• No results found

‘Gewoon samen mens zijn’ De affaire Dennendal 1971-1974: Een mediageschiedenis.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Gewoon samen mens zijn’ De affaire Dennendal 1971-1974: Een mediageschiedenis."

Copied!
119
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Henk Ruigrok van der Werven Studentnummer: 6050492

Eerste lezer en begeleider: Jouke Turpijn

Masterscriptie Nieuwste Geschiedenis

Universiteit van Amsterdam

‘Gewoon samen mens

zijn’

De affaire Dennendal 1971-1974:

Een mediageschiedenis.

(2)

‘De dwergen van Moria leefden vroeger in schitterende gouden zalen waarin het altijd feest was. Ze werkten voor hun plezier en er viel geen onvertogen woord. […] De Orks, die nu in Moria huizen, hebben er een ongelooflijke troep van gemaakt. Zij haten iedereen, zijn vergeten waar het woord “gevoel” voor staat, durven elkaar niet meer te ontmoeten, vinden alles vreemd en gek, zijn bevreesd voor het natuurlijke en bovennatuurlijke, vergiftigen zichzelf en hun hulpbronnen, zijn zo in de war dat zij werken voor vrije tijd waarvan de besteding een probleem wordt en diegenen die zich genezers noemen proberen niets aan deze dingen te veranderen, maar bestrijden juist de eerste tekenen van genezing ervan. […] Nieuw Moria kan geen kliniek zijn voor al deze neurotische Ork-Mensen, maar een gekkenhuis voor al die ontwakende kabouters die voor gek worden aangezien. Zal Durin herrijzen?’1

– Martijn Lindt – Coördinator van de biologisch-dynamische boerderij op Dennendal ‘Nieuw

Moria’

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 4

Hoofdstuk 1. Het Eerste Dennendal conflict: Dennendal als symbool voor seks,

drugs en lang haar 14

Antipsychiatrie en zelfontplooiing in theorie 14

Antipsychiatrie en zelfontplooiingszorg op Dennendal 18

Hervormingen en arbeidsconflict 22

Hoe een zwakzinnigeninstelling wereldberoemd werd in Nederland 23 Het NRC Handelsblad, de Volkskrant en de vete met de Telegraaf 30 De politiek reacties op de eerste berichten over Dennendal 32

Rapport Speijer 35

Audiovisuele media en het Eerste Dennendal conflict 38

Afloop Eerste Dennendal conflict 42

Hoofdstuk 2. Onzichtbaar onbehagen 44

Stabilisering en mediastilte 44

Dennendal zette antipsychiatrie op de kaart 46

Groeiende spanningen op Dennendal: Het GITP 48

Groeiende spanningen op Dennendal: Nieuwbouw op Dennendal 50

Groeiende spanningen op Dennendal: Het bestuur 53

Hoofdstuk 3. Het Tweede Dennendal conflict: Het was oorlog 57

Scheurtjes in kamp Muller 59

Werkgroep Dennendal 61

Kwestie Hendrik van Nek 63

Tweedeling op Dennendal 65

Nieuw-Dennendal 67

Centrale rol Carel Muller in het Tweede Dennendal conflict 70

Commissie Langemeijer 71

De Telegraaf, Vrij Nederland, de Haagse Post tijdens het Tweede Dennendal conflict 74

Wij-zij denken en oorlogstaal in de geschreven pers 75

(4)

De agenda van vrienden en vijanden van Nieuw-Dennendal 84

Politiek en het Tweede Dennendal conflict 86

Epiloog. Ontruiming en erfenis Dennendal 92

De ontruiming en reactie van de media daarop 92

Dennendal in de media na 1974 97

Hoe leefde het Nieuw-Dennendal vuur voort? 100

Staat van Dennendal en verstandelijk gehandicapten zorg na 1974 101

Conclusie 105

Literatuurlijst 113

Bijlage 1: Kaart terrein Dennendal 117

(5)

De Dennendal affaire 1971-1974: een mediageschiedenis Inleiding

“De laatste twee jaar heeft ’n aantal Kabouters, principiële dienstweigeraars en leden van de Oranje vrijstaat te midden van de zwakzinnige kinderen en volwassenen een complete

alternatieve Kaboutermaatschappij opgericht.” – de Telegraaf (22-03-1971)

Met deze alinea leidde de Telegraaf in maart 1971 het artikel in dat de inrichting voor verstandelijk gehandicapten Dennendal in Den Dolder landelijke bekendheid zou geven. De reden voor deze plotselinge aandacht was de dood van een patiënte waaraan deze ‘Kabouters’, met hun alternatieve vorm van gehandicaptenzorg, schuldig zouden zijn. Dit artikel zou het eerste van vele artikelen in de Telegraaf zijn waarin de hervormingen op Dennendal vurig werden bekritiseerd. Aan de andere kant presenteerde de meer links-progressieve pers

Dennendal als de plek in Nederland ‘waar alle krachten van de tegencultuur samenkwamen’2.

Het conflict werkte als een splijtzwam tussen progressief en conservatief Nederland. Als je als dienstweigeraar iets wilde beleven moest je in het begin van de jaren zeventig bij Dennendal gaan werken, zo zei Haagse Post journalist Arend Jan Heerma van Voss.3 Hoewel al snel

bleek dat de alternatieve zorg op Dennendal niet de oorzaak was van de dood van deze patiënte, zou de instelling tot de ontruiming door de politie in 1974 op bijna dagelijkse basis een plek in de actualiteit krijgen. Naast de media besteedde ook de politiek veel aandacht aan de ‘affaire Dennendal’, zoals het conflict al snel werd genoemd. Er werden regelmatig Kamervragen over de zwakzinnigenkliniek en haar alternatieve beleid gesteld. Het kabinet zou zelfs bijna zijn gevallen over de affaire.

Dennendal was onderdeel van de in Utrecht gevestigde Willem Arntsz Stichting (W.A.-stichting). In 1911 werd, naast het oude psychiatrische ziekenhuis het Willem Arntsz Huis in Utrecht, in het dorpje Den Dolder de Willem Arntsz Hoeve opgericht. De Hoeve lag op een terrein van een paar honderd hectaren. Vanaf 1964 begon men te werken aan een opsplitsing in drie hoofdafdelingen: een psychiatrische, een geriatrische en een oligofrenische

(verstandelijk gehandicapten). Deze laatste afdeling werd Dennendal genoemd en omvatte een vijftal paviljoens: Van ’t Hoff, Lorentz, De Hoeken (Bos- en Heihoek), Van Leeuwenhoek en de dependance De Witte Hull te Zeist. Daarnaast was er Klein Dennendal, een

gezinsvervangend tehuis. In totaal werden er ruim driehonderd pupillen verpleegd, voor het 2 A.J. Heerma van Voss, Verzameld (Roosendaal en Amsterdam 1992) 262.

(6)

merendeel verstandelijk gehandicapten met verschillende niveaus van mentale beperkingen.4

Er werkte ongeveer tweehonderd man personeel. Een kaart van het Dennendal terrein is te vinden in bijlage 1.5

De manier waarop de zorg op Dennendal was ingericht vond zijn oorsprong in de ideeën van de in 1969 aangestelde directeur van zwakzinnigenkliniek Dennendal: Carel Muller. Carel Muller werd door Vrij Nederland journaliste Bibeb omschreven als een lange man, met kleine handen, niet onzeker, doordringende blauwe ogen, grijs blonde baard en lange haren tot over zijn schouders.6 Niet de gemiddelde bestuurder in een te ruim zittend pak. Hij had gezien

hoe verstandelijk gehandicapten tot ver in de jaren zestig een in zijn ogen mensonwaardige behandeling hadden moeten ondergaan. ‘Debielen’, ‘imbecielen’, ‘zwakzinnigen’ of ‘idioten’, zoals ze heetten, werden ondergebracht in grote slaapzalen, verpleegd door personeel in witte jassen en soms zelfs nog collectief gedoucht met een tuinslang. Hij bepleitte een nieuwe vorm van de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Deze nieuwe vorm ging uit van gelijkheid tussen verzorgers en patiënten, het stimuleren van zelfontwikkeling voor zowel patiënten als medewerkers en het in de samenleving plaatsen van patiënten in plaats van hen daaruit te isoleren zoals voorheen gebruikelijk was. Behalve dat de zorg zelf gereorganiseerd werd op Dennendal, paste Muller ook de organisatie van de instelling aan. Dit leidde in eerste instantie tot een intern bestuursconflict dat, mede door het artikel van De Telegraaf, uit zou monden in een conflict van nationaal belang. Dit eerste conflict wordt het Eerste Dennendal conflict genoemd en liep in de zomer van 1971 uiteindelijk met een sisser af. Echter, na twee relatief rustige jaren laaide het conflict tussen de aanhangers en tegenstanders van Muller weer op en werd Dennendal in twee definitieve kampen verdeeld. Deze tweedeling bleek onhoudbaar en uiteindelijk werd het paviljoen dat werd bezet door Muller en de medewerkers die zich achter hem schaarden ontruimd.

Behalve dat er op Dennendal een grote hervorming van de geestelijke gezondheidszorg gaande was, werd Dennendal gedurende het conflict steeds meer het symbool van een spectaculaire culturele omwenteling waarbij veel meer op het spel stond dan enkel de geestelijke gezondheidszorg. In de tweede helft van de jaren zestig kwamen jongeren in opstand tegen de bestaande machtsstructuren. Zij voelden zich niet goed passen in een maatschappij die hen voorschreef wat ze moesten leren, wat voor werk ze moesten doen, wat voor kleren ze moesten dragen, naar welke muziek ze moesten luisteren en wie ze moesten 4 U. Rosenthal, Rampen, rellen en gijzelingen: Crisisbesluitvorming in Nederland (Amsterdam en Dieren 1984) 312 en 314.

5 Zie bijlage I voor de kaart van het Dennendal terrein op pagina 105.

(7)

gehoorzamen. Deze jongeren wilden de maatschappij radicaal veranderen. Dit deden ze door zich te verzetten tegen de oorlog in Vietnam, tegen kernwapens, tegen grote

inkomensverschillen, tegen een beklemmende seksuele moraal, tegen het gebrek aan

woonruimte en door zich hard te maken voor het recht op abortus, gelijke rechten voor man, vrouw, homoseksueel en ‘gek’, een soepelere wetgeving wat betreft geestverruimende middelen, democratisering op scholen en werk en nog veel meer. Er ontstonden allerlei initiatieven zoals actiegroepen, landencomités, vrijplaatsen en collectieven. Bekende

voorbeelden hiervan waren Provo en Kabouter. In de visie op mens en maatschappij die Carel Muller op Dennendal ontwikkelde, konden deze maatschappijkritische jongeren zich goed vinden. Zo kwamen in Dennendal deze twee werelden samen: gezondheidszorg en de bredere tegencultuur.

De gebeurtenissen op Dennendal spraken toen tot de verbeelding, maar zijn tot op de dag van vandaag een geliefd onderwerp voor nostalgische overpeinzingen over de drang tot vernieuwing van de jaren zestig en zeventig. Joris Smit maakte in 2009 voor het Noord Nederlands Toneel het toneelstuk Dennendal waarin hij zijn eigen - weinig activistische leven - afzette tegenover het leven van zijn vader, Bartho Smit. Deze had in de jaren zeventig, vol van idealen en bravoure, het leven van verstandelijk gehandicapten op Dennendal willen vermenselijken. Ook verbleven kunstenaars Domenico Mangano en Marieke van Rooy van januari tot maart 2015 als ‘artists in residency’ op het terrein van Dennendal. Zij onderzochten de relatie tussen de hervormingen op Dennendal in de jaren zeventig en het huidige

zorgbeleid waarin toegewerkt wordt naar een participatiemaatschappij. Verder besteedde het geschiedenisprogramma Andere Tijden van de NTR en VPRO in 2010 aandacht aan de droom van Muller om de verstandelijk gehandicapten een gelijkwaardige positie in maatschappij te geven.

Ook vanuit de academische wereld is er interesse in de gebeurtenissen op Dennendal. Het bekendste voorbeeld is het boek van Evelien Tonkens: Het zelfontplooiingsregime (1999). In dit onderzoek richtte zij zich met name op de theorieën van Muller die zij het

‘zelfontplooiingsstreven’ noemde. Een ander voorbeeld is het boek De geschiedenis van de

W.A.-stichting (1996) van Joost Dankers en Jos van der Linden. In dit boek beschreven

Dankers en Van der Linden de gebeurtenissen op het Dolderse terrein chronologisch. Ook was het Tweede Dennendal conflict een van de casestudies die, naast onder andere de

watersnoodramp, het Nieuwmarktconflict en de gijzelingsacties van De Punt en Bovensmilde, is gedaan door Uri Rosenthal in het boek Rampen, Rellen, Gijzelingen: Crisisbesluitvorming

(8)

deze crisissituaties. Verder is Dennendal kort aangehaald in verschillende academische onderzoeken, zoals bijvoorbeeld het boek over de Kabouterbeweging en de Oranje Vrijstaat

Louter Kabouter (1996) van Coen Tasman, het proefschrift Baas in eigen brein (2004) over

de antipsychiatrie in Nederland geschreven door Gemma Blok, Het geheim van de Telegraaf (2009) over de geschiedenis van ‘De grootste krant van Nederland’ door Mariëtte Wolf en het boek De gouden jaren van het linkse levensgevoel: Het verhaal van Vrij Nederland (2016) van John Jansen van Galen.

Er zijn dus al verschillende onderzoeken gedaan, maar deze hebben zich voornamelijk gericht op de manier waarop de zorg op Dennendal was ingericht, de interne problematiek tussen bestuur van de gehele W.A.-stichting en de dependance Dennendal of op de

besluitvorming bij de overheden. Er is echter nog een grote speler, die zowel direct als indirect grote invloed uitoefende op het conflict, die tot nog toe onderbelicht is gebleven in het academisch onderzoek: de geschreven en audiovisuele media. Hoewel de media een grote invloed heeft gehad op de spanningen gedurende het Tweede Dennendal conflict, besteedde Tonkens hier maar een alinea aan. Zij gaf terecht aan dat: ‘Ook de journalistiek haar steentje

bijdroeg aan de oorlogsstemming.’7, maar vervolgens gaat zij over op de interne problematiek

tussen het bestuur en Dennendal. Tonkens gaf hier de aanzet tot een belangrijk onderdeel van de verklaring voor escaleren van het conflict, maar ging hier niet verder op in. Wel komt de rol van media bij het Dennendal conflict uitgebreider naar voren in de boeken over de

Telegraaf, Vrij Nederland en de Haagse Post. Maar een probleem met deze boeken is dat

Dennendal hier enkel wordt gebruikt als voorbeeld om een punt te maken in een betoog over het medium waarover het boek gaat, niet om iets over het conflict zelf te zeggen. In het boek over Vrij Nederland komt Dennendal uitgebreider aan bod, maar dat hoofdstuk is dan ook gebaseerd op het onderzoek dat u nu leest.

De invloed van de media op het conflict werd bijvoorbeeld duidelijk door het volgende: Vrij Nederland beschreef in juni 1974 een crisisdag op Dennendal, zoals er in de periode 1971-1974 veel zijn geweest.

‘Maandag was het weer zo ver. Opnieuw een beslissende dag rond Dennendal […]

Nederlanders sturen weer ultimatums naar elkaar. Cameraploegen trekken met de nieuwste apparatuur naar het bakstenen paviljoen, schrijvende journalisten maken zich op voor een dag telefoneren, natrekken, om de tuin geleid worden. Het is zo’n dag waarop het

(9)

onderscheid tussen zwakzinnig en niet-zwakzinnig vervaagt naarmate de uren vorderen.’8

Dit is een gechargeerde weergave van de werkelijkheid, maar het zal er niet ver naast hebben gezeten. Verder bemoeiden journalisten en politici zich ook inhoudelijk met het conflict door zich, zoals Renate Rubinstein (columniste van Vrij Nederland) en Bram Peper (prominent PvdA-lid), aan te sluiten bij een schaduwbestuur van Muller en de zijnen. Zij namen in sommige gevallen een eigen agenda mee, die niet per se het welzijn van de verstandelijk gehandicapten tot doel hadden.

Media en politici creëerden een eigen realiteit waarbij het conflict op Dennendal niet meer om een arbeidsconflict of de zorg voor de verstandelijk gehandicapten draaide, maar het steeds meer een strijd tussen progressief-links en conservatief-rechts Nederland werd. Hoe kan het dat een arbeidsconflict aan de rafelranden van onze maatschappij, een instelling voor verstandelijk gehandicapten in Den Dolder, uiteindelijk zou uitmonden in een zaak van algemeen maatschappelijk belang, dat vier jaar lang de actualiteit zou bepalen? Welke standpunten namen de verschillende media in? Op welke manieren hadden de verschillende media direct en indirect invloed op het conflict? En hoe groot was deze invloed? Had de media een aanwakkerende functie of zochten het bestuur van de W.A.-stichting en Carel Muller deze publiciteit zelf op? Deze vragen zullen centraal staan in dit onderzoek.

In het eerste en derde hoofdstuk zal worden ingegaan op het Eerste en het Tweede Dennendal-conflict. In beide hoofdstukken wordt zo goed mogelijk weergegeven hoe de media over het conflict berichtte, waarbij getracht wordt te duiden wat de positie, rol en invloed van de verschillende media waren gedurende het conflict. In de epiloog wordt stilgestaan bij hoe de media de ontruiming beschreven, hoe de schuldvraag in de media werd behandeld en hoe de media in de jaren na de ontruiming over (Nieuw-)Dennendal schreven.

De kernbronnen voor dit onderzoek zullen dag- en weekbladartikelen zijn, gecombineerd met actualiteitenprogramma’s op televisie en radio. Hieruit kan worden opgemaakt op welke manier de verschillende media de affaire Dennendal behandelden om vervolgens iets te kunnen zeggen over hun rol en invloed op het conflict. Ook zal er gebruik worden gemaakt van secundaire literatuur over zowel Dennendal, tegencultuur als de politieke situatie en het medialandschap begin jaren zeventig. Ik kies er bewust voor om in kleine mate gebruik te maken van het archief van Dennendal en de W.A.-stichting, zowel Evelien Tonkens als Joost Dankers en Jos van der Linden hebben dit bronmateriaal al een aantal jaren intensief onderzocht en hierover gepubliceerd. Bovendien zal ik hier in mindere 8 Vrij Nederland, 29-06-1974.

(10)

mate baat bij hebben omdat mijn studie een mediastudie betreft. Wat betreft de archieven van Dennendal en de W.A.-stichting vertrouw ik er op dat mijn voorgangers hun werk goed hebben gedaan.

De nadruk zal liggen op de Telegraaf, Vrij Nederland, de Haagse Post en de VPRO. De overige media zal ik in mindere mate ook meenemen. Dit zijn met name de grote kranten zoals de Volkskrant, Trouw, NRC Handelsblad en het Parool en actualiteitenprogramma’s, als KRO’s Brandpunt, die aandacht hebben besteed aan het conflict. De keuze voor de nadruk op

de Telegraaf komt ten eerste voort uit het feit dat zij, met het geciteerde artikel bovenaan deze

inleiding, als vliegwiel had gediend voor het landelijke debat inzake Dennendal. Ten tweede was het de grootste krant van Nederland en had het dus het grootste bereik. Ten derde komt deze keuze voort uit de reputatie van deze krant om zeer kritisch te zijn op alles wat links en progressief was. In de periode voor de affaire Dennendal was al gebleken dat de Telegraaf en met name journalist Henk de Mari, die ten tijde van het eerste conflict samen met Frits Gonggrijp de meeste artikelen over Dennendal voor zijn rekening nam, initiatieven zoals de bezetting van het Maagdenhuis, Provo en Kabouter ‘kapot had geschreven’.9

Tijdens het Tweede Dennendal conflict had ook de landelijke politiek een grote rol in het conflict. Dit kwam mede doordat het kabinet Den Uyl ( PvdA, PPR, D’66, KVP en ARP) in de lente van 1973 was aangetreden en het zichzelf, middels het regeerakkoord Keerpunt

’72, een progressief en links beleid had opgelegd. Door veel linkse stemmers werd het

conflict op Dennendal als testcase gezien om te zien hoe links-progressief het kabinet-Den Uyl nu echt was. Er lag dus een grote druk op het kabinet om het Dennendal conflict tot een goed einde te brengen. De Telegraaf lijkt goed begrepen te hebben dat het ontruimen van Dennendal een grote aanslag zou zijn op het kabinet-Den Uyl. Een kabinet waar de Telegraaf zich regelmatig negatief over uitsprak. Al in de maanden voor het aantreden van het kabinet Den Uyl had de Telegraaf luidkeels haar ongenoegen laten horen over de manier op de twee formateurs, onder wie aartsvijand van de Telegraaf Jaap Burger (PvdA), werkten.10 Na bijna

viereneenhalve maand formeren kopte de krant ‘Prolongatie Burger-show’, een artikel waarin zij afgaf op de krampachtige manier waarop Burgers poogde een links-kabinet te vormen. De

Telegraaf hoopte openlijk op het herstel van het voorgaande kabinet-Biesheuvel (VVD, KVP,

ARP, CHU en DS’70). 11 Tijdens de kabinetsperiode zou de Telegraaf constant ‘kabinetje

pesten’ doormiddel van aanvallen in commentaren, columns en artikelen in de krant.12 Met

9 M. Wolf, Het geheim van De Telegraaf (Amsterdam 2009) 440., Tasman, Louter Kabouter, 126.

10 Ibidem 450.

11 De Telegraaf, 11-04-1973.

(11)

name Den Uyl werd dag in dag uit met modder overladen.13 De vreugde was dan ook groot bij

de Telegraaf toen het kabinet Den Uyl voortijdig viel in maart 1977: ‘Het kabinet-Den Uyl is na zich jarenlang van crisis tot crisis te hebben voortgesleept tenslotte op de valreep

uiteengevallen’.14 Ook vanuit dit oogpunt zag de Telegraaf de ontruiming van Dennendal

mogelijk graag gebeuren.

De Haagse Post, Vrij Nederland en de VPRO onderschreven de idealen van

Dennendal juist. Vrij Nederland beleefde zijn gloriedagen in de jaren zeventig en was hét blad voor iedereen die zich als links en progressief wilde etaleren. Vrij Nederland was eind jaren zestig en begin jaren zeventig op zijn hoogtepunt. Mensen gingen zover dat zij bewust geen abonnement namen, maar liever woensdag voor de kiosk stonden te wachten. Met een abonnement had je het blad immers pas op donderdag in de bus. Er gaan verhalen de ronde over hoe Harry Mulisch, voordat hij Café Americain op het Leidseplein binnenliep, steevast zijn exemplaar van Vrij Nederland prominent in zijn borstzak had zitten zodat iedereen het kon zien. Met het logo van VN demonstratief goed zichtbaar naar voren gericht.15 Vrij

Nederland-journalisten Gerard van Westerloo en Tessel Pollmann zouden met grote

regelmaat schrijven over Carel Mullers strijd voor democratisering en tegen het regenteske instellingsbestuur. Ook de Haagse Post en de VPRO hadden een vergelijkbare reputatie. 16

Binnen De Haagse Post waren er begin jaren ‘70 twee scholen: Hans Sleutelaar wilde een journalistiek, niet-opiniërend ‘artikelenblad’ maken, maar volgens veel anderen moest de Haagse Post een echt opinieblad zijn.17 Deze verschillende mentaliteiten bestonden naast

elkaar op de redactie en worden vaak gecombineerd:

‘De jonge garde is nieuwsgierig naar de feiten […] Maar als die eenmaal met geduldig en

hardnekkig speurwerk zijn opgespoord verbindt ze er haar opiniërende conclusies aan – op politiek, maar ook algemeen maatschappelijk gebied.’18

De latere hoofdredacteur, toen nog redacteur, van de Haagse Post John Jansen van Galen omschreef het zo: ‘Het is nog niet zo dat de HP-redacteur als activist wordt aangemerkt, hij

dient wel steeds de activisten bij te staan.’19 De Haagse Post zag zichzelf graag als een

13 Ibidem.

14 De Telegraaf, 23 maart 1977.

15 J.J. van Galen, De Gouden Jaren van het Linkse Levensgevoel: Het verhaal van Vrij Nederland (Amsterdam 2016) 17.

16 J.J. van Galen en H. Spiering, Rare Jaren: Nederland en de Haagse Post 1914-1990 (Amsterdam 1993) 221.

17 Van Galen en Spiering, Rare jaren, 221.

18 Ibidem.

(12)

objectief journalistiek medium. Het blad gaf met de door hen opgespeurde feiten munitie aan de activisme, maar hier gingen volgens henzelf deze grens van activisme niet over. In het boek Dennendal: een goede buurt gesloopt omschrijft journalist Jac. Vroemen de

berichtgeving over Dennendal van Haagse Post journalist Arend-Jan Heerma van Voss als volgt: ‘Hij was sterk, maar onverhuld pro-Dennendal […] Heerma van Voss Zou naar het

gevoel van onze werkgroep een Dennendal-prijs gekregen hebben ware het niet dat Nieuw-Dennendal niet meer bestaat.’ Als je als journalist een prijs krijgt van het onderwerp dat je

bestudeert ben je over het algemeen niet heel objectief geweest, zeker niet als het om een controversieel onderwerp als Dennendal gaat.

Ten tijde van het eerste conflict herkenden deze progressieve media zich met name in de idealen van Dennendal, zoals de democratisering van een ‘regentesk’ bestuur. In het tweede conflict bleef dit sentiment bestaan, maar bemoeide ook de landelijke politiek zich nog actiever met het conflict. Niet alleen had de PvdA een campagne gevoerd dat leidde tot de overwinning bij de verkiezingen van 1972, maar ook de linkse journalistiek zou een groot aandeel hebben gehad in deze overwining door de PvdA ‘de regering in te schrijven’.20

Redacteuren van linkse weekbladen, de Haagse Post en Vrij Nederland, hadden in 1972 stemverklaringen afgelegd ten gunste van Den Uyl.21 Veel journalisten zoals Kees Bastianen

van de Volkskrant, Harry van Wijnen van het Parool, Kees Tamboer van de Haagse Post en Joop van Tijn en Rinus Ferdinandusse van Vrij Nederland, waren persoonlijk bevriend met politici binnen de PvdA.22 Deze steun van de linkse journalistiek aan het kabinet-Den Uyl

zorgde ervoor dat ook zij grote verwachtingen had van dit kabinet en nauwlettend in de gaten hield of het kabinet ook actief bezig was de progressieve idealen in de praktijk te brengen.

Deze rol van de journalistiek als emancipator komt voort uit een extreme vorm van geëngageerde journalistiek die in de loop van de jaren zestig populair werd: participerende journalistiek. Participerende verslaggevers probeerden, vaak zij aan zij met actiegroepen en politici, maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen.23 Dat deze vorm van journalistiek

begin jaren zeventig nieuw was, blijkt wel uit het boek Tegels Lichten (1972) van journalist H.J.A. Hofland. Hierin had Hofland geen goed woord over voor zijn collega’s in de

naoorlogse journalistiek. De naoorlogse journalist zou angstig en kritiekloos het gedachtegoed van de politieke- en religieuze leiders van de zuil vertolken waar de journalist toe behoorde.24

Hofland was niet de enige met een dergelijke visie op de journalistieke cultuur in de jaren 20 I. Van den Broek, Heimwee naar de politiek: De herinnering aan het kabinet-Den Uyl (Amsterdam 2002) 132.

21 Ibidem, 132.

22 Ibid., 137-138.

(13)

vijftig en begin jaren zestig, zo blijkt uit het boek Journalistiek in Nederland (2004) van Huub Wijfjes. Hierin werden de journalisten getypeerd als ‘brave excellentiezeggers’.25 Volgens

hem zou de naoorlogse journalistiek hebben meegewerkt aan het in stand houden van een verzuild bouwwerk, waarbij elites in achterkamertjes alle zaken onderling bedisselden, om zwaarbevochten compromissen vervolgens via de volgzame media aan het lijdzame volk te verkopen.26

Hoewel er historici zijn die aannemelijk maken dat deze weinig kritische houding al in de jaren vijftig aan het veranderen was, geeft deze stereotypering van de naoorlogse

journalisten goed weer tegen welk soort journalistiek de journalisten zich in de jaren zeventig afzetten. Kranten en weekbladen braken los van hun loyaliteit aan de zuilen en konden daardoor niet meer als instrument worden gebruikt door het politieke- en maatschappelijke middenveld. Men begon autonoom te werken en sprak vaak een andere doelgroep aan dan gedurende de verzuiling. De Volkskrant veranderde van een loyale, katholieke krant in een progressieve krant, die zich fel afzette tegen het katholicisme en het gezag. Journalisten raakten ervan overtuigd dat zij niet alleen moesten functioneren als objectief doorgeefluik van gebeurtenissen, maar subjectiviteit moesten omarmen en expliciteren.27 De nieuwe

journalistieke cultuur was een maatschappijkritische, onafhankelijke en qua vorm

experimenterende journalistiek. Met name de onderzoeksjournalistiek en de reportage won aan importantie. Het doel hiervan was het graven naar de waarheid en het ondergraven van de gevestigde orde. Dit vond binnen alle kranten plaats, van religieuze, conservatief rechtse tot progressief-linkse dag- en weekbladen.28 Een andere belangrijke dagbladvernieuwing was de

nieuwsanalyse. De krant wilde het nieuws ook interpreteren, ‘duiden’. Hierdoor werd de scheiding tussen feit en commentaar minder duidelijk. Deskundigen en opinieleiders hadden door columns en opiniepagina’s toegang gekregen tot de meningsvorming.29 Eenzelfde

ontwikkeling was te zien bij televisie en radio. Ook op de audiovisuele media ontwikkelde zich steeds meer goede, kritische, onafhankelijke en journalistieke programma’s. Deze krijgen vaak de vorm van actualiteitenprogramma’s, zoals Achter het nieuws (VARA) en Brandpunt (KRO). De veelgebruikte metafoor voor de journalistiek eind jaren zestig en begin jaren zeventig is die van ‘de luis in de pels van de macht’, zowel van de politieke, zakelijke-, 24 H.J.A. Hofland, Tegels lichten: Ware verhalen over de autoriteiten in het land van de voldongen feiten (Amsterdam 1972) 8-9.

25 H. Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000: Beroep, cultuur en organisatie (Amsterdam 2004) 255.

26 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 55.

27 Ibidem 338.

28 Ibid., 338.

(14)

wetenschappelijke- als religieuze macht.30

De patiënten op Dennendal hadden een ontwikkelingsstoornis, waarbij de

verstandelijke vermogens zich niet met normale snelheid ontwikkelen . Hierdoor werd de maatschappelijk geaccepteerde norm niet gehaald. De patiënt heeft een te groot cognitief tekort, in vergelijking met leeftijdsgenoten, om volledig te kunnen meedraaien in de

maatschappij. Overigens zijn deze personen niet ziek en dus eigenlijk ook geen patiënten. Wel hebben zij behoefte aan verzorging, daarom noemde men op Dennendal de patiënten liever pupillen. In de jaren zeventig werd de handicap van deze pupillen vooral aangeduid als ‘zwakzinnig’. Anno 2018 is dit een term met een andere betekenis en daarom is besloten deze term, los van citaten, niet te gebruiken. De gebruikte term is verstandelijk gehandicapt(en).

Door het bestuderen van artikelen en televisie- en radioprogramma’s over de affaire Dennendal, met in het achterhoofd de kennis over de tegencultuur, journalistieke cultuur en politieke cultuur van de jaren zeventig uit de secundaire literatuur, zal een beeld worden geschetst van hoe de media over Dennendal schreven, waarom zij op deze wijze over Dennendal schreven en welke rol zij in het conflict hebben gespeeld. Tot slot: dit onderzoek heeft niet tot doel te bewijzen dat de media wel of niet schuldig zouden zijn geweest aan de escalatie op Dennendal. Het doel is om een van de grote spelers, de media, onder de aandacht brengen als een factor die heeft bijgedragen aan het escaleren van dit conflict.

(15)

Hoofdstuk 1. Het Eerste Dennendal conflict: Dennendal als symbool voor seks, drugs en lang haar

Het roemruchte artikel in de Telegraaf dat de hervormingen op de instelling voor

verstandelijk gehandicapten, Dennendal, landelijk onder de aandacht bracht, verscheen in maart 1971. De hervormingen en de frictie die daar mee gepaard ging begonnen echter al twee jaar eerder. In 1969 kreeg de afdeling Gehandicaptenzorg op de Willem Arntsz Hoeve (W.A.-hoeve) een eigen naam, Dennendal, en een eigen directie: Willem André als

verpleegkundig directeur en Carel Muller als psychologisch directeur. In theorie hadden de twee nieuwe directeuren een gelijke stem, maar in de praktijk functioneerde Muller als directeur. De psychiater Poslavsky was directeur van de gehele W.A.-hoeve en daarmee medisch eindverantwoordelijk voor het beleid van Dennendal. Deze onduidelijke verdeling van verantwoordelijkheden tussen de verschillende directeuren zorgde al voor conflict, maar hierbij kwamen ook de drastische hervormingen die Carel Muller doorvoerde binnen

Dennendal. 31 Deze hervormingen richtten zich op twee zaken die Evelien Tonkens in haar

boek Het zelfontplooiingsregime definieerde als: ‘zelfontplooiingszorg’ en

‘zelfontplooiingsorganisatie’.32 De zelfontplooiingszorg ging over de inrichting van de zorg

voor de patiënten op Dennendal en de zelfontplooiingsorganisatie richtte zich op de verdeling van verantwoordelijkheden en omgangsvormen binnen de organisatie van Dennendal.

Antipsychiatrie en zelfontplooiing in theorie

Al lang voor er psychiaters waren bestonden er dolhuizen, asielen en gestichten. Deze inrichtingen hadden echter niets van doen met de klinische psychiatrie of gehandicaptenzorg zoals deze in 1971 in Nederland bestond. 33 Zij waren vooral bedoeld om ‘het rapalje in de

gestichten tot een betere levenswandel te brengen’.34 Pas toen algemeen geaccepteerd werd

dat psychische stoornissen in feite ziektes waren, ontstond het bouwwerk van de psychiatrie zoals het rond de jaren zestig bestond. Kees Trimbos beschrijft in zijn boek Antipsychiatrie

een overzicht hoe het gesticht tot aan de jaren zestig steeds meer de aanblik van een

ziekenhuis kreeg. Ook Gemma Blok beschrijft hoe er verpleegsters, ziekenhuisbedden, medicijnen en zelfs chirurgen kwamen.35

Gedurende de jaren zestig ontstond er steeds groter verzet tegen dit ‘medische model’ 31 Tonkens, Het zelfontplooiingsregime, 103.

32 Ibidem 104 en 123.

33 K. Trimbos, Antipsychiatrie. Een overzicht (Deventer 1978) 13.

34 Ibidem.

(16)

waarin de psychiatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg op een natuurwetenschappelijke manier werd benaderd. Deze tegenstroming wordt over het algemeen ‘antipsychiatrie’

genoemd en werd door Gemma Blok in haar boek Baas in eigen brein als volgt gedefinieerd: ‘De golf van kritiek die de klinische psychiatrie in Amerika en West-Europa overspoelde

tijdens de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw.’36 De kernpunten van de

antipsychiatrie, beschreven door antipsychiaters als Thomas Szasz, Ronald David Laing, Erving Goffman en ook door de filosoof Michel Foucault, waren ten eerste dat men op zoek moest naar de mens achter het rookgordijn dat de gekte was. Blok beschrijft het als een rookgordijn van zonderling gedrag waarachter een persoon verscholen zit.37 Een persoon met

zeer herkenbare en begrijpbare gevoelens. Ten tweede zou er minder, of nog liever geen, gebruik gemaakt worden van medicijnen, maar zou men de dialoog aan moeten gaan. Het zonderlinge gedrag zou enkel een symptoom van een dieper liggend probleem zijn, dat vooral door praten kon worden opgelost. Medicijnen zouden enkel de symptomen bestrijden. Ronald David Laing meende zelfs, zo schrijft Blok, dat door veel te praten aan een psychose een positieve draai kon worden gegeven. Het zou een reis door het innerlijk zijn dat kon leiden tot meer zelfkennis en een groter geestelijk evenwicht.38 Ten derde vertelt Blok hoe volgens de

antipsychiaters de patiënt in psychiatrische instellingen vrijwel totaal beroofd worden van zijn identiteit. Eenmaal opgenomen zouden mensen, door de uniformiteit en vernederingen van het bestaan in een psychiatrische ziekenhuis, verdwijnen in de rol van patiënt.39

Ook in Nederland werden de ideeën van bovenstaande antipsychiaters opgepikt, met name toen Nederland zijn eigen antipsychiater kreeg: Jan Foudraine. Geïnspireerd door Laing schreef hij in 1971 het boek Wie is van hout… Een gang door de psychiatrie waarin hij het ziektemodel bekritiseerde en de hulpverlening in de klinische psychiatrie verwierp.40 Hij uitte

zich positief over de mogelijkheden om psychiatrische patiënten door middel van ‘menselijke ontmoeting’ te verlossen uit hun geestelijke verwarring en sociale isolement.41 Het boek van

Foudraine werd een bestseller. Ook in het personeelsblad van de W.A.-hoeve spreekt men veelvuldig over het boek Wie is van hout?. Al zijn de reacties niet onverdeeld positief.42

Medewerkster Lize Stilma vat de reacties op het boek van Foudraine een jaar later, als het 36 Blok, Baas in eigen Brein, 10.

37 Ibidem 12.

38 Blok, Baas in eigen Brein, 10.

39 Ibidem.

40 Trimbos, Antipsychiatrie, 81.

41 Blok, Baas in eigen Brein, 12.

42 De Stethoscoop: Den Dolder Personeelsblad 6 (1971)., De Stethoscoop: Den Dolder Personeelsblad 7 (1971)., De Stethoscoop: Den Dolder Personeelsblad 8 (1971).

(17)

inmiddels aan de 14e druk toe is, als volgt samen: ‘Voor de zoveelste keer liggen het

“Hosanna” en “Kruisigt hem” vlak bij elkaar.’43.

Hoe kwam het dat Nederland massaal boeken kocht van deze antipsychiater? Om te begrijpen waarom een deel van Nederland zich een aantal jaar bijna dagelijks bezig hield met een verstandelijk gehandicapten inrichting in Den Dolder, is het van belang om te begrijpen wat Nederland toentertijd überhaupt had met het begrip ‘gek’. Een redacteur van de

Gekkenkrant verklaarde dit als volgt: ‘Nederland was na de oorlog bevrijd, maar de echte

bevrijding moest nog komen. We wilden het allemaal opengooien’.44 Dat dit niet alleen door

een paar ex-patiënten en activisten werd verkondigd blijkt uit het rapport Verbeter de mensen,

verander de wereld van de Wiardi Beckman Stichting, het onderzoeksbureau van de Partij

van de Arbeid, uit 1971. Hierin werd betoogd dat het na de materiële wederopbouw tijd was voor de geestelijke wederopbouw van Nederland. Nederland zou aan een massaal verlies van individualiteit lijden.45 Dit was opmerkelijk, want uit een onderzoek in 1962 bleek dat de

Nederlandse bevolking een negatief beeld had van ‘gekken’.46 Dit veranderde toen de

organisatie Pandora in 1964 een voorlichtingscampagne begon ter bestrijding van de vooroordelen ten opzichte van psychiatrische patiënten.47

Deze identificatie met ‘de gek’ had veel te maken met het idee dat mensen, die het etiket van een psychische ziekte opgeplakt kregen, eigenlijk niet gek waren. Zij waren enkel vervreemd van de maatschappelijke situatie waarin Nederland verkeerde, daarom konden geesteszieken de verschrikkingen van het alledaagse leven niet verdragen.48 Er ontstond in de

tegencultuur een beeld waarmee men zich identificeerde met ‘de gek’. Het label ‘gek’ op jezelf plakken werd een vorm van protest tegen deze maatschappelijke situatie in Nederland. ‘Gek’ werd een soort geuzennaam.49

Dit gold niet enkel voor geestesziekten, maar ook voor verstandelijk gehandicapten. Veel voorstanders van het hervormde Dennendal zouden de ‘zwakzinnige’ dan ook op een voetstuk plaatsen. In het boek Hoe het mis is! Een studie over maatschappij en inrichting uit 1972 van Martin de Rooy en Ton Steers sloten zij zich aan bij de studie van de Wiardi Beckman Stichting:

43 L. Stilma, ‘Foudraine’, De Stethoscoop: Den Dolder Personeelsblad 5 (1972).

44 P. Hunsche, De strijdbare patiënt. Van gekkenbeweging tot cliëntenbewustzijn (Haarlem 2008) 15.

45 Blok, Baas in eigen Brein, 37.

46 Ibidem 27.

47 T. Hendrix, Gekte zonder grenzen. Hoe de gekkenbeweging de psychiatrie overbodig maakt (Amsterdam 1985) 42.

48 Blok, Baas in eigen Brein, 27-28.

(18)

‘De mens is door de moderne, technologische ontwikkelingen onmondig geworden en

vervreemd geraakt. […] Er is een grote intolerantie voor anders-zijn. Mensen passen zich daarom noodgedwongen aan, waardoor zij een stuk van zichzelf, van hun bijzondere eigenaardigheden en eigenschappen moeten onderdrukken.’50

Toegepast op verstandelijk gehandicapten was het daarmee niet zo dat de verstandelijk gehandicapten zelf, maar de maatschappij het probleem was. Voor de verplegers en

psychiaters was de maatschappij de norm waar de verstandelijk gehandicapte aan aangepast werd, of als dat niet mogelijk bleek, uit werd verwijderd. Dit werd omgedraaid op Dennendal: niet de maatschappij was het ijkpunt, maar de verstandelijk gehandicapte. Verstandelijk gehandicapten waren het minst aangepast aan de volgens hen verziekte maatschappij en daardoor het beste ijkpunt:

‘Alles liever dan ze af te meten aan de doorsnee burger en dan te zeggen: dit is dus gehandicapt en zielig en moet verzorgd worden.’51

De waardering voor de verstandelijk gehandicapte bleek bovendien uit boeken die in de jaren zeventig populair waren, met titels die weinig aan de verbeelding overlieten: De lof der

onaangepastheid van Herman Milikowski (1968) en De eendimensionale mens van Herbert

Marcuse (1975). Onaangepast, niet-eendimensionaal en daardoor zichzelf. Dat was de

zwakzinnige. Dat Muller hetzelfde gedachtengoed aanhing bleek uit een uitspraak van Muller in een interview met Heerma van Voss:

‘Zwakzinnigen hebben een verheven stompzinnigheid, omdat ze dankzij die stompzinnigheid

zichzelf zijn. Ze spelen geen rol, ze dragen geen masker. Ze zijn spontaan en direct, ze laten hun gevoel spreken.’52

Ook sommige journalisten werden meegevoerd in dit idee van de verstandelijk gehandicapte als tegenhanger van de verziekte maatschappij. Dit terwijl zij weinig of niets hadden met de verstandelijk gehandicaptenzorg. Haagse Post journalist Arend-Jan Heerma van Voss gaf in zijn boek De haas en de jager toe dat hij zich nooit aangetrokken had gevoeld tot

50 M. de Rooy & T. Steers, Hoe het mis is: een studie over maatschappij en inrichting (Groningen 1972) 13.

51 De Rooy en Steers, Hoe het mis is, 13.

(19)

zwakzinnigen, maar wel tot de alternatieve cultuur die volgens hem op Dennendal tot een hoogtepunt kwam.53 Ondanks dat Heerma van Voss zei zelf weinig met verstandelijk

gehandicapten te hebben, schreef hij voor de Haagse Post veelvuldig over Dennendal, verstandelijk gehandicaptenzorg en psychiatrie in het algemeen. Dit gold voor meer journalisten als Gerard van Westerloo en Tessel Pollmann van Vrij Nederland.

Antipsychiatrie en zelfontplooiingszorg op Dennendal

Op Dennendal deed de antipsychiatrie zijn intrede toen Carel Muller in 1969 directeur werd. Samen met mededirecteur Willem André, een groot aantal stafleden en groepsleid(st)ers voerde hij talloze hervormingen door. De hervormingen binnen Dennendal waren erop gericht om alle patiënten de mogelijkheid te geven hun eigen mogelijkheden en talenten te ontdekken en te ontplooien. De hulpverlening zou zo ingericht moeten zijn dat de patiënten hierin ondersteund zouden worden. Evelien Tonkens omvat bovenstaande in het begrip

‘zelfontplooiing’. 54 Het individu moest zich niet, zoals voorheen werd gedacht, aanpassen aan

de maatschappij, maar de maatschappelijke structuren werden ervan beschuldigd

zelfontplooiing van individuen te belemmeren. Zelfontplooiing werd nu het resultaat van de afwezigheid van maatschappelijke belemmeringen. Zelfontplooiing werd niet langer een ontwikkeling ergens naartoe, maar ergens vandaan. Wie zichzelf ontplooide, werd minder aangepast, minder geconditioneerd, minder geremd. Minder van dat alles betekende in deze opvatting automatisch meer en dichter bij jezelf. De begeleiding in Dennendal was gericht op het wegnemen van de belemmeringen. De verzorgers beweerden niet langer te weten wat goed was voor de patiënt. De patiënt moest dit zelf uitvinden.55 Bij spontane zelfontplooiing

dacht men dat wetenschappelijke kennis de zelfontplooiing in de weg zou zitten.56 De

hervormers zagen gehandicapten als varianten van het menselijke ‘zijn’ die een andersoortig beroep op de maatschappij doen. Veel nieuwe medewerkers dachten ook dat het goed voor hun eigen ontwikkeling zou zijn om te werken met verstandelijk gehandicapten. Een groepsleidster vertelde aan een journalist van De Nieuw Linie: ‘Ik ben veranderd door dit

werk. […] Ik voel me net zo direct als deze mensen nu. Ik kan nergens meer werken waar ik een rol moet spelen’57 Tonkens citeert in haar boek een lid van de Dennendal-staf:

53 Heerma van Voss, de haas en de jager, 54.

54 Tonkens, Het Zelfontplooiingsregime, 22.

55 Ibidem 25

56 Tonkens, Het Zelfontplooiingsregime, 23.

(20)

‘Een werker in een zwakzinnigeninrichting zal na verloop van tijd ongeveer hetzelfde

waardenpatroon hebben als zwakzinnigen: hij bekommert zich niet zo sterk om konventies en ekonomiese waarden, hij vindt goede menselijke relaties van meer belang dan bepaalde maatschappelijke afspraken waar hij de oorsprong niet meer van kent’.58

Bij gehandicapten zou men dingen aantreffen die de ‘normale’ mens zou zijn kwijtgeraakt, zoals het charmante, het ontroerende, het naïeve, het ontwapenende, maar ook het agressieve en bijna dierlijke, het compromisloze en het mateloze.59 Door te werken met verstandelijk

gehandicapten zouden de medewerkers meer in contact komen te staan met zichzelf en net zo direct worden als de gehandicapten.60

De verstandelijk gehandicapte zou in de visie van Dennendal dus ‘anders’ zijn en in veel opzichten beter, maar aan de andere kant zagen ze de gehandicapte ook als gelijk aan de niet-gehandicapte. De behoefte van verstandelijk gehandicapten en niet-gehandicapten zouden gelijk zijn. Het onderscheid tussen normaal en gehandicapt vonden de Dennendallers dus kunstmatig en onjuist.61 Volgens Tonkens is dit niet tegenstrijdig omdat de Dennendallers

volgens haar onderscheid maakten in deugden en behoeften. De gehandicapten zijn anders en mogelijk beter dan niet-gehandicapten, maar zouden dezelfde behoeften als iedereen hebben.62

In de praktijk zorgde het uitgangspunt van zelfontplooiing voor grote veranderingen in de manier waarop de zorg en organisatie werden ingericht op Dennendal. Een van de

belangrijkste doelen was de transformatie van Dennendal van een gesloten instelling tot een open instelling. Toen Muller zijn hervormingen begon, werden de banden met de ouders in veel groepen door de groepsleiding actief aangehaald en versterkt in vergelijking met

voorheen. Eerder waren de bezoektijden kort en werden deze streng gehandhaafd. Muller brak de bezoekuren open en zo konden de ouders veel meer contact met hun kinderen hebben. Dit maakte ook dat de meeste ouders zich tijdens het eerste conflict zich achter Muller schaarden.

Vanuit deze gedachte moest ook het isolement van de inrichting ten opzichte van de rest van de maatschappij doorbroken worden. De patiënten hadden voorheen bijvoorbeeld geen gewone contacten met buren, winkeleigenaren, buschauffeurs en dergelijke.63 De

oplossing die daar in Dennendal voor gevonden werd noemden zij ‘verdunning’ en wordt in 58 Tonkens, Het Zelfontplooiingsregime, 106.

59 Ibidem 104.

60 Tonkens, Het Zelfontplooiingsregime, 106.

61 Werkgroep bouwen-wonen van Nieuw-Dennendal, Een goede buurt: filosofie van de verdunning op Dennendel, in: Nieuw-Schrift, nr. 5 (1974)

62 Tonkens, Het Zelfontplooiingsregime, 107-108.

(21)

het boekje Een goede buurt: filosofie van de verdunning op Dennendal toegelicht. In dit boek wordt de monocultuur op Dennendal vergeleken met de monocultuur in een tuin. Wanneer op één stuk grond een plantensoort overheerst kan deze, zonder kunstmatig in leven te worden gehouden, niet overleven. Daarom zou de monocultuur op Dennendal verbroken moeten worden door de inrichting open te stellen voor bezoekers. De bezoekers zouden dan bijvoorbeeld buren en vrienden van werknemers zijn die een keer over het terrein zouden wandelen, een kopje koffie kwamen drinken of een keer mee zouden eten. Op deze manier hoopte de Dennendallers dat er ook vriendschappen zouden ontstaan tussen ‘normale’ mensen en de gehandicapten. Ook zou er nieuwbouw komen met een zwembad, restaurant en

campingterrein waarop gehandicapt en niet-gehandicapt door elkaar zou lopen.64

De verbouwing had ook tot doel de oude gebouwen, die nog onderdeel waren van de oude manier van werken en erg ‘ziekenhuisachtig’ aandeden, te vervangen voor meer

gezellige gebouwen, waarbij ook zoveel mogelijk patiënten een eigen kamer zouden krijgen. In het personeelsblad werden de plannen zo aangekondigd:

“Er wordt naar gestreefd dit [de verbouwing] zo “huiselijk” mogelijk te maken; dat wil zeggen dat geprobeerd wordt te voorkomen dat het gebouw er van binnen uit gaat zien als een gesticht, ziekenhuis of inrichting.”65

De oude gebouwen hadden grote, kale zalen, ontdaan van alle versiering. Dit was om te voorkomen dat patiënten dit zouden gebruiken om mee te gooien wanneer zij agressief werden. De hervormers wilden een huiselijker, gezelliger sfeer scheppen, met planten, kleedjes en foto’s. Zij gingen er vanuit dat de agressie ergens vandaan kwam en dat door te praten met de patiënt deze oorsprong gevonden kon worden zodat men het probleem bij de bron kon aanpakken. Dan zouden er volgens hen ook geen medicijnen meer gebruikt hoeven te worden en zou het personeel niet het gevaar lopen om een kamerplant tegen zijn hoofd te krijgen. 66 ‘Communiceren als beter medicijn dan pillen’, is zowel bij antipsychiater Ronald

David Laing als bij de hervormers bij de W.A.-stichting een belangrijk onderdeel van hun theorie. In het personeelsblad van de W.A.-stichting de Stethoscoop schreef de bekende psychiater Pieter Baan:

“Het gros van de onder behandeling zijnde patiënten staat zo stijf van de drugs, dat de

64 Peper e.a., Nieuw-Dennendal, 10.

65 J. Blok, ‘2e vervolg nieuwbouw fase 1’, De Stethoscoop personeelsblad W.A. Stichting 1 (1972).

(22)

moderne therapieën van vandaag in wezen erger zijn dan de klassieke bedverpleging en dwanglakenzorg. Eenmaal in de inrichting opgenomen komt de patiënt er niet meer uit.”67

Tonkens beschrijft de informele sfeer op Dennendal als een ‘groot gezellig antiautoritair

gezin’68. De hervormers wilden niet dat, zoals in een ziekenhuis, rust, regelmaat en hygiëne de

hoogste prioriteit hadden. Ze wilden een gezellige, intieme en, een eventueel rommelige, goede sfeer. Een sfeer zoals deze ook in een gezin heerst. In Vrij Nederland gebruikt journaliste Tessel Pollmann dezelfde metafoor:

‘De drie paviljoens waar ik ben geweest, hebben nog het meeste weg van een groot gezin met

een wat antiautoritaire inslag. […] Maar […] in een gezin zijn niet altijd alle bedden

opgemaakt, in een gezin slingert weleens een vuile sok in de gang, in een gezin is er altijd wel een puber die zich aan de wekelijkse douchebeurt weet te onttrekken, in een gezin komende ouders niet op klokslag zeven , of negen of elf uur aangetreden om aan het dagelijkse karwei te beginnen’.69

Tonkens beschrijft hoe dit gezinsmodel ervoor zorgde dat werk en privé niet strikt gescheiden konden blijven. Men had geen vaste werktijden, er werd geen uniform gedragen door de medewerkers, men bleef lang hangen na het werk en kwam ook buiten werktijd terug voor verjaardagen, sinterklaasfeesten en vergaderingen. 70 Ook deze vergaderingen verliepen

informeel en ook de notulen mochten niet te zakelijk zijn. Het antiautoritaire gezin was een symbool van ‘gewoon samen mens zijn’, van warmte, contact van mens tot mens, persoonlijke aandacht in plaats van behandeling, gezelligheid in plaats van orde, geen scheiding tussen werk en privé en informele in plaats van formele autoriteit.71

Behalve de zelfontplooiingszorg, gericht op de zorg voor verstandelijk gehandicapten, was er ook de zelfontplooiingsorganisatie. Deze was met name gericht op de medewerkers. Binnen de hervormingen tot een zelfontplooiingsorganisatie bestond met name aandacht voor de verankering van een centrale rol van de groepsleiding. Hierin ging Muller in tegen het idee dat het hogere personeel, ‘de deskundigen’, belangrijker zouden zijn dan de groepsleiding. Dit was belangrijk omdat Muller uitging van wat Evelien Tonkens ‘de doorsijpeling van

67 P.A.H. Baan, ‘Geen titel’, De Stethoscoop personeelsblad W.A. Stichting 1 (1972).

68 Tonkens, Het Zelfontplooiingsregime,117.

69 Vrij Nederland, 9 februari 1974.

70 Tonkens, Het Zelfontplooiingsregime, 109-115.

(23)

omgangsvormen’ noemt. De theorie hierachter was dat de groepsleiding de bewoners zou behandelen, zoals de leidinggevende de groepsleiding behandelde. Zou je de groepsleiding laten voelen dat zij onbelangrijk zijn in vergelijking met wat er boven hen staat, dan zouden zij diezelfde boodschap op de bewoners overdragen.72

Hervormingen en arbeidsconflict

De reorganisatie hield ook in dat de taakverdeling onder het personeel drastisch op de schop ging. Er ontstond een nieuwe organisatie binnen de organisatie, die de oude steeds meer ging overvleugelen. Op een paviljoen was voorheen het paviljoenshoofd de baas, maar Muller voegde hier de functie van supervisor aan toe. De paviljoenshoofden hadden steeds minder te zeggen, en de supervisors des te meer, al was dat nergens officieel vastgelegd.73

Er ontstond een enorm personeelsverloop, 61 procent in 1969. Waar voorheen voornamelijk vrouwelijke B-verpleegkundigen op Dennendal werkten, kwamen er nu steeds meer jonge, mannelijke werknemers zonder achtergrond in de psychiatrie of verstandelijk gehandicaptenzorg bij.74 Deze nieuwe werknemers waren vaak hoger opgeleid, maar werkten

onder hun niveau op Dennendal. Dit deden zij voornamelijk omdat het vernieuwende wereldbeeld van Carel Muller hen aansprak, en zij dachten zelf ook baat te hebben bij het werken met verstandelijk gehandicapten. 75 Dit zorgde voor frictie tussen het personeel dat

nog over was van het ‘oude systeem’ en de nieuwe aanwas. Voor de verpleegkundigen die al op Dennendal werkten, was deze informele werkhouding een teken van onverschilligheid en een gebrek van toewijding.76 Deze voorkeur voor informele verhoudingen zou zowel in het

Eerste als het Tweede conflict grote problemen geven.

Vanaf 1970 werd duidelijk dat verplegend directeur André regelmatig kritiek had op de personeelsselectie en op de volgens hem arrogante opstelling van de door Muller

aangestelde Z-leerlingen. Ook was hij erop tegen dat paviljoenshoofden werden uitgesloten van de stafvergadering. Zijn kritiek werd min of meer genegeerd, en bovendien werd deze opgevat als teken van een gebrek aan loyaliteit. Dit resulteerde erin dat André zich eind december 1970 ziek meldde en in de eerste maand van zijn ziekteverlof een vernietigend rapport schreef over de gang van zaken op Dennendal. Hiermee was het Eerste

Dennendal-72 Tonkens, Het Zelfontplooiingsregime, 124.

73 Ibidem 130 en 131.

74 Ibid., 123.

75 Ibid.

(24)

conflict, die al sinds het einde van 1969 sluimerde, echt begonnen.77

In het rapport keerde André zich niet per se tegen de zelfontplooiingszorg, maar vooral tegen de zelfontplooiingsorganisatie. Het grootste gedeelte van het rapport-André bestond uit kritiek op de hierboven besproken overvleugeling van zichzelf en de verpleegkundige

hoofden door de staf en supervisors. Hijzelf en de verpleegkundige hoofden zouden totaal geen inspraak meer hebben. Over de personeelsselectie zei hij: ‘Mensen met een provo- of

hippie-uiterlijk zijn favoriet, al falen zij nog zo in hun werk’. 78 Uit het rapport bleek dat het

een conflict was tussen de oude staf en de hervormers. Het ging in zijn rapport in mindere mate om seks, lang haar en drugs, elementen waar de media later vooral op zouden

inspringen, en meer om de vage taakverdeling en het personeelsbeleid.79 André was niet de

enige die dit rapport ondersteunde. Veertien paviljoenhoofden en de andere directeuren van de W.A.-hoeve steunden het idee om een brief bij het bestuur in te dienen, hierin werd verzocht tot het ontslag van Muller. Hierop schakelde de WA-stichting de Inspectie voor de

Volksgezondheid in. Op 11 maart meldde inspecteur Meijering zijn voorlopige bevindingen en hij kon geen medische verwaarlozing constateren.80

Tot maart 1971 was het dus vooral een intern conflict en hadden waarschijnlijk maar weinig mensen van Dennendal gehoord, ware het niet dat De Telegraaf besloot de vermeende wantoestanden aan te kaarten. Enkele dagen voor het definitieve rapport van Meijering verscheen op 22 maart 1971 het roemruchte artikel over Dennendal. Dat leidde ertoe dat Dennendal tot 1974 niet meer uit de actualiteit zou verdwijnen.81

Hoe een zwakzinnigeninstelling wereldberoemd werd in Nederland

Het artikel dat was gewijd aan de alternatieve zorg op Dennendal verscheen op 22 maart 1971 in de Telegraaf. De directe aanleiding voor het schrijven van het artikel was de publicatie van het rapport dat aanstaande was, de dood van een patiënte op Dennendal en vermeend

drugsgebruik door personeel op Dennendal. Tonkens beschrijft een heel andere aanleiding in haar boek over Dennendal. Zij stelt dat de geruststellende woorden van inspecteur Meijering in het tussentijdse rapport natuurlijk niet geruststellend waren voor André en de

groepshoofden. Daarom zou iemand, waarschijnlijk de publiciteitsmedewerker van de Hoeve, enkele dagen voor het verschijnen van Meijerings definitieve rapport naar De Telegraaf zijn 77 Tonkens, Het zelfontplooiingsregime, 132-135.

78 Ibidem 139.

79 Ibid., 134-138.

80 Ibid., 139.

(25)

gestapt.82 Zo werden, ondanks het uitblijven van een negatief rapport van inspecteur

Meijering, ‘de Mullerianen’ toch nog landelijk in een kwaad daglicht gesteld. Haagse Post journalist Arend Jan Heerma van Voss gaat nog verder en beweert dat diezelfde

publiciteitsmedewerker auteur is van het nogal anti-Mulleriaanse boekje Dennendal, mand

vol eieren uit 1974.83 Dat de auteursnaam een pseudoniem was had de uitgever van het boek

al eerder aan Heerma van Voss verteld in een interview voor de Haagse Post.84

Of de Telegraaf echt getipt is door tegenstanders van Carel Muller is niet duidelijk, maar zeker is wel dat niet alleen de Telegraaf op 22 maart 1972 publiceerde over Dennendal.

Het NRC publiceerde op de voorpagina een kleine kolom, hierin werd feitelijk weergegeven

wat de stand van zaken was:

‘Er heersen toestanden in de psychiatrische inrichting Willem Arntszhoeve in Den Dolder die een onderzoek door de geneeskundige inspectie van de geestelijke volksgezondheid nodig hebben gemaakt. Binnen enkele dagen valt een rapport van de hoofdinspectie te

verwachten.’85

De redenen voor het onderzoek die werden genoemd in het NRC zijn, net als in de Telegraaf, de dood van de patiënt en mogelijk drugsgebruik door het personeel van Dennendal. Het

Parool gaat vooral in op het laatste: ‘Personeel van de afdeling Dennendal van de Willem Arntszhoeve in Den Dolder gebruikt zelf drugs tijdens de verpleging van zwakzinnige patiënten, die daar verblijven.’ kopt de krant.86 Geruchten over drugsgebruik van

medewerkers op Dennendal zijn de wereld ingekomen nadat medewerker Bert Westra in het januarinummer van het personeelsblad, de Stethoscoop, schreef: ‘Vooral op Dennendal

gebeurt het nogal eens dat medewerkers stoned op de afdeling rondlopen”.87

Dit was reden voor het bestuur om in het maart-nummer van het personeelsblad stelling te nemen: ‘De laatste tijd valt in ons land een toenemend gebruik van verdovende middelen te

constateren. […] Zowel het bezitten als het gebruiken en ter beschikking stellen of verspreiden van verdovende midden is volstrekt ontoelaatbaar en daarom verboden.’88

82 Tonkens, Het zelfontplooiingsregime, 141.

83 Ibidem 253.

84 De Haagse Post, 10-08-1974.

85 NRC Handelsblad, 22-03-1971.

86 Het Parool, 22-03-1971

87 B. Westra, ‘DRUGS’, De Stethoscoop: Den Dolder Personeelsblad 1 (1971).

(26)

Hiermee lijkt de kous wat betreft drugsgebruik op het terrein af, maar over de onderlinge spanningen tussen werknemers worden grote zorgen geuit in het personeelsblad.89

De Telegraaf was niet de enige krant die schreef over Dennendal, maar wel de enige

die hier meerdere pagina’s aan weidde, daadwerkelijk langsging op het terrein en stelling nam tegen het beleid van Muller. Dat De Telegraaf bovenop deze instelling in Den Dolder dook, is te verklaren vanuit de reputatie van de krant en de reputatie van de journalisten die gedurende het conflict de artikelen over Dennendal zouden schrijven: Henk de Mari en Frits Gonggrijp. Zowel de Telegraaf als zijn journalisten stonden er om bekend tegen alles te zijn wat links, rood en progressief was. 90 Henk de Mari groeide begin jaren zeventig uit tot een van de

belangrijkste reporters van De Telegraaf en had een allerminst omstreden werkwijze. Hij was geen telefoonjournalist, maar een reporter met een straathondenmentaliteit. 91 Tijdens de

bezetting van het Maagdenhuis wist hij samen met een fotograaf over de befaamde loopbrug door te dringen tot het door studenten overgenomen bestuurscentrum van de Universiteit van Amsterdam. Hierover schreef hij een verhaal waarbij de studenten er niet al te best vanaf kwamen.92 Verder noemde De Telegraaf de vijf Kabouters die in 1970 in de gemeenteraad

van de Gemeente Amsterdam plaats mochten nemen steevast ‘ludieke trollen’ en probeerde zij op allerlei manieren deze bewegingen onderuit halen.93 Doordat de hoofdredacteur van de

Telegraaf, Goeman Borgesius, het principe van ‘publish and be damned’ aanhing, had De

Mari veel vrijheid in het schrijven. Dit leverde hem dan ook regelmatig een rechtszaak op omdat hij een imago zou hebben ´kapot geschreven ´.94 Naast De Mari schreef Frits Gonggrijp

mee aan de artikelen. Hij was de medisch redacteur van de krant en kon zich niet vinden in de hervormingsidealen van Muller. Dat er in 1971 een groep jongeren, die sympathiseerde of actief waren bij de Kabouterbeweging, neerstreek op het terrein van Dennendal, maakt dan ook aannemelijk dat dit in ieder geval een van de motieven was van de Telegraaf om een vernietigend artikel over Dennendal te schrijven.95 In 1971 bestond Provo niet meer en de

Oranje Vrijstaat liep op zijn einde, Dennendal leek het nieuwe utopische oord van alternatief links. Een reactie van de Telegraaf kon daarom natuurlijk niet uitblijven. Gonggrijp en De Mari vertrokken naar het terrein van Dennendal om te kijken hoe het er daar aan toe ging. Zij 89 De Stethoscoop: Den Dolder Personeelsblad 3 (1971)., De Stethoscoop: Den Dolder Personeelsblad 4 (1971)., De Stethoscoop: Den Dolder Personeelsblad 5 (1971).

90 Wolf, De Telegraaf, 439-440.

91 Wolf, De Telegraaf, 439-440.

92 Ibidem.

93 Ibidem, 456-457

94 Ibidem, 440

(27)

ontvingen echter geen warm welkom en zij zouden hardhandig van het landgoed verdreven zijn door enkele groepsleiders. Hierbij zouden de Telegraaf reporters hebben geroepen:

‘Wacht maar we krijgen jullie wel, we schrijven de Willem Arntsz-Hoeve dood!’.96

De inhoud van het artikel loog er niet om. In het artikel van de Telegraaf van 22 maart 1971 kwam naar voren dat de patiënte volgens de krant was omgekomen omdat er:

‘De laatste twee jaar ’n aantal Kabouters, principiële dienstweigeraars en leden van de Oranje Vrijstaat te midden van de zwakzinnige kinderen en volwassenen een complete Kaboutermaatschappij hebben opgericht.’97

De inspectie voor Geestelijke Volksgezondheid zou zich geconfronteerd hebben gezien ‘met

de ernstigste crisis, die zich ooit in een Nederlandse zwakzinnigen- en psychiatrische

inrichting heeft voorgedaan’.98 Dit terwijl uit het voorlopig rapport van Meijering juist bleek

dat er geen sprake was van medische verwaarlozing. De inspectie had dus anders

geconcludeerd dan de Telegraaf hier beweerde. Dit rapport werd dan ook niet aangehaald in het artikel. Ook werd er in het artikel enkel een ‘ouderwetse verpleger’, een tegenstander van reorganisatie, aan het woord gelaten. Deze vertelde hoe een ‘Kabouterverpleger’ doorliep toen een bewoner in de problemen raakte. Dit zou komen omdat hij te stoned was om door te hebben wat er gebeurde.99 Verder werd er beweerd dat Muller ‘zijn nieuwe verplegend

personeel wierf op de Dam, in Paradiso en andere bedevaartplaatsen van de alternatieve maatschappij’.100 Of Muller daar actief opzoek is geweest naar personeel is niet te zeggen, wel

zijn er in verschillende kranten op regelmatige basis advertenties met vacatures van de Stichting Willem Arntsz Vestiging Dennendal verschenen. In deze advertenties werd wel degelijk gevraagd om ofwel een Z-, B-diploma ofwel het diploma kinderbescherming. In de vacature stond wel dat er een progressieve sfeer hing en men progressieve hervormingen ontwikkelde, maar er werd duidelijk aangegeven dat het ging om een zelfstandige en verantwoordelijke baan. In de Telegraaf was op 20 november 1970 nog een dergelijke vacature te vinden.101 Hieruit blijkt geenszins dat de nieuwe werknemers enkel of bewust uit

96 Wolf, De Telegraaf, 457.

97 De Telegraaf, 22 maart 1971.

98 Telegraaf, 22 maart 1971.

99 De Telegraaf, 22 maart 1971., Tonkens, Zelfontplooiingsregime, 141.

100 Ibidem.

(28)

‘bedevaartsplaatsen van de alternatieve maatschappij’ werden geplukt en er stoned over het terrein gelopen kon worden.

De twee daaropvolgende dagen zou de Telegraaf nog twee artikelen publiceren over Dennendal met ongeveer dezelfde strekking, al waren er volgens het artikel op 23 maart al drie patiënten omgekomen door het wanbeleid op Dennendal.102 Opvallend is dat de

conclusies uit het voorlopige rapport van Meijering hier niet genoemd werden en hij - degene die onderzoek doet naar Dennendal – helemaal niet aangehaald wordt. Dat de drie doden op het conto van de ‘Kabouters’ kon worden geschreven werd neergezet als een voldongen feit. Ook werden in deze artikelen opnieuw kritiek geuit op het drugsgebruik van de nieuwe verplegers en de wervingsmethoden van Muller.103 De berichtgeving van de Telegraaf geeft

het werkelijke probleem op Dennendal, de spanningen tussen oud- en nieuw personeel, niet duidelijk weer. De boodschap lijkt vooral te zijn dat dienstweigeraars, Provo’s en Kabouters zich vanuit Amsterdam verplaatst heeft richting een instelling voor verstandelijk

gehandicapten onder de rook van Utrecht.

Dat de Telegraaf niet enkel leugens verkondigde, zoals veel linkse media als Vrij

Nederland later wel beweerden, blijkt uit het boek Louter Kabouter van Coen Tasman uit

1996. Daarin geeft hij aan dat er inderdaad contact en een nauwe samenwerking was tussen Carel Muller en de links-alternatieve kringen uit de grote steden.104 Toen Carel Muller in de

zomer van 1970 hoorde over het plan om de boerderij van de W.A.-hoeve geschikt te maken

102 De Telegraaf, 23 maart 1971.

103 Ibidem

104 Tasman, Louter Kabouter, 285-289. 1. Vacature Dennendal in de Telegraaf 20-11-1970

(29)

voor de productie van voedsel voor de patiënten in deze inrichting, zag hij hierin een kans om de verdunningsfilosofie in praktijk te brengen. Zo ontstond het plan om van de boerderij een leef/werkgemeenschap te maken, waarin de pupillen en groepsleiding van Dennendal in contact gebracht konden worden met mensen van buiten. Carel Muller zocht daarop contact de Kabouters van de Oranje-Vrijstaat, deze waren voorstanders van de op de ideeën van Rudolf Steiner gebaseerde biologisch-dynamische landbouwmethode. De Kabouters

bezochten Dennendal en het klikte.105 Hierdoor werd Kabouter Martijn Lindt coördinator van

dit project dat ‘Nieuw Moria’ werd genoemd, naar de ondergrondse mijn in In de ban van de

ring-trilogie van de schrijver J.R.R. Tolkien. 106 Er zou een leefgemeenschap rond de boerderij

van de W.A.-hoeve worden gestart, waarbij de op Dennendal verblijvende gehandicapten naast gezonde mensen zouden werken op de boerderij. Rond de jaarwisseling van ‘70/’71 formeerde Martijn Lindt een kerngroep van twaalf toekomstige medewerkers voor het boerderijproject.107 Naast hemzelf bestond de kerngroep uit nog zeven Kabouters uit

Amsterdam. De rest van de groep bestond uit stafleden en groepsleiders van Dennendal. Tasman vermeldt in zijn boek expliciet dat alternatieve groepsleiders en Kabouters

samenkwamen in de theetuin om gitaar te spelen en ‘om er een pijpje of een joint te roken’.108

Verder vermeldt hij ook dat de patiënten van Dennendal de Kabouters en alternatieve

groepsleiders na gingen doen: ‘Ze namen ook wel eens een trekje van een joint en vreeën met

elkaar wanneer ze daar zin in hadden. Dat hier soms minder gewenste zwangerschappen uit voortkwamen, nam men op de koop toe.’109 Hoewel de alternatieve zorg naar alle

waarschijnlijkheid niet tot de dood van een patiënt heeft geleid, lijkt het niet vreemd dat een journalist, gebaseerd op geruchten over drugsgebruik en seksueel contact tussen Kabouters en patiënten, een onderzoek start naar Dennendal. Of dit seksueel contact ook echt heeft

plaatsgevonden, en of er drugs werd gebruikt tijdens werktijd, is niet bekend. Het blijft bij geruchten.

De Telegraaf had de aanwezigheid van Kabouters op Dennendal dus niet verzonnen,

zoals later door vooral de links-progressieve pers beweerd werd. Maar wel kan worden gezegd dat de kritiek van deze krant zeer eenzijdig was. De Telegraaf was toentertijd de grootste krant met zo’n half miljoen lezers. Wanneer een krant met een dergelijk bereik een reeks artikelen publiceert waaruit het beeld naar voren komt van bebaarde despoten die over 105 Tasman, Louter Kabouter, 285-289.

106 Ibidem.

107 Ibid.

108 Ibid.

109 Ibid.

(30)

de ruggen van de zwakste in de samenleving, verstandelijk gehandicapten, een revolutie willen ontketenen; is het niet vreemd dat dit niet onopgemerkt blijft. De Telegraaf-lezers werden mogelijk nog het meest getroffen door het foto-onderschrift bij het artikel over Dennendal in De Telegraaf van 27 maart 1971. Twee langharigen, glimlachend bij een Perzisch tapijt: ‘Patiënten of verplegers? De bezoekers weten het werkelijk niet meer. Dit zijn

verplegers.’110

Op deze artikelen in de Telegraaf werd gereageerd door andere media. Hierin zijn

verschillende reacties te lezen. Zo kwam NRC Handelsblad (NRC) op 23 maart 1971 met een artikel dat de betrouwbaarheid van de in de Telegraaf gegeven informatie in twijfel trok.111 De

beweringen dat de dode patiënten door toedoen van de alternatieve hulpverlening waren omgekomen, zouden volgens het NRC ‘moeilijk buiten de gruchtensfeer [sic] te brengen

zijn.’112 Ook liet het NRC inspecteur Meijering aan het woord over alle vermeende uitingen

van de tegencultuur op Dennendal, in tegenstelling tot de Telegraaf. Meijering benadrukte dat hij tot dan toe geen medische verwaarlozing had kunnen constateren. Meijering zei in het 110 De Telegraaf, 27 maart 1971.

111 NRC Handelsblad, 23 maart 1971.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Vermeld in de tekst van het artikel aanwijzingen voor de redactie, bijvoorbeeld als we moeten vermelden dat een artikel eerder elders is gepubliceerd.. Lengte van

ver- beteren van de kwaliteit van de medische dienstverlening in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap, onder meer door:.. - het bevorderen van de onderlinge

In tabel 7-2 is voor de gemeten werkzame stoffen op basis van twee metingen de gemiddelde vracht in kg/jaar in het influent en het effluent van de AWZI weergegeven, de

De inrichting van de publieke ruimte en de daadwerkelijke fysieke uitwerking van straten en wegen in combinatie met de individuele context zullen echter leidraad zijn

Klaas beaamt dit en gaat even later door op het thema ‘liefde’, wat een brug blijkt naar vertellen over zijn relatie met zijn vrouw en, via het benoemen van de impact van

Als de kardinalen eruit zijn toont de nieuw-verkozen paus zich aan de verzamelde mensenmassa op het Sint Pietersplein: ‘habemus papam’.. Rooms-katholieke folkore

Het percentage verdachten waarbij alleen soft drugs werden aangetroffen, blijkens de processen-verbaal wegens overtreding van de Opiumwet, in de jaren 1971 t/m sept: 1974,

28 Zo laat David Park zien hoe tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) foto’s nog niet in kranten en tijdschriften afgedrukt konden worden, maar dat ze er wel