• No results found

De observatie van emotionele expressie van kinderen tijdens lichamelijk letselonderzoek bij vermoedens van kindermishandeling : een eerste stap naar de ontwikkeling van een observatie-instrument voor gebruik binnen de F

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De observatie van emotionele expressie van kinderen tijdens lichamelijk letselonderzoek bij vermoedens van kindermishandeling : een eerste stap naar de ontwikkeling van een observatie-instrument voor gebruik binnen de F"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De observatie van emotionele expressie van kinderen tijdens lichamelijk letselonderzoek bij

vermoedens van kindermishandeling: Een eerste stap naar de ontwikkeling van een

observatie-instrument voor gebruik binnen de Forensische Polikliniek Kindermishandeling.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam

P. A. Bisai

Studentnummer 10802509

Begeleiding: dr. L. van Rijn – van Gelderen

Tweede beoordelaar: dr. H. E. Creemers

(2)

Inhoudsopgave Abstract ... 3 Samenvatting... 3 Voorwoord ... 4 Inleiding ... 5 Methode en resultaten ………. 12 Discussie ... 20 Literatuurlijst ... 27 Tabellen ……….. 33 Bijlage 1: Observatielijst 1……….. 42

Bijlage 2: Interview en topiclijst ……….... 45

Bijlage 3: Observatielijst 2 ………. 48

(3)

Abstract

A child abuse medical examination is often used to investigate whether children has

experienced physical- and/or sexual child abuse. To date, no studies have observed children’s

emotional reactions during the examination. The aim of this study was to make a first step in

the development an observation instrument to register verbal and non-verbal expressions of

emotions during physical examination when physical and/or sexual child abuse is suspected.

A literature study was conducted and five professionals of the Forensische Polikliniek

Kindermishandeling were interviewed and ten participants were observed during physical

examination. The findings of this study indicated that it is possible to develop a new

observation instrument that can register verbal and non-verbal emotional behavior. Further

research is needed to achieve data- saturation and a stronger reliability. This study can be used

to acquire more knowledge about child behavior and emotional expression during physical

examination.

Keywords: child abuse, anogenital medical examination, physical abuse, sexual abuse, observation instrument, experience, emotional expression.

Samenvatting

Het is zowel voor kinderen als de uitvoerende professionals van de FPKM belangrijk dat het

letselonderzoek naar kindermishandeling op een prettige manier verloopt. In deze

afstudeerscriptie is een eerste stap gedaan tot de ontwikkeling van een observatie-instrument

waarmee de emotionele expressie van kinderen tijdens het letselonderzoek geregistreerd kan

worden. De steekproef bestond uit 5 medische professionals en 10 kinderen in de leeftijd van

4 tot 10 jaar oud. De professionals zijn geïnterviewd en de kinderen zijn tijdens het

letselonderzoek geobserveerd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat het mogelijk is de

(4)

observatie-instrument in de vorm een observatielijst. Vervolgonderzoek is nodig om datasaturatie te

(5)

Voorwoord

Deze masterscriptie vormt de afsluiting van mijn studie Forensische Orthopedagogiek aan de

Universiteit van Amsterdam. Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om in het

bijzonder een aantal personen te bedanken die het mogelijk hebben gemaakt om deze scriptie

te kunnen schrijven. Allereerst wil ik Loes van Rijn- van Gelderen, mijn scriptiebegeleidster

van de Universiteit van Amsterdam, bedanken voor haar inzet, betrokkenheid en flexibiliteit.

Dankzij haar goede begeleiding was het mogelijk om op een zorgvuldige wijze mijn

masterscriptie te schrijven. Daarnaast wil ik mijn tweede beoordelaar Hanneke Creemers

bedanken voor zijn/haar kritische kijk en feedback op mijn scriptie. Verder wil ik Anne van

der Biezen (stage praktijkbegeleider) en Lonneke van Duurling (directeur stageplaats) en alle

andere medewerkers van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling bedanken voor de

mogelijkheid en hulp die zij hebben geboden om mijn afstudeeronderzoek op de Polikliniek te

kunnen verrichten. Tot slot gaat mijn dank uit naar de ouders die toestemming hebben

gegeven voor mijn aanwezigheid tijdens het lichamelijk letselonderzoek. Het was een

bijzondere ervaring en voel me vereerd dat deze ouders op een spanningsvol moment

(6)

De observatie van emotionele expressie van kinderen tijdens lichamelijk letselonderzoek bij

vermoedens van kindermishandeling: Een eerste stap naar de ontwikkeling van een

observatie-instrument voor gebruik binnen de Forensische Polikliniek Kindermishandeling.

In Nederland worden jaarlijks ongeveer 119.000 kinderen slachtoffer van

kindermishandeling (Alink, Van IJzendoorn, Bakermans-Kranenburg, Pannebakker, Vogels,

& Euser, 2010). De literatuur omschrijft verschillende definities van kindermishandeling, die

voor elk wetenschappelijk onderzoek opnieuw wordt omschreven, aangepast en verscherpt

(Wolzak, 2009; Pollmann, 2010). In de Wet op de Jeugdzorg (2005) luidt de definitie van

kindermishandeling als volgt:

…elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van

fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte

van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat,

actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te

worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel’.

(artikel 1, lid m).

Omdat deze definitie wettelijk verankerd is, zal in de rest van deze scriptie uit worden gegaan

van deze definitie.

Kindermishandeling komt in verschillende vormen voor, namelijk fysiek geweld,

fysieke verwaarlozing, emotionele mishandeling, emotionele verwaarlozing, huiselijk geweld

en seksueel misbruik (Nederlands Jeugd Instituut, 2015). Omdat dit onderzoek bij de

Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) wordt uitgevoerd, waar letselonderzoek

wordt verricht bij kinderen en adolescenten bij wie sprake is van vermoedens van fysiek

geweld en/of seksueel misbruik, zal in dit onderzoek enkel aandacht besteed worden aan deze

twee vormen van kindermishandeling.

(7)

bewust toebrengen van letsel van lichamelijke aard, bijvoorbeeld slaan, schoppen en bijten. Er

is sprake van een continuüm, variërend van zeer licht tot zeer ernstig geweld. Wurgen en

snijden zijn ernstige vormen van fysiek geweld die kunnen leiden tot levenslange schade of de

dood (Ten Berge, Addink, De Baat, Van Rossum, & Vinke, 2012; Nederlands Jeugd Instituut,

2015). Seksueel misbruik bestaat uit alle seksuele handelingen die een kind gedwongen moet

ondergaan, getuigen of uitvoeren, met als doel de bevrediging van de seksuele behoefte van

de volwassene (Barnett, Manly & Cicchetti, 1993). Deze handelingen gebeuren tegen de zin

van het kind. Daarnaast kan het kind zich moeilijk verweren tegen deze ongewenste

handelingen, mede door het lichamelijke overwicht van de volwassene, maar ook door het

relationele overwicht, zeker als het een bekende is (Wolzak, 2009; Alink, Van IJzendoorn,

Bakermand-Kranenburg, Pannebakker, Vogels, & Euser, 2011).

De gevolgen van kindermishandeling verschillen per vorm. Fysiek geweld kan fysieke

schade tot gevolg hebben die kan uiteenlopen van botbreuken, tot schade aan inwendige

organen (Nederlands Jeugd Instituut, 2015). Daarnaast kunnen kinderen signalen vertonen

zoals bijvoorbeeld: angst om zich uit te kleden in bijzijn van andere volwassenen, angst voor

lichamelijk onderzoek, verstijving bij lichamelijk contact en wantrouwend gedrag (Wolzak,

2009). Seksueel misbruik kan lichamelijke verwondingen aan de anus of het geslachtsorgaan

tot gevolg hebben. Daarbij kan seksueel contact leiden tot zwangerschap of seksueel

overdraagbare aandoeningen (SOA) (Wolzak & Ten Berge, 2008). Andere gevolgen kunnen

zijn, een sterke angst voor aanraking of uitkleden zonder aanwijsbare reden, een afwezige

indruk bij lichamelijk onderzoek en het niet durven liggen op de rug (Roschar-Pel, 2003;

Wolzak, 2009).

Beide vormen van kindermishandeling worden opgespoord door middel van

gespecialiseerd lichamelijk letselonderzoek dat gericht is op de vaststelling, duiding en

(8)

onderzoek wordt verwezen naar professionals met een specifieke expertise op dit gebied

(Brochure Kinder- en Jeugd Traumacenter, 2015). Bij de FPKM zijn deze professionals

werkzaam. Het letselonderzoek wordt hier uitgevoerd door een forensisch arts voor kinderen

die ondersteund wordt door een forensisch verpleegkundige. De FPKM is beschikbaar voor

zowel juridische en medische verwijzers.

Bij een vermoeden van seksueel misbruik, wordt een aan seksueel misbruik

gerelateerd medisch onderzoek aanbevolen (Rheingold, Davidson, Resnick, Self-Brown, &

Danielson, 2013). Het doel van zo een onderzoek is het waarborgen van de gezondheid en het

welzijn van het kind, behandelen van eventuele soa’s of misbruik-gerelateerde verwondingen

en verzamelen van potentiëlebewijs (Kerns, Terman, & Larson, 1994; Britton, 1998). Echter,

er zijn bezorgdheden over de emotionele impact van dit medisch onderzoek op kinderen die

vermoedelijk slachtoffer zijn van seksueel misbruik (Britton, 1998; Hornor, Scribano, Curran,

Stevens, & Roda, 2009). Medische professionals beweerden uit bezorgdheid dat dit medisch

onderzoek voor onnodige stress en pijn kan zorgen bij een potentieel getraumatiseerde kind

(Steward et al, 1995). Echter, uit nakomend onderzoek blijkt de meerderheid van seksueel

misbruikte kinderen het medisch onderzoek niet als traumatisch te ervaren (Berenson,

Chacko, Wiemann, Mishaw, Friedrich, & Grady, 2000; Palusci & Cyrus, 2001;

Waibel-Duncan, 2001). Wat de kinderen wel ervaren, en welke factoren op deze ervaringen van

invloed zijn, is de afgelopen jaren de focus van verschillende studies geweest.

Eén van die onderzoeken is het onderzoek van Waibel-Duncan en Sanger (1999), waar

30 meisjes in de leeftijd van 6 tot 16 jaar aan hebben meegewerkt. Hieruit komt naar voren

dat kennis van het medisch onderzoek significant van invloed is op de leedervaring tijdens

anogenitaal onderzoek (AGE). Bij een AGE wordt het genitale en anale gebied medisch

onderzocht (Gulla, Fenheim, Myhre, & Lydersen, 2007). De meisjes beantwoordden vragen

(9)

angstschaal aan hoe ze zich voorafgaand aan het onderzoek voelden. Verder werden ze op

drie momenten geïnterviewd namelijk voor de ontmoeting met een professional, na het

gesprek met de professional waarin ze informatie over het onderzoek gekregen hebben en na

het medisch onderzoek. Het klinische personeel beoordeelde aan de hand van een Likertschaal

de angst van de kinderen op de bovenstaande drie momenten. Uit dit onderzoek bleek dat 84

% van de participanten slecht voorbereid was op het medisch onderzoek. Daarnaast bleek dat

een toename van kennis over het onderzoek leidde tot een afname in leedervaring van het kind

tijdens het onderzoek. Er zou dan ook gesuggereerd kunnen worden dat kennis over het

letselonderzoek ook samenhangt met de verwachting van het kind over het letselonderzoek.

Een aanknopingspunt hiervoor werd gevonden in het onderzoek van Marks, Lamb en

Tzioumi (2009). Zij onderzochten de verwachtingen en percepties van ouder en kind vóór en

na het medisch onderzoek, om vervolgens de kennis van de ouder over het onderzoek te testen

en de reacties van pijn van kinderen op het anogenitaal onderzoek te beoordelen.

Deelnemende ouders of begeleiders die een ouderlijke rol hadden, vulden vóór en na het

medisch onderzoek vragenlijsten in met betrekking tot hun verwachtingen en percepties van

het onderzoek. Aan de kinderen werden open vragen gesteld om een reeks van gevoelens vast

te stellen. Daarnaast voltooiden de kinderen vóór en na het onderzoek de ‘Children’s Anxiety

and Pain Face Scale’. De behandelende arts vulde een vragenlijst in om angst bij de kinderen

te beoordelen. Uit dit onderzoek bleek dat hoewel ouders verwachten dat medisch onderzoek

belastend zou zijn voor hun kind, dit niet correleerde met meldingen van angst door kinderen

voorafgaand aan het medisch onderzoek. Daarnaast bleek een verhoging van stress van zowel

ouder als kind significant samen te hangen met een kind in de leeftijd van jonger dan 12 jaar.

Scribano, Hornor, Rhoda, Curran en Stevens (2010) deden onderzoek naar angst vóór

en na het anogenitaal onderzoek. Ze evalueerden de angst met behulp van de

(10)

een scala aan symptomen van angst beoordeelt (March, Parker, Sullivan, Stallings, &

Conners, 1997; Myers & Winters, 2002). Uit dit onderzoek bleek dat van de 175

participanten, de meerderheid van de kinderen geen klinisch significant niveau van angst

rapporteerden vóór of na het onderzoek. Daarnaast meldden 17 % van de kinderen een ernstig

niveau van angst. Dit onderzoek toonde aan dat de meerderheid van de kinderen niet angstig

is voor het medisch onderzoek naar seksueel misbruik.

Zowel het onderzoek van Marks en collega’s (2009) als het onderzoek van Scribano

en collega’s (2010) waren gericht op seksueel misbruik, waardoor de resultaten niet te

generaliseren zijn naar fysieke mishandeling. Verder lag de focus op de dataverzameling vóór

en na het onderzoek. De ervaring ‘tijdens’ het onderzoek werd ‘na’ het onderzoek

geevalueerd. Echter, dit kan verschillen van een directe evaluatie, dan wel waarneming

‘tijdens’ het onderzoek. Observeren zou hierbij een mogelijkheid kunnen bieden.

Op basis van eerder besproken onderzoeken kan geconcludeerd worden dat specifiek

onderzoek naar de emotionele beleving ‘tijdens’ het medisch onderzoek ontbreekt. Daarnaast

zijn de onderzoeken uitgevoerd door middel van vragenlijsten, zelfrapportages en interviews.

Bij deze onderzoeksmethoden bestaat een grote kans op sociaal wenselijke antwoorden

(Kanning & Kuhne, 2006). Kwantitatieve onderzoeksmethodes zorgen er ook voor dat

bruikbare geobserveerde informatie wordt misgelopen. Het kind kan het één rapporteren en

met het gedrag het ander uitstralen. Dit is echter nog niet wetenschappelijk bevestigd. Huidig onderzoek richt zich daarom op dit fenomeen. Een instrument om deze observaties te

registreren, creëert daarmee een mogelijkheid om dit fenomeen te kunnen onderzoeken.

Het huidige onderzoek heeft als doel een observatie-instrument te ontwikkelen,

waarmee de emotionele expressie van kinderen tijdens het letselonderzoek geobserveerd kan

worden. Een observatie-instrument dat het mogelijk maakt om zowel verbale als non-verbale

(11)

van dit onderzoek wederom benadrukt wordt. Bovendien hebben resultaten die enkel

gebaseerd zijn op verbale of geschreven expressie een aantal beperkingen, zoals de niet

meegewogen dominante invloed van non-verbale expressie (Navarro & Karlins, 2008). In het

huidige onderzoek zal voor de totstandkoming van het observatie-instrument, de focus

verschuiven van kwantitatieve dataverzameling naar de kwalitatieve dataverzameling

‘observeren’. De kinderen worden daarom in dit onderzoek, anders dan in bovengenoemde

onderzoeken, geobserveerd ‘tijdens’ het letselonderzoek. Met een observatie-instrument kan

de emotionele beleving ten tijde van het letselonderzoek in kaart gebracht worden. Dit huidige

onderzoek is daarom ook van wetenschappelijk- en maatschappelijk belang omdat het

mogelijkheden biedt tot vervolgonderzoek. Daarnaast geeft het de gelegenheid tot bespreking

van het letselonderzoek bij de FPKM, door bevindingen te evalueren en indien nodig het

letselonderzoek te verbeteren. Bevindingen kunnen gebruikt worden bij de ontwikkeling van

nieuwe lichamelijke onderzoeken, methodieken en overige onderzoeken naar

kindermishandeling. Tot slot levert het huidige onderzoek een bijdrage aan wetenschappelijk

onderzoek op het gebied van internationaal medisch onderzoek naar kindermishandeling en

biedt het mogelijk nieuwe inzichten en/of aanpassingen voor bestaande observatielijsten en

observatieschalen.

De ‘Observation Scale of Behavioral Distress (OSBD)’ werd ontwikkeld om angst en

pijn van kinderen te meten tijdens pijnlijke medische procedures (Jay & Elliot, 1984). De

OBSD bestaat uit 11 gedragingen die indicatief zijn voor angst en pijn (Crellin, Sullivan,

Babl, O’Sullivan, & Hutchinson, 2007). De ‘Brief Behavioral Distress Scale (BBDS)’ is een

observatieschaal dat gedragscategorieën, die afgeleid zijn uit de ‘Observation Scale of

Behavioral Distress (OSBD)’ (Elliot, Jay & Woody, 1987) combineert met een essentiële

vereiste aanpak als alternatieve instrument om procedure gerelateerde stress en coping bij

(12)

ontwikkeld voor de registratie van angst en pijn. Angst betreft een emotie die een kind ook

zou kunnen ervaren tijdens het letselonderzoek bij vermoedens van kindermishandeling. Op

basis van ervaringen van uitvoerende professionals en waargenomen reacties van kinderen

lijkt het letselonderzoek bij de FPKM geen pijn te doen. Dit is echter niet wetenschappelijk

onderzocht. Beide observatieschalen zijn daarom bruikbaar bij de ontwikkeling van het

observatie-instrument in deze studie. Kinderen kunnen tijdens het letselonderzoek

verschillende verbale en non-verbale emotionele uitingen doen die te relateren zijn aan

verschillende emoties. Omdat beide schalen zich enkel richten op pijn en angst, wordt het

belang van het huidige onderzoek benadrukt.

Voor de ontwikkeling van het instrument is het belangrijk dat gekeken wordt uit welke

onderdelen de emotionele expressie bij kinderen bestaat, zodat hierin onderscheid gemaakt

kan worden. Er zal worden gekeken of het ontwikkelen van een observatie-instrument voor

dit gedrag mogelijk is, waarbij gebruik gemaakt zal worden van onder andere beschreven

emotionele gedragingen uit eerdere studies en interviews met medische professionals die het

letselonderzoek bij de FPKM uitvoeren. Voor de ontwikkeling van het observatie-instrument

staan de volgende hoofdvraag en deelvragen centraal:

Hoofdvraag:

‘Op welke manier kan de emotionele expressie van kinderen tijdens het lichamelijke letselonderzoek bij vermoedens van kindermishandeling worden geobserveerd?’

Ter beantwoording van de hoofdvraag zal de focus worden gelegd op de volgende deelvragen:

1) Welke verbale en non-verbale gedragingen van emotie zijn reeds bekend uit eerder

onderzoek? en 2) Is het mogelijk om op basis van verbale en non-verbale gedragingen een

observatie-instrument te ontwikkelen voor de emotionele expressie van kinderen tijdens het

lichamelijk letselonderzoek bij vermoedens van kindermishandeling?

(13)

Methode

Van Oorsouw en collega’s (2011) hebben getracht een gestandaardiseerd

observatie-instrument te ontwikkelen voor de gelijktijdige registratie van verbale en non-verbale

emotionele uitingen bij werknemers die met mensen met een verstandelijke beperking

werken. Deze poging resulteerde in een betrouwbare (r = .73) en valide instrument. Voor de

totstandkoming doorliepen zij enkele fasen die ook in het huidige onderzoek op aangepaste

wijze zijn doorlopen. Het huidige onderzoek is daarom in twee studies verdeeld.

Studie 1 Procedure

Allereerst is een fundamenteel literatuuronderzoek uitgevoerd om het concept

‘emotionele expressie’ te verduidelijken. Verder zijn beschrijvingen van emotionele

gedragingen verzameld die uit de literatuur naar voren zijn gekomen. Dit resulteerde in een

eerste opzet van een observatielijst met verbale en non-verbale gedragingen van emotionele

expressie.

Relevante literatuur werd door drie benaderingen verkregen. Ten eerste werd een

geautomatiseerde literatuurstudie uitgevoerd door gebruik te maken van de databases

‘PsycINFO’ en ‘UBA Search’ met behulp van de trefwoorden ‘emotionele expressie’,

‘verbale expressie’, ‘non-verbale expressie’, ‘non-verbaal gedrag’, ‘verbaal gedrag’, ‘emotie’,

‘emotioneel gedrag’, ‘emotioneel gedrag bij kinderen’ en ‘emotionele communicatie’. Deze

zoektermen werden zowel in het Nederlands als het Engels gebruikt. Ten tweede werden

literatuurlijsten van relevante artikelen onderzocht. Dit wordt ‘backward search’ genoemd

(Florida Atlantic University (FAU), 2015). Ten derde werd aan verschillende experts op dit

gebied gevraagd naar suggesties van andere studies die bruikbaar en informatief konden zijn

voor het huidige onderzoek. Uiteindelijk resulteerde het literatuuronderzoek in een breed

(14)

Resultaten studie 1

Ten eerste was de literatuurstudie gericht op verduidelijking van het concept

‘emotionele expressie’. De overdracht van gevoelens en emoties wordt een emotioneel

gebonden boodschap genoemd. Dit is een onderdeel van de emotionele expressie van een

persoon (King & Emmons, 1990). Deze expressie kan door verschillende gedragingen geuit

worden en wordt vormgegeven door belevingen, herinneringen en ervaringen. Emotionele

expressie kan zowel via verbale als non-verbale kanalen gebeuren. Bij de verbale emotionele

expressie worden emotiewoorden gebruikt die een emotionele lading van de boodschap

weergeven (Ekman, 1992). Verbale uitingen bestaan zowel uit taalkundige uitingen, waarmee

de inhoud van de boodschap bedoeld wordt als uit prosodische kenmerken, zoals het

stemgebruik, de toonhoogte en luidheid van de stem (Frijda, 1986; Truong, Westerhof,

Lamers, Jong, & Sools, 2013).

De non-verbale emotionele expressie verloopt via gedragingen die een emotionele

lading bevatten en die worden overgedragen via lichamelijke veranderingen (Oomkes &

Garner, 2003), zoals een verandering in het lichaam of het gezicht (Akman, Friesen,

O’Sullivan, & Schrerer, 1980 in App, McIntosh, Reed, & Heerenstein, 2011). Het is bekend

dat mensen gebruik maken van een breed scala van non-verbale mechanismen om emoties te

uiten, zoals gezichtsuitdrukking, gebaren, lichaamshouding (Fussel, 2002) en bewegingen van

het lichaam (Frijda, 1986). Gedrag kan een uitdrukking zijn van gevoelens en emoties, zoals

opluchting of bezorgdheid (Teigen, 2008) en kan aan de hand van verscheidene emotionele

gemoedstoestanden worden benoemd.

Ten tweede was de literatuurstudie gericht op het opstellen van een lijst met

gedragingen die horen bij de emotionele expressie. Gezichtsuitdrukking is de meest

onderzochte non-verbale expressie. Bewegingen van ogen, wenkbrauwen en mond worden

(15)

hebben getracht de invloed van de context op de gezichtsuitdrukking te onderzoeken. Deze

studies demonstreerden dat visuele scenes (De Gelder, 2008), lichamelijke uitdrukkingen

(Aviezer, Trope, & Todorov, 2012; Meeren, Van Heijnsbergen, & De Gelder 2005),

emotionele woorden en verbale beschrijvingen (Schwarz, Wieser, Gerdes, Mühlberger, &

Pauli, 2013) en emotionele stemgeluiden (De Gelder & Vroomen, 2000; Müller, Habel,

Derntl, Schneider, Zilles, Turetsky, & Eickhoff, 2011) van invloed zijn op het herkennen van

gezichtsuitdrukkingen. Het is daarom van belang om tijdens de pilotobservaties de

bovengenoemde factoren mee te nemen bij het waarnemen van gezichtsuitdrukkingen. Een

andere vorm van non-verbale expressie is ‘lichaamsbeweging’. Basisemoties kunnen worden

herkend aan bewegingen van het lichaam, zoals bewegingen van armen, schudden van vuisten

en het neerbuigen van het hoofd (Atkinson, Dittrich, Gemmell, & Young, 2004; Navaro &

Karlins, 2008). In tabel 1, tabel 2 en tabel 3 zijn per artikel de gevonden verbale en

non-verbale uitingen van emotioneel gedrag weergegeven.

Verder is de ‘Brief Behavioral Distress Scale (BBDS)’ bekeken om bruikbare

informatie te verzamelen met betrekking tot observeerbare emotionele gedragingen. Zoals al

eerder is toegelicht combineert de BBDS gedragscategorieën die afgeleid zijn uit de

‘Observation Scale of Behavioral Distress (OSBD)’, met een vereiste aanpak om procedure

gerelateerde stress en coping bij kinderen te kunnen meten (Tucker, Slifer, & Dahlqulst,

2015). Deze schaal bleek bijzonder bruikbaar, omdat de onderzoeksetting overeenkomt met

de setting van het lichamelijk letselonderzoek. In tabel 4 zijn beschrijvingen en operationele

definities voor elke categorie van de BBDS weergegeven (zie bijlage 1).

Tot slot zijn de gevonden gedragingen uit de literatuur bekeken en geanalyseerd. Als

gevolg van deze analyse werd besloten om enkele bevindingen uit Tabel 1 niet mee te nemen

in de lijst. Dit betroffen geen duidelijk omschreven gedragingen, maar algemene emoties.

(16)

niet mogelijk deze te operationaliseren. De emoties konden daarom niet waarneembaar

worden gemaakt. De volgende bevindingen werden onder andere niet meegenomen:

verdrietig, bezorgd, boos, blij, gelukkig en trots. Verder kon aan de hand van de analyse

bestaande categorieën overgenomen en nieuwe categorieën herleid worden, waarna

‘Observatielijst 1’ werd opgesteld (zie bijlage 1).

Studie 2

Studie 2 richtte zich op de ontwikkeling van het observatie-instrument, door middel van

Observatielijst 1, interviews met professionals en pilotobservaties tijdens letselonderzoeken.

Voor de totstandkoming van dit observatie-instrument werden in studie 2 drie fases doorlopen

namelijk: de interviewfase, observatiefase en afrondingsfase.

Interviewfase

Participanten

De participanten betroffen drie gespecialiseerde forensisch artsen voor kinderen en

twee forensisch verpleegkundigen (N = 5). De leeftijd varieerde van 32 tot 47 jaar oud (M =

41.20, SD = 5.81). Deze groep participanten bestond voor 100% uit vrouwen. Het gemiddelde

aantal dienstjaren bij de FPKM betrof 4.5 jaar (SD = 3.54).

Procedure

Het doel van deze fase was het verzamelen van beschrijvingen van emotionele

gedragingen die deze professionals tot nu toe hebben opgemerkt tijdens letselonderzoeken.

Dit werd gedaan aan de hand van interviews. Er werden vijf van de acht professionals

geïnterviewd, omdat de overige drie uitvoerende professionals in de periode van het

onderzoek niet beschikbaar waren. Deze forensische experts hebben ervaring met het

lichamelijk onderzoeken van kinderen, waarbij communicatie en contact maken een onderdeel

is. Hun beschrijvingen worden daarom als waardevolle en nuttige informatie beschouwd die

(17)

Het interview betrof een halfopen interview waarbij het gesprek gestuurd werd met

behulp van een topiclijst. Deze topiclijst is tot stand gekomen door een doordenking van het

onderzoeksonderwerp ‘emotionele expressie’ en het theoretisch kader. Op basis van gelezen

artikelen in studie 1 en bijgewoonde letselonderzoeken waren in de lijst de volgende thema’s

opgenomen: verbale uitingen, non-verbale uitingen, indrukken en specifieke gedragingen of

handelingen. Tijdens het interview werden aan deze themavragen procesmatige open

vervolgvragen gekoppeld. In bijlage 2 is het volledige interview opgenomen. Na de afname

werden de opgenomen interviews getranscribeerd, gecodeerd en geanalyseerd.

De interviews werden gecodeerd aan de hand van de eerder opgestelde categorieën uit

Observatielijst 1. Dit wordt een deductieve codering genoemd (Boeije, 2005). Er is begonnen

met de lijst bestaande categorieën uit studie 1. Deze werd na de analyses van de interviews

aangevuld met nieuwe categorieën die zijn voortgekomen uit de analyses (inductieve

codering) (Boeije, 2005). Nieuwe gedragsomschrijvingen die uit deze interviews naar voren

kwamen en nog niet in Observatielijst 1 waren opgenomen, werden toegevoegd. Dit

resulteerde in Observatielijst 2 (zie bijlage 3).

Resultaten interviewfase

Uit de analyse van de interviews kwamen overeenkomsten, verschillen en nieuwe

gedragingen naar voren. Allereerst bleek uit de analyse dat de professionals verbale uitingen

noemen en beschreven die overeenkwamen met bevindingen uit de literatuuronderzoek in

studie 1. Dit bleek bijvoorbeeld uit antwoorden op de vraag ‘Kun je voorbeelden noemen van

verbale uitingen die kinderen doen die gerelateerd zijn aan emotie?’. Enkele voorbeelden van

antwoorden op deze vraag waren :‘Ja, huilen en lachen. En ja, liedjes zingen’ en ‘ En uh, de

één huilt met tranen en de ander niet, of schreeuwt’. Daarnaast was ook sprake van een

overeenkomst van genoemde non-verbale gedragingen. Enkele reacties op de vraag ‘Kun je

(18)

emotie?’ waren: ‘Ja, fronsen, wegduwen, handdoek naar beneden houden en weglopen uit de

kamer’ en ‘Je hebt wel dat als je een hand vastpakt en kijkt naar vlekjes, ze jou dan ook vastpakken’. De overeenkomsten konden makkelijk gecodeerd worden aan de hand van de

bestaande categorieën uit Observatielijst 1.

Daarnaast werd uit de analyse duidelijk dat in tegenstelling tot de verwachting,

bepaalde verbale en non-verbale emotionele uitingen niet door de professionals werden

genoemd, maar wel uit de literatuur naar voren zijn gekomen. Enkele voorbeelden van deze

uitingen waren: zweten, zwaar ademen, lippen tuiten en snuiven. Er zou gesuggereerd kunnen

worden dat het letselonderzoek bij vermoedelijk fysiek mishandelde of seksueel misbruikte

kinderen, bepaalde emotionele uitingen niet teweeg brengt in tegenstelling tot andere

onderzoeksettings of bij andere vormen van kindermishandeling. Dit werd onderzocht in de

volgende fase van het onderzoek.

Verder bleek uit de analyse dat de professionals nieuwe verbale uitingen noemden, die

niet eerder beschreven zijn in de gelezen literatuur uit studie 1. Enkele voorbeelden van

nieuwe verbale uitingen of factoren die samenhingen waren veel of weinig praten en verbale

uitingen die duiden op regie. Nieuwe verbale bevindingen zorgden ervoor dat nieuwe codes

gevormd konden worden, namelijk onder andere spraakzaamheid en verbale regie. Naast

verbale uitingen werden ook nieuwe non-verbale uitingen genoemd. Een voorbeeld van een

nieuwe non-verbale uiting was ‘naapen’. Andere voorbeelden waren ‘Het lichaam bedekken,

kleding makkelijk of moeizaam uittrekken of een moeizame medewerking tijdens het

anogenitaal onderzoek’. Deze bevindingen konden onderverdeeld worden in de nieuwe

categorie ‘schaamte’. Nieuwe gedragingen zijn in Tabel 3 weergegeven.

Tot slot werden de nieuwe verbale en non-verbale uitingen gecontroleerd op

definiëring en operationalisatie. Uitingen die overeenkwamen met eerder genoemde uitingen

(19)

ondergebracht in een bepaalde categorie, werden gebruikt als een omschrijving en indicator

van de uiting uit studie 1. Deze omschrijvingen en voorbeelden zijn terug te vinden in de

opgestelde handleiding die als Bijlage 4 is bijgevoegd. Uiteindelijk kon Observatielijst 2

worden opgesteld die tevens de versie betrof voor de pilotobservaties in de volgende fase.

Observatiefase

Participanten

De participanten betroffen kinderen die bij de FPKM een letselonderzoek ondergingen

(N = 10). De leeftijd varieerde van vier tot tien jaar oud (M = 6.0, SD = 1.94). Deze groep

participanten bestond voor 80% uit meisjes en 20% uit jongens. Er was voor 70% sprake van

een vermoeden van seksueel misbruik en voor 30% sprake van vermoedelijk fysieke

mishandeling. Tot slot werd 80% van de kinderen verwezen door een medische verwijzer en

20% door een juridische verwijzer.

Procedure

In deze fase werden directe pilotobservaties gedaan om te testen of de gedefinieerde

gedragingen uit de lijst zich voordoen en te herkennen zijn. Er werd ook gekeken of de

definiëring van de gedraging duidelijk was. Allereerst werd op het voorblad algemene

informatie met betrekking tot de leeftijd, het geslacht, vorm van mishandeling en de verwijzer

van het kind ingevuld. De lijst was in drievoud nodig, omdat er op de volgende drie

meetmomenten werd geobserveerd: • Voorbereidende fase

In deze fase wordt het kind voorbereid op het onderzoek door de forensisch

verpleegkundige. De verpleegkundige legt duidelijk uit wat er gaat gebeuren, in welke volgorde en welke apparaten worden gebruikt.

• Top-teen onderzoek (TTO)

Dit betreft een gestandaardiseerd uitwendig lichamelijk onderzoek, waarbij onder andere gekeken wordt naar de ogen, oren, mond en uiteindelijk littekens op het lichaam.

(20)

• Ano-genitaal onderzoek (AGO)

Dit betreft onderzoek van de genitalia en anus. Met behulp van een colposcoop kunnen de genitalia zowel uitwendig als deels inwendig goed in beeld worden gebracht zonder dat het apparaat het kind aanraakt.

Bij elk nieuw meetmoment werd een nieuwe blanco lijst gebruikt. Op de lijst kon aangevinkt

worden welk meetmoment het betrof. Vooraf werd de lijst aandachtig doorgelezen, zodat het

makkelijk ingevuld kon worden. De observaties verliepen op basis van een

intervalobservatiemethode, waarbij elke vijf minuten wordt geturfd welke gedragingen zich

hebben voorgedaan. De tijd werd bijgehouden met een stopwatch. Enkel gedragingen die

duidelijk te observeren waren werden geturfd. Tot slot werden nieuwe geobserveerde

gedragingen die relevant konden zijn, maar nog niet waren opgenomen in de bestaande lijst,

genoteerd op het voorblad waarop hiervoor een aantal regels zijn opgenomen.

Resultaten observatiefase

Er zijn in totaal 10 pilotobservaties gedaan. Nieuwe bevindingen die per

pilotobservatie naar voren zijn gekomen zijn in Tabel 5 opgenomen. In de tabel is duidelijk te

zien dat na pilotobservatie 1 een groot aantal nieuwe gedragingen zijn geobserveerd die

relevant kunnen zijn voor het onderzoek van emotionele expressie, zoals het gaan

onderzoeken van het eigen lichaam, coöperatief zijn en het makkelijk of moeizaam

beantwoorden van vragen. Vanaf pilotobservatie 5 nam het aantal nieuwe gedragingen af.

Verder is aan de hand van de geturfde lijsten te zien dat bepaalde gedragingen bij elk kind

waar te nemen zijn, bijvoorbeeld knikken, glimlachen en om zich heen kijken.

Preliminaire afrondingsfase

In de afrondingsfase werd nagegaan of elke gedraging duidelijk geoperationaliseerd is in

waarneembare termen. Alle gedragingen die niet duidelijk waarneembaar waren, werden

verwijderd. Enkele voorbeelden waren verbale uitingen van ‘waardering’, ‘bezorgdheid’,

(21)

opgenomen moeten worden. Een aantal gedragingen betreffen een twijfelgeval, bijvoorbeeld

liegen en het doen van ontspanningsstrategieën door het kind. Het is moeilijk door middel van

observatie vast te stellen of kinderen liegen of proberen te ontspannen tijdens het lichamelijk

letselonderzoek. Verder onderzoek zou hier duidelijkheid in kunnen brengen. Tot slot waren

er gedragingen die zich maar enkele keren of helemaal niet hebben voorgedaan. Deze

gedragingen zijn enerzijds informatief maar anderzijds weinig van toegevoegde waarde,

omdat ze nauwelijks voorkomen.

Discussie

Conclusie

In deze studie werd onderzocht op welke manier de emotionele expressie van kinderen tijdens het lichamelijk letselonderzoek mogelijk geobserveerd kon worden. Daarbij is

literatuuronderzoek gedaan naar gedragingen van emotionele expressie die reeds bekend zijn

en een eerste poging gedaan tot het ontwikkelen van een observatie-instrument. De conclusie

is dat het mogelijk is door middel van een observatie-instrument verbale en non-verbale

emotionele expressie van kinderen tijdens lichamelijk letselonderzoek te registreren.

Uit de resultaten behorende bij de deelvraag welke gedragingen reeds bekend zijn uit

bestaande literatuur, blijkt dat al verschillende gedragingen beschreven staan die aan

emotionele expressie gerelateerd zijn. Echter, niet alle gedragingen waren in huidige

onderzoek bruikbaar en (duidelijk) waarneembaar. Een mogelijke verklaring hiervoor kan het

verschil in het doel van het onderzoek en de doelgroep zijn. Gevonden gedragingen

waaronder jaloezie en bezorgdheid, uit een onderzoek van Long en collega’s (2012) werden

tijdens huidig onderzoek niet waargenomen. Het onderzoek van Long en collega’s (2012)

richtte zich op de percepties van emotionele expressie en de emotionele communicatie tussen

brusjes en ouders. Daarnaast betroffen het latino en niet-latino blanke brusjes van kinderen

(22)

verschillende emotionele gedragingen en dus verschillende bevindingen opleveren.

Uit de analyse van de interviewfase met de medische professionals bleek dat er

gedragingen zijn genoemd die overeenkomen met bevindingen uit de eerder besproken

observatieschalen OSBD en BDDS. Deze overeenkomsten zijn te verklaren door het

vergelijkbare doel en gebruikte doelgroep waarvoor de schalen ontwikkeld zijn. De OSBD en

de BDDS zijn schalen die pijn en angst van kinderen kunnen meten tijdens medische

procedures (Jay & Elliot, 1984; Elliot, Jay, & Woody, 1987). Daarnaast bevestigde het

bestaan van deze observatieschalen dat het mogelijk is om een nieuwe observatie-instrument

te ontwikkelen voor de emotionele expressie en dienden deze schalen als voorbeeld voor de

ontwikkeling van het nieuwe observatie-instrument. Gezien dat de OSBD en BDDS al

gedateerd zijn, is een nieuwe observatie-instrument van wetenschappelijke bijdrage op het

gebied van kwalitatief onderzoek in de psychologie, pedagogiek en gedragswetenschappen.

Een andere opvallende bevinding uit de interviews met de professionals is dat naar

voren komt dat veel kinderen en ouders voorafgaand aan het letselonderzoek niet op de

hoogte zijn over wat er tijdens het letselonderzoek gaat gebeuren. Met name de kinderen

worden vaak niet ingelicht over waar ze naartoe gaan en waarom ze de FPKM bezoeken. Dit

resulteert vaak in een teruggehouden, onzekere en aftastende houding in de onderzoekskamer.

De verpleegkundigen benadrukken daarom het belang van goede voorbereiding van het kind

(Forensische Polikliniek Kindermishandeling, 2015). Door het kind zo goed voor te bereiden

op het onderzoek en tijdens het letselonderzoek steeds te informeren over wat er gebeurt, kan

het kind het letselonderzoek makkelijk doorlopen (Forensische Polikliniek

Kindermishandeling, 2015). Deze bevindingen zijn in overeenstemming met eerdere

bevindingen van Waibel-Duncan en Sanger (1999) waaruit bleek dat een toename van kennis

over het medisch onderzoek leidt tot een afname van leedervaring van het kind tijdens het

(23)

steeds aanwezige samenhang. Hoewel uit het huidig onderzoek niet blijkt dat sprake is van

leedervaring, blijft het wel belangrijk dat de professionals goed blijven kijken naar wat een

kind nodig heeft aan informatie en geruststelling. In dit geval betekent het dat kinderen die

goed op de hoogte zijn van het verloop, het onderzoek van begin af aan gemakkelijker

doorlopen.

Uit de observatiefase blijkt dat bepaalde gedragingen zich bij elke kind voordoen,

andere gedragingen enkele keren of niet voorkomen en nieuwe gedragingen geobserveerd

werden. Het is een tweemaal voorgekomen dat een kind verdere medewerking aan het

anogenitaal onderzoek (AGO) weigerde. Het kind gaf aan dat het niet meer wilde, het pijn

doet en het ‘genoeg is geweest’. Dit zou gezien kunnen worden als uitingen van ongemak,

stress of angst. In een onderzoek van Mears, Heflin, Deblinger, & Steer (2003) rapporteerden

34-51% van de participanten in de leeftijd van 4 tot 15 jaar het anogenitaal onderzoek als

pijnlijk, eng en schaamtevol. In dit onderzoek zijn echter geen participanten afgehaakt tijdens

het anogenitaal onderzoek, maar de gerapporteerde uitingen kunnen mogelijk wel een reden

zijn voor het weigeren van verdere medewerking aan het onderzoek. De meerderheid van de

onderzochte kinderen in huidige studie doorliepen het AGO volledig. Deze bevinding kan

aansluiten bij het onderzoek van onder andere Palusci en Cyrus (2001) waaruit bleek dat de

meerderheid van seksueel misbruikte kinderen het ano-genitaal onderzoek niet als traumatisch

hebben ervaren. Dit moet echter wel met enige voorzichtigheid gesteld worden, omdat nadere

ondervraging met betrekking tot de ervaring van het AGO niet heeft plaatsgevonden. Gezien

het feit dat het kind na dit laatste onderdeel van het letselonderzoek rustig gaat spelen en de

verpleegkundige gezelschap blijft houden, wordt deze conclusie met enige voorzichtigheid

echter toch getrokken.

Sterke en zwakke punten van de studie

(24)

focus op kwalitatieve dataverzameling en de directe observatie van de emotionele expressie

van het kind lag ‘tijdens’ het onderzoek. In eerdere studies (zoals Waibel-Duncan & Sanger,

1999; Marks, Lamb en Tzioumi, 2009; Scribano et al., 2010) lag de focus vaak op de

evaluatie van de ervaring vóór of na het letselonderzoek. Directe observatie levert nieuwe

bevindingen omdat bij kwantitatieve onderzoeksmethoden een grote kans bestaat op sociaal

wenselijke antwoorden, participanten kunnen het één ervaren en achteraf het ander

rapporteren en bruikbare informatie kan worden misgelopen (Kanning & Kuhne, 2006).

Verder is een sterk punt van deze studie gelegen in de betrouwbaarheid van de

gegeven informatie door de uitvoerende professionals van de FPKM. Deze professionals zijn

opgeleid om te werken met kinderen. De directe observaties van deze professionals tijdens het

letselonderzoek zijn van grote betrouwbaarheid, in het bijzonder wanneer ze meerdere keren

worden genoemd. Aanbevolen wordt wel om bij vervolgonderzoek meerdere forensisch

verpleegkundigen te interviewen, omdat hun specifieke rol de begeleiding van het kind tijdens

het lichamelijk letselonderzoek is en zij daardoor meer betrokken zijn bij het kind en meer tijd

met hen doorbrengen. Uit de interviews bleek namelijk dat de meeste informatie door de

forensisch verpleegkundigen gegeven werd. In huidige studie was het niet mogelijk om meer

verpleegkundigen te interviewen, omdat zij in de periode van het onderzoek niet beschikbaar

waren. Ook wordt aanbevolen om bij vervolgonderzoek dieper in te gaan op

leeftijdsverschillen. Uit de interviews met de medische professionals is naar voren gekomen

dat zij het moeilijk vinden om te zeggen of bepaald gedrag veroorzaakt wordt door het

lichamelijk onderzoek of dat het gedrag betreft dat bij de leeftijd van kind hoort, zoals het

regelmatig antwoorden door de jongere kinderen met ‘weet ik niet’ en geen aandacht hebben,

maar alleen willen spelen. Kinderen in de leeftijd van 8 tot 10 jaar vertoonden rustiger gedrag.

Uit onderzoek van Marks en collega’s (2009) blijkt bijvoorbeeld dat symptomen van angstig

(25)

dus een belangrijke rol in verschillen in bevindingen. Door oog te hebben voor dergelijke

verschillen zou een specifieker en uitgebreider observatie-instrument ontwikkeld kunnen

worden. Ook dient te worden nagegaan of er nog andere factoren zijn die van invloed kunnen

zijn op de gedragingen van het kind tijdens het letselonderzoek. Daarbij kan worden gedacht

aan bijvoorbeeld gedragsproblemen of eerdere ervaringen met lichamelijk onderzoek. In

onderzoek van Thastum, Beyer en Charles (2013) wordt gesuggereerd dat mogelijke

verklaringen voor wel of geen angstig gedrag tijdens forensisch lichamelijk onderzoek te

wijten kunnen zijn aan getraumatiseerde kinderen die de neiging hebben zich te dissociëren

tijdens het onderzoek door een mogelijk gevoel van revictimisatie. Maar het kind kan ook

gewend zijn aan situaties met een anogenitale focus of kinderen zien het onderzoek als een

ondersteuning van hun situatie na openbaarmaking van seksueel misbruik.

Naast de sterke punten heeft het huidige onderzoek ook een aantal beperkingen. De

belangrijkste beperking aan dit onderzoek is dat datasaturatie niet bereikt is. Bij deze

kwalitatieve dataverzamelingsmethode wordt theoretische datasaturatie bereikt wanneer er

geen nieuwe gegevens meer worden verkregen (Boeije, 2005). Door afhankelijkheid van het

aantal kinderen die de FPKM bezoeken voor een lichamelijk letselonderzoek en de

beschikbare tijd is het moment van datasaturatie niet bereikt. Echter, er zijn in totaal 10

pilotobservaties gedaan, waarbij opgemerkt kan worden dat na de vijfde pilotobservatie het

aantal nieuwe gedragingen afnamen. Er zou met enige voorzichtigheid gesuggereerd worden

dat het moment van datasaturatie dichtbij zit. Er kunnen geen sterke uitspraken gedaan

worden over bevindingen na gebruik van dit observatie-instrument. De aanbeveling is daarom

dat dit onderzoek opgepakt wordt en dat verdere pilotobservaties gedaan worden tot

datasaturatie wel wordt bereikt. In vervolgonderzoek dient de frequentie van de

geobserveerde gedragingen geanalyseerd te worden. Er zal gekeken moeten worden welke

(26)

besloten moeten worden of deze gedragingen uit de lijst worden verwijderd of op een

reservelijst geplaatst worden, zodat er een beknopte en volledige observatielijst overblijft. Tot

slot is het interessant om vervolgonderzoek te richten op de interpretatie van de resultaten

door bijvoorbeeld te scoren op negatieve en positieve gedragingen in samenhang met de

frequentie van deze gedragingen.

Een andere beperking is de betrouwbaarheid van het observatie-instrument. Om de

privacy te waarborgen van de participant en ongemakkelijkheid te voorkomen was het niet

mogelijk om met meerdere onderzoekers te observeren. Daarnaast bood de kleine

onderzoeksruimte daar niet de mogelijkheid voor. De onderzoekslocatie van de FPKM in

Maastricht biedt de mogelijkheid om met meerdere observatoren tegelijk te kunnen

observeren door de aanwezigheid van een one-way-window. Naderonderzoek op deze locatie

wordt daarom uitdrukkelijk aanbevolen, zodat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het

observatie-instrument kan toenemen. De resultaten van huidige studie dienen daarom met

enige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd, omdat het een pilotobservatie betreft en er

meer deelnemers en observators nodig zijn om de betrouwbaarheid van dit

observatie-instrument te vergroten.

Een beperking is ook dat het onderzoek enkel gericht is op fysieke mishandeling en

seksueel misbruik. De resultaten zijn daarom niet te generaliseren naar kindermishandeling

over het algemeen. Om deze reden is het observatie-instrument niet per definitie geschikt voor

gebruik bij een andere doelgroep. Het biedt echter wel bruikbare informatie die ook op een

andere doelgroep van toepassing zou kunnen zijn. Dit moet echter wel met naderonderzoek

bevestigd worden. Verder dient men zich te realiseren dat de uitkomsten van het onderzoek en

dus het observatie-instrument enkel de resultaten weergeven van de gedragingen van kinderen

en adolescenten bij de FPKM. De resultaten kunnen daarom niet verder worden

(27)

Ondanks de beperkingen bevestigt het huidige onderzoek dat door middel van een

observatielijst de emotionele expressie van kinderen tijdens het lichamelijk letselonderzoek

geobserveerd kan worden. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat het observeren van de

emotionele expressie van kinderen tijdens het lichamelijk letselonderzoek nieuwe

bevindingen en mogelijkheden levert om onderzoek te doen naar de emotionele ervaring ten

tijde van het lichamelijk letselonderzoek bij de FPKM. Vervolgonderzoek is nodig om de

resultaten te bevestigen. Daarbij is het wenselijk om meerdere observatoren te betrekken,

meerdere locaties te bezoeken, meerdere interviews af te nemen bij professionals die het

letselonderzoek uitvoeren en dat datasaturatie bereikt wordt.

(28)

Literatuurlijst

Alink, L. R. A., Van IJzendoorn, M. H., Bakermans-Kranenburg, M. J., Pannebakker, F.,

Vogels, T., & Euser, S. (2011). Kindermishandeling in Nederland anno 2010: De

Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010). Leiden: Casimir Publishers.

App, B., McIntosh, D., Reed, C., & Hertenstein, M. (2011). Nonverbal channel use in

communication of emotion: How may depend on why. American Psychological

Association, 11, 603–617.

Aviezer, H., Trope, Y., & Todorov, A. (2012a). Body cues, not facial expressions,

discriminate between intense positive and negative emotions. Science, 338, 1225–

1229.

Aviezer, H., Trope, Y., & Todorov, A. (2012b). Holistic person processing: faces with bodies

tell the whole story. Journal of Personality and Social Psychology,103, 20–37.

Barnett, D., Manly, J. T., & Cicchetti, D. (1993). Defining child Maltreatment: The interface

between policy and research. In D. Cicchetti, & S. L. Toth (Eds.), Child abuse, child

development, and social policy, 7-73. Norwood, NJ: Ablex.

Berenson, A. B., Chacko, M. R., Wiemann, C. M., Mishaw, C. O., Friedrich, W. N., & Grady,

J. J. (2000). A case-control study of anatomic changes resulting from sexual abuse.

American Journal of Obstetrics and Gynaecology, 182, 820–834.

Berge, I. ten., Addink, A., Baat, M. de., Bartelink, C., Rossum, J., & Vinke, A. (2012).

Stoppen en helpen: Een adequaat antwoord op kindermishandeling.

Utrecht/Amsterdam: Nederlands Jeugdinstituut/SWP.

Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Amsterdam: Boom.

(29)

abuse. Child Abuse & Neglect, 22, 573–579.

Chaplin, T. M., & Aldao, A. (2013). Gender Differences in Emotion Expression in Children:

A Meta-Analytic Review. Psychological Bulletin, 4, 735-765.

Crellin, D. Sullivan, T. P., Babl, F. E., O’Sullivan, R., & Hutchinson, A. (2007). Analysis of

the validation of existing behavioral pain and distress scales for use in the procedural

setting. Pediatric Anesthesia, 17, 720-733.

Dael, N., Mortillaro, M., & Scherer, K. R. (2012). Emotion Expression in Body Action

Posture. Emotion, 12, 1085-1101.

De Gelder, B., & Vroomen, J. (2000). The perception of emotions by ear and by eye.

Cognition & Emotion, 14, 289–311.

Dunn, M. J., Rogdriguez, E. M., Miller, K. M., Gerhardt, C. A., Vannatta, K., Saylor, M.,

Schuele, C. M., & Compas, B. E. (2011). Direct Observation of Mother-Child

Communication in Pediatric Cancer: Assessment of Verbal and Non-verbal Behavior

and Emotion. Journal of Pediatric Psychology, 36, 965-975.

Ekman, P. (1992). Universals and cultural differences in facial expressions of emotion. In

Cole, J. (Ed.), Nebraska Symposium on Motivations, 207-283.

Fletcher, B. C. (1989). The cultural audit. An individual and organisational investigation.

Cambridge, UK of MA: PSI Publications.

Gulla, K., Fenheim, G. E., Myhre, A. K., & Lydersen, S. (2007). Non-abused preschool

children’s perception of an anogenital examination. Child Abuse & Neglect, 31, 885-

894.

Gully, K. J., Britton, H., Hansen, K., Goodwill, K., & Nope, J. L. (1999). A new measure for

distress during child sexual abuse examinations. Child Abuse & Neglect, 23, 61-70.

Hornor, G., Scribano, P., Curran, S., Stevens, J., & Roda, D. (2009). Emotional response to

(30)

5, 124–130.

Humbeeck, G. van, Audenhove, C. van, Pieters, G., De Hert, M., Storms, G., Vertommen,

H., et al. (2001). Expressed emotion in staff-patient relationships: The

professionals’ and residents’ perspectives. Social Psychiatry and Psychiatric

Epidemiology, 36, 486–492.

Jay, S. M., & Elliot, C. (1984). Behavioral Observation Scales for Measuring Children’s

Distress: The Effects of Increased Methodological Rigor. Journal of Consulting and

Clinical Psychology, 52, 1106-1107.

Kanning, U. P., & Kuhne, S. (2006). Social desirability in a multimodal personnel selection

test battery. European Journal of Organizational Psychology 15, 241-261.

Kerns, D. L., Terman, D. L., & Larson, C. S. (1994). The role of physicians in reporting and

evaluating child sexual abuse cases. The Future of Children, 4, 119–134.

King, L., & Emmons, R. (1990). Conflict over emotional expression: Psychological and

physical correlates. Journal of Personality and Social Psychology, 58, 864-877.

Long, K. A., Lebato, D., Kao, B., Plante, W., Grullon, E., Chaes, L., Houck, C., & Seifer, R.

(2013). Perception of Emotion Expression and Sibling-Parent Emotion

Communication in Latino and Non-Latino White Siblings of Children With

Intellectual Disabilities. Journal of Pediatrics Psychology, 38, 551-562.

March, J. S., Parker, J. D., Sullivan, K., Stallings, P., & Conners, C. K. (1997). The

multidimensional anxiety scale for children (MASC): Factor structure, reliability,

and validity. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry,

36, 554–565.

Marks, S., Lamb, R., & Tzioumi, D. (2009). Do no more harm: The psychological stress of

the medical examination for alleged child sexual abuse. Journal of Pediatrics and

(31)

Mears, C. J., Heflin, A. H., Finkel, M. A., Deblinger, E. & Steer, R. A. (2003). Adolescents

responses to sexual abuse evaluation including the use of video colposcopy. The

Journal of Adolescents Health, 33, 18-24.

Meeren, H. K. M., Heijnsbergen, C. C. R. J. van., & De Gelder, B. (2005). Rapid perceptual

integration of facial expression and emotional body language. Proceedings of the

National Academy of Sciences of the United States of America, 102, 16518–16523.

Muller, V. I., Habel, U., Derntl, B., Schneider, F., Zilles, K., Turetsky, B. I., & Eickhoff, S. B.

(2011). Incongruence effects in crossmodal emotional integration. NeuroImage, 54,

2257–2266.

Myers, K., &Winters, N. C. (2002). Ten-year review of rating scales. Scales. II. Scales for

internalizing disorders. Journal of the American Academy of Child and

Adolescent Psychiatry, 41, 634–659.

Navarro, J., & Karlins, M. (2008). What everybody is saying. New York: Harper Collins

Publishers.

Oomkes, F., & Garner, A. (2003). Communiceren. Contact maken, houden en verdiepen.

Amsterdam: Boom Onderwijs, 49-81.

Oorsouw, W. M. W. J. van, Embregts, P. J. C. M., & Sohier, J. (2011). Verbal and nonverbal

emotional behaviour of staff: A first attempt in the development of an observation

instrument. Research in Developmental Disabilities, 32, 2408-2414.

Palusci, V. J., & Cyrus, T. A. (2001). Reaction to videocolposcopy in the assessment of child

sexual abuse. Child Abuse & Neglect, 25, 1535–1546.

Pollmann, P. M. (2010). Kindermishandeling inzichtelijk: vroegsignalering, onderzoek,

diagnostiek en risicotaxatie. Assen: Van Gorcum.

Reijnders, U. J. L., Baasbank, M. C. van., & Wal, G. van der. (2005). Diagnosis and

(32)

Forensic Medicine, 12, 291 – 295.

Rheingold, A. A., Davidson, T. M., Resnick, H., Self-Brown, S., & Danielson, C. K. (2013).

The relationship between knowledge and child and caregiver distress during the

medical examination for child sexual abuse. Journal of Child Sexual Abuse, 22, 5,

552-571.

Righart, R., & De Gelder, B. (2008a). Rapid influence of emotional scenes on encoding of

facial expressions: an ERP study. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 3,

270–278.

Righart, R., & De Gelder, B. (2008b). Recognition of facial expressions is influenced by

emotional scene gist. Cognitive Affective & Behavioral Neuroscience, 8, 264–272.

Roschar-Pel, U. (2003). Seksueel misbruik van kinderen: hoe komt de huisarts daar achter?

Huisarts & Wetenschap, 46, 3-12.

Saarni, C. (1984). An Observational Study of Children’s Attempts to Monitor Their

Expressive Behavior. Child Development, 55, 1504-1513.

Schwarz, K. A., Wieser, M. J., Gerdes, A. B. M., Muhlberger, A., & Pauli, P. (2013). Why are

you looking like that? How the context influences evaluation and processing of human

faces. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 8, 438–445.

Scribano, P. V., Hornor, G., Rhoda, D., Curran, S., & Stevens, J. (2010). Multi-informant

assessment of anxiety regarding ano-genital examinations for suspected child sexual

abuse (CSZ). Child Abuse & Neglect, 34, 602-609.

Solodiuk, J. C. (2013). Parent described pain responses in non-verbal children with

intellectual disability. International Journal of Nursing Studies, 50, 1033-1044.

Steward, M. S., Schmitz, M., Steward, D. S., Joye, N. R., & Reinhart, M. (1995). Children’s

(33)

997–1005.

Teigen, K. (2008). Is a sigh ‘just a sigh’? Sighs as emotional signals and responses to a

difficult task. Personality and Social Sciences, 49, 49-57.

Truong, K., Westerhof, G., Lamers, S., Jong, de, F., & Sools, A. (2013a). Emotional

expression in oral history narratives: Comparing results of automated verbal and nonverbal analyses.

Tucker, C. I., Slifer, K. J., & Dahlquist, L. M. (2015). Reliability and Validity of the Brief

Behavioral Distress Scale: A Measure of Children’s Distress During Invasive Medical

Procedures. Journal of Pediatric Psychology, 26, 513-523.

Waibel-Duncan, M. K., & Sanger, N. (1999). Understanding and reacting to the anogenital

exam: Implications for patient preparation. Child Abuse and Neglect, 23, 281–286.

Waibel-Duncan, M. K. (2001). Medical fears following alleged child abuse. Journal of Child

and Adolescent Psychiatric Nursing, 14, 179–185.

Weigel, L., Langdon, P. E., Collins, S., & O’Brien, Y. (2006). Challenging behaviour and

learning disabilities: The relationship between expressed emotion and staff

attributions. British Journal of Clinical Psychology, 45, 205–216.

Wolzak, A. (2009). 'Kindermishandeling : signaleren en handelen : basisinformatie voor

mensen die werken met kinderen'. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Wolzak, A., & Berge, I. ter (2008). Gevolgen van kindermishandeling. Utrecht: Nederlands

Jeugdinstituut.

Xu, Q., Yang, Y., Zhang, E., Qiao, F., Lin, W., & Liang, N. (2015). Emotional conflict in

facial expression processing during scene viewings: An ERP study. Brain Research,

(34)

34

Tabellen Tabel 1.

Samenvatting van eerder onderzoek naar emotionele gedragingen

Auteur (jaar) Soort gedragingen Resultaten

Chaplin & Aldao (2013) Gedragingen algemeen Verdrietig

Angstig Bezorgd Schaamte Verrast Woede Huilen Interesse Lachen/glimlachen Gelukkig Trots (geluid)

Deal, Mortillaro, & Schrerer (2012) Gedragingen algemeen Geamuseerd Plezier Paniek/angst Irritatie Droevig Opgelucht Wanhoop

Long et al. (2012) Gedragingen algemeen Boos

Blij Verdrietig Bezorgd Beschaamd Trots

(35)

Van Oorsouw et al. (2011) Solodiuk (2013) Gedragingen algemeen Verbaal Verbaal Sociaal gedrag Van streek Jaloers Fronzen Lachen Vuist ballen Knikken

Met de platte hand ergens op slaan Open wijd opensperren

Lippen tuiten Zielig Duim opsteken Wenkbrauwen optrekken Treurig Hoofd schudden Schouders ophalen Zuchten Vijandige reactie Emotioneel getint Kritische opmerking Negatieve opmerking Positieve opmerking

Niet meer praten Grommen Boze geluiden Snuiven Huilen Kreten Jammeren Schreeuwen

Probeert zich te verbergen/begraven Hoofd terugtrekken

(36)

Saarni (1984)

Gezicht

Fysiologisch

Spierspanning

Actief

Zelf schadelijk gedrag

Positief

Zoekt fysiek contact

Onvoorspelbaar met vreemden

Houdt handen vast van anderen Trekt pijnlijk grimas

Ogen zijn glazig Kijkt bezorgd

Angstige ogen (bang) Ogen kleinmaken Zwaar ademen Roodheid in gezicht Zweten Snel ademen Slapen Flapperende armen Vuist maken Armen strekken Tanden knarsen Armen aanspannen Begint moe te kijken Om zich heen slaan Meer fysiek actief Schoppen

In eigen hand bijten Trekken aan oogleden

Geweld naar zichzelf toe op verschillende manieren

Brede glimlach met tanden Lachen: ogen rimpelen Enthousiasme

Geheven wenkbrauwen (verrast) Lachend oogcontact met ander

(37)

Dunn et al. (2010) Negatief Overig Positieve stemming Verdrietig Warmte/steun

Brede glimlach met lippen op elkaar Abrupt vetrekken uit onderzoekskamer Fronsen

Stevig op elkaar gedrukte lippen (lijn) Getuite lippen

Oogcontact vermijden Schouders ophalen Snuiven

Negatief geluid: ugh

Kleine lach: mond open of dicht Bewegingen met mond: open of dicht Bewegingen met tong: zichtbaar uit mond Abrupt verdwijnen glimlach

Handen op gezicht of hoofd

Gebogen hoofd: voor, achter of opzij Vragen stellen Giechelen/Lachen (geluid) Mompelen Bijten op lip Glimlachen Lachen (geluid)

Positieve uitspraken over het leven en zichzelf Gedraagt zich verdrietig

Moedeloos: lichaam in elkaar gezakt Verbale en non-verbale gedrag van spijt Fronsen

Huilen

Negatieve uitspraken over zichzelf

Verbale en non-verbale gedragingen die gericht zijn op: aanmoedigen ander, waardering, affectie en bezorgdheid Verbale en non-verbale gedragingen gericht op: woede,

(38)

Vijandigheid afkeuring en gedrag van een ander afkeuren

Tabel 2.

Categorieën en beschrijvingen BBDS

Categorie 1 Niet-storend angstgedrag

Beschrijving

Gedragingen

Deze categorie omvat gedrag dat wijst op een milde of gedeeltelijke angst. Het gedrag vertraagt de uitvoering van de procedure niet.

Huilen, janken, zuchten, kreunen

Negatieve geluiden: ‘Stop’, ‘Ik wil het niet’ of ‘Wacht, ik ben niet klaar’

Categorie 2 Potentieel storend gedrag

Beschrijving

Gedragingen

Deze gedragingen duiden matige stress aan dat minder goed gereguleerd kan worden door het kind en dat

noodzakelijkerwijs de uitvoering van de procedure NIET kan verstoren, maar wel kan vertragen, verlengen of het moeilijk uitvoerbaar kan maken.

Schreeuwen, gillen en krijsen, spierspanning, kaken aanspannen, tanden knarsen, gebalde vuisten en gezichtsverkrampingen (uitdrukking)

Negatieve geluiden: ‘Stop, ik wil het niet’

(39)

Beschrijving

Gedragingen

Deze gedragingen zorgen ervoor dat het onderzoek wordt stopgezet, vertraagd of moet worden uitgevoerd met fysieke terughoudendheid. Verder is sprake van een ernstige mate van nood en protesteren, waarbij het kind niet in staat is zijn gedrag te reguleren.

Ontsnappen, vermijden, van stoel/bank opstaan, kamer verlaten, hangen aan verpleegkundige of wegduwen, weerstand bieden, verbergen, plaats waar het onderzoek moet plaatsvinden blokkeren, verstoren van medische apparaten of fysieke agressie.

Categorie 4 Actieve copingreactie zonder verbale tegenwerking

Beschrijving

Gedragingen

Bij een handeling van de verpleegkundige, houdt het kind zich bezig met een waarneembare copingreactie. Spelen met speelgoed, wijzen naar dingen, ontspanningsstrategieën.

Verbaliseren: hardop tellen, zingen, vragen stellen over het onderzoek, bijv. ‘Wat doe je?’, ‘Het zal snel voorbij zijn’, ‘Het deed geen pijn’

(40)

Tabel 3.

Aanvullingen observatielijst op basis van interviews en pilotobservaties

Bron Aanvullingen

Interviews Meekijken/verkennen Eigen lichaam onderzoeken Emotiewoord: negatief Emotiewoord: positief Krabben Verbaal: weigeren/verzet Verbaal: afleiden Verbaal: liegen Wegkijken Duimen

Handen in schoot leggen Timide Afwachtende houding Na-apen Geen contact Meegaand Ongeremd Slapen

Weinig medewerking anogenitaal onderzoek Vragen stellen: emotioneel getint

Kleding uittrekken: makkelijk Kleding uittrekken: moeilijk Ontspannen

Lichaam wegdraaien Verlaten onderzoekskamer Fysiek contact: affectie Plassen/winden

(41)

Pilotobservatie 1 Makkelijk antwoorden Moeilijk antwoorden Hummen

Coöperatief

Professionals observeren Eigen lichaam onderzoeken Zelf spelen

Spelen met professionals

Rustig liggen tijdens anogenitaal onderzoek Om zich heen kijken

Verdere medewerking aan anogenitaal onderzoek weigeren

Pilotobservatie 2

Pilotobservatie 3

Pilotobservatie 4

Pilotobservatie 5

Proesten

Met de benen zwaaien

Uitspraken met betrekking tot regie Liggen met handen op de buik Liggen met armen onder het hoofd Hoofd laten rusten op de onderzoeksbank

Open mond

Abrupt rechtop zitten Hangerig gedrag

Afwezige indruk Friemelen met vingers Regie: non-verbaal

Liggen: armen langs lichaam Nagels bijten

Handen plat op bovenbeen

Spontaan lichaamsdelen tonen Aanwijzen om uitleg te geven

(42)

Pilotobservatie 6

Pilotobservatie 7

Pilotobservatie 8

Pilotobservatie 9

Pilotobservatie 10

Handen voor ogen houden Friemelen aan kleding

Hoofd laten rusten op de hand

Handen plat onder de billen (zitten op de handen)

Pulken aan de lip

Ogen gesloten Kleermakerszit Met haren spelen Praten met handgebaren Kleermakerszit

Gekruiste benen

(43)

43 Bijlage 1 Observatielijst 1 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 Verbaal Lachen (geluid) Giechelen Zuchten Zingen Spraakzaamheid: veel Spraakzaamheid: weinig Abrupt niet meer praten Mompelen Snuiven Grommen Huilen (geluid) Snikken Positieve kreten Negatieve kreten Schreeuwen Tanden knarsen Kreunen Uitspraken

Emotioneel getint (pos) Emotioneel getint (neg) Vragen stellen (interesse) Spijt Enthousiasme Aanmoedigen Waardering Bezorgd Affectie

(44)

Afkeuren

Gezichtsuitdrukking Glimlach

Brede lach Oog glimlach

Abrupt verdwijnen lach Fronsen Ogen: Wijd open Glazig Klein (samengeknepen) Dichtgeknepen Oogcontact Geen oogcontact Lippen tuiten

Lippen stevig op elkaar Bijten op lip

Wenkbrauwen ophalen Pijnlijk grimas

Vermoeid

Bewegingen met tong Hoofd

Hoofd schudden Knikken

Gebogen hoofd (alle kanten) Handen/armen

Vuist ballen Duim opsteken

Slaan met hand/armen Schouders ophalen Armen strekken

(45)

Armen aanspannen Handen op gezicht Aanwijzen (interesse) Sociaal gedrag

Zich verbergen/begraven Zoekt fysiek contact

Onvoorspelbaar met anderen Gedrag van ander afkeuren Plaats onderzoek blokkeren Fysieke agressie Activiteit/beweeglijkheid Vermoeid Actief Weinig actief Spelen Ontspanningsstrategieën Benen Schoppen Trappelen Zelf aanraken In eigen hand bijten Trekken aan oogleden Gewelddadig naar zichzelf Lichaamshouding

Gespannen In elkaar gezakt Weerstand bieden

(46)

Bijlage 2

INTERVIEW PROFESSIONALS LETSELONDERZOEK Geslacht: man / vrouw

Leeftijd:

Functie: Forensisch arts pediatrie / forensisch verpleegkundige

Aantal jaren in dienst:

1. Kunt u ook vertellen wie u bent en welke functie u heeft binnen de FPKM?

2. Kunt u een korte beschrijving geven van het letselonderzoek (lichamelijk onderzoek)

(inleidende vraag / niet transcriberen)?

3. Doen kinderen tijdens het letselonderzoek verbale uitingen die volgens u gerelateerd

zijn aan emotionele expressie?

4. Vertonen kinderen non-verbale uitingen tijdens het letselonderzoek die volgens u gerelateerd zijn aan emotionele expressie?

5. Zijn er andere specifieke gedragingen of handelingen die kinderen doen tijdens het letselonderzoek die volgens u kunnen duiden op een uiting van emotie?

Voorbeelden van basisvragen (doorvragen): Kun je eens beschrijven hoe…..?

Kun je wat vertellen over….? Kun je beschrijven wat ….? Wat versta je onder……?

Laten we het nu eens hebben over…..? Waarom op die manier?

Waarom denkt u dat? Hoe wordt het geuit? Hoe gaan ze ermee om?

Zou …. een rol kunnen spelen? Gebeurt dit ook….?

Hoe komt dat….?

Op welke manier uiten ze dat? Kunt u dat uitleggen?

Welke…. Wanneer… Wie…. Hoe…

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien in ons onderzoek bij bijna de helft van alle aangemelde ambulante psychiatrische patiënten een nog niet eerder ontdekte, klinisch relevante somatische afwijking

Deze stelling is met de overwegingen van het Hof niet toerei- kend gemotiveerd verworpen, aangezien met die overwegingen niet is weerlegd dat zulke observaties hebben

Information Processing Model, 1968 Elaboration Likelihood Model, 1986 Theory of Reasoned Action, 1975 Theory of Planned Behavior, 1985 Reasoned Action Approach, 2009 Technology

Het zuinige model kan ook worden toegepast bij leerlingen waarvan geen scores uit groep 6 en 7 bekend zijn, zonder dat deze moeten worden geschat op basis van de toetsen die

This research has explored four different categories of characteristics of the knowledge transfer process between start-ups and their international partners, namely

“First- and second-level digital divides in Cuba: Differences in Internet motivation, access, skills and usage” van Alexander van Deursen and Lila Solis Andrade is in licentie

The results indicated that the four species are avoiders, with modifications of the trichomes, secretions, crystals, secondary growth, Kranz mesophyll, water storage cells,

De meeste ouders denken, dat er wel een aantal ouders geïnteresseerd zullen zijn. De ouders die snappen wat het doel is van de applicatie, zullen het wel gaan spelen. Een ouder