maatschappelijke Integratie, 2013).

Het Pact 2020 wil deze 9,7% herleiden naar minder dan 4% kinderen geboren in armoede. Dit beleidsdomein voor de regeringsperiode 2009-2014 ligt in handen van Ingrid Lieten, minister van Armoedebestrijding.

Kinderarmoede moet aangepakt worden door het ondersteunen van maatschappelijk kwetsbare ouders, zodat deze kinderen meer ontwikkelingskansen krijgen. Ingrijpen op een jonge leeftijd geeft niet alleen persoonlijke, maar ook economisch verantwoorde

(21)

voordelen. De inspanningen op vlak van armoedebestrijding kunnen zorgen voor een maatschappelijke opbrengst (Groenez S., 2013).

2.4.1 Wat is kinderarmoede?

In essentie kunnen we kinderarmoede beschouwen als een afgeleide van de armoede van de ouders. We kunnen stellen dat 1 op 10 kinderen in Vlaanderen al van in de wieg minder kansen krijgt dan kinderen die in een kansrijk gezin worden geboren. Omdat men kinderarmoede beschouwt als een afgeleide van gezinsarmoede zou men eveneens kunnen stellen dat dit op dezelfde manier op te lossen valt. Niet iedereen is het hier echter mee eens. Pannecouke (2013) eist specifieke aandacht voor de beleving van de kinderen zelf, omdat het voor hen andere betekenissen heeft. Concreet zal dit voor een ouder sneller gaan over het niet kunnen betalen van de rekeningen, terwijl kinderen de mentale gevolgen dragen van het bijvoorbeeld niet kunnen meegaan op schooluitstap.

Volgens Steenssens en collega’s (2008) kan er gesuggereerd worden dat er noodzaak is aan een dubbele focus op kinderarmoede namelijk het gezin als een geheel en het eigen perspectief van de kinderen. Het kinderarmoede fonds dat beheerd wordt door de Koning Boudewijn Stichting geeft de volgende definitie aan kinderarmoede: “Het chronisch uitgesloten worden door reacties en attitudes, en door onbewuste én bewuste uitsluiting van participatie aan sociale processen.”

De berekende 9,7% door Kind en Gezin houdt rekening met verschillende factoren naast het inkomen, zoals huisvesting, laaggeschooldheid van de ouders enzovoort. De Europese cijfers houden met deze andere factoren geen rekening. Het leven onder de armoede grens wordt in Europa bepaald door minder te verdienen dan 60% van het mediaan inkomen van het land. Het mediaan inkomen in België bedraagt 1667 euro. Een verhoogde kans op armoede ontstaat wanneer men minder verdient dan 60% van deze 1667 euro. Concreet betekent dit:

• Alleenstaande: 1000 euro

• Gezin met twee kinderen: 2100 euro

Wanneer we alleen kijken naar het inkomen van de ouders zou dit in België neerkomen op 18,7% of in absolute cijfers 2.231.033 van onze kinderen die opgroeien met een verhoogde kans op armoede. Voor Vlaanderen komt dit neer op 10,4% en voor Wallonië op maar liefst 24,9% (Van Haarlem A. & Coene J., 2013). De cijfers voor Brussel zijn niet betrouwbaar, maar men gaat ervan uit dat deze nog hoger liggen.

2.4.2 STUDIO Kinderarmoede

Ondanks meerdere initiatieven van de Vlaamse Regering in het verleden, leken deze niet te werken. Daarom bracht minister Lieten acht deelnemers uit het werk- of kennisveld samen onder leiding van Eeman en Nicaise (2011). Deze acht vormden samen de STUDIO en probeerde na te denken over een meer innovatieve en strategische aanpak van kinderarmoede in Vlaanderen. Kinderarmoede tussen 0 en 3 jaar wordt in België geregistreerd door Kind en Gezin. Dit wordt multidimensioneel in kaart gebracht, aan de hand van zes indicatoren. Wanneer een gezin op minstens drie indicatoren minder scoort worden zij als kansarm beschouwd. De volgende factoren worden in acht genomen: het maandinkomen van het gezin, de opleiding en de arbeidssituatie van de ouders, de

(22)

ontwikkeling van de kinderen, de huisvesting en de gezondheidssituatie van het gezin.

Deze staan niet los van elkaar, maar gaan samen hand in hand.

Armoede wordt meestal omschreven als “een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaardbare leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen” (Vrancken & De Boyser, 2005). Met deze definitie wordt nog eens benadrukt hoe armoede samenhangt met een netwerk van verschillende factoren.

Systematisch bekeken hangt kinderarmoede niet alleen af van het kind en zijn familie.

Hun situatie kan ook beïnvloed worden door de omgeving waarin de ouders werken en de maatschappij waarin ze leven. De invloed van deze factoren is niet altijd even zichtbaar, maar vormt wel een kans om het probleem structureel aan te pakken. De STUDIO somt in dit verband volgende kritieke punten op: de balans tussen zorg voor de materiële en immateriële kant van armoede, gebrek aan ruimte zowel fysiek als sociaal, onvoldoende tegemoetkoming aan de noden van ouders, kwaliteit van het aanbod, gebrek aan continuïteit van ondersteuning zonder afhankelijkheid te creëren, vastzitten in de armoedecyclus, gebrek aan een aanpak op systematisch niveau en tot slot een beperkte centrale beschikbaarheid van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens voor bestuur.

Om Vlaanderen op de kaart te zetten, wat kindgericht beleid betreft binnen Europa, geeft de STUDIO een voorstelling van beleidsaanbevelingen. Op deze manier zou Vlaanderen kinderarmoede kunnen halveren.

Allereerst is er nood aan het uitbouwen van excellent bestuur. Hierbij wil de STUDIO verder werken aan bestaande (goede) instituties en instrumenten, maar er is meer vereist dan dit. Om de aanbevelingen te verantwoorden gaat de STUDIO uit van een gedeelde visie. Hierbij komen twee principes naar voor. In de eerste plaats gaat men uit van een proactief beleid, dat bestaat uit een combinatie van preventie en promotie. Dit om de overerving van armoede te vermijden. Ten tweede haalt men ook hier progressief universalisme aan. Naar beleidscoördinatie toe, merkt de STUDIO op dat het zorgsysteem in België te complex is. Zo vallen kinderen tussen 0 en 3 jaar binnen het welzijnsbeleid en schoolgaande 3 tot 6 jarigen onder het onderwijsbeleid. Afstemming tussen beiden blijkt niet altijd evident te zijn. Eén dienst die alle acties tegen kinderarmoede zou coördineren, wordt wenselijk geacht. Verder kunnen Vlaamse actieplannen aangevuld worden met een society case. Deze houdt kernargumenten voor een beleidsplan in, met een economische dimensie, via een kosten-baten analyse. De society case zou ervoor moeten zorgen dat tegenstanders overtuigd worden. Tot slot moet er werk gemaakt worden van samenwerking tussen verschillende actoren uit het beleid en de praktijk.

Kinderarmoede verdrijven kan op twee manieren aangepakt worden. Men kan proberen het aantal kinderen die in een kansarm gezin opgroeien te verminderen. Dit kan verkregen worden door de werksituatie en het loon van de ouders te verbeteren om zo het gezin uit de armoede te halen. Vervolgens kan men ook investeren in het kind zelf en de ontwikkeling, hierdoor probeert men de gevolgen van het opgroeien in armoede te verbeteren. Het effect van dit laatste is echter pas in de volgende generatie voelbaar. In Vlaanderen ligt de focus voornamelijk op de tweede aanpak, terwijl dit op beide zou moeten liggen. Naar aanstaande ouders toe wil de STUDIO een preventief beleid

(23)

uitwerken. Zij bevinden zich in een overgangsperiode tussen twee generaties en vormen de ouders van morgen. Door hen beter voor te bereiden op het ouderschap kan voorkomen worden dat de volgende generatie in armoede opgroeit. Hiervoor moeten zij de nodige informatie en ondersteuning krijgen. Niet alleen informatie is belangrijk, ook armoede zelf moet bespreekbaar gemaakt worden. Vaak hebben mensen in armoede een gevoel van waardeloosheid of kampen ze met sociaal pessimisme. Dit is negatief voor hen zelf, maar ook voor hun kinderen waar ze dit bewust of onbewust op kunnen overdragen. Deze interne kant van armoede moet aandacht krijgen in het beleid en de hulpverlening.

Specifiek raadt de STUDIO aan dat zo weinig mogelijk moeders zonder een diploma de schoolbanken verlaten. Dit is van uiterst belang omdat de kans op armoede vijf maal zo groot is voor moeders zonder diploma, dan voor moeders met diploma. Om dit te bekomen moet ingezet worden op school- en gelijke kansenbeleid. Vervolgens moeten werkgevers aangespoord worden om aanstaande ouders flexibel werk aan te bieden en moeten tienermoederschappen een wel overwogen keuze vormen om ouder te worden.

Naar belastingen en uitkeringen stelt de STUDIO vast dat er een gouden kans is om een aanpassing van het kinderbijslagsysteem te eisen. Dit omdat binnen de zesde staatshervorming het kinderbijslagsysteem wordt overgeheveld naar de gemeenschappen. Het systeem zou een basisbedrag moeten inhouden voor iedereen met een supplement voor lagere-inkomensgroepen. Verder zou een vereenvoudiging en centralisering van de administratie kostenbesparend werken, dit geld zou dan in andere regelingen gestopt kunnen worden.

Verder werd tijdens de STUDIO nagedacht over het huisvestingsbeleid. Hier zal echter niet verder op worden ingegaan. Tot slot werd gekeken naar een herziening van het systeem van de zorg en de educatie die aan jonge kinderen en ouders wordt gegeven. Zo moet er meer aandacht gegeven worden aan de perinatale periode en het promoten van de positieve effecten van borstvoeding. Alsook zou de periode van bevallingsverlof verlengd kunnen worden. Verder is de versnippering van de dienstverlening en het aantal dienstverleners dat zoiets met zich meebrengt niet goed voor de vertrouwensband tussen de ouder en de dienstverlener. Het idee van het Huis van het Kind of een gezinscoach om meer eenheid te creëren komt hier naar boven. Ten laatste pleit de STUDIO voor een betere afstemming tussen kinderopvang en de kleuterscholen, dit om een betere zorg en vaardigheidsontwikkeling voor de kinderen te garanderen.

De aanbevelingen die gemaakt werden hebben als doel om het huidige beleid kritisch te doorgronden en te onderzoeken. Zeer duidelijk wordt naar voor geschoven dat armoede meer geïntegreerd moet worden aangepakt en dit niet gaat zolang de bevoegdheden versnipperd blijven. Het effectief halveren van kinderarmoede tegen 2020 is niet evident, toch zal het naar de toekomst toe grote economische en sociale gevolgen met zich meebrengen wanneer er nu niets zou veranderen. Actie is hier dus de boodschap.

2.4.3 Kinderarmoede in Aarschot

Aarschot had in 2012 6,8% kinderen die geboren waren in een maatschappelijk kwetsbaar gezin. In vergelijking met grootsteden valt dit cijfer best mee, de stad wil echter het cijfer zo laag mogelijk houden en inzetten op manieren om dit weg te werken.

(24)

De volgende figuur verduidelijkt het aantal kansarme geboorten in Vlaams-Brabant (cijfers 2009-2011).

Bron: Dossier Kinderen en jongeren in Vlaams-Brabant 2013

In het najaar van 2013 deelde minister Lieten subsidies uit aan steden om kinderarmoede weg te werken in hun stad. In totaal werd een bedrag van 4,5 miljoen euro verdeeld over Vlaanderen heen. Jammer genoeg was Aarschot hier als stad niet bij.

Enkel gemeenten en steden die voldoende getroffen worden door kinderarmoede kwamen hiervoor in aanmerking. Dit maakt dat een stad zonder subsidies hier ook werk van moet maken op een innovatieve en creatieve manier. Minister Lieten verwacht van steden en gemeenten hierbij: “We denken aan acties rond huiswerkbegeleiding, taalstimulering, kwalitatieve huisvesting, kinderopvang en integrale gezinsondersteuning.

Op die manier zal er lokaal langdurig en intensief kunnen gewerkt worden aan het bestrijden van kinderarmoede waarbij uiteraard niet alleen de kinderen maar heel het gezin mee uit de armoede wordt getild” (Lieten I. 2014). Dit integreren binnen een Huis van het Kind biedt een mooie kans om als stad hieraan te werken.

2.5 Het Huis van het Kind internationaal

Wanneer we kijken naar onze Europese buurlanden zien we tendensen rond preventieve gezinsondersteuning verschijnen. Volgens Katz en Hetherington (2006) kunnen we in Europa een onderscheid maken tussen twee benaderingen betreffende gezin en opvoeding. De eerste holistische benadering gaat uit van vroegtijdige en preventieve maatregelen, waarbij de nadruk ligt op het ondersteunen van gezinnen. Tegenover dit holistische systeem staat de dualistische benadering, hierbij ziet men twee hoofdlijnen.

Ten eerste een beleid ter bescherming van het kind met aandacht voor preventie van mishandeling en verwaarlozing. Ten tweede een beleid van ondersteuning van gezinnen.

Dit kenmerkt zich in de Angelsaksische landen. De positie van Vlaanderen ligt in de holistische visie. Algemeen kunnen we zeggen dat er in grote lijnen de volgende verschillen tussen bepaalde landen spelen. Het Franse gedachtegoed gaat voornamelijk uit van de burger en zijn eigen verantwoordelijkheid, waarbij het Duitse gedachtegoed uitgaat van de verhouding tussen de autonomie van het gezin en de rechten van de

(25)

overheid, terwijl het Engelse beleid uitgaat van vrijheid en het individu (Van Crombrugge, 2012).

De drie bovengenoemde landen hebben elk hun eigen Huis van het Kind ontwikkeld.

Engeland ontwikkelde Childrens Centres waarbij de nadruk ligt op het verbeteren van de ontwikkelingskansen van jonge kinderen en hun gezinnen, met aandacht voor de minder gegoeden. De rol van de ouders hierbij is het respecteren en mee engageren. In Duitsland werd de preventieve gezinsondersteuning gebundeld in Eltern-Kind-Zentren.

Hierbij worden kinderdagverblijven gekoppeld aan instellingen voor oudervorming. De nood aan echte ondersteuning van ouders werd nog niet vervuld, men kijkt hiervoor nog naar mogelijke theorieën. Verder zijn er in Frankrijk de Résaeux d’Ecoute, d’Appui et d’Accompagnement des Parents (REAAP). De grootste overweging bij het ontwikkelen van de REAAP was het structureren en het coherent maken van het grote aanbod gezinsondersteuning dat Frankrijk te bieden had. De rol van de ouders en betrokkenheid is cruciaal in dit REAAP verhaal. Ouders zijn hierbij niet de gebruikers van deze diensten, maar actieve participanten. Tot slot werd in de Vlaamse ‘Studio Armoede’ door Eeman en Nicaise (2011) gekeken naar de Zweedse Family Centres.

In Vlaanderen zien we dat het ontwerpdecreet uitgaat van de ouder als gebruiker. Wat participatie concreet inhoud wordt voorlopig opengelaten. Dit biedt echter kansen om de participatie die wel vereist is, maar nog niet bepaald, naar lokale noden in te vullen.

Vlaanderen stapt met deze wetgeving mee in een internationale evolutie waarbij men ziet dat er alsmaar vaker op vlak van preventieve gezinsondersteuning een samenwerkingsverband ontstaat tussen verschillende betrokken actoren. Zo zijn Frankrijk, Griekenland, Engeland, Ierland, Australië, Nederland en Nieuw-Zeeland actief bezig met zulke initiatieven te ondernemen. Toonaangevend in Europa zijn de Scandinavische landen zoals Zweden, Noorwegen, Denemarken en Finland. Deze landen werken al sinds de jaren 90 aan hun zogenoemde Family Centres.

De wetgeving en uitvoering van deze Family Centres verschillen in elk land door hun sociale context en wetgeving. Toch kunnen er een aantal grote gelijkenissen gevonden worden binnen al deze initiatieven. Allereerst streven ze allemaal een samenwerking tussen gezinsondersteunende actoren na. Ten tweede willen elk van deze landen een multidisciplinair, gelaagd en divers aanbod garanderen onder één herkenbare plek voor de doelgroep. In de praktijk betekent dit dat er onder één naam en logo gewerkt wordt.

Ten derde is een van de algemene doelstellingen het gezin ondersteunen op vlak van algemene ontwikkeling en opvoeding, fysieke gezondheidszorg en een netwerk creëren tussen de gezinnen onderling. De keuze om het gezin integraal te bekijken in het belang van het kind staat hierbij centraal. Tot slot wordt internationaal gebruikersparticipatie naar voor geschoven. Onder gebruikersparticipatie verstaat men het vraaggestuurd werken om gezinnen inspraak te geven in het aanbod. Op deze manier worden gezinnen tegemoet gekomen in hun persoonlijke vragen en noden.

Internationaal wordt er erkenning gegeven aan de meerwaarde van het werken volgens deze idee. Zo kwamen Tunstill, Blewett en Meadows in 2009 tot de conclusie dat ouders via Family Centres een positieve perceptie ontwikkelen over de dienstverleningsvorm en ondervond Lindskov in 2010 dat de variëteit van het aanbod zorgt voor een betekenis die van belang is voor meerdere soorten van gezinnen.

(26)

3 Betrokken actoren in het Huis van het Kind Aarschot

3.1 De dienst welzijn

De stad Aarschot gelegen in Vlaams-Brabant vertegenwoordigt 28 989 inwoners (cijfers op 1 januari 2013). Het stadsbestuur bestaat uit diensten verdeeld over verschillende levensdomeinen. Een van deze diensten is de dienst welzijn. Zij staat in voor het coördineren van het lokaal sociaal beleid en is het aanspreekpunt voor algemene vragen rond welzijn. Daarnaast verzorgen ze het secretariaat van de stedelijke welzijnsraad, het lokaal overleg kinderopvang en de gemeentelijke raad voor ontwikkelingssamenwerking.

Jaarlijks voorziet de dienst in haar begroting budget om verenigingen, organisaties met een goed doel en adviesraden te ondersteunen in hun dagelijkse werking. Naast deze vaste taken verzorgen zij ook activiteiten en evenementen gerelateerd aan het welzijn van de bevolking.

3.1.1 Beleidsplanning 2014-2019

De lokale besturen worden momenteel geconfronteerd met de overschakeling van verschillende sectorale beleidsplannen naar een beleid- en beheerscyclus, ook wel BBC genoemd. In deze meerjarenplanning 2014-2019 worden verscheiden doelstellingen die de dienst graag wil verwezenlijken neergeschreven (Vanpée K., persoonlijke mededeling, 12 februari 2014). De overgang van de beleidsplannen naar de beleid- en beheerscyclus beoogt het horizontaal werken tussen diensten, waar voorheen per sector een eigen beleidsplan werd opgesteld, gebeurt dit nu op een geïntegreerde manier.

Op 30 december 2013 werd het meerjarenplan voor de stad Aarschot goedgekeurd door de gemeenteraad. Hierbij probeert de stad een financieel evenwicht te bekomen zonder aanvullende belastingen te moeten verhogen, dit o.a. door ambtenaren die op pensioen gaan niet langer te vervangen. Daarnaast opteert de stad voor een gezond investeringsritme, een duurzaam energie beleid en tracht ze kwalitatieve dienstverlening te verschaffen. Hierbij streeft Aarschot er naar een ‘stad voor iedereen’ te zijn (onder de slogan Iedereen mee!).

Eén van de beleidsdoelstellingen voor deze legislatuur is het aanbieden van een kwalitatief en gevarieerd (vrijetijds)aanbod voor een gezond en actief leven. Onder deze beleidsdoelstelling worden verschillende actieplannen opgesteld zoals het organiseren van het vrijetijdsaanbod, lokaal samenwerken aan gezonde levensjaren en levenskwaliteit en tot slot het ondersteunen van kinderen, jongeren en gezinnen bij het

‘opgroeien in Aarschot’. Onder dit laatste actieplan vallen vijf concrete acties, gaande van het ondersteunen van de buitenschoolse kinderopvang tot het organiseren van een lokaal loket kinderopvang. Ook het organiseren van het ‘Huis van het Kind’ behoort tot dit actieplan. Hierbij worden vragen gesteld over de mogelijke huisvesting van zo’n huis en de budgetten die hier naar toe zouden kunnen gaan.

3.1.2 Tendensen binnen lokale besturen

Zoals beschreven in de meerjarenplanning van de stad Aarschot, heeft het bestuur het financieel niet makkelijk. Besparingen die worden doorgevoerd hebben zowel effect op

(27)

het stadspersoneel als op de budgetten die worden uitgedeeld per dienst. Concreet werd in september 2013 gevraagd aan elke dienst 25% te besparen.

Aarschot is hier als stad zeker niet de enige in Vlaanderen die dit meemaakt. De Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten (VVSG) gaven hierbij een informatiesessie op 4 mei 2013 (Suykens M., 2013) om steden en gemeenten een beeld te geven, wat de maatschappelijke en financiële uitdagingen zullen zijn voor lokale besturen in de toekomst.

Allereerst komen er verschillende fenomenen op lokale besturen af. Zo is er de vergrijzing die zorgt voor extra uitgaven voor de pensioenen van statutaire en contractuele medewerkers, voor bijkomende diensten en infrastructuur die betrekking hebben op ouderen en een veranderende samenleving die zorgt voor meer gezonde en actieve, kritische en hoogopgeleide zestig- en zeventigplussers. Naast de vergrijzing is er ook sprake van vergroening. Dit is volgens de VVSG een onverwacht fenomeen dat zorgt voor een nood aan bijkomende capaciteit in voorschoolse kinderopvang, scholen, buitenschoolse opvang en een uitgebreider vrijetijdsaanbod voor kinderen en jongeren.

Vervolgens speelt de economische crisis een rol in het feit dat mensen hierdoor sneller aangewezen zijn op het OCMW. Door de snellere afbouw van de werkloosheidsuitkeringen wordt dit nog eens versterkt. Eveneens zorgt de economische crisis voor een minder snelle stijging van de belastingsontvangsten.

Vervolgens was het vroeger acceptabel om met begrotingstekorten een lokaal bestuur te laten functioneren, waar dit nu onder druk komt te staan. Er worden, eveneens door Europa, budgettaire evenwichten verwacht. Dit kan in de toekomst effect hebben op lokale besturen, waar vandaag de BBC al voor een strenger evenwicht zorgt. Als gevolg van de bankencrisis is het bovendien moeilijker geworden om leningen aan te gaan.

Leningen worden aangegaan op een kortere termijn. Dit zorgt ervoor dat dit budgettair zwaarder wordt voor de lokale besturen. Lokale besturen en OCMW’s zullen hierdoor hun financiën meer zichtbaar moeten maken. Op deze manier verkrijgen banken meer zekerheid dat de leningen zeker afgelost kunnen worden.

Tot slot ziet de VVSG verschillende maatschappelijke tendensen. Hierbij voorzien zij dat de verkleuring van de samenleving in de toekomst voor verandering zal zorgen binnen lokale besturen. Dit is natuurlijk sterk afhankelijk van gemeente tot gemeente. Verder is er een verandering van gezinssamenstelling zichtbaar. Het gaat over kleinere gezinnen, eenverdieners en nieuw samengestelde gezinnen. Deze nieuwe types van gezinnen hebben een effect op de huisvestingsnood en maatschappelijke kwetsbaarheid binnen de stad.

Een opsomming van deze tendensen kan leiden tot een doembeeld waar binnen lokale besturen niets meer mogelijk zal zijn. Niets is minder waar. Door deze financiële zichtbaarheid zullen lokale besturen meer vertrouwen genieten van de bevolking.

Doordat meer beleid zoals bijvoorbeeld de uitwerking van het Huis van het Kind op de schouders komt te liggen van de lokale besturen, betekent dit dat er sneller zichtbare effecten zijn voor de bevolking. Naast deze zichtbare effecten kunnen politieke verkozen schepenen en organen, die om de 6 jaar worden verkozen door de bevolking, terug vallen op een professioneel apparaat van medewerkers en verscheidene instrumenten zoals subsidies en belastingen om de kassa te spijzen. De verplichte soberheid kan de creativiteit van medewerkers bevorderen. De VVSG verwoordt dit alsof deze creativiteit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Pedagogische plekken zijn plekken waar de tijd onbestemd is, waar de woorden nog niet dienen om iemand te kunnen diagnosticeren, maar om te spreken, waar wat men doet nog niet

 Armoede ontneemt kinderen waar ze volgens het Verdrag van de Rechten van het Kind recht op hebben..  Als we kinderen hun basisrechten verzekeren, bestrijden

De Huizen van het Kind zijn een belangrijk instrument voor verschillende actoren en beleidsdomeinen om op aan te sluiten als het gaat over het waarmaken van opdrachten naar

Onderstaande grafiek geeft naar geslacht en leeftijd de samenstelling weer van het aantal personen dat in het vierde kwartaal van 2016 werkzaam is bij het Rijk.. De blauwe kleur geeft

2 Deze benadering is midden jaren negentig ontwikkeld door Etzkowitz en Leydesdorff (1998) en gebaseerd op het principe dat kennisinstelingen, bedrijven en de

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

Ze leren bijvoorbeeld dat je niet in elke taal van links naar rechts schrijft, dat niet alle talen dezelfde lettertekens gebruiken, dat er heel veel verschillende feesten zijn maar

Ook Frank Vandenbroucke, voormalig minister van Onderwijs en Vorming, die met zijn invloedrijke beleidsbrief ‘De lat hoog voor talen in iedere school’ (2006) het taalbeleid mee