• No results found

“Globalisering, wat doe je met mijn baan?” : een onderzoek naar de invloed van kennis in leerling-perceptie ten aanzien van globalisering onder de afstuderende jaarlagen van een school in Hoorn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Globalisering, wat doe je met mijn baan?” : een onderzoek naar de invloed van kennis in leerling-perceptie ten aanzien van globalisering onder de afstuderende jaarlagen van een school in Hoorn"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

“Globalisering, wat doe je met mijn baan?”

Een onderzoek naar de invloed van kennis in leerling-perceptie ten

aanzien van globalisering onder de afstuderende jaarlagen van een

school in Hoorn.

Master Scriptie Human Geography Track: Economisch

Matthijs Bond – 11996951

Supervisor en eerste lezer: Niels Beerepoot Tweede lezer: Virginie Mamadouh

Graduate School of Social Sciences Universiteit van Amsterdam

(2)

2

Samenvatting

Dit onderzoek focust zich op de perceptie van leerlingen ten aanzien van economische en sociaal-technologische globalisering middels een casestudy onder de afstuderende jaarlagen van het Copernicus SG in Hoorn. Met behulp van de kwalitatieve affective image methodiek is getracht een beeld te schetsen van de eerste gedachten van leerlingen aan globalisering, gescheiden per

opleidingsniveau. De resultaten laten zien dat MAVO leerlingen globalisering voornamelijk associëren met de economische dimensie van globalisering of het verkleinen van de wereld. Havisten relateren het begrip voornamelijk aan verbondenheid, de economische- en culturele dimensie van

globalisering. VWO leerlingen schetsen het meest diverse beeld door zowel de economische, technologische, culturele als politieke dimensie veelvuldig te benoemen. Middels een enquête is geconcludeerd dat op zowel mondiaal-, nationaal als persoonlijk schaalniveau leerlingen een licht positieve perceptie ten aanzien van globalisering hebben. Naarmate het schaalniveau wordt vergroot, wordt de perceptie ook iets positiever. Tot slot is de invloed van kennis – in verschillende individuele factoren – op de perceptie ten aanzien van globalisering onderzocht. Hieruit is

geconcludeerd dat het wel of niet volgen van het vak aardrijkskunde als examenvak niet significant van invloed blijkt op de perceptie. Leerlingen met een hoger opleidingsniveau hebben daarentegen wel een significant positievere perceptie ten aanzien van globalisering.

(3)

3

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 2 Inhoudsopgave ... 3 1. Introductie ... 5 2. Theorie... 8

2.1 Dimensies en schaalniveaus van Globalisering ... 8

2.2 Gevolgen van globalisering op globale schaal ... 10

2.3 Gevolgen van globalisering op nationale schaal ... 12

2.4 Individuele factoren van invloed op persoonlijk schaalniveau ... 15

2.5 Theorie samenvattend ... 16

3. Methodologie ... 18

3.1 Onderzoekvragen en deelvragen ... 18

3.2 Keuze van de onderzoeksmethode ... 18

3.3 Operationalisering: Validiteit en betrouwbaarheid ... 19

3.4 Afhankelijke variabelen ... 22 3.5 Onafhankelijke variabelen ... 23 3.6 Onderzoeklocatie ... 24 3.7 Respondentengroep ... 25 3.8 Conceptueel schema ... 26 3.9 Ethiek ... 27 4. Het Curriculum ... 29

4.1 Globalisering binnen het schoolcurriculum ... 29

4.2 Globalisering binnen het MAVO onderwijs ... 29

4.3 Globalisering binnen het HAVO onderwijs ... 30

4.4 Globalisering binnen het VWO onderwijs ... 33

4.5 Globalisering in MAVO, HAVO en VWO onderwijs: de vergelijking ... 36

5. Percepties en associaties ten aanzien van Globalisering ... 39

5.1 Affective image ... 39

5.2 Beschrijvende statistiek ... 41

5.3 Analyserende statistiek ... 49

5.4 Resultaten samenvattend ... 53

(4)

4

6.1 Leerling perceptie ten aanzien van globalisering ... 55

6.2 De rol van individuele factoren ... 57

6.3 Beperkingen en aanbevelingen ... 59

6.4 Curriculum.nu ... 61

7. Bibliografie... 62

8.1 Bijlage 1: Leerling-enquête ... 67

8.2 Bijlage 2: Tabellen Affective Image ... 71

(5)

5

1. Introductie

In zijn toespraak tijdens het Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) congres waarschuwde voormalig minister Asscher over de grote veranderingen die robotisering op onze arbeidsmarkt zal gaan toe brengen (Asscher, 2014). De minister benadrukt nadrukkelijk de cruciale rol die het

onderwijs zal gaan spelen om deze veranderingen op te vangen. Ook schreef de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het volgende:

De wereld verandert, de economie verandert, en onze samenleving verandert mee. Als we de effecten van ons onderwijs zo krachtig willen houden, dan zal dat wat we onze kinderen leren, moeten meebewegen met de tijd. Ik zie er naar uit om met uw Kamer, en iedereen die het onderwijs een warm hart toedraagt, in gesprek te gaan over een relevant en

toekomstgericht curriculum. Zodat de kinderen die vandaag hun eerste letters op school leren, straks zo goed mogelijk op hun toekomst zijn voorbereid. (Dekker, 2014)

Een belangrijk speerpunt van het onderwijs is klaarblijkelijk de voorbereiding op de levensfase die volgt na het onderwijs. Echter, wanneer kan er gesproken worden van een succesvolle

voorbereiding? Tijdens de HBO docentenopleiding aardrijkskunde wordt toekomstige docenten geleerd dat het aardrijkskunde curriculum onlosmakelijk verbonden is met de wetenschappelijke geografie. Mede hierdoor wordt Schoolaardrijkskunde ingevuld met actuele thema’s zoals:

“ontwikkelingen in de samenleving, bijvoorbeeld de toenemende globalisering en de veranderingen op het gebied van milieubeleid, maar ook technologische veranderingen zoals digitalisering en internetgebruik” (van den Berg et al., 2009).

Ontwikkelingen als technologische veranderingen, de toenemende digitalisering en internetgebruik vallen volgens onderzoek van Merino en Vargas (2013) onder de definitie van globalisering. Critici als Baker (2003) stellen – als onderdeel van het proces globalisering - dat door een toename van vrijhandel de kans op werkgelegenheid wordt verkleind en de sociale ongelijkheid wordt vergroot. Schulze en Ursprung (1999) beschrijven meer genuanceerd dat toenemende economische integratie een goed middel is om toenemende welvaart te genereren. Daarbij moet in acht worden genomen dat globalisering economisch gezien zowel tot winnaars als verliezers leidt.

Wie profiteert en wie verliest van deze toenemende globalisering? Onderzoek naar deze vraag heeft twee prominente theorieën tot ontwikkeling gebracht. De eerste theorie is het Specific-factors-model, wat uitgaat van economische voordelen voor hen die werken in export-georiënteerde sectoren, in tegenstelling tot mensen werkzaam binnen de importconcurrerende sectoren (Mayda & Rodrik, 2005). De tweede theorie is de Factor-endowments-model, ook wel bekend als de Stolper-Samuelson Theorem. Deze theorie suggereert dat toenemende mobiliteit, verbeterde

productiefactoren en de daaruit volgende uitbreidende handel economische voorspoed betekent voor hen die werkgever zijn binnen deze sector. Dit, in tegenstelling tot werknemers. De sector waarin een persoon werkt en het type baan (werkgever/werknemer) blijkt mede bepalend te zijn voor het wel of niet profiteren van toenemende globalisering. Echter, percipiëren deze groepen dit ook zo?

(6)

6 Binnen de sociale wetenschappen wordt steeds vaker onderzoek gedaan naar de perceptie ten aanzien van globalisering onder bepaalde bevolkings- en/of leeftijdsgroepen (Das, 2007; Coman & Grigoriu, 2011; Kagitani & Harimaya, 2018). Perceptie is het proces waarin het individu door middel van zintuigelijke waarnemingen zin geeft aan een omgeving, of in dit geval een begrip (Robbins & Judge, 2015). Onderzoek naar dit verschijnsel wordt belangrijk geacht omdat het gedrag van mensen op percepties gebaseerd is. Gedrag gaat vaak niet uit van de objectieve werkelijkheid, maar op de werkelijkheid zoals het individu die percipieert (Robbins & Judge, 2015).

Onderzoek van Dollar (2003) concludeert dat de perceptie ten aanzien van toenemende wereldwijde economische integratie over het algemeen als positief wordt gezien, met name door inwoners van ontwikkelingslanden. Kagitani en Harimaya (2018) concluderen in hun onderzoek dat universitair afgestudeerden significant meer de positieve gevolgen van toenemende globalisering inzien. Hierbij kan gedacht worden aan een meer stabiel inkomen en eenvoudigere toegang naar een diversiteit aan goederen. Onder werkgevers en werknemers blijkt niet het type baan maar educatie als significant van invloed op de mate waarin iemand waarschijnlijk voor – of tegen vrijhandel is (Hainmueller & Hiscox, 2006).

Werknemer of werkgever, educatie en daarmee kennis blijkt van invloed te zijn op de perceptie ten aanzien van de gevolgen van globalisering. De rol van kennis over het proces zelf en de gevolgen hiervan is echter nog onduidelijk. Binnen het vak aardrijkskunde in het voortgezet onderwijs wordt kennis over het concept globalisering leerlingen uitgebreid aangereikt. Al in de tweede klas

HAVO/VWO wordt dit begrip omschreven als het proces waarbij gebieden over de gehele wereld op verschillende terreinen steeds meer met elkaar verbonden zijn (van den Berg et al., 2013b).

Gedurende de schoolcarrière, afhankelijk van niveau, krijgen leerlingen te maken met verschillende dimensies van globalisering. Binnen de kaders van dit concept kan vanuit het curriculum binnen het onderbouw, School- en Centraal- examen gesteld worden dat onder alle niveaus de economische- en sociaal-technologische dimensies van globalisering de meest besproken zijn.

Het feit dat kennis een rol speelt in de vorming van perceptie ten aanzien van globalisering en

leerlingen binnen het VO kennis aangereikt krijgen over dit proces, maakt deze doelgroep interessant om de rol van kennis te onderzoeken. Wanneer er onderzoek gedaan wordt naar percepties ten aanzien van globalisering is het gezien de complexiteit van dit fenomeen belangrijk dat er

onderscheid gemaakt wordt in schaalniveau (Merino & Vargas, 2013). Mogelijk hebben leerlingen een andere perceptie ten aanzien van globalisering wanneer het schaalniveau aangepast wordt. Middels dit onderzoek wordt getracht een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke discussie over de perceptie ten aanzien van globalisering en de rol die kennis speelt in de vorming van deze perceptie(Rodr ik, 2005). Verschillende individuele factoren die mogelijk van invloed zijn op de perceptie van het concept globalisering zijn veelvuldig onderzocht en significant gebleken (Rodrik, 2005; Merino & Vargas, 2013; Das, 2007; Kagitani & Harimaya, 2018). Uit een aantal van deze onderzoeken blijkt opleidingsniveau van invloed op deze perceptie. Hainmueller & Hiscox (2006) onderstrepen het verband tussen opleidingsniveau en perceptie ten aanzien van globalisering. Zij voegen hieraan nadrukkelijk toe dat deze perceptie los staat van het feit of een individu enig inzicht heeft in de economische gevolgen van vrijhandel op een economie. Dit laatste is simpelweg niet onderzocht binnen de respondentengroep, maar wordt daarentegen niet uitgesloten. Leerlingen binnen het VO krijgen per leerjaar en niveau verschillende inhoudelijke kennis over globalisering (en

(7)

7 de gevolgen hiervan) aangereikt. Dit maakt deze doelgroep uitermate geschikt om de rol van kennis over het onderwerp in de vorming van de perceptie te onderzoeken. Om de rol van kennis in de perceptie te onderzoeken wordt onder de groep respondenten gedifferentieerd op basis van: “Educatieniveau, Aardrijkskunde als examenvak, Volgen van het nieuws en Leeftijd.

Tot slot acht ik het als aardrijkskunde docent in het VO belangrijk om inzicht te hebben in de percepties die leerlingen hebben ten aanzien van globalisering. Zoals de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2014) beschrijft is het doel van onderwijs leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op de toekomst. Concreet betekent dit onder andere voor mij dat ik bij leerlingen een realistisch beeld weet te scheppen van de kansen en bedreigingen die globalisering meebrengt wanneer ze keuzes richting de arbeidsmarkt moeten gaan maken.

Daarnaast is op 8 maart 2018 de herziening van het curriculum van zowel primair als voortgezet onderwijs via curriculum.nu (2018) afgetrapt. Zo’n 150 leraren en schoolleiders zijn - in

samenwerking met externe stakeholders - bezig geweest met de herziening van de landelijke kerndoelen en eindtermen. Op 7 mei 2019 zijn hieruit de laatste negen conceptvoorstellen gepubliceerd die nog tot 11 augustus 2019 van feedback voorzien kunnen worden. ‘Wat moeten onze leerlingen kennen en kunnen?’ is de centrale vraag die bij de hervorming van kracht is. Elk conceptvoorstel bestaat uit tien bouwstenen die de speerpunten. Twee van de negen voorstellen ‘Mens & maatschappij – bouwsteen 8’ (curriculum.nu, 2019a) en ‘Burgerschap – bouwsteen 9’ (curriculum.nu, 2019b) beslaan het concept Globalisering. Duidelijk mag zijn dat het concept globalisering een belangrijke plaats inneemt binnen het mogelijk vernieuwde curriculum. Met dit onderzoek wordt getracht inzicht te krijgen in de perceptie van leerlingen ten aanzien van

globalisering. Resultaten van dit onderzoek leiden mogelijk tot inzichten die kunnen bijdragen aan nuttige feedback op de conceptvoorstellen met betrekking tot globalisering.

Het volgende hoofdstuk in dit onderzoek bevat een uitwerking van de literatuur omtrent de gevolgen van globalisering en mogelijke factoren die de perceptie van dit concept beïnvloeden. Daarna

worden de hoofd- en deelvragen met bijbehorende methodologie gepresenteerd. Vervolgens worden de resultaten van het aardrijkskunde VO curriculum en de andere onderzoeksmethoden uitgewerkt. Tot slot wordt het onderzoek afgesloten met een conclusie- en discussie hoofdstuk.

(8)

8

2. Theorie

In dit hoofdstuk vindt allereerst een afbakening van het begrip globalisering en de verschillende schaalniveaus plaats. Vervolgens wordt een theoretische analyse van de economische gevolgen van deze globalisering op globale en nationale schaal beschreven. Aansluitend wordt op basis van wetenschappelijke literatuur een beschrijving gepresenteerd van mogelijke factoren die op individueel schaalniveau van invloed kunnen zijn op de vorming van perceptie ten aanzien van globalisering. Het theoretisch kader wordt afgesloten met een samenvattend overzicht van de verschillende schaalniveaus en onafhankelijke variabelen die vanuit de literatuur gevonden zijn.

2.1 Dimensies en schaalniveaus van Globalisering

Globalisering wordt gedefinieerd als het proces dat verwijst naar een grotere onafhankelijkheid en wederzijds bewustzijn tussen economische- sociale- en politieke eenheden (Merino & Vargas, 2013). Invloed van dit proces op de mate van economische ontwikkeling van landen blijkt een interessant gebied in de sociale wetenschap (Baker, 2003; Levine; 2002). Binnen deze studies wordt vaak een specifiek aspect van globalisering als empirische variabele gebruikt (Kraay, 2001; Levine; 2002). Dreher (2006) onderzoekt als een van de eerste de relaties tussen verschillende dimensies van globalisering en mate van economische ontwikkeling. Hij verdeelt globalisering onder in drie dimensies:

- Economische globalisering: Deze dimensie kenmerkt zich door de toename van internationale stromingen van goederen, kapitaal, diensten en zowel informatie als veranderingen over percepties ten aanzien van de beste werking van de markt.

- Politieke globalisering: Deze dimensie kenmerkt zich door een diffusie van de omvang van bestuurlijk beleid.

- Sociale- globalisering: Deze dimensie kenmerkt zich door de verspreiding van ideeën, informatie, images en mensen (Dreher, 2006).

In het onderzoek gedaan door Merino en Vargas (2013) naar percepties ten aanzien van globalisering wordt een andere indeling van dimensies van globalisering gehanteerd. Zij delen globalisering onder in drie dimensies:

- Economische globalisering: Deze dimensie kenmerkt zich door een toename in internationale geldstromingen en afname van tarief barrières zoals importheffingen. Voorbeelden van empirische indicatoren hiervoor zijn: Percentage dat handel bedraagt van het BNP, percentage dat buitenlandse investeringen bedraagt van het BNP.

- Sociaal-technologische globalisering: Deze dimensie kenmerkt zich door toenemende onderlinge wereldwijde verbondenheid door onder andere meer persoonlijk contact (bijvoorbeeld telefoonverkeer, internationaal toerisme en overdrachten) als toename in informatiestromen (door bijvoorbeeld het internet).

- Culturele globalisering: Deze dimensie kenmerkt zich door de mate van geloof in westerse middelen die leiden tot economische vooruitgang en de verspreiding van het westerse

(9)

9 rationalisme en universalisme. Een empirische indicator hiervoor is bijvoorbeeld het

percentage afgestudeerde vrouwen van een samenleving (Merino & Vargas, 2013). Aan de hand van de twee bovenstaande indelingen van dimensies van globalisering is een eigen indeling en daarmee definiëring van globalisering ontwikkeld: Economische globalisering en sociaal-technologische globalisering. Voor de definities van deze dimensies zijn de definiëring van Dreher (2006) gekozen, met toevoegingen uit de beschrijving gedaan door Merino en Vargas (2013). Wanneer er verder in dit onderzoek over globalisering gesproken wordt, dan wordt gesproken over de volgende twee dimensies:

- Economische globalisering: Deze dimensie kenmerkt zich door de toename van

internationale stromingen over van goederen, kapitaal, diensten als informatie ten gevolge van vrijhandel en de afname van barrières als importheffingen.

- Sociaal-technologische globalisering: Deze dimensie kenmerkt zich door de toename van verspreiding van ideeën, informatie, imago’s en mensen. Centraal hierin staat de toename van persoonlijk contact door (bijvoorbeeld toename in telefoonverkeer, internationaal toerisme en overdrachten) als toename in informatiestromen (door bijvoorbeeld het internet).

Gezien de complexiteit van het fenomeen globalisering is het belangrijk dat onderscheid gemaakt wordt tussen de macro- en micro perceptie (Merino & Vargas, 2013). Dit is van belang omdat globalisering niet alle regionen, landen, organisaties en individuen op dezelfde manier beïnvloed worden door dit proces. Om deze micro- tot macroperceptie goed te kunnen onderzoeken stellen Merino en Vargas (2013) dat een combinatie van data op zowel individueel- als nationaal

schaalniveau noodzakelijk is. Echter, binnen de leerstof aangeboden in de bovenbouw van het VO worden voornamelijk ook de polariserende gevolgen van globalisering op regionale en wereldwijde schaal behandeld (Examenblad, 2017b; 2018). Dit maakt het daarom interessant om naast het individuele- en nationale schaalniveau, het globale schaalniveau ook te onderzoeken.

De volgende secties in dit hoofdstuk gaan over de verschillende (economische) gevolgen van globalisering. De uitwerking hiervan is belangrijk omdat aan de hand van deze hoofdstukken

indicatoren kunnen worden opgesteld die de perceptie ten aanzien van de gevolgen van globalisering kunnen onderzoeken.

(10)

10

2.2 Gevolgen van globalisering op globale schaal

Het proces van globalisering is rond de jaren ’90 in een stroomversnelling gekomen. Een van de grootste gevolgen hiervan is dat de concurrentie van veel arbeiders enorm werd vergroot doordat veel bedrijven hun arbeidsintensieve werk verplaatsten naar gebieden met lagere lonen (Freeman, 2008). Dit heeft voor transities gezorgd binnen de beroepssectoren van zowel centrum als perifere landen. Voorbeelden als de BRICS-landen en de Aziatische tijgers hebben mede hierdoor de

afgelopen decennia flinke groei in BNP/hoofd gemaakt (Knox & Marston, 2007). Desondanks wordt binnen de wetenschap stevige discussie gevoerd over de positieve en negatieve gevolgen van globalisering in voornamelijk (semi-) perifere landen (Krishna & Nederveen Pieterse, 2008). Zo zouden de rechten van fabrieksarbeiders vaak verwaarloosbaar zijn en de werkplaatsen veelal onveilig (Rossi, 2015). Ook zijn er gebieden die de voordelen van globalisering nadrukkelijk proberen te benutten door aangewezen te worden als Special Economic Zone. Echter blijken deze gebieden ook regio’s te zijn waar het strijden voor de rechten van werknemers uitermate lastig gemaakt wordt (Arnold, 2012).

Een andere ontwikkeling behorend tot (economische) globalisering is het proces van offshoring. Naast de traditionele verplaatsing van arbeidsintensief is er sinds 1995 steeds meer diversiteit terug te zien in offshoring van beroepen (Manning, Massini & Lewin, 2008). Volgens hen vindt offshoring van functies binnen de IT, Product ontwikkeling, administratie en de Help Desk binnen Europese- of Amerikaanse bedrijven relatief gezien steeds vaker plaats.

Meer recent is daarnaast de opkomst van freelancers die zich profileren op online arbeidsmarkten (Beerepoot & Lambregts, 2015). Alhoewel deze type platforms, zoals oDesk, zich voornamelijk focussen op digitaal overdraagbare diensten, zorgen deze platforms in sectoren zoals administratieve werkzaamheden en web ontwikkeling voor extra concurrentie. Baldwin (2007) classificeert dit soort ‘offshorable’ banen als werkzaamheden die gekenmerkt worden door: Hoge IT intensiteit, omgaand met gegevens die via IT te versturen zijn, codificerende taken en beroepen waarbij nauwelijks face-to-face contact nodig is.

Naast de ontwikkeling van de communicatiemiddelen werd al in de jaren ’50 en ’60 de toenemende automatisering als een opkomend probleem gezien voor de werkgelegenheid (Autor, 2015).

Automatisering kan worden gedefinieerd als: ‘Het vervangen van taken die nu door mensen worden uitgevoerd door machines, computers en robots’ (Deloitte, 2014). Gezien het feit dat automatisering al zo veel banen van ons doet verdwijnen, zijn we wel in staat om genoeg nieuwe banen te creëren? Brynjolfsson & McAfee (2014) stellen dat het in de huidige tijd als werknemer ontzettend belangrijk is om competent te zijn in zeer specifieke vaardigheden. Mensen die competent zijn in verschillende veel voorkomende vaardigheden lijken steeds minder relevant te worden doordat robots en

computers juist dit soort vaardigheden op een snel tempo lijken overnemen.

Ander onderzoek toont aan dat technologische ontwikkelingen zorgen voor polarisatie binnen de arbeidsmarkt (Michaels, Natraj, van Reenen, 2012). Beroepen waarbinnen technologische

vernieuwing plaatsvindt zijn met elkaar vergeleken door te kijken naar de ontwikkeling in vraag naar type werknemers. Hieruit blijken beroepen behorend tot de middenklasse het zwaarst getroffen te worden door toenemende technologische veranderingen. Mensen uit klasse worden vervangen, terwijl de beroepen met lagere lonen (zoals schoonmaken en tuinieren) beroepen zijn waarin het

(11)

11 bestaande beroep slechts wordt aangevuld met nieuwe technologie. De vraag naar hoger

opgeleiden lijkt tot slot zelfs meer te groeien (Michaels, Natraj, van Reenen, 2012).

Onderzoek van Autor (2010) onderstreept deze ontwikkeling binnen de V.S. In 1979 besloeg 57,3% van de bevolking nog de vier middenklasse beroepen: in verkoop, kantoor- en administratief personeel, productiemedewerkers en exploitanten, in 2009 was dit nog 45,7%. Met het oog op de toekomst lijkt Autor (2015) dit beeld wat te nuanceren. Voornamelijk de banen behorend tot de middenklasse die gedeeltelijk bestaan uit routine vaardigheden en deels uit niet-routine

vaardigheden zullen minder gevaar van mogelijke automatisering te ondervinden doordat het scheiden van beide onderdelen van de baan lastig blijkt. In dat geval houdt het persoonlijke contact, de flexibiliteit en het aanpassingsvermogen van de mens nog altijd voorsprong op de technologie. Analyses van Frey & Osborne (2013) sluiten hier ook bij aan. Zij hebben onderzoek verricht naar de waarschijnlijkheid van automatisering van de verschillende beroepssectoren binnen de Verenigde Staten (Figuur 1). In het rechter segment ‘High’ vinden we de banen terug met de hoogste

waarschijnlijkheid van automatisering: ‘Office & Administrative Support, Sales & Related, Service, Production en Management, Business en Financial’. Banen met een hoge waarschijnlijkheid van automatisering kunnen mogelijk al binnen tien tot twintig jaar volledig geautomatiseerd worden.

Figuur 1: De waarschijnlijkheid van werkgelegenheid in sectoren dat wordt beïnvloed door

(12)

12

2.3 Gevolgen van globalisering op nationale schaal

Uit onderzoek is gebleken dat ‘nabijheid’ van invloed kan zijn op de vorming van perceptie

(Signorino, 2012). Alhoewel globalisering niet geheel onder de discipline van risicoperceptie valt, zou een zelfde invloed op de perceptie van de gevolgen van globalisering op Nederland(ers) andere uitkomsten kunnen genereren dan globalisering in ander gebieden ter wereld. De onderzoeken beschreven in de vorige sectie zijn niet specifiek in Nederlandse context uitgevoerd. In hoeverre zijn deze ontwikkelingen terug te zien op nationaal Nederlands schaalniveau?

Ontwikkelingen van aantal banen per sector op de Nederlandse arbeidsmarkt tussen 2008-2017 valt te zien in Figuur 2. In deze periode is voornamelijk het aantal werknemers werkend vanuit

uitzendbureaus flink is gestegen. Het rapport van het Centraal Bureau van Statistiek (CBS) wijst deze ontwikkeling toe aan de economische conjunctuur (2018). Ten gevolgen van de crisis resulteert de arbeidsmarkt in fluctuerende ontwikkelingen zoals een krimp van ruim 100.000 banen tussen 2008 en 2010 en vervolgens een groei van 800.000 banen tot 2017.

Voor dit onderzoek zijn de sectoren die een negatieve ontwikkeling doorlopen interessant. Van meest negatieve- tot minst negatieve ontwikkeling vinden we de Bouwnijverheid, Industrie,

Financiële dienstverlening, Vervoer en opslag, Verhuur/handel onroerend goed en openbaar bestuur terug (CBS, 2018). Alhoewel het lijkt dat een aantal van deze sectoren een hoge intensiteit van routinevaardig werk bezitten, wijst een ander rapport van het CBS (Polder, 2017) uit dat in de periode van 2001-2015 geen aanwijzingen zijn te vinden voor negatieve gevolgen van het toenemende gebruik van ICT.

Figuur 2: Verandering in het aantal banen van werkzame personen tussen 2008-2017 (CBS, 2018). Een rapportage van het Sociaal Cultureel Planbureau (Echtelt & Voogd-Hamelink, 2017) schrijft de toename van banen bij uitzendbureaus toe aan de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Hiermee wordt gedoeld op een samenleving met minder vaste- en meer tijdelijke contracten. In Figuur 3 valt te zien dat in de periode van 1995-2015 het aandeel werkgevers dat gebruikmaakt van tijdelijke contracten bijna is verdubbeld. De gemiddelde toename van 30% in 1995 tot naar 57% van de werkgevers in 2015 is echter niet van toepassing op elke sector. Binnen de sectoren zorg en welzijn, overheid en onderwijs is de toename in tijdelijke contracten het minst bevonden. Binnen deze

(13)

13 sectoren was het gebruik van tijdelijke contracten in 1995 ook al relatief laag. Bij sectoren als de handel en horeca is het aandeel tijdelijke contracten het meest toegenomen. Tot slot zijn voornamelijk kleine bedrijven vaker overgestapt op meer tijdelijke contracten.

Figuur 3: Organisaties met tijdelijke contracten (Sociaal Cultureel Planbureau, 2017).

De methodologie gebruikt door Frey & Osborne werd interessant geacht door het onderzoeksteam van het bedrijf Deloitte (2014). Met behulp van deze methodologie hebben zij projectie gemaakt op de Nederlandse arbeidsmarkt. Interessant aan deze publicatie is dat zij een combinatie hebben gecreëerd waarin de absolute omvang van de beroepssectoren én de waarschijnlijkheid van automatisering in een oogopslag te zien valt (Figuur 4). De grotere sectoren met een hoge

waarschijnlijkheid van automatisering blijken hieruit: Boekhoudkundig medewerkers, Administratief medewerkers, bestuurders van voertuigen, metaalarbeiders en machinemonteurs en verkopers.

(14)

14 Figuur 4: Een projectie gedaan door Deloitte (2014) naar de waarschijnlijkheid van automatisering van beroepen op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Verbetering in transporttechnologie en het open stellen van grenzen tussen landen en gebieden resulteert in grotere stromingen van arbeidsmigratie. Zo ook na 2004 vanuit nieuw toegetreden Oost-Europese landen (Polen, Hongarije, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen en Slovenië) richting Nederland (Krieg & van Rooijen, 2018). De 98.000 arbeidersmigranten in 2007 zijn geleidelijk

gegroeid tot 237.000 in 2012. Het overgrote gedeelte hiervan is afkomstig uit Polen. Door middel van een discoursanalyse heeft master studente Woloszyn (2017) onderzoek gedaan naar het beeld van Polen, geschept door de media. ‘Concurrentie’ of ‘concurrenten’ zijn termen die in haar analyse steeds terugkeren. Ook Pijpers (2006) beschrijft in haar theoretische analyse dat onder specifieke economische omstandigheden de autochtone bevolking Oost-Europese arbeidersmigranten kunnen ervaren als mogelijke orderverstoorders en potentiele banenpikkers. Concreter onderzoek naar de perceptie van Nederlandse bevolking ten aanzien van Oost-Europese arbeiders migranten is nog niet gedaan.

Nederland dankt als distributieland grotendeels haar economische voortgang aan het goed inspelen op het proces van globalisering. Handel wordt daardoor ook wel de motor van de Nederlandse economie genoemd (Mares & Notten, 2018). In 2016 hebben de 371.000 arbeidersmigranten uit Midden – en Oost-Europese landen nagenoeg 11 miljard euro bijgedragen aan het BNP van

Nederland (Heyma, Bisschop & Bisenbeek, 2018). De banen die zij vervulden zorgden nauwelijks voor verdringing op de arbeidsmarkt en waren daardoor nagenoeg additioneel. Deze banen zouden zonder aanvulling van deze arbeidersmigranten onbezet blijven. De toestroom van nieuwe groepen met arbeiders is echter wel van invloed op de hoogte van lonen op korte termijn (van den Berge, 2018). In dit rapport van het CPB wordt de invloed grootschalige stroming van Midden- en Oost-Europese arbeidersmigranten als voorbeeld aangedragen. Veel van deze arbeiders vonden een baan

(15)

15 als tuinman of in de landbouw. Door het vergrotende aanbod aan personeel werden de lonen in deze sectoren op korte termijn lager.

Tot slot kunnen twee uitersten met elkaar worden vergeleken: een toestroom van een nieuwe groep is beter óf slechter in alle vaardigheden in vergelijking met de reeds werkenden (van den Berge, 2018). In het geval dat deze groep mindere vaardigheden bezit, zal de onderkant van de

arbeidsmarkt meer onder druk komen te staan wat resulteert in dalende lonen. Ook zal hier de werkloosheid toenemen. Is de nieuwe toestroom meer vaardig dan de huidig werkenden, dan komen deze nieuwe arbeiders terecht in de bovenkant van de arbeidsmarkt. Het gevolg hiervan is dat er meer aanbod in kundig personeel is waardoor een loondaling plaatsvindt voor zowel werknemers met een laag- als hoog inkomen.

2.4 Individuele factoren van invloed op persoonlijk schaalniveau

Binnen wetenschappelijk onderzoek naar de vorming van perceptie is de invloed van

sociaaleconomische, institutionele en culturele variabelen veel onderzocht (Leiserowitz, 2006; Signorino, 2012). Uit resultaten van de studie van Signorino (2012) blijkt gender,

beroepsomstandigheden (vast/tijdelijk contract, werk zoekend etc.), opleiding en economische situatie allen van invloed te zijn op vorming van perceptie. Ook zijn andere persoonskenmerken onderzocht en significant gebleken zoals politieke voorkeur en ras. Interessant uit het onderzoek van Leiserowitz (2006) blijkt dat de mate waarin men het nieuws kijkt en volgt ook significant van invloed blijkt op de vorming van perceptie. Merino en Vargas (2013) beschrijven in hun onderzoek dat het toegang hebben tot internationale tv-zenders en daarmee het volgen van het internationale nieuws leidt tot een positievere perceptie ten aanzien van globalisering.

Sociaal-demografisch individuele kenmerken blijken ook significant van invloed op de vorming van perceptie ten aanzien van globalisering (Kagitani & Harimaya, 2018). Zij constateren dat onder arbeiders een toename in leeftijd negatief van invloed blijkt op de mate waarin zij zich zeker voelen over hun banen. Ook ondervinden zij dat niet-werkende vrouwen een meer negatieve perceptie hebben wanneer het aankomt op individuele mogelijkheden op de arbeidsmarkt in vergelijking met niet-werkende mannen. Tot slot wordt geconcludeerd dat universitair geschoolden personen significant zekerder zijn over de stabiliteit van hun inkomen. Ander onderzoek wijst uit dat binnen beide groepen van de Stolper-Samuelson Theorem (werkgevers/werknemers) educatie significant van invloed is op de mate waarin iemand waarschijnlijk voor – of tegen vrijhandel is (Hainmueller & Hiscox, 2006). Zij benoemen nadrukkelijk dat dit los staat van het feit of een individu enig inzicht heeft op de economische gevolgen van vrijhandel op een economie. Dit laatste is omwille van een gebrek aan data niet onderzocht binnen de respondentengroep, maar wordt niet uitgesloten. Mayda en Rodrik (2005) ontdekte een positief significant verband tussen inkomen, sociale status, kosmopolitisme en de mate waarin mensen pro vrijhandel zijn. Anderzijds, mensen die zich meer verbonden voelen aan hun woonlocatie of een hoger gehalte van nationalisme bezitten kenmerken zich waarschijnlijk meer door een protectionistisch perspectief. Meer specifiek suggereren zij dat

(16)

16 universitair geschoolde individuen een meer positieve perceptie ten aanzien van vrijhandel hebben doordat zij meer kennis beschikken.

Meer recent is de interesse naar de perceptie ten aanzien van geografische processen onder een specifieke respondenten doelgroep: leerling of studenten (Lombardi & Sinatra, 2010). Binnen de Nederlandse grenzen wordt wat deze doelgroep betreft voornamelijk onderzoek door Bosschaart gedaan (Bosschaart, Kuiper, van der Schee, 2015; Bosschaart, Kuiper, van der Schee &

Schoonenboom, 2013). Binnen zijn onderzoeken naar perceptie lijkt kennis altijd een rol van betekenis te spelen (Benthin, 1993; Bosschaart et al., 2015; Bosschaart et al., 2013).

Een ander voorbeeld van een studie naar de perceptie van deze specifieke doelgroep is die van Lombardi en Sinatra (2010). Hun onderzoek naar de perceptie ten aanzien van klimaatverandering bestaat uit meerdere onderdelen. De eerste onderzoeksmethode onderzoekt of leerlingen

verschillen tussen weer en klimaat kunnen benoemen. Een andere onderzoeksmethode richt zich op de juiste kennis omtrent de rol van de mens in de huidige klimaatverandering. In beide onderdelen van het onderzoek blijkt de mate van kennis een interessant gegeven.

Studies van Bosschaart et al. (2013; 2015) betreffen risicoperceptie met betrekking tot

overstromingsgevaar in Nederland. Een belangrijke conclusie uit een van deze studies (2013) is dat leerlingen een lage kennis over overstromingsgevaar bezitten. Desondanks beseffen zij goed dat Nederland kampt met overstromingsgevaar, maar achten zij dit niet toepasselijk op de eigen situatie. Verklaring voor deze tegenstrijdigheid wordt gezocht in de studie van Weinstein (1989). Hieruit blijkt dat er een optimistische bias plaatsvindt wanneer risicoperceptie in persoonlijke sfeer wordt

onderzocht. Mensen achten zichzelf soms immuun tegen risico, vaak vanwege de afwezigheid van persoonlijke ervaringen. Averill (1958) benoemt dat persoonlijke ervaringen een belangrijk onderdeel vormen van perceptie. Ervaringen echter, zijn vaak individueel van aard. Desondanks zijn er veel dezelfde zaken waar verschillende mensen ervaringen over op doen. Zaken die door twee of meer mensen ervaren zijn worden public objects genoemd. Het betreft vaak algemene zaken waar veel meer mensen ervaringen over op doen.

Benoemd moet worden dat veel van de beschreven literatuur hierboven afkomstig is uit de discipline risicoperceptie. Alhoewel het proces van globalisering niet onder deze discipline valt, kunnen

mogelijke individuele kenmerken/factoren ook van invloed zijn in de vorming van perceptie ten aanzien van globalisering.

2.5 Theorie samenvattend

Gezien de breedte en complexiteit van het concept globalisering is binnen dit onderzoek gekozen voor een afbakening in twee dimensies: Economische- en sociaal-technologische globalisering. De gevolgen van beide dimensies van globalisering worden echter wel gescheiden op schaalniveau omdat percepties ten aanzien van micro- of macroniveau ook anders kunnen zijn (Merino & Vargas, 2013).

Op globaal schaalniveau is naast de traditionele verplaatsing van arbeidsintensief werk sinds 1995 steeds meer diversiteit terug te zien in offshoring van beroepen (Manning, Massini & Lewin, 2008). Offshoring van onder andere functies binnen de IT, Product ontwikkeling, administratie en de Help

(17)

17 Desk vindt binnen Europese- of Amerikaanse bedrijven relatief gezien steeds vaker plaats. Daarnaast zien verschillende wetenschappers problemen in de arbeidsmarkt ontstaan ten gevolge van de opkomst en uitbreiding van automatisering en robotisering (Michaels, Natraj, van Reenen, 2012; Autor, 2015). Brynjolfsson en McAfee (2014) benadrukken het belang voor arbeiders om zichzelf te kunnen onderscheiden door zeer competent te zijn in specifieke skills. Ander onderzoek wijst uit dat de toename van technologische ontwikkelingen voor meer polarisatie zorgt op de arbeidsmarkt waarbij de middenklasse het zwaarst getroffen wordt (Michaels, Natraj, van Reenen, 2012). Autor (2015) nuanceert deze trend iets door aan te geven dat het de banen behorend tot de middenklasse bestaand uit routinevaardigheden zijn die voornamelijk dreigen te automatiseren. Frey en Osborne (2013) sluiten hierbij aan en beschrijven concreet dat banen in de sectoren: ‘Office & Administrative Support, Sales & Related, Service, Production en Management, Business en Financial’ een verhoogde kans op automatisering ondervinden.

Op nationaal schaalniveau is de ontwikkeling naar steeds meer flexibilisering van de arbeidsmarkt duidelijk zichtbaar (Echtelt & Voogd-Hamelink, 2017). Het aandeel bedrijven dat werkt met tijdelijke contracten ten aanzien van vaste contracten heeft zich in de periode 1995-2015 verdubbeld. Ook zijn er afnames en toenames in werknemers per sector zichtbaar. Voornamelijk in de sectoren

bouwnijverheid, industrie en financiële dienstverlening is een flinke afname terug te vinden (CBS, 2018). Alhoewel het lijkt dat een aantal van deze sectoren een hoge intensiteit te hebben van routinevaardig werk, wijst een ander rapport van het CBS (Polder, 2017) uit dat in de periode van 2001-2015 geen aanwijzingen zijn te vinden voor negatieve gevolgen van het toenemende gebruik van ICT. Het onderzoeksteam van Deloitte (2014) verwacht in Nederland de aankomende decennia voornamelijk automatisering in beroepssectoren als: Boekhoudkundig medewerkers, Administratief medewerkers, bestuurders van voertuigen, metaalarbeiders en machinemonteurs en verkopers. De handel wordt ook wel de motor van de Nederlandse economie genoemd. Als distributieland verdient het land hier veel geld aan (Mares & Notten, 2018). Het openstellen van onze grenzen voor deze producten en goederen is daardoor belangrijk. Ten aanzien van het openen van grenzen voor personen is vaker een negatieve perceptie te herleiden (Pijpers, 2006; Woloszyn, 2017). Echter blijken de banen die worden ingevuld door arbeidsmigranten in Nederland bijna uitsluitend additioneel te zijn (Heyma, Bisschop & Bisenbeek, 2018). Alhoewel er van verdringing dus geen sprake is, kunnen lonen van werknemer wel worden beïnvloed (van den Berge et al., 2018).

Op individueel schaalniveau is veel onderzoek gedaan naar mogelijke kenmerken die van invloed zijn op de vorming van percepties. Zo blijkt uit verschillend onderzoek dat gender, het hebben van een vast/tijdelijk contract, leeftijd, sociale status, inkomen, woonlocatie, gehalte van nationalisme, het toegang tot internationale tv-zenders, de mate waarin het nieuws gevolgd wordt en educatie allen significant van invloed op de vorming van perceptie. In dit onderzoek is gekozen om de rol van kennis in de vorming van perceptie te onderzoeken. Daarom wordt de invloed van de onafhankelijke

variabelen opleidingsniveau, het volgen van eindexamen vak aardrijkskunde, leeftijd, het volgen van het nieuws vanaf nu verder onderzocht.

(18)

18

3. Methodologie

3.1 Onderzoekvragen en deelvragen

Het theoretisch kader heeft geleid tot de volgende hoofdvraag van dit onderzoek:

“Wat is de perceptie van jongeren ten aanzien van de gevolgen van sociaal-technologische en economische globalisering op globaal-, nationaal- en individueel schaalniveau?

Uit de literatuur is naar voren gekomen dat verschillende variabelen mogelijk van invloed zijn op de totstandkoming van perceptie. Gezien het feit dat kennis een mogelijke variabele is, wordt allereerst geanalyseerd in welke mate leerlingen per niveau globalisering gedoceerd krijgen middels het vak aardrijkskunde. Vervolgens worden de volgende deelvragen gebruikt om de invloed van verschillende variabelen te onderzoeken:

- In hoeverre worden leerlingen binnen het vak aardrijkskunde per niveau op het VO geschoold in de gevolgen van economische- en sociaal technologische globalisering? - In hoeverre is schoolniveau van invloed op de vorming van perceptie ten aanzien van de

gevolgen van economische- en sociaal-technologische globalisering?

- Wat is de invloed van het volgen van het vak aardrijkskunde als examenvak in de perceptie van leerlingen ten aanzien van de gevolgen van economische en sociaal-technologische globalisering?

- In hoeverre zijn individuele factoren van invloed op de perceptie van leerlingen ten aanzien van de gevolgen van economische- en sociaal-technologische globalisering?

3.2 Keuze van de onderzoeksmethode

Om de perceptie van leerlingen ten aanzien van globalisering te onderzoeken is in dit onderzoek gekozen voor zowel een kwalitatieve als kwantitatieve benadering. Kwalitatief onderzoek wordt verricht middels de affective image methode (Leiserowitz, 2006), hierover later deze sectie meer. Kwantitatief onderzoek wordt verricht middels een enquête. Met deze enquête wordt niet

onderzocht waarom leerlingen een bepaalde perceptie hebben maar uitsluitend welke perceptie zij hebben en welke factoren hier mogelijk op van invloed zijn. Middels een enquête wordt getest of er significante verbanden en verschillen te vinden zijn tussen deze onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabelen. Deze onafhankelijke variabelen zijn uit het vorige hoofdstuk naar voren gekomen. Deze manier van onderzoeken wordt ook wel deductief onderzoek genoemd, waarbij getracht wordt bestaande theorie middels onderzoek aan te vullen (Bryman, 2008).

Binnen het Copernicus SG worden enquêtes onder leerlingen afgenomen onder afstuderende jaarlagen. Om praktische redenen is nagedacht om de enquête online af te nemen. Echter speelt kennis in dit onderzoek een belangrijke rol. Wanneer de enquête digitaal afgenomen zou worden, kan niet worden uitgesloten dat leerlingen informatie van het internet gebruiken om hun stellingen

(19)

19 zo juist mogelijk te beantwoorden. Om deze reden is gekozen om de enquête schriftelijk af te nemen om vervolgens de resultaten handmatig in STATA in te vullen.

De enquête start met een kort dankwoord voor het invullen. Daarnaast wordt in deze introductie aangegeven dat de waarborging van de anonimiteit als zeer belangrijk wordt geacht. Tot slot sluit de intro af met de instructie: “Lees de enquête nauwkeurig en vul deze zelfstandig in. Het gaat er om wat jij denkt dat goed is”.

Vervolgens worden een aantal onafhankelijke variabelen ingevuld. Direct hierop volgend wordt de open vraag 1 gesteld: “Wat betekent globalisering voor jou? Schrijf in steekwoorden op”. Met deze vraag wordt geprobeerd een affective image (Leiserowitz, 2006) te schetsen van het begrip globalisering onder de leerlingen door middel van woordassociatie. Deze affective image wordt per opleidingsniveau uitgewerkt. Elk steekwoord dat door leerlingen is opgeschreven wordt in een tabel ingevuld. Indien woorden veel op elkaar lijken worden deze naar eerder benoemde woorden vervormd om een te uitgebreide tabel te voorkomen. Wanneer alle steekwoorden in een tabel zijn opgenomen, wordt geprobeerd om begrippen onder te verdelen in categorieën of dimensies. Zo kan naderhand onderzocht worden welke steekwoorden en bijbehorende dimensie/categorie het meest benoemd wordt wanneer leerlingen aan het begrip globalisering denken. Om deze resultaten visuele ondersteuning te bieden wordt in dit onderzoek gebruikgemaakt van de app ‘mentimeter’. Deze website heeft een optie om antwoorden automatisch te presenteren in een woord-web. Hierbij worden de meest genoemde antwoorden het grootst en meest centraal afgebeeld. Antwoorden die minder vaak ingevoerd zijn verschijnen meer aan de randen in een kleiner lettertype. Zo kan men in één oogopslag zien waar leerlingen van het deze school per opleidingsniveau het begrip globalisering mee associëren.

Op pagina twee krijgt de enquête een korte introductie van het onderwerp globalisering om zo ook de leerlingen die geen aardrijkskunde in de bovenbouw gevolgd hebben een indruk te geven over het concept van globalisering. Wanneer de leerling de eerste bladzijde omslaat is het niet meer

toegestaan om vraag één aan te passen. Dit wordt ook vermeld in de instructie op bladzijde twee. Vervolgens worden per schaalniveau een aantal stellingen met betrekking tot globalisering

gepresenteerd. Beoordeling van deze stellingen middels Likert-schaal bestaand uit vijf mogelijkheden is hierbij een veelgebruikte mogelijkheid (Bryman, 2008). Leerlingen kunnen het ‘Helemaal oneens – Beetje mee oneens – Neutraal – Beetje mee eens – Helemaal mee eens’ met de stelling zijn. Aan de hand van deze Likert-schaal wordt onderzocht hoe leerlingen tegen bepaalde gevolgen van

globalisering aan kijken.

3.3 Operationalisering: Validiteit en betrouwbaarheid

Het abstracte en brede begrip globalisering is het belangrijkste concept binnen dit onderzoek. De definitie van globalisering als het proces dat verwijst naar een grotere onafhankelijkheid en

wederzijds bewustzijn tussen economische- sociale- en politiek eenheden wordt vaak onderverdeeld in verschillende dimensies: Politiek, economisch en cultureel (Merino & Vargas, 2013). Veel van de stof die leerlingen binnen het VO aangeleerd wordt is gerelateerd aan de economische gevolgen die het proces van globalisering te weeg brengt op verschillend schaalniveaus (van den Berg et al., 2014a;2014b; Examenblad, 2017b; 2018). Met gevolgen van globalisering wordt binnen dit

(20)

20 onderzoek de invloed van globalisering op het welvaartsniveau en de werkgelegenheid bedoeld. Om het onderzoek zo betekenisvol (van den Berg et al., 2009) mogelijk en dichtbij kennis van de

respondenten te houden is er gekozen om de perceptie ten aanzien van de gevolgen van globalisering vanuit twee dimensies te onderzoeken:

- Economische globalisering: Deze dimensie kenmerkt zich door de toename van

internationale stromingen over van goederen, kapitaal, diensten als informatie ten gevolge van vrijhandel en de afname van barrières als importheffingen.

- Sociaal-technologische globalisering: Deze dimensie kenmerkt zich door de toename van verspreiding van ideeën, informatie, imago’s en mensen. Centraal hierin staat de toename van persoonlijk contact door (bijvoorbeeld toename in telefoonverkeer, internationaal toerisme en overdrachten) als toename in informatiestromen (door bijvoorbeeld het internet).

Om de perceptie ten aanzien van dit concept empirisch te onderzoeken, moet een operationele definitie gecreëerd worden (Bryman, 2008). Uit het theoretisch kader is gebleken dat globalisering geleidt heeft tot verschillende gevolgen in verschillende gebieden voor verschillende

bevolkingsgroepen:

1. Het ontstaan en verdwijnen van beroepen door offshoring, robotisering en automatisering. Ook opleidingsniveau blijkt hierbij een rol te spelen.

2. Het vergroten van bestaande – en het ontstaan van nieuwe stromingen van arbeidsmigratie door de afname van handelsgrenzen.

3. Ontwikkelingen op het gebied van werkgelegenheid en inkomen(verschillen) door toenemende globalisering.

Deze drie gevolgen van globalisering leveren de indicatoren die de perceptie ten aanzien van dit proces zullen vaststellen. Per schaalniveau komen zullen deze stellingen omtrent deze indicatoren aan bod om zo op een zelfde manier de perceptie ten aanzien van globalisering per schaalniveau vast te stellen.

Gezien de mate van nabijheid van fenomenen of processen van invloed kan zijn op de vorming van perceptie (Weinstein, 1989; Bosschaart, 2013) en het concept globalisering dermate complex is, wordt noodzakelijk geacht de perceptie ten aanzien van de gevolgen van globalisering op verschillende schaalniveau wordt onderzocht (Merino & Vargas, 2013). Per schaalniveau worden stellingen gepresenteerd die zijn gebaseerd op de indicatoren van het concept globalisering. Bryman (2008) beschrijft deze methodologie als een multiple-indicator waarbij verschillende stellingen met betrekking tot één gebied of concept beoordeeld worden op een Likert-schaal. Gezamenlijk meten zij hoe de respondenten denken over het concept in kwestie. In de resultatenanalyse wordt onderzocht of er significante verbanden te vinden zijn tussen de onafhankelijke variabelen en de geconstrueerde afhankelijke variabele op verschillende schaalniveaus.

(21)

21 Tabel 1: Operationaliseringschema

Concept Dimensie Indicator Item

Globalisering op Globaal, Nationaal en individueel schaalniveau Economische globalisering: Deze dimensie kenmerkt zich door de toename van

internationale stromingen over van goederen, kapitaal, diensten als informatie ten gevolge van vrijhandel en de afname van barrières als importheffingen.

inkomen globalisering leidt tot een hoger inkomen.

Inkomensverschillen

Globalisering leidt grotere inkomensverschillen.

Open grenzen: Producten en diensten

Vrij transport van goederen en diensten goed is van invloed op de kansen op de

arbeidsmarkt. Sociaal-technologische

globalisering: Deze dimensie kenmerkt zich door de

toename van verspreiding van ideeën, informatie, imago’s en mensen. Centraal hierin staat de toename van persoonlijk contact door (bijvoorbeeld toename in telefoonverkeer, internationaal toerisme en overdrachten) als toename in informatiestromen (door bijvoorbeeld het internet).

Open grenzen: Mensen (Migratie)

Vrij transport van goederen en diensten goed is van invloed op de kansen op de

arbeidsmarkt. Computers en

internet

Een toename in het gebruik van computers en internet op de werkvloer is van invloed op de kansen op de arbeidsmarkt. Robots en machines Een toename in het

gebruik van

robots/machines op de werkvloer is van invloed op de kansen op de arbeidsmarkt.

- Opleiding Genoten opleiding is

bepalend voor de mate waarin een persoon profiteert van globalisering.

- Begrip Globalisering is iets

positiefs.

*Opmerking: de gekozen indicatoren worden op elk schaalniveau van het concept globalisering getoetst.

De validiteit van een enquête verwijst naar de mate waarin de stellingen ook daadwerkelijk een concept onderzoeken (Bryman, 2008). Belangrijk hierbij is dat de stellingen niet te suggestief

gepresenteerd worden om een respondent een bepaalde richting op te sturen. Om dit te voorkomen zijn stellingen zowel negatief als positief ten aanzien van het concept van globalisering

(22)

22 Een ander belangrijk aspect van de betrouwbaarheid van de enquête is de interne betrouwbaarheid. In veel onderzoek wordt de internet betrouwbaarheid voornamelijk getest met behulp van

Cronbach’s alpha (Bryman, 2008 pp. 213). Deze test onderzoekt of scores van respondenten op de ene indicator gerelateerd zijn op de scores van een andere indicator. Scores variëren tussen de 0-1 waarbij een score van 1 een perfect intern verband weergeeft. Naarmate de score afneemt wordt de interne betrouwbaarheid lager. Onderzoekers verschillen nogal in de interpretatie van de uitkomst van de Cronbach’s alfa. Zo beschrijven sommigen een score 0,60 als ‘goed’, terwijl andere een score van 0,70 als bevredigend ervaren (Bryman, 2008 pp. 213).

3.4 Afhankelijke variabelen

Er zijn verschillende afhankelijke variabelen binnen dit onderzoek doordat de perceptie ten aanzien van globalisering op verschillend schaalniveau: wereldwijd, nationaal en persoonlijk wordt

onderzocht. De drie meest belangrijke afhankelijke variabelen zijn voorbeelden van geconstrueerde variabelen, volgens Bryman (2008) ook wel multiple indicators genoemd. Dit betekent dat de variabele uit verschillende andere variabele tot stand is gekomen. Binnen het onderdeel

‘Globalisering wereldwijd’ zijn vijf stellingen geformuleerd (a t/m e) over economische gevolgen van globalisering op deze schaal. De opsomming van deze uitkomsten gedeeld door vijf geeft een overal score van de perceptie ten aanzien van globalisering op dit schaalniveau. Een score van drie geeft hierbij aan dat leerlingen neutraal tegen de gevolgen van globalisering aankijken. Naarmate de score hoger dan drie is betekent dit dat de perceptie steeds positiever wordt. Scoort een leerling lager dan drie betekent dit dat een leerling een steeds meer negatieve perceptie ten aanzien van de gevolgen van globalisering op dit schaalniveau heeft. De geconstrueerde variabele heeft de volgende

vergelijking:

(𝑤𝑒𝑟𝑒𝑙𝑑𝑎+ 𝑤𝑒𝑟𝑒𝑙𝑑𝑏+ 𝑤𝑒𝑟𝑒𝑙𝑑𝑐+ 𝑤𝑒𝑟𝑒𝑙𝑑𝑑+ 𝑤𝑒𝑟𝑒𝑙𝑑𝑒)

5 = 𝒈𝒍𝒐𝒃_𝒘𝒆𝒓𝒆𝒍𝒅_𝒕𝒐𝒕𝒂𝒂𝒍

Voor de geconstrueerde afhankelijke variabele globalisering op nationale schaal is dezelfde formule toegepast, gebaseerd op de stellingen behorend tot nationaal schaalniveau.

(𝑛𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛𝑎𝑎𝑙

𝑎

+ 𝑛𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛𝑎𝑎𝑙

𝑏

+ 𝑛𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛𝑎𝑎𝑙

𝑐

+ 𝑛𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛𝑎𝑎𝑙

𝑑

+ 𝑛𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛𝑎𝑎𝑙

𝑒

)

5

= 𝒈𝒍𝒐𝒃_𝒏𝒂𝒕𝒊𝒐𝒏𝒂𝒂𝒍_𝒕𝒐𝒕𝒂𝒂𝒍 Omwille van een dubbel gestelde stelling in de enquête mist de geconstrueerde afhankelijke

variabele op persoonlijke schaal stelling ‘d’ in de formule. Er is bewust voor gekozen om deze stelling buiten de formule te laten omdat anders één aspect van globalisering een dubbele weging in het gemiddelde zou hebben. Dit geeft de volgende vergelijking voor globalisering op persoonlijk schaalniveau:

(𝑝𝑒𝑟𝑠𝑜𝑜𝑛𝑙𝑖𝑗𝑘

𝑎

+ 𝑝𝑒𝑟𝑠𝑜𝑜𝑛𝑙𝑖𝑗𝑘

𝑏

+ 𝑝𝑒𝑟𝑠𝑜𝑜𝑛𝑙𝑖𝑗𝑘

𝑐

+ 𝑝𝑒𝑟𝑠𝑜𝑜𝑛𝑙𝑖𝑗𝑘

𝑒

+ 𝑝𝑒𝑟𝑠𝑜𝑜𝑛𝑙𝑖𝑗𝑘

𝑓

)

5

= 𝒈𝒍𝒐𝒃_𝒑𝒆𝒓𝒔𝒐𝒐𝒏𝒍𝒊𝒋𝒌_𝒕𝒐𝒕𝒂𝒂𝒍

(23)

23

3.5 Onafhankelijke variabelen

De theorie beschreven in hoofdstuk twee heeft aangetoond dat een aantal onafhankelijke variabelen mogelijk van invloed zijn op de perceptie van leerlingen ten aanzien van globalisering (Leiserowitz, 2006; Merino & Vargas, 2013; Kagitani & Harimaya, 2018). Alhoewel het vaak voorkomt dat bij kwantitatief deductief onderzoek hypotheses afgeleid worden naar aanleiding van de theorie, zijn deze bij dit onderzoek zo nu en dan lastig te formuleren. Het is bijvoorbeeld aannemelijk te stellen dat het volgen van het vak aardrijkskunde als eindexamenvak van invloed is op de vorming van perceptie. Echter, of het volgen van het vak aardrijkskunde in de bovenbouw voor een meer positieve of negatieve perceptie zorgt valt lastig te voorspellen.

Om te onderzoeken of er significante verschillen zijn tussen de gemiddelden van de verschillende categorieën van de onafhankelijke variabelen worden variantieanalyses gebruikt. Met behulp van ANOVA-test kan worden getoetst of er significante verschillen tussen de gemiddelden van

subgroepen (De Vocht, 2016).

Aardrijkskunde als examenvak

Uit eerder onderzoek is kennis van invloed gebleken op de perceptie ten aanzien van globalisering (Hainmueller & Hiscox, 2006). Of specifieke kennis over de gevolgen van globalisering van invloed is op de perceptie is door dit onderzoek niet aangetoond, maar wordt echter ook niet uitgesloten. Dit maakt de mogelijke invloed van deze variabele lastig te voorspellen. De nominale variabele wordt meegenomen in de analyse met de waarden ‘Leerling volgt geen aardrijkskunde als examenvak = 0 Leerling volgt wel aardrijkskunde als examenvak = 1’. Hieruit is de onderstaande hypothese één afgeleid:

Hypothese 1: Een leerling die het vak aardrijkskunde als examenvak volgt heeft een andere perceptie ten aanzien van de gevolgen van globalisering dan een leerling die geen aardrijkskunde als

examenvak volgt.

--- Opleidingsniveau

De mate en manier waarop globalisering in het bovenbouwcurriculum van het vak aardrijkskunde aan bod komt is per niveau verschillend. Zo wordt het proces op MAVO bovenbouw niveau

nauwelijks behandeld. Om deze reden is het mogelijk dat een leerling in het VWO zonder het volgen van het vak aardrijkskunde in de bovenbouw, toch meer kennis heeft over de gevolgen van dit proces dan een MAVO leerling die wel aardrijkskunde volgt. Ook Kagitani & Harimaya (2018) beschrijven dat universitair afgestudeerde personen meer stabiliteit percipiëren in hun baan dan lager opgeleiden. Gezien economische globalisering een aanzienlijk aandeel beslaat van de definiëring binnen dit onderzoek, is het aannemelijk te stellen dat ook onder leerlingen binnen dit onderzoek een hoger opleidingsniveau zal leiden tot een positievere perceptie ten aanzien van globalisering. In de analyse wordt de onafhankelijke variabele opleidingsniveau meegenomen als ‘MAVO leerling = 1 HAVO leerling = 2 VWO leerling = 3’.

(24)

24 Hypothese 2: Een leerling met een hoger opleidingsniveau heeft een positievere perceptie ten aanzien van de gevolgen van globalisering dan een leerling met een lager opleidingsniveau.

--- Het volgen van het nieuws

Merino en Vargas (2013) concluderen in hun onderzoek dat respondenten die toegang hebben tot internationale tv-zenders een andere perceptie hebben ten aanzien van globalisering dan zij die dit niet hebben. Buiten de schoolboeken om worden de gevolgen van globalisering uitvoerig belicht in verschillende media. Het volgen van het nieuws kan daarom een belangrijke bron van kennis zijn voor leerlingen. Onderzoek van Leiserowitz (2006) toont aan dat de mate waarin het nieuws gevolgd wordt daardoor ook van invloed op de perceptie kan zijn. Aannemend dat kennis een rol speelt in de vorming van perceptie is het mogelijk dat een leerling die regelmatig of dagelijks het nieuws volgt een andere perceptie heeft ontwikkeld als iemand een leerling die het nieuws nooit volgt. In de analyse is deze ordinale onafhankelijke variabele daarom meegenomen met de waarden ‘Volgt nooit het nieuws = 0 Volgt soms het nieuws = 1 Volgt dagelijks het nieuws = 2’.

Hypothese 3: Een leerling die soms of dagelijks het nieuws volgt heeft een andere perceptie ten aanzien van de gevolgen van globalisering dan een leerling die het nieuws nooit volgt.

--- Leeftijd

Wanneer de leeftijd van een leerling hoger wordt, kan aangenomen worden dat de algemene kennis ook toeneemt. Echter, Kagitani en Harimaya (2018) constateren dat onder arbeiders een toename in leeftijd negatief van invloed blijkt op de mate waarin zij zich zeker voelen over hun banen. Het is daarom lastig in te schatten of een leerling met een hogere leeftijd een andere perceptie heeft ten aanzien van globalisering dan jongere leerlingen. Wat dit verschil in perceptie dan zou zijn is lastig te voorspellen. De ratio variabele leeftijd is in de analyse meegenomen met als laagste waarde 15 en hoogste waarde 19.

Hypothese 4: Een leerling met een hogere leeftijd heeft een andere perceptie ten aanzien van de gevolgen van globalisering dan een leerling met een lagere leeftijd.

---

3.6 Onderzoeklocatie

De onderzoeklocatie van dit onderzoek is een middelbare school in Hoorn. De school is onderdeel van de overkoepelende organisatie waar nog meer andere middelbare scholen in de regio tot behoren. Binnen deze school kan examen gedaan worden in VMBO-GT (MAVO), HAVO en het VWO. De leerlingen van deze school zijn woonachtig in een groot gebied, variërend van dorpen uit de Regio Waterland tot West-Friesland en de stad Hoorn. De enquêtes zijn afgenomen begin April, ruim voor het Centraal Examen om leerlingen niet te vermoeien met zaken die voor hun examen niet relevant zijn.

(25)

25 Tot slot is het belangrijk dat ook de context van het onderzoek goed in acht genomen wordt wanneer de resultaten van de enquête geanalyseerd worden. Dit onderzoek kan worden beschouwd als casestudy gezien het feit dat de respondentengroep van één school afkomstig is. Resultaten generaliseren naar een grotere onderzoekpopulatie zoals jongeren in Hoorn of jongeren in Noord-Holland is daardoor niet mogelijk (Bryman, 2008). De uitkomsten van dit onderzoek zullen uitsluitend representatief zijn voor de afstuderende jaarlagen binnen deze school.

3.7 Respondentengroep

Als respondentengroep zijn de afstuderende jaarlagen binnen het VO gekozen. Dit betekent de leerlingen van VMBO-GT (MAVO) 4, HAVO 5 en VWO 6. Deze leerlingen zijn (grotendeels) vijftien tot achttien jaar oud. Er is specifiek voor deze verschillende jaarlagen gekozen omdat op deze manier het best kan worden onderzocht wat de rol van kennis is in de vorming van perceptie ten aanzien van de gevolgen van globalisering. In Tabel 2 is een overzicht met beschrijvende statistiek over de

respondentengroep gepresenteerd.

Tabel 2: Geënquêteerde leerlingen binnen de Copernicus SG per niveau.

Niveau Aantallen die examen doen in aardrijkskunde Percentage leerlingen die examen doen in aardrijkskunde

Aantal die geen examen doen in aardrijkskunde Percentage leerlingen die geen examen doen in aardrijkskunde Totaal (n) MAVO 26 33,3% 52 66,7% 78 HAVO 43 50,6% 62 49,4% 85 VWO 20 52,6% 18 47,4% 38 Totaal 89 112 201

De HAVO afdeling is met 85 leerlingen het sterkst vertegenwoordigd binnen de respondentengroep, de VWO afdeling het minst sterk met 38 leerlingen. Binnen het MAVO is het aandeel leerlingen zonder aardrijkskunde als examenvak groter dan het aandeel met aardrijkskunde als examenvak. Naarmate het opleidingsniveau stijgt neemt het aandeel leerlingen dat aardrijkskunde als

eindexamenvak heeft gekozen toe (33,3% MAVO, 50,6% HAVO, 52,6% VWO). Op enkele afwezige leerlingen na - die bijvoorbeeld ziek of een tandartsafspraak hadden deze dag – is de gehele onderzoekpopulatie geënquêteerd. Hierdoor is er geen sprake van een steekproef.

(26)

26

3.8 Conceptueel schema

In Figuur 4 hieronder is het conceptueel schema van dit onderzoek te zien. Deze schematische weergave geeft een overzicht van de ondernomen stappen, concepten, schaalniveaus, afhankelijke- en onafhankelijke variabelen binnen dit onderzoek.

(27)

27

3.9 Ethiek

Onderzoekers discussiëren al lang over de ethische voorwaarden waar goed onderzoek aan moet voldoen (Bryman, 2008). Deze discussie blijft ook interessant omdat de visies van onderzoekers ook verschillen op dit vlak. Discussiepunten die in de jaren ’60 al prominent aanwezig waren, zijn ook in de hedendaagse wetenschap vaak in de huidige tijd nog een punt ter discussie. De mate waarin ethische discussiepunten gevoelig liggen is echter wel verandert over tijd (Bryman, 2008).

Verschillende oorzaken kunnen hieraan ten grondslag liggen, maar geconcludeerd kan worden dat ethische knelpunten gevoeliger worden ervaren dan decennia geleden. Het wordt daarom als belangrijk geacht dat een onderzoeker goed nadenkt over zijn manier van handelen en zijn keuzes hierin kan beargumenteren.

Dit onderzoek heeft data verkregen middels een enquête gehouden onder de afstuderende jaarlagen van een middelbare school. Om de afname van de enquête voorspoedig te laten verlopen is twee weken voordat de enquête werd afgenomen via de mail contact gezocht met betreffende

vakdocenten van elke examenklas. Deze vakdocenten zijn collega’s van de onderzoekers waarmee de afgelopen zes jaar een goede collegiale band is opgebouwd. Via de mail wordt de docenten gevraagd om op korte termijn hun klassen te informeren over de enquête die over twee weken tijdens de les afgenomen wordt door de onderzoeker. De vakdocent informeert de klas over het doel van het onderzoek, de waarborging van anonimiteit, de persoon door wie het onderzoek uitgevoerd wordt en het instituut waarvoor het onderzoek uitgevoerd wordt. Indien er geen gegronde bezwaren worden aangetekend wordt er vanuit gegaan dat de leerling voor een collega docent de moeite wil nemen om de tien tot vijftien minuten durende enquête in te vullen. Dit wordt ook aan de leerlingen medegedeeld. Gezien het feit dat het invullen van de enquête tien tot vijftien minuten duurt en circa 200 leerlingen de enquête invullen zijn er geen beloningen gekoppeld aan het invullen van de enquête.

Net voor het afnemen is wederom aangegeven dat waarborging van de anonimiteit als belangrijk wordt beschouwd. Om deze reden wordt van de leerling verwacht dat zij uitsluitend leeftijd, geslacht en opleidingsniveau en het wel of niet volgen van het vak aardrijkskunde als examenvak als

persoonskenmerken aangeven op de voorzijde van de enquête. Bryman (2008) beschrijft dat ethische principes ingedeeld kunnen worden in vier gebieden: Beschadiging van de respondenten, een tekort aan voorinformatie aan de respondenten, een inbreuk op de privacy van respondenten en het feit of de respondenten achteraf bedrogen zijn. Uit ander onderzoek blijkt inkomen significant van invloed blijkt op de mate waarin respondenten een positievere perceptie hebben ten aanzien van globalisering (Mayda & Rodrik, 2005). Omwille van privacy gevoelige redenen is er bewust gekozen om deze onafhankelijke variabele niet mee te nemen in dit onderzoek.

Als laatst is voor het uitdelen van de enquête extra benadrukt dat het bij dit onderzoek belangrijk wordt geacht wat jij (de leerling) denkt dat juist. Het is dus geen kennistoets zoals leerlingen dit op school gewend zijn. Er zijn geen foute antwoorden mogelijk. Een dergelijke instructie geeft de leerlingen mogelijk meer de vrijheid om te antwoorden naar eigen inzicht.

De enquête is in papieren versie door de onderzoeker zelf afgenomen en vervolgens weer

meegenomen. Er is gekozen voor een papieren versie omdat bij een digitaal afgenomen enquête niet kon worden gewaarborgd dat externe hulpmiddelen werden ingezet om vragen te beantwoorden.

(28)

28 Gezien kennis een belangrijke rol speelt binnen dit onderzoek, is hier bewust voor gekozen. Deze ingevulde enquêtes zijn allemaal binnen één week digitaal ingevuld en vervolgens op een

betrouwbare locatie opgeslagen. De digitale resultaten van de enquêtes worden op de persoonlijke drive van de onderzoeker zijn werk opgeslagen. Het ICT-beheer van de school geeft aan dat dit de meest betrouwbare locatie is om dit te bewaren.

Na het afnemen van de enquête zijn de leerlingen bedankt voor hun bijdrage aan het onderzoek. Er is hen verteld dat het mogelijk is om - na goedkeuring van het onderzoek –het onderzoek persoonlijk te ontvangen indien zij dit graag willen lezen of inzien.

(29)

29

4. Het Curriculum

4.1 Globalisering binnen het schoolcurriculum

Bij aardrijkskunde worden leerlingen uitgedaagd om verder te kijken dan de eigen leefomgeving en eigen tijd waarin men leeft. Het is belangrijk dat leerlingen erkennen en herkennen dat de mens een cruciale rol speelt in vraagstukken die van wereldbelang zijn, zoals de verdeling van welvaart en klimaatverandering (van der Hoek et al., 2012). Gezien kennis mogelijk van invloed is op leerling-perceptie (Leiserowitz, 2006; Kashima et al, 2011; Merino & Vargas, 2013; Kagitani & Harimaya, 2018) zal een vergelijking gemaakt worden tussen de mate waarin globalisering aan bod komt binnen de verschillende opleidingsniveaus. Hierin wordt een vergelijking gemaakt tussen wat in de

onderbouw (van den Berg et al, 2013a, 2013b, 2014a, 2014b), het curriculum van het School Examen (SE) (Adriaens et al., 2015; Ankoné, 2015) en het curriculum van het Centraal Examen aangeboden wordt (Examenblad, 2017a, 2017b, 2018). Deze vergelijking geeft een indicatie van de verschillen in mate van kennis die de leerlingen op verschillende niveaus hebben over de gevolgen van

globalisering.

4.2 Globalisering binnen het MAVO onderwijs

Elke MAVO leerling is op deze school de eerste twee schooljaren een dakpan-leerling. Voor de meeste leerlingen betekent dit dat zij in een VMBO-HAVO (MAVO) klas zitten. Elke leerling volgt gedurende deze eerste twee schooljaren aardrijkskunde aan de hand van de methode BuiteNLand (van den Berg, 2013a). Aan het einde van schooljaar twee wordt de leerling op basis van cijfers bevorderd naar MAVO 3 of HAVO 3. In het geval van MAVO 3 kiest de leerling een profiel, wat bestaat uit een brede keuze aan vakken waar aardrijkskunde een keuze vak in is. Niet elke derdejaars MAVO leerling volgt dit jaar aardrijkskunde, degene die dat wel doen, volgen aardrijkskunde aan de hand van het curriculum gespecificeerd in het School Examen (SE) (Ankoné, 2015). Eind jaar drie kiest leerling een definitief vakkenpakket, waarin aardrijkskunde wederom een keuzevak is. Een deel van de leerlingen die in jaar drie aardrijkskunde gekozen hebben, kiezen aardrijkskunde in jaar vier als examenvak. In jaar vier wordt les gegeven middels het curriculum voor het Centraal Examen. In Tabel 3 staat beschreven hoe en in welke fase globalisering voor deze MAVO leerling gedurende hun schoolcarrière aan bod komt.

(30)

30 Tabel 3: leerstof en leerdoelen in het MAVO met betrekking tot globalisering.

MAVO Leerstof /leerdoelen

Onderbouw - Globalisering komt niet concreet aan bod.

School Examen (SE)

- In een wereld waarin afstanden alsmaar kleiner worden door ontwikkelingen als globalisering en het internet en de verknopingen tussen gebieden alsmaar groter en complexer worden, is het belangrijk dat leerlingen een basaal wereldbeeld hebben om de ontwikkelingen enigszins te kunnen duiden (Ankoné, 2015). Hierin wordt regelmatig geswitcht van het nationale- (Nederlands) naar het mondiale schaalniveau (sociaal-technologische dimensie).

- In het hoofdstuk Arm en Rijk wordt de economische dimensie van globalisering behandeld. Leerlingen moeten de positie van de VS en Nigeria op de internationale markt kunnen beschrijven. Begrippen als: handelsgewassen, export landbouw, exportsubsidies,

handelsbelemmeringen, vrijhandel, fair trade en globalisering zijn onderdeel van dit hoofdstuk.

Centraal Examen (CE)

- De syllabus centraal examen VMBO (MAVO) stelt geen concrete doelstellingen met betrekking tot het begrip globalisering. Bron: van den Berg, 2013a; Ankoné, 2015; Examenblad, 2017a.

4.3 Globalisering binnen het HAVO onderwijs

De traditionele HAVO leerling in de onderbouw van deze school bevindt zich de eerste twee leerjaren in een dakpanklas VMBO-HAVO (MAVO) of HAVO-VWO. Het overgrote gedeelte belandt hier vanuit de HAVO-VWO dakpanklas. Aan het einde van het tweede schooljaar wordt een leerling aan de hand van behaalde resultaten bevorderd naar HAVO 3. Elke leerling volgt dit leerjaar aardrijkskunde volgens de methode BuiteNLand (van den Berg, 2014b). Eind leerjaar drie wordt een E&M (economie & maatschappij), N&G (natuur & gezondheid), N&T (natuur en techniek) of C&M (cultuur en

maatschappij) profiel gekozen. Sinds 2007 is aardrijkskunde binnen de profielen E&M, N&G en C&M keuzevak (Adriaens et al., 2015). In het vierde jaar volgt de leerling aardrijkskunde volgens het curriculum van het School Examen. In jaar vijf volgt deze het curriculum van het Centraal Examen. In Tabel 4 staat beschreven hoe en in welke fase globalisering voor de deze traditionele HAVO leerling aan bod komt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Welke gevolgen heeft offshoring voor de omzet en de typen diensten van de eenheid Productieontwikkeling in de periode tot 2010 en welke strategische keuzes heeft de directie om

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding ontvangt regelmatig meldingen van leerlingen en ouders die problemen hebben om op school redelijke aanpassingen

Een vergelijking tussen stap la en stap 2 van tabel 3 maakt duidelijk dat de invloed van hoe een toekomstige vader denkt dat zijn partner zijn betrokkenheid bij de

1 Een biologische ouder die zijn/haar kind niet erkend heeft, alsook een pleegouder en een stiefouder, zijn ouders die geen juridische band hebben met het kind en dus geen

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

vrije concurrentie op de markt tot stand gekomen prijs, de juiste norm is voor de economische mogelijkheden. Zoowel bij con- sumptie, productie als inkomensverdeeling spelen

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe